Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt

Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130, lid 4, Wet RO

Van: College van procureurs-generaal

Adressaat Aan: Hoofden van de OM-onderdelen

Registratienummer: 2014R005

Datum inwerkingtreding: 01-04-2014

Publicatie in Stcrt: PM

Vervallen: Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2011A008)

Aanwijzing Halt-afdoening (2009A029)

Richtlijn voor strafvordering jeugd (2011R017)

Relevante beleidsregels: Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (2010A018gp)

Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor (2010A007)

Aanwijzing slachtofferzorg (2010A029)

Richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aanpak schoolverzuim (2013R015)

Wetsbepalingen: –

Bijlage(n): 2

SAMENVATTING

Deze aanwijzing bevat de uitgangspunten voor de behandeling van strafzaken jeugd en de toepassing van het adolescentenstrafrecht. Tevens bevat deze beleidsregel de strafmaten voor Halt-afdoeningen en richtlijnen voor strafvordering voor de afdoening van jeugdzaken.

ACHTERGROND

Het jeugdstrafrecht wordt als hoofdregel toegepast op strafbare feiten gepleegd tot de leeftijd van 18 jaar. Op grond van het adolescentenstrafrecht wordt de toepassing van het jeugdstrafrecht verruimd: in de leeftijd van 18 tot 23 jaar wordt voor adolescenten rekening gehouden met de ontwikkelingsleeftijd en kan het sanctiepakket uit het jeugdstrafrecht worden toegepast voor een passende interventie.

INLEIDING

Samen met partners streeft het OM naar interventies die zorgen voor tastbare normbevestiging, die de dader en de omgeving confronteren met de gevolgen van de daad. Het OM kiest voor een werkwijze waarbij vanuit een centraal coördinatiepunt per regio dagelijks samen met politie en Raad voor de Kinderbescherming de jeugdzaken worden afgestemd en beoordeeld. Deze werkwijze wordt ZSM genoemd1. Het optreden van het OM en de netwerkpartners heeft maatschappelijke betekenis als de interventies zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn voor slachtoffers, daders en hun omgeving.

Daartoe worden zo vroeg mogelijk in het proces keuzes gemaakt.

Het jeugdstraf- en strafprocesrecht heeft een pedagogisch karakter met als algemeen uitgangspunt het voorkomen van recidive. Het pedagogische karakter blijkt uit een apart sanctiestelsel waarbij zoveel mogelijk interventies worden ingezet gericht op een positieve gedragsbeïnvloeding van de jeugdige, alsmede de formulering in het Wetboek van Strafvordering van een aantal aparte strafproceswaarborgen gericht op de speciale benadering van de jeugdige gedurende het strafproces. Op internationaal niveau blijkt de pedagogische aanpak van het jeugdstraf- en strafprocesrecht uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (1989) en de algemene aanbevelingen van de Verenigde Naties via de Beijing Rules (1985), de Havana Rules (1990), de Riyadh Guidelines (1990) en het ‘General Comment nr. 10’ (2007).

Het pedagogische karakter van het jeugdstrafrecht betekent dat beslissingen en handelingen richting de jeugdige verdachte, waaronder de toepassing van sancties en maatregelen, er op gericht zijn de ontwikkeling van deze jongere te stimuleren, de jongere te heropvoeden, te resocialiseren en te weerhouden van een verdere criminele carrière.

Bij zorgen omtrent de opvoeding van de jeugdige dienen tevens civielrechtelijke maatregelen te worden overwogen. Afstemming van het civiele- en strafrechtelijke traject is in die gevallen noodzakelijk.

Strafrechtelijk optreden alléén is veelal ontoereikend om jeugdcriminaliteit terug te dringen. Strafrechtelijk optreden dient te worden ingebed in een keten van preventie en nazorg.

Dit vraagt om een evenwichtige, selectieve en tijdige toepassing van het jeugdstrafrecht. Het ingrijpende karakter van strafrechtelijke vervolging bij minderjarigen maakt dat het OM een extra verantwoordelijkheid heeft voor de jongere. De gewetensontwikkeling bij jeugdigen is nog niet voltooid en zij zijn nog in sterke mate afhankelijk van de directe omgeving. Het uitgangspunt is dat de jongere leert van zijn fouten en een nieuwe kans moet krijgen. Het strafproces wordt dan gezien als aangrijpingspunt om een keerpunt bij de jongeren te bewerkstelligen.

Tegelijkertijd geldt ook dat jeugdcriminaliteit directe ingrijpende gevolgen heeft voor de omgeving en de maatschappij, schade kan toebrengen en gevoelens van onveiligheid te weeg kan brengen. Grenzen stellen hoort bij het opvoeden en opvoeden betekent ook gericht strafrechtelijk optreden indien nodig.

BESCHRIJVING

1. Leeftijdsgrenzen bij de toepassing van het jeugdstrafrecht

Een belangrijk deel van de jeugdcriminaliteit bestaat uit grensoverschrijdend gedrag dat samenhangt met het verkennen van grenzen en het nemen van risico’s passend bij de puberteit. De strafrechtelijke interventie is er dan veelal op gericht de door de maatschappij gestelde grenzen te bevestigen en eventuele schade aan de benadeelde te laten vergoeden. Jeugdcriminaliteit kan echter ook bestaan uit zeer ernstige geweldsdelicten of veelvuldige recidive waarbij sprake is van de ontwikkeling van een voortdurende criminele levensstijl. Het is dan van belang om stevig en consequent te kunnen ingrijpen en maatwerk te leveren dat gericht is op tastbare normbevestiging en correctie van crimineel gedrag.

Om met passende interventies te kunnen reageren op delinquent gedrag van jongeren wordt op verschillende momenten in het strafproces per individuele jongere een inschatting gemaakt van het risico op recidive, de factoren die van invloed zijn op de kans op herhaling van delictgedrag en de wijze waarop de jeugdige in zijn gedrag te beïnvloeden is.

12-minners

De minderjarige onder de 12 jaar kan niet strafrechtelijk worden vervolgd. Politieonderzoek en het beperkt toepassen van dwangmiddelen in verband met waarheidsvinding is echter wel mogelijk. Hierbij dient uiteraard een verantwoorde bejegening van deze zeer jonge verdachten voorop te staan. Als uitgangspunt geldt dat het politieverhoor in aanwezigheid van een ouder of voogd dient plaats te vinden.

Strafbare feiten gepleegd door zeer jonge kinderen kunnen een belangrijk zorgsignaal vormen. In die gevallen doet de politie steeds een zorgmelding bij Bureau Jeugdzorg door middel van het zorgformulier, dat aan de hand van deze melding onderzoekt of een interventie geboden is.

Het plegen van misdrijven op zeer jonge leeftijd kan voorts een belangrijke voorspeller zijn voor later crimineel gedrag. In een latere fase kan het van belang zijn hiervan op de hoogte te zijn om een goede inschatting te maken van het risico op recidive. Het registreren van strafbare feiten van 12-minners door de politie is in dit verband noodzakelijk.

Als sprake is van een minderjarige onder de 12 jaar wordt er vanuit politie, OM, Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg indien nodig een afzonderlijke bespreking belegd in verband met het verloop van het strafrechtelijk onderzoek en eventueel te nemen civielrechtelijke maatregelen.

Binnen de leeftijden 12 tot 23 jaar en de hierna genoemde leeftijdsgroepen zijn de volgende bijzonderheden te onderscheiden:

12- en 13-jarigen

In het jeugdstrafrecht wordt uitgegaan van een met de leeftijd toenemende verantwoordelijkheid. Jongeren onder de 14 jaar zijn nog slechts in beperkte mate in staat zelfstandig verantwoordelijkheid te nemen voor hun daden. In civielrechtelijk opzicht zijn de ouders nog aansprakelijk voor de door de 12-of 13-jarige verdachte veroorzaakte schade. Het begrip van het strafproces is voorts nog beperkt. In de vervolging en berechting van deze jongeren dient hiermee rekening te worden gehouden en past een terughoudende opstelling.

16- en 17-jarigen

Uitgangspunt is dat jeugdigen in de leeftijd van 16 en 17 jaar een toegenomen strafrechtelijke verantwoordelijkheid hebben. De benadering vanuit de pedagogische beginselen van het jeugdstrafrecht blijft daarbij voorop staan.

Indien sprake is van veelvuldige recidive of indien jongeren verhard zijn en instrumenteel geweld toepassen wordt door middel van een persoonsgerichte benadering een intensief en zo nodig intramuraal traject ingezet om een gedragsverandering te bewerkstelligen.

Gelet op de ontwikkeling van de jeugdige kan hierbij gekozen worden voor toezicht en begeleiding door de volwassenenreclassering

Het vorderen van toepassing van volwassenstrafrecht zal slechts dan aan de orde zijn indien er sprake is van zeer ernstige (levens)delicten en de verwachting is dat de aard en duur van de behandeling in het kader van het jeugdstrafrecht onvoldoende mogelijkheden biedt om de veiligheid van anderen te waarborgen.

18- tot 23-jarigen

Bij jongvolwassenen in de leeftijd tot 23 jaar kan er aanleiding zijn het jeugdstrafrecht toe te passen. De officier van justitie beoordeelt zo mogelijk vroegtijdig in het proces, op basis van het advies van de reclassering, met eventueel informatie van de Raad voor de Kinderbescherming of er aanleiding is voor verder onderzoek en advies in verband met de toepassing van het jeugdstrafrecht.

Bij een advies over de toepassing van het jeugdstrafrecht gebruikt de reclassering het landelijk vastgestelde ‘wegingskader adolescentenstrafrecht’.

Indien de officier van justitie bij de vordering inbewaringstelling aangeeft voornemens te zijn toepassing van het jeugdstrafrecht te vorderen, is plaatsing in een JJI het uitgangspunt.

Toepassing van het jeugdstrafrecht heeft vooral tot doel meer recht te doen aan de ontwikkelingsleeftijd. Het gaat daarbij onder andere om het afremmen van impulsen, het overzien van en rekening houden met lange termijn consequenties, het reguleren van de emoties en de ontwikkeling van empatisch vermogen. In die zin kan de verdachte als nog niet volledig zelfstandig en volwassen worden beschouwd. Daarbij wordt afgewogen of een interventie uit het jeugdstrafrecht een meer zinvolle reactie kan bieden en nog recht doet aan de aard en ernst van het delict en het justitieel verleden.

Enkele criteria die van belang zijn in de afweging of het jeugdstrafrecht moet worden toegepast, zijn onder meer dat de verdachte:

  • nog naar school gaat;

  • bij ouders thuis woont;

  • begeleiding nodig heeft in verband met een (licht) verstandelijke beperking;

  • open staat voor begeleiding en een meer opvoedkundige aanpak.

2. Betrokkenen in het strafproces

Ouders

In de opvoeding van jeugdigen spelen in de eerste plaats de ouders een belangrijke rol, in het strafproces kunnen zij hun kind steunen. Zij dienen daarom actief te worden betrokken bij het gehele strafproces tegen de jeugdige verdachte. Ouders dienen steeds geïnformeerd te worden over de beslissingen aangaande hun minderjarig kind. Zij behoren aanwezig te zijn bij de strafzitting.

Zij kunnen belangrijke informatie verstrekken over de persoonlijke omstandigheden van hun kind die relevant kan zijn voor een adequate afdoening. Ouders dienen daartoe zo mogelijk te worden gehoord.

Slachtoffers en benadeelden

Ook in het jeugdstrafrecht ondersteunt het Openbaar Ministerie het slachtoffer in het uitoefenen van de volgende rechten:2

  • erkenning dat het slachtoffer iets is aangedaan;

  • recht doen aan het slachtoffer;

  • compensatie van het aangedane leed;

  • correcte bejegening in de strafrechtelijke procedure.

In het jeugdstrafrecht is het wenselijk om de jeugdige verdachte te laten inzien wat de gevolgen zijn geweest van zijn strafbaar handelen. Zowel voor dader als slachtoffer moet de afdoening zichtbaar, merkbaar en herkenbaar zijn. Door de inzet van herstelbemiddeling kan hieraan worden bijgedragen.

Benadeelden hebben belang bij vergoeding van de geleden schade. Met dit belang dient rekening te worden gehouden bij de afdoening, door de schadevergoeding onderdeel te laten uitmaken van de Halt-afdoening, de OM-afdoening of de strafoplegging ter zitting.

3. De samenwerking in de jeugdstrafrechtketen

Een belangrijke waarborg voor een goede bejegening van de jeugdige verdachte is kennis van de ontwikkeling van jongeren, kennis van de aparte juridische mogelijkheden en van gedragsinterventies en vaardigheden om met jongeren om te gaan. Er zijn daarom gespecialiseerde instanties, met name Halt, de Raad voor de Kinderbescherming, de jeugdreclassering en justitiële jeugdinrichtingen.

Voor de overige ketenpartners, met name politie en rechterlijke macht gelden ook bijzondere eisen voor een opleiding en specialisatie in het jeugdstrafrecht. Voor de advocatuur gelden afzonderlijke voorwaarden voor het verlenen van rechtsbijstand in jeugdstrafzaken.

Het Arrondissementaal Platform jeugdcriminaliteit (APJ)

In elk van de arrondissementen fungeert een Arrondissementaal platform jeugdcriminaliteit (APJ), waarin minimaal zitting hebben het OM (jeugdofficier, voorzitter), de politie (jeugdportefeuillehouder), de Raad voor de Kinderbescherming (teamleider of vestigingsmanager), de jeugdreclassering, Halt (regio- of teammanager). Veelal is ook het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP), de volwassenreclassering, de in de regio gelegen justitiële jeugdinrichting en een afvaardiging van gemeenten vertegenwoordigd. De kinderrechter is bij het Platform aangesloten als toehoorder.

Doel van het platform is de afstemming te verbeteren rond de aanpak van de jeugdcriminaliteit tussen de justitiepartners.3

De APJ’s zijn bij uitstek geschikt is om landelijk beleid ingang te doen vinden op arrondissementaal niveau en om lokaal de ketensamenwerking te versterken. Dit impliceert een hoge mate van informatie-uitwisseling en het maken van werkafspraken.

ZSM: licht waar het kan, zwaar waar het moet

Op de ZSM-locatie, een centraal politiebureau in de regio, zijn medewerkers van OM, politie, reclassering, Slachtofferhulp Nederland, en de Raad voor de Kinderbescherming dagelijks aanwezig voor de directe behandeling van zaken.

De ZSM-werkwijze wordt toegepast vooraan in de keten; op het knooppunt van de opsporing en de vervolging van de zaken van aangehouden en ontboden verdachten. De directe inzet en betrokkenheid van Slachtofferhulp Nederland, reclassering en de Raad voor de Kinderbescherming in deze fase zorgt voor een goede informatiepositie m.b.t. de zaak, de persoon van de verdachte en de gevolgen voor het slachtoffer. Hierdoor is de ZSM-officier in positie voor het nemen van een beslissing tot afdoening of vervolgstappen, rekening houdend met feiten, omstandigheden en de context van de zaak. Een beslissing waarover de verdachte, de ouders van een minderjarige verdachte en het slachtoffer direct worden geïnformeerd. Gelijktijdig worden eventuele noodzakelijke vervolgprocessen in de keten in gang gezet.

Justitieel casusoverleg Jeugd (JCO+)

De zaken van jongeren (12 tot 18 jaar) waarin tijdens de ZSM-behandeling binnen 7 dagen geen afdoeningsbeslissing of beslissing over vervolgstappen kan worden genomen, worden ingepland op het JCO+ (alsmede de zaken die negatief retour zijn gemeld omdat voorwaarden zijn overtreden (TUL-zaken). De reden kan zijn dat nader onderzoek door de politie moet worden uitgevoerd of er op ZSM-locatie is besloten om nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming af te wachten voordat een beslissing wordt genomen. Dit betreft slechts een beperkt aantal zaken waarin bijvoorbeeld nog van nader onderzoek afhangt of er zal worden gedagvaard of er bij onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming samenhang is met een beschermingsonderzoek en de beslissing daarvan afhangt. Het JCO + kan worden gezien als aanvullend of verdiepend op het afstemmingsoverleg zoals dit heeft plaatsgevonden op ZSM-locatie.

Het Veiligheidshuis

Overdracht naar het Veiligheidshuis vindt plaats bij zaken, waarbij sprake is van complexe en gebiedsgebonden problematiek en/of een persoonsgebonden aanpak in combinatie met ketenoverstijgende problematiek.

Toeleiding naar het Veiligheidshuis kan plaatsvinden via twee wegen:

  • De verdachte is bekend bij het Veiligheidshuis en indien nodig kunnen deze zaken worden overgedragen aan het veiligheidshuis.

  • De groep verdachten die nog niet bekend is bij het Veiligheidshuis maar waarbij wel sprake is van complexe meervoudige problematiek kan indien nodig worden overgedragen aan het Veiligheidshuis.

4. Ketenproces jeugdstrafzaken

4.1 Politie

Voor de formele regeling van het verhoor van de minderjarige verdachten door de politie wordt verwezen naar:

  • de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten;

  • de Aanwijzing rechtsbijstand politieverhoor4.

Bij jeugdzaken is er aandacht voor sturing op prioriteit en versnelde afhandeling. Dit betekent een vroegtijdige, snelle beoordeling en selectieve inzet van het jeugdstrafrecht, waarbij rekening wordt gehouden met het risico op recidive en recht wordt gedaan aan de belangen van slachtoffers en maatschappij.

De procesbeschrijving voor de jeugdstrafrechtketen is opgenomen in het document ‘procesmodel Jeugdstrafrecht’.

Proces-verbaal (strafrechtelijke) minderjarige, PVM

Het proces-verbaal (strafrechtelijk) minderjarige (PVM) wordt door de politie opgemaakt en bestaat uit een kerndeel PVM dat de noodzakelijke informatie bevat uit het politieonderzoek voor het daaropvolgende ketenproces.

Het kerndeel PVM dient samen met de verklaring van verdachte als proces-verbaal ten behoeve van de afdoening voor Halt en als meldingsformulier aan de Raad voor de Kinderbescherming. Het vormt de basis voor het intakeproces in ZSM en eventueel het JCO. Het PVM wordt aangevuld met de documenten die door de politie in het opsporingsproces zijn opgemaakt en als definitief PVM ingezonden aan het OM.

Reprimande (registratie/ waarschuwing).

Strafbare feiten van een eenvoudig en licht karakter worden door middel van de reprimande buiten het justitiële circuit gehouden. De reprimande houdt in dat feit en dader (als verdachte) worden geregistreerd door de politie, en dat er een mondelinge waarschuwing door politie wordt gegeven aan verdachte. Tevens worden de ouders in kennis gesteld en wordt eventuele schade vergoed. Er wordt daarnaast geen inhoudelijke sanctie opgelegd.

Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beslissing om te volstaan met een reprimande zijn bijvoorbeeld: zeer jeugdige leeftijd, geringe gevolgen van het feit, optreden van ouders of anderen, zoals school, of het reeds vergoed zijn van toegebrachte schade.

4.2 Halt

De Halt-afdoening biedt de mogelijkheid om bij licht delictgedrag van jeugdigen, het kenmerkend grensoverschrijdend gedrag van pubers, wel een interventie toe te passen en recht te doen aan de gevolgen voor slachtoffers, zonder mogelijk negatieve gevolgen van registratie in justitiële documentatie.

Een Halt-afdoening bestaat uit één of meerdere gesprekken met de jeugdige en zijn ouder(s), het tenminste oefenen van excuus aanbieden aan het slachtoffer en het daadwerkelijk excuus aanbieden aan het slachtoffer of in voorkomende gevallen een herstelgesprek, het vergoeden van de door de jeugdige aangerichte schade en het uitvoeren van een leeropdracht en/of een werkopdracht. De duur van de deelname aan de Halt-afdoening is in elke combinatie maximaal 20 uren (zie bijlage I). Elke Halt-afdoening sluit zo veel mogelijk aan bij de aard van het desbetreffende strafbare feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. De officier van justitie kan daartoe aanwijzingen geven.

Procedure Halt-verwijzing

De strafbare feiten die door de politie of daartoe bevoegde bijzondere opsporingsambtenaren kunnen worden doorverwezen voor een Halt-afdoening zijn aangewezen in artikel 1 van het Besluit aanwijzing Halt-feiten. (Besluit van 25 januari 1995, houdende aanwijzing van de strafbare feiten als bedoeld in artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 3 september 2010, Stb. 2010, 680).

Misdrijven

De doorverwijzing naar Halt door de Hulpofficier van politie ter zake misdrijven betreft jeugdigen:

  • die voor de eerste maal voor een strafbaar feit (misdrijf) worden geregistreerd,

  • die omtrent het plegen van het strafbare feit een volledige bekentenis hebben afgelegd

  • waarbij duidelijk bewijs aanwezig is voor het aandeel in het strafbare feit, zoals bij betrapping op heterdaad en geen twijfel omtrent medeplegen.

Alle overige misdrijven worden voorgelegd via ZSM aan de officier van justitie voor toestemming voor doorverwijzing naar Halt.

De politie doet aan de jeugdige het voorstel aan Halt deel te nemen. De advocaat van de jeugdige wordt hiervan eveneens op de hoogte gesteld. Indien de opsporingsambtenaar al voorafgaande aan het verhoor van de jeugdige heeft vastgesteld dat het delict een Halt-waardig feit betreft en de jeugdige mogelijk in aanmerking komt voor de Halt-afdoening wordt dit medegedeeld aan de advocaat, die de jeugdige rechtsbijstand zal verlenen.

De opsporingsambtenaar deelt de jeugdige mee dat hij niet verplicht is het voorstel tot een Halt-afdoening te accepteren. Daarbij wordt uitgelegd wat de mogelijke gevolgen zijn van niet-deelname.

Overtredingen.

De doorverwijzing naar Halt voor overtredingen in het ‘Besluit aanwijzing Halt-feiten’ wordt door de opsporingsambtenaar bij de staande houding afgehandeld. Het betreft jeugdigen die omtrent het plegen van het strafbare feit een bekentenis hebben afgelegd. Ter zake van overtredingen mogen jeugdigen maximaal twee maal naar Halt worden verwezen.

Indien specifieke lokale criminaliteits- en/of overlastproblematiek vraagt om toepassing van de Halt-afdoening door de opsporingsambtenaar voor andere dan de aangewezen feiten, kan hiervoor in overleg met de lokale ketenpartners, maar onder regie van het OM, worden gekozen. Voorwaarde hiervoor is dat deze uitbreiding geldt voor een aangewezen doelgroep voor een afgebakende tijdsperiode van maximaal 1 jaar.

De procedure voor doorverwijzing leerplichtzaken door de leerplichtambtenaar is opgenomen in de Handleiding Leerplicht. Jeugdigen mogen één maal ter zake leerplicht naar Halt worden verwezen.

Voor jeugdigen onder de 16 jaar dienen zowel bij misdrijven als overtredingen de ouders in te stemmen met doorverwijzing naar Halt.

Recidive

Recidive regeling: na een eerdere Halt afdoening of proces-verbaal voor een misdrijf dient de officier van justitie toestemming te geven voor een volgende Halt-afdoening. Voor overtredingen kan de politie of bijzondere opsporingsambtenaar maximaal twee keer naar Halt verwijzen. Halt controleert of de jeugdige al eerder heeft deelgenomen aan de Halt-afdoening. Te allen tijde geldt dat maximaal drie keer naar Halt kan worden verwezen.

Halt stelt de opsporingsambtenaar in kennis omtrent de afloop van de Halt-afdoening. Wanneer een jeugdige naar behoren heeft deelgenomen aan een Halt-afdoening, wordt er geen proces-verbaal toegezonden aan de officier van justitie. Van de afloop worden de jeugdige, diens wettelijk vertegenwoordiger en de officier van justitie schriftelijk in kennis gesteld door Halt.

In het geval dat de jeugdige niet naar behoren heeft deelgenomen aan een Halt-afdoening, stelt Halt de jeugdige en diens wettelijk vertegenwoordiger en de opsporingsambtenaar hiervan zo spoedig mogelijk schriftelijk in kennis. De opsporingsambtenaar maakt het proces-verbaal op en zendt het opgemaakte proces-verbaal toe aan de officier van justitie (negatieve Halt-terugkoppeling). Van niet-behoorlijke deelname is in elk geval sprake indien de jeugdige, ondanks een schriftelijke waarschuwing van Halt, niet voldoet aan de in het kader van de Halt-afdoening met hem gemaakte afspraken.

Protocol afstemmingsoverleg ZSM en JCO+.

Informatie ten behoeve van de afdoeningsbeslissing en de persoonsgerichte aanpak

De informatie die in het afstemmingsoverleg ZSM of het JCO+ wordt ingebracht kan bestaan uit:

  • politie: de delictsinformatie in het kerndeel PVM en informatie uit politiesystemen (landelijke politiecontacten, deelname aan overlastgevende of criminele groepen, meldingen huiselijk geweld);

  • RvdK: uitkomst van het preselect van het Landelijk Instrumentarium Jeugdstrafrecht, informatie uit de dossiers van de RvdK, zoals eerdere bemoeienis met het gezin, rapportages straf/civiel, beschermingsmaatregelen, informatie casusregie;

  • OM: strafvorderlijke gegevens;

  • Bureau Jeugdzorg (eventueel bij JCO+): informatie vanuit de begeleiding door JR of gezinsvoogd;

  • Reclassering ten aanzien van jongvolwassene (ZSM): informatie uit vroeghulp en eventueel uitkomst uit de Quickscan.

Het Openbaar Ministerie neemt op basis van deze informatie een beslissing over de vervolging (trajectkeuze).

Bij de uiteindelijke afdoening en een eventuele op de persoon gerichte interventie worden het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en overige rapportages betrokken.

5. OM-afdoening

Indien de officier van justitie een strafbeschikking wil uitvaardigen of een transactie wil aanbieden worden de verdachte en de ouders uitgenodigd voor een OM-zitting. Bij deze zitting worden het delict en de persoonlijke omstandigheden besproken. Er wordt een aanbod gedaan, waarbij voorwaarden kunnen worden gesteld bestaande uit het verrichten van een taakstraf, het betalen van eventuele schade of het voldoen aan andere voorwaarden. Door de officier van justitie kan jeugdreclasseringstoezicht voor de duur van 6 maanden worden opgelegd, vanaf 16 jaar kan eventueel reclasseringstoezicht worden opgelegd.

Bij afdoeningsvoorstellen voor misdrijven tot een bedrag van € 115 of ten hoogste 20 uur taakstraf behoeft geen advocaat te worden toegevoegd. In zaken met een hoger afdoeningsvoorstel wordt door de advocaat de verdediging gevoerd (wel of geen bewijs, duur van de taakstraf). Vervolgens wordt het aanbod definitief bepaald.

Voor een schikkingsvoorstel met enkel een geldboete behoeft géén OM-zitting te worden gehouden.

Indien niet wordt voldaan aan de voorwaarden bij het aanbod wordt direct gedagvaard.

6. Normering doorlooptijden

Voor de onderscheiden trajecten in de jeugdstrafrechtsketen zijn normen vastgesteld voor de doorlooptijden. Dit zijn de zogenoemde Kalsbeek-normen.5 Op basis van de wettelijke termijnen, de noodzakelijke bewerkingstijd en de tijd die nodig is voor overleg en overdracht van de ene naar de andere instantie zijn streeftijden geformuleerd. Doelstelling is om 80% van de zaken binnen de gestelde termijnen af te handelen.

Politie/Halt

Tussen eerste verhoor door de politie en de ontvangst van de Halt-verwijzing (kerndeel PVM) door Halt geldt een maximale termijn van 7 dagen;

De doorlooptijd tussen ontvangst verwijzing en het startgesprek bij Halt is maximaal 30 dagen.

Na de Halt-afdoening bericht Halt de politie binnen 7 dagen door middel van een afloopbericht.

Bij een negatieve Halt-afdoening stuurt de politie binnen 14 dagen na ontvangst daarvan het PVM naar het OM.

Politie

Tussen eerste verhoor en ontvangst van het proces-verbaal op het parket geldt een maximale termijn van 30 dagen.

Voor het inzenden van het kerndeel PVM aan het casusoverleg geldt een termijn van maximaal 7 dagen na het eerste verhoor.

Voor het bijvoegen van aangiften, verklaringen en overige documenten kan het nodig zijn een ruimere termijn te nemen, zolang de totale termijn niet de maximale termijn van 30 dagen overschrijdt. Zolang het PVM niet gecompleteerd is, loopt de doorlooptijd van de politie dóór.

Zaken die ten opzichte van het eerste verhoor ouder zijn dan 3 maanden, worden niet meer door het parket in behandeling genomen, anders dan na uitdrukkelijke toestemming van de officier van justitie.

OM

Tussen eerste verhoor en afdoeningsbeslissing door het OM geldt een maximale duur van 3 maanden ten behoeve van de OM-afdoening. Het gaat hierbij om de door het OM afgedane zaken (overdracht, sepot, strafbeschikking, transactie, voeging) die binnen 3 maanden na het eerste verhoor door de politie voor de eerste maal door het OM zijn beoordeeld. Aanbeveling voor het OM is om na ontvangst van het PVM te streven naar een eerste beoordeling binnen 40 dagen.

RvdK

De Raad voor de Kinderbescherming verricht het onderzoek en brengt de rapportage uit. Hiervoor geldt een termijn van maximaal 42 dagen na eerste verhoor verdachte. De Raad voor de Kinderbescherming start het onderzoek na ontvangst van het kerndeel PVM van de politie.

ZM

Tussen eerste verhoor en vonnis (eerste aanleg) geldt een termijn van ten hoogste 180 dagen.

Hoger Beroep

Tussen het instellen van het appèl en de ontvangst bij het hof van het vonnis van de rechtbank geldt een termijn van maximaal 28 dagen. Tussen het instellen van het appèl en een einduitspraak van het hof geldt een termijn van maximaal 105 dagen.

Executie

Tussen onherroepelijk vonnis (geldboete, taakstraf, detentie of PIJ-maatregel) en (begin van) de tenuitvoerlegging door overdracht van het OM aan het CJIB geldt een termijn van maximaal 30 dagen.

STRAFVORDERING

7. Plaats vervolging strafrechtelijk minderjarigen

Misdrijven: hoofdregel is wettelijke woonplaats6

Algemeen geldend uitgangspunt is dat de plaats van vervolging van strafrechtelijk minderjarigen7 die een misdrijf hebben gepleegd buiten het arrondissement waar zij wettelijke woonplaats hebben, wordt bepaald door het beginsel van het wettig domicilie, ofwel de woonplaats van het wettig of gestelde gezag (meestal de ouders of voogd). Dit uitgangspunt wordt ingegeven door het belang dat gemoeid is met de betrokkenheid van het 'gezag' over de minderjarige.

De hoofdregel impliceert dat ingeval een minderjarige een misdrijf pleegt in een ander arrondissement dan dat van het wettig domicilie, de zaak moet worden overgedragen naar het laatstgenoemde arrondissement. Een dergelijke overdracht brengt vaak aanzienlijke vertraging met zich, en kan – in het bijzonder bij in groepsverband gepleegde delicten – leiden tot rechtsongelijkheid doordat een rechter in het arrondissement waarnaar wordt overgedragen geen zicht heeft op de afdoening van de mededaders. In dergelijke gevallen kan het wenselijk zijn een uitzondering te maken op de hoofdregel en een overdracht achterwege te laten.

Misdrijven: uitzonderingen
  • 1. Minderjarigen die niet feitelijk verblijven in het arrondissement van hun wettelijke woonplaats, worden vervolgd in het arrondissement van hun feitelijk verblijf. Hierbij wordt onder meer gedoeld op zogenoemd uithuisgeplaatste minderjarigen (tehuis of pleeggezin) in het kader van een ondertoezichtstelling, alsmede de reeds zelfstandig wonende minderjarigen of alleenstaande minderjarige asielzoekers, voor zover zij wonen in een ander arrondissement dan hun wettelijk vertegenwoordigers.

  • 2. Minderjarigen die in groepsverband misdrijven hebben gepleegd in een ander arrondissement dan dat van hun woonplaats (al dan niet in vereniging met strafrechtelijk meerderjarigen) worden in beginsel berecht in het arrondissement van de pleegplaats.

8. Betekenisvolle interventies.

De officier van justitie zal steeds een afweging maken tussen de aard en ernst van het delict, recidive en omstandigheden van de jeugdige. In het jeugdstrafrecht wordt een persoonsgerichte aanpak toegepast, waarbij het streven is om het risico op recidive te verminderen door criminogene factoren te beperken en beschermende factoren te versterken met de inzet van passende interventies.

De reactie op strafbaar gedrag dient te voldoen aan de volgende uitgangspunten:8

  • De aanpak is persoonsgericht, dat wil zeggen risicogestuurd en afgestemd op de jeugdige met zijn lerend vermogen. Daarbij wordt rekening gehouden met de zwaarte van het delict en de ernst van de berokkende schade.

  • De aanpak is contextgericht, met medeneming van het primaire opvoedingsmilieu, de ouders en het gezin, en andere milieus waarin de jeugdige verkeert, zoals school, werk, vrije tijd en leeftijdgenoten.

  • De aanpak biedt perspectief, levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de jeugdige tot een invoegende, autonome en participatieve volwassene.

Het is wenselijk om de jeugdige verdachte te laten inzien wat de gevolgen zijn geweest van zijn strafbaar handelen. Vergoeding van de door de benadeelde geleden schade is daarom een belangrijk onderdeel van de afdoening.

Ook excuses maken aan het slachtoffer kan bijdragen aan het herstel van de gevolgen van het strafbare feit.

Bij de afhandeling van jeugdstrafzaken wordt de volgende indeling gehanteerd:

Eerste of tweede maal een licht delict

Meerpleger of zwaarder delict

Ernstige delicten of veelpleger

– Halt

– Voorwaardelijk sepot (schade)

– OM-afdoening

– Dagvaarden

– Voorgeleiden

– Dagvaarden

Lichte delicten9

Bij jeugdige verdachten, die de eerste of tweede maal een licht delict begaan en waarbij er geen signalen zijn van achterliggende problematiek, wordt volstaan met een reactie gericht op normbevestiging. Dit betekent in ieder geval het vergoeden van de geleden schade bijvoorbeeld in het kader van een voorwaardelijk sepot, een reprimande en eventueel een boete of een taakstraf.

Reprimande (registratie/ waarschuwing)

Strafbare feiten van een eenvoudig en licht karakter worden door middel van de reprimande buiten het justitiële circuit gehouden. De ouders worden in kennis gesteld en eventuele schade wordt vergoed. Daarnaast wordt geen inhoudelijke sanctie toegepast.

Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beslissing om te volstaan met een reprimande zijn bijvoorbeeld: zeer jeugdige leeftijd, geringe gevolgen van het feit, optreden van ouders of anderen, zoals school, of het reeds vergoed zijn van toegebrachte schade.

Halt (procedure zie hiervoor 4.2).

De Halt-afdoening is een afdoening van een feit van geringe aard om de jeugdige de mogelijkheid te bieden strafrechtelijke vervolging te voorkomen. De Halt-feiten waarvoor de politie rechtstreeks naar Halt kan verwijzen worden opgesomd in het Besluit Halt-feiten. De officier van justitie heeft de bevoegdheid om ook voor andere strafbare feiten van geringe ernst de jeugdige naar Halt te verwijzen. Daarbij zal een belangrijk onderdeel van de afdoening gericht zijn op excuses maken en vergoeding van de schade. De strafmaat Halt-afdoening is opgenomen in bijlage I.

Boete of taakstraf

Voor veel voorkomende delicten is een richtlijn met uniforme strafmaten opgenomen in de strafmaattabel, bijlage I. In de tabel wordt voor deze delicten een aantal uren taakstraf aangegeven; dit kan een werkstraf of een door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde leerstraf zijn. Een leerstraf wordt opgelegd als bij de jeugdige een of meer veranderbare criminogene risicofactoren, zoals tekort aan sociale vaardigheden of agressieregulatie zijn geconstateerd, waar met een leerstraf op ingespeeld kan worden. Als er sprake is van achterliggende problematiek kan toezicht en begeleiding, uitgevoerd door de Jeugdreclassering, ingezet worden.

De officier van justitie legt in beginsel een strafbeschikking op of biedt een transactie aan als het een eerste of tweede delict betreft, verdachte bekent en de op te leggen taakstraf beperkt is tot 40 uur.

Na implementatie van de Wet OM-afdoening is de op te leggen taakstraf bij een strafbeschikking maximaal 60 uur.

Een geldboete wordt eveneens als een passende sanctie gezien voor bepaalde delicten voor jongeren, die een bron van inkomsten hebben of in staat moeten worden geacht zelf het geld voor de boete te verdienen. Dit betreft vooral jongeren vanaf 15 jaar. Er is verder geen sprake van signaalgedrag of (vermoede) achterliggende problematiek. Deze afdoening is geschikt voor feiten, die onder het officiersmodel kunnen worden afgedaan (geen ernstig geweld tegen personen, geen zedendelict, geen brandstichting). Vergoeding van geleden schade heeft voorrang op de boete.

De bedragen voor de geldboete staan aangegeven in de strafmaattabel. Bij het bepalen van de geldboete wordt rekening gehouden met draagkracht.

Als het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, wordt zo mogelijk een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als onderdeel van de straf.

Zwaardere en ernstige delicten, meer- en veelplegers.

Onder een meerpleger wordt verstaan: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie in de laatste drie jaar tenminste twee processen-verbaal zijn opgemaakt waarop een inhoudelijke justitiële afdoening is gevolgd en die opnieuw een misdrijf pleegt.

Een jeugdige veelpleger is: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie meer dan vijf processen-verbaal zijn opgemaakt waarvan het laatste in de afgelopen 12 maanden.

In geval van een zwaarder delict of een meerpleger volgt een dagvaarding voor de kinderrechter, tenzij de officier van justitie van oordeel is dat gezien de relatief geringe ernst van het feit en de omstandigheden van de jeugdige opnieuw kan worden volstaan met een (zwaardere) transactie of strafbeschikking.

Indien opnieuw een taakstraf wordt overwogen dan leidt dit tot een verhoging van maximaal 50%. De taakstraf wordt dan als uitgangspunt gevorderd in combinatie met een andere straf of maatregel.

Een afdoening met enkel een taakstraf wordt uitgesloten voor verdachten van ernstige gewelds- en zedendelicten, waarop een gevangenisstraf van 6 jaar of meer is gesteld en die een ernstige aantasting vormen van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Evenmin kan enkel een taakstraf worden opgelegd bij een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240b, 248a, 248b, 248c en 250 Sr.

Bij ernstige delicten10 of meermalen recidive geldt als uitgangspunt dat voorlopige hechtenis wordt gevorderd en in beginsel een (voorwaardelijke) jeugddetentie of een maatregel (gedragsmaatregel of Pij) wordt geëist.

Bij deze strafzaken is nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming of een gedragsdeskundige geboden om een gerichte effectieve interventie te kunnen inzetten. Trajecten, passend voor deze jongeren zijn onder meer Intensieve Traject Begeleiding (ITB) in het kader van toezicht en begeleiding door de Jeugdreclassering, de Gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen (GBM) of de maatregel Plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen (Pij).

Toezicht en begeleiding door de (jeugd)reclassering kan eventueel gecombineerd worden met elektronische controle.11

Ter bescherming van het slachtoffer kan als maatregel een afzonderlijk contactverbod worden ingezet. Bij hardnekkig overlastgevend gedrag kan een afzonderlijk gebiedsverbod aan de orde zijn.

Bij de toepassing van voorlopige hechtenis geldt het bepaalde in artikel 493 Sv als uitgangspunt: de kinderrechter dient ambtshalve te toetsen of de voorlopige hechtenis geschorst kan worden. Als lijn moet worden gehanteerd dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst, tenzij de ernst van het feit, en/of de stand van zaken in het onderzoek dit niet toelaten. Voorts wordt ervan uitgegaan dat een plan van aanpak voor begeleiding door jeugdreclassering gereed is en behandeling in een ambulant of civiel kader tot de mogelijkheden behoort.

De Gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen (GBM) is vooral aan de orde bij een doelgroep waarbij sprake is van ernstig delictgedrag in combinatie met zwaardere gedragsproblemen. Het programma in het kader van de GBM kan bestaan uit een gedragsinterventie gericht op het terugdringen van recidive, zoals intensieve systeemgerichte behandeling of, indien nodig, een therapeutische behandeling of verslavingszorg.

Bij de keuze of een interventie wordt ingezet in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke jeugddetentie of in het kader van de GBM, vormen de intensiteit en duur van de in te zetten interventies, uitgangspunten. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit brengen met zich mee dat het stellen van voorwaarden die langer duren dan zes maanden of bijzonder intensief van aard zijn, bij voorkeur worden toegepast in het kader van deze maatregel in plaats van in het kader van de voorwaardelijke taakstraf of jeugddetentie.12 Indien bij het mislukken van een ambulant traject langdurige intramurale behandeling noodzakelijk is, zal een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan de orde zijn. Bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan bij onvoldoende medewerking aan het behandeltraject een ‘time-out’ worden ingezet om de jeugdige te bewegen de begeleiding of behandeling te hervatten.

Als de jongere niet naar behoren meewerkt aan de uitvoering van de GBM wordt een ‘time-out’ overwogen of de omzetting in de nog resterende vervangende jeugddetentie gelast, indien de verwachting is dat de jongere zal blijven weigeren mee te werken. Bij omzetting wordt de vervangende jeugddetentie direct ten uitvoer gelegd. Een stevige ‘stok achter de deur’ is daarom van belang. Bij de vordering tot het opleggen van een Gedragsbeïnvloedende maatregel wordt voor elke maand dat de maatregel duurt een maand vervangende jeugddetentie gevorderd.

Als een jeugdige tijdens de uitvoering van de maatregel een nieuw strafbaar feit pleegt, dient overleg plaats te vinden met de officier van justitie over de vraag of de maatregel kan worden voortgezet. Indien de jongere voor het strafbare feit in voorlopige hechtenis zit, dan schort dit ingevolge art. 77w, achtste lid Sr. de termijn van de maatregel op. Als deze opschorting van zodanige duur is dat het programma niet direct kan worden hervat wordt de maatregel omgezet in vervangende jeugddetentie.

Verplichte nazorg

Als kortdurende onvoorwaardelijke jeugddetentie wordt gevorderd wordt bij de eis voorzien in nazorg in een gedwongen kader door tevens een voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarde begeleiding door jeugdreclassering te vorderen. Dit geldt in het bijzonder in de gevallen waarin het strafrestant13 korter dan drie maanden zal zijn.

Expliciteren bijzondere voorwaarden, toezicht en begeleiding en jeugdhulp.

De instantie die wordt belast met toezicht en begeleiding bij het naleven van bijzondere voorwaarden wordt zoveel mogelijk expliciet in de vordering opgenomen.

Ook de overige bijzondere voorwaarden worden expliciet vermeld in de vordering, zodat duidelijkheid wordt verkregen over de reikwijdte van het toezicht in het vonnis en in de fase van de tenuitvoerlegging.

Richting de veroordeelde wordt op die manier maximale duidelijkheid gecreëerd over aan welke voorwaarden hij moet voldoen. Ook voor de uitvoerder van de (jeugd)reclassering vormt dit een leidraad.

Uitgangspunt is dat bij toepassing van het jeugdstrafrecht het toezicht wordt opgedragen aan de jeugdreclassering of, in geval van een ondertoezichtstelling, aan de gezinsvoogd.

Vanaf 16 jaar kan, gelet op de persoonlijke ontwikkeling en omstandigheden van de adolescent, ook gekozen worden voor toezicht en begeleiding door de volwassenenreclassering.

Met de inwerkingtreding van de Jeugdwet komt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van jeugdreclassering en jeugdhulp bij de gemeenten te liggen. Jeugdreclassering mag dan enkel worden uitgevoerd door daarvoor gecertificeerde instellingen. In de vordering wordt expliciet opgenomen aan welke instelling het (jeugd)reclasseringstoezicht wordt opgedragen. Ook indien een aanvullende vorm van jeugdhulp noodzakelijk is wordt dit zoveel mogelijk expliciet gevorderd, zodat dit duidelijk kan worden opgenomen in het vonnis.

Algemene uitgangspunten strafmaten.

De leeftijd en ontwikkeling van de jeugdige speelt bij het bepalen van de strafmaat in het jeugdstrafrecht een belangrijke rol. Zie hiervoor de hierboven onder 1 beschreven uitgangspunten per leeftijdsgroep. Bij het bepalen van de strafmaat wordt rekening gehouden met de leeftijd: voor 12 en 13-jarigen wordt een matiging toegepast van het aantal uren werkstraf.

Strafverhoging bij recidive of strafverzwarende omstandigheden bestaat niet enkel uit meer uren taakstraf, maar zo mogelijk uit gedragsbeïnvloeding door andere strafmodaliteiten. Zie hiervoor de paragraaf zwaardere en ernstige delicten, meer- en veelplegers.

In het jeugdstrafrecht wordt wat betreft strafmaat geen onderscheid gemaakt naar de aard van het daderschap noch naar de mate van uitvoering van het delict. Art 77 gg Sr schrijft voor dat de straffen voor poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid dezelfde zijn als die voor het voltooide misdrijf.

Met bepaalde factoren wordt rekening gehouden als strafverzwarende omstandigheid, dit betreft:

  • Agressie en geweld tegen medewerkers met een publieke taak (of hun familie) of personen met een functie of rol met enige vorm van gezag omkleed;

  • Kwetsbare slachtoffers, diegenen die door leeftijd, lichamelijk of verstandelijke beperkingen dan wel door sociaal- culturele omstandigheden in een positie van afhankelijkheid verkeren t.o.v. hun directe omgeving of slachtoffers die ‘burgermoed’ tonen, bijvoorbeeld door te proberen geweld te verhinderen;

  • Discriminatoire motieven bij ingrijpende delicten of discriminatoire aspecten bij uitlatingen;

  • Delictgedrag bij evenementen (waaronder voetbal, andere sportevenementen of de jaarwisseling waardoor verstoring van het evenement en extra veiligheidsrisico’s kunnen optreden;

  • Alcohol, drugs en uitgaansgeweld.

  • Recidive

Letsel

Als mogelijk gevolg van een geweldsdelict speelt letsel een belangrijke rol. Het slachtoffer en/of de benadeelde ervaart het delict als ernstiger naarmate de aard van het letsel ernstiger is, hieraan wordt een strafverzwarende invloed toegekend. Als toelichting geldt het volgende:

  • Licht letsel, zoals blauw oog, bloedneus, tand door de lip, lichte kneuzingen of lichte ontvellingen; maar ook letsel voor de behandeling waarvan doorgaans de hulp van een eerstelijns arts wordt ingeroepen, zoals wonden waarvoor, uit cosmetisch oogpunt minder ernstige, hechtingen nodig zijn, een lichte hersenschudding, zwaardere kneuzingen of ontvellingen.

  • Zwaarder letsel, voor de behandeling waarvan een medisch specialist nodig is. Letsel dat als regel niet wordt begrepen in art. 82 Wetboek van Strafrecht, zoals gebitsschade, gebroken neus, jukbeen of sleutelbeen, littekens in het gezicht of een zware hersenschudding.

Wapengebruik

Indien bij mishandeling, openlijke geweldpleging of bedreiging een wapen wordt gehanteerd om dit delict een grotere impact te geven wordt dit strafverzwarend meegewogen. Naarmate de globale gevaarzetting van het wapen groter is, is de dreigende werking voor het slachtoffer groter. Bij geweldsdelicten vergroot het de kans op groter letsel. Een zwaardere sanctie is daardoor geïndiceerd.

  • Slag- of stootwapen. Dit omvat wapens als wapenstok en boksbeugels e.d, maar ook overige voor bedreiging/mishandeling geschikte voorwerpen/wapens. Bij mishandeling worden een kopstoot en gegooide voorwerpen met deze categorie gelijkgesteld.

  • Steekwapen, of een als zodanig aan te merken voorwerp. Naast messen, dolken of priemen kan hier ook gedacht worden aan schroevendraaiers en scharen.

Indien gebruik wordt gemaakt van een verboden wapen dient het bezit daarvan tevens te worden vervolgd met het oog op onttrekking aan het verkeer van het wapen.

(Nep)vuurwapens behoeven geen nadere beschrijving.

Als vooraf een geldboete is aangeboden door middel van een transactie of strafbeschikking en niet betaald, wordt de eis ter zitting verhoogd met maximaal 20% indien er geen inhoudelijke redenen zijn aangevoerd om de zaak aan de rechter voor te leggen.

Voor elke € 50 van de te betalen geldboete wordt 1 dag vervangende jeugddetentie gevorderd.

Voor elke 2 uur taakstraf wordt 1 dag vervangende jeugddetentie gevorderd. Bij een negatieve terugmelding van de taakstraf wordt direct de omzetting in vervangende jeugddetentie gelast.

In de strafmaattabel wordt als omrekenfactor voor iedere 2 uur taakstraf € 10 euro geldboete gehanteerd.

OVERGANGSRECHT

De beleidsregels in deze aanwijzing hebben gelding vanaf de dag van inwerkingtreding.

BIJLAGE I: STRAFMAAT HALT-AFDOENINGEN

De strafmaat voor een Halt-afdoening bedraagt ten hoogste 20 uur. De inhoud van het kerndeel proces-verbaal (strafrechtelijke) minderjarige (PVM) is bepalend voor de strafmaat; het PVM bepaalt het delict.

Een Halt-afdoening bestaat uit meerdere modules. De keuze voor de modules is individueel maatwerk, afhankelijk van o.a. strafmaat en aard van het delict. Halt kent de volgende modules waaruit gekozen kan worden:

  • startgesprek (intake en screening): 1 uur,

  • opstellen excuusbrief: 1 uur,

  • één of meerdere leeropdrachten: 1-9 uur,

  • vervolggesprek: 1 uur,

  • excuus aanbieden: 1 uur, of in voorkomende gevallen een herstelgesprek: 2 uur,

  • schadebemiddeling vindt plaats ingeval van schade 14,

  • eindgesprek: 1 uur,

  • werkopdracht: de uren die resteren.

STRAFMAAT HALT

   

Uren

Verzwarende omstandigheden

Uren

Leeftijd

12–13 jaar

+0

   
 

14–15 jaar

+2

Recidive: binnen 2 jaar

+8

 

16–17 jaar

+4

na 2 jaar

+4

         

Vermogen

310. (Winkel)diefstal

+4

   
 

311. (Winkel)diefstal in vereniging

+5

   
     

Meerdere diefstallen in ten hoogste 2 winkels

+4

 

321. Verduistering

+4

   
 

326. Oplichting

+5

   
 

416. Opzetheling

+4

   
 

417. Schuldheling

+3

   
         

Vandalisme

141. Openlijk geweld

+6

   
 

350. Vernieling

+4

   
 

424. Straatschenderij

+2

   
 

461. Verboden toegang

+2

   
 

Gemeentelijke verordeningen voor zover betrekking hebbend op het in de open lucht aanleggen of stoken van vuur, baldadig of overlastgevend gedrag.

+2

   
 

142. Misbruik maken van alarmnummers

+4

   
     

Risico voor de omgeving

+2

         

Alcohol

453. Openbare dronkenschap

+4

   
 

Drugs- en alcoholgerelateerde feiten in gemeentelijke verordeningen of Drank en Horecawet1

+4

   
         

Wpv

72. Verstoren

+2

   
 

73. Niet opvolgen

+2

   
         

LpW

2, lid 3 en 4c schoolverzuim: strafmaat voor uren verzuim:

0 tot 10 uur +2

11 tot 20 uur +4

20 tot 30 uur +6

30 tot 40 uur +8

40 tot 50 uur +10

50 tot 60 uur +12

+2 tot

+12

   
 

Strafmaat voor aantal keer te laat komen:

0 tot 20 keer +2

20 tot 40 keer +4

40 tot 60 keer +6

+2 tot

+6

   

Vuurwerk

1.2.2 Illegaal/ondeugdelijk vuurwerk voorhanden

+4

   
 

1.2.4 >10 kg voorhanden tijdens of buiten de verkoopperiode

+4

   
 

2.3.6 Afsteken buiten de toegestane periode en

1.2.4 < 10 kg. vuurwerk voorhanden buiten de verkoopperiode

+2

   
     

Recidive bij vuurwerkzaken binnen 2 jaar

+4

     

Recidive bij vuurwerkzaken na 2 jaar

+2

X Noot
1

Verwijzing naar Halt voor de Drank en Horecawet is toegestaan gezien de brief van het College van PG’s van 14 januari 2014.

Bij het totale aantal uren dat op grond van bovenstaande tabel is berekend, worden – indien van toepassing – nog uren opgeteld voor de waarde van het gestolene of de hoogte van het schadebedrag.

Waarde gestolene

 

Hoogte schadebedrag

 

0–10 euro

+0

0–50 euro

+0

11–25 euro

+2

51–150 euro

+2

26–75 euro

+3

151–500 euro

+3

76–150 euro

+4

501–900 euro

+4

STRAFMAAT HALT-PLUS

In zaken die met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid van het OM naar Halt zijn verwezen, kan onderstaande indeling gehanteerd worden als uitgangspunt bij het bepalen van de strafmaat. Er wordt verder rekening gehouden met de persoon van de verdachte en omstandigheden van het delict. In deze zaken kan het OM bij bijzondere omstandigheden een aanwijzing geven voor de strafmaat. In de overige gevallen bepaalt Halt de strafmaat zelf binnen het strafmaximum van 20 uur.

Halt zet daar waar mogelijk herstelbemiddeling in.

 

Uren

Hoge schade

 

Bij diefstal en heling wordt de straf zoals vermeld in de landelijke strafmatrix (strafmaat Halt, zie hierboven) aangevuld met:

+0

waarde tussen € 150 en € 300

+6

waarde tussen € 300 en € 600

+8

waarde hoger:

20

Bij vandalistische delicten schade hoger dan € 900,--

20

   

Veel voorkomende Halt-plus feiten.

 

Eenvoudige mishandeling

+8

Belediging

+6

Bedreiging

+8

   

Andere Halt-plus delicten betreffen maatwerk.

 

BIJLAGE II STRAFMAATTABEL JEUGDZAKEN

art

omschrijving

 

137

(aanzetten tot)discriminatie

32 uur / 160 euro

141

openlijk geweldgoederen

 
 

schade < 900 euro

schade > 900 euro

20 uur / 100 euro

40 uur / 200 euro

141

openlijk geweld personen

 
 

gering geweld/letsel

fors geweld/letsel of gebruik slagwapen

zwaar letsel

40 uur / 200 euro

Vanaf 60 uur

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

157

brandstichting

 
 

schade < 900 euro

schade > 900 euro

aanzienlijke schade gevaarzetting /gevaar voor personen

vanaf 30 uur

vanaf 60 uur

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

180

wederspannigheid

32 uur / 160 euro

184

niet voldoen aan ambtelijk bevel

20 uur / 100 euro

188

valse aangifte

 
 

zonder ernstig gevolg voor anderen

met ernstig gevolg voor anderen

32 uur/ 160 euro

60 uur

225

valsheid in geschrift

28 uur / 140 euro

239

schennis

vanaf 32 uur

242

verkrachting

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

 

(tongzoen – zie aanranding)

 

243–245

seksueel binnendringen bewusteloze, onmachtige, gestoorde, < 12 jaar en < 16 jaar

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

246

aanranding

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

 

tongzoen

eenmalig billen / borsten knijpen

60 uur

vanaf 32 uur

247

ontucht met kind <16 jaar

Uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

266

belediging

20 uur/ 100 euro

267 jo 266

belediging ambtenaar in functie

28 uur / 140 euro

285

bedreiging

 
 

alleen mondeling of via internet

met tonen mes

tonen (nep)vuurwapen

vanaf 20 uur / 100 euro

vanaf 40 uur

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

300

mishandeling

 
 

geen letsel

gering letsel

vanaf 20 uur / 100 euro

vanaf 40 uur / 200 euro

302

zware mishandeling

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

310/311/416

diefstal (in vereniging) / opzetheling

 
 

(winkel)diefstal met schade < 150 euro

(winkel)diefstal met schade > 150 euro

fietsdiefstal

diefstal bromfiets

zakkenrollerij of bagagediefstal

diefstal uit auto

– van auto

20 uur / 100 euro

32 uur / 160 euro

32 uur / 160 euro

40 uur / 200 euro

60 uur

60 uur

vanaf 70 uur

311

diefstal met braak of verbreking (in vereniging)

 
 

bedrijfspand of school

woning

80 uur

Uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

312/317

diefstal met geweld/ afpersing op openbare weg

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

321

verduistering

 
 

schade < 150 euro

schade > 150 euro

20 uur / 100 euro

32 uur/ 260 euro

322

verduistering in dienstbetrekking

 
 

schade < 150 euro

schade > 150 euro

32 uur / 160 euro

40 uur / 200 euro

326

oplichting

 
 

schade < 150 euro

schade > 150 euro

28uur / 140 euro

40uur / 200 euro

350

vernieling (waaronder graffiti)

 
 

schade < 900 euro

schade > 900 euro

20 uur / 100 euro

Vanaf 32 uur / 160 euro

416

417bis

opzetheling

schuldheling

Zie 310/311

 

schade < 150 euro

schade > 150 euro

16 uur / 80 euro

24 uur / 120 euro

417

gewoonteheling

Vanaf 60 uur

7 WVW 1994

doorrijden na aanrijding

vanaf 24 uur/ 120 euro

 

8 WVW 1994

rijden onder invloed

verdachte jonger dan 16 jaar

Fiets

   
 

Vanaf AAG 235 / 0,54 ‰

15 uur/ 75 euro

 
 

Bromfiets

   
 

AAG 95-230 / 0,22 – 0,53‰

AAG 235-350 / 0,54 – 0,80 ‰

10 uur/ 50 euro

15 uur/ 75 euro

 
 

AAG 355-435 / 0,81 – 1,00 ‰

AAG 440-570 / 1,01 – 1,30 ‰

AAG 575-650 / 1,31 – 1,50 ‰

AAG 655-785 1,51 – 1,80 ‰

AAG 790-865 / 1,81 – 2,00 ‰

AAG 870-1090 / 2,01 – 2,50 ‰

AAG > 1090 / 2,51 ‰

20 uur/ 100 euro

25 uur/ 125 euro

30 uur/ 150 euro

35 uur/ 175 euro

40 uur/ 200 euro

45 uur

50 uur

4 mnd OBM

4 mnd OBM

4 mnd OBM

5 mnd OBM

6 mnd OBM

7 mnd OBM

8 mnd OBM

 

Weigering fiets

20 uur/ 100 euro

 
 

Weigering bromfiets

35 uur/ 175 euro

5 mnd OBM

163 WVW 1994

Vanaf 16 jaar wordt verwezen naar de Richtlijn rijden onder invloed in BOS/Polaris

   

11 WVW 1994

joyriding

32 uur/ 160 euro

 

10 OW

Opiumwet Lijst I

aanwezig hebben >0-<5g of 1-10 pillen

aanwezig hebben 5<25g of 10-50 pillen

aanwezig hebben 25g of >50 pillen

dealerindicatie of drugsrunnen

20–40 uur / 100 – 200 euro

60–120 uur

vanaf 100 uur

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

11 OW

OpiumwetLijst II

aanwezig hebben 0 < 5g

aanwezig hebben 5-<30g

aanwezig hebben 30g of >

dealerindicatie of drugsrunnen

Expliciet wordt vermeld dat het gedoogbeleid voor (soft)drugs niet geldt voor minderjarigen.

12 uur / 60 euro

16–30 uur / 80 – 150 euro

vanaf 40 uur

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

55 WWM

busje CS-gas

voorhanden hebben steekwapen of nepvuurwapen

vuurwapen

20 uur / 100 euro

Vanaf 24 uur/ 120 euro

uitgangspunt onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

LpW

signaalverzuim

Zie de richtlijn voor strafvordering strafrechtelijke aanpak schoolverzuim


X Noot
1

ZSM staat voor Zo Selectief, snel, slim, samen, samenlevingsgericht Mogelijk.

X Noot
2

Aanwijzing slachtofferzorg.

X Noot
3

APJ-kaderbrief van 13 mei 2009 van het College van procureurs-generaal.

X Noot
5

Zie de brief van 23 april 2001 van de Staatssecretaris van Justitie aan de voorzitter van de Tweede Kamer.

X Noot
6

Voor overtredingen geldt pleegplaats. Door de doorgaans relatief geringe ernst van overtredingen weegt het belang van betrokkenheid van het gezag hier minder zwaar.

X Noot
7

Het woonplaatsbeginsel geldt niet bij toepassing van het jeugdstrafrecht boven de 18 jaar.

X Noot
8

Visie Raad voor de Kinderbescherming op jeugdstrafzaken, 29 juli 2009.

X Noot
9

Als licht delict worden aangemerkt alle feiten in de strafmaattabel tot 40 uur/€ 200,–.

X Noot
10

In de strafmaattabel wordt bij ernstige delicten steeds aangegeven: onvoorwaardelijke jeugddetentie en voorgeleiden

X Noot
11

Zie hiervoor het beleidskader Elektronische Controle.

X Noot
12

Hoge Raad 12 juli 2011, LJN BQ4676.

X Noot
13

Onder een strafrestant dient te worden verstaan het gedeelte van een opgelegde vrijheidsstraf dan wel van het samenstel van dergelijke straffen dat nog moet worden ondergaan (artikel 1, onderdeel q, Bjj). De omvang van dit strafrestant wordt bepaald bij het onherroepelijk worden van de uitspraak.

X Noot
14

schadevergoeding is een voorwaarde voor sepot bij 14 jaar en ouder.

Naar boven