Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 27 februari 2014, nummer WBV 2014/6, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/23 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

23. Het asielbeleid ten aanzien van Somalië

23.1 Besluitmoratorium

Ten aanzien van Somalië geldt geen besluit in de zin van artikel 43, aanhef en onder a, Vw.

23.2 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

23.3 Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
23.3.1 Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt Somalië niet als land waarin sprake is van groepsvervolging.

23.3.2 Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND heeft met betrekking tot Somalië geen risicogroepen aangewezen.

23.4 Foltering, onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing in de zin van artikel 3 EVRM
23.4.1 Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Somalië (inclusief Mogadishu) is geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM.

De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU die heeft gegolden ten aanzien van personen afkomstig uit Mogadishu. De IND zal niet eerder overgaan tot intrekking, tot is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).

De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond van de uitzonderlijke situatie zoals bedoeld in artikel 15c van de richtlijn 2011/95/EU in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

23.4.2 Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

In Somalië is geen sprake van systematische blootstelling van een specifieke groep aan een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM.

De IND herbeoordeelt vooralsnog niet de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die aan Somaliërs verleend zijn op grond van het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar. De IND zal niet eerder overgaan tot intrekking, tot is gebleken van een wijziging van omstandigheden die een voldoende ingrijpend en niet-voorbijgaand karakter heeft (zie artikel 3.37e VV).

De IND wijst om diezelfde reden niet aanvragen tot verlenging van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd of een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af van vreemdelingen die op grond het behoren tot de Benadiri/Reer Hamar in het bezit zijn van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

23.4.3 Alleenstaande vrouwen

Een alleenstaande vrouw kan in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw, indien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij een gegronde vrees heeft voor een onmenselijke behandeling bij terugkeer naar Somalië.

De IND beschouwt een vrouw in ieder geval als alleenstaand, indien:

  • de huwelijksband met de echtgenoot is verbroken;

  • zij ongehuwd is en de gezinsband waartoe zij ten tijde van haar vertrek uit Somalië behoorde is verbroken.

23.4.4 Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND heeft met betrekking tot Somalië geen kwetsbare minderheidsgroepen aangewezen.

23.4.5 Individuele kenmerken

De IND verleent, behoudens contra-indicaties, in ieder geval een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw aan een vreemdeling afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië, indien de vreemdeling voldoet aan alle volgende voorwaarden:

  • a. de vreemdeling is afkomstig uit een gebied dat onder controle staat van Al-Shabaab of dit gebied uitsluitend kan bereiken via een gebied dat onder de controle staat van Al-Shabaab;

  • b. de vreemdeling heeft aannemelijk gemaakt dat hij zich niet kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab.

Deze opsomming is cumulatief.

Ad b.

De IND betrekt bij de beoordeling van de vraag of de vreemdeling zich kan handhaven onder de regels van Al-Shabaab in ieder geval de volgende aspecten:

  • de ervaringen van de vreemdeling met het leven onder de regels van Al-Shabaab;

  • de omstandigheid dat vreemdeling al dan niet recentelijk is vetrokken;

  • de mate waarin de vreemdeling vanwege verwestersing de negatieve aandacht van Al-Shabaab kan wekken, voor zover de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder de regels van Al-Shabaab.

Doordat Mogadishu niet onder controle staat van Al-Shabaab, is het voor de terugkeer naar Mogadishu niet noodzakelijk dat de vreemdeling ervaring heeft met het leven onder Al-Shabaab.

Bij de beoordeling of het verblijf in Nederland bij een individuele Somalische vreemdeling heeft geleid tot een verwestersing waarbij een of meer specifieke kenmerken bij terugkeer feitelijk niet meer verborgen kunnen worden gehouden, spelen in ieder geval de volgende elementen een rol:

  • de duur van het verblijf van de vreemdeling in Nederland; hierbij geldt als uitgangspunt dat bij vreemdelingen die meerderjarig waren toen zij Nederland inreisden en die minder dan tien jaar in Nederland hebben verbleven, in beginsel niet wordt aangenomen dat er sprake is van verwestersing;

  • de leeftijd bij aankomst in Nederland; zo zal van een vreemdeling die minderjarig was bij inreis, in Nederland onderwijs genoten heeft en meerdere van zijn vormende jaren (de leerplichtige periode) in Nederland heeft doorgebracht eerder kunnen worden aangenomen dat er sprake is van verwestersing. Hierbij wordt tevens het aantal vormende jaren betrokken dat de vreemdeling in Somalië heeft doorgebracht;

  • de mate waarin de vreemdeling de Nederlandse taal beheerst;

  • de mate waarin de vreemdeling deelneemt aan de Nederlandse samenleving.

23.4.6 Aandachtsgroepen

De hieronder genoemde groepen staan in de negatieve aandacht van Al- Shabaab en zijn aangewezen als aandachtsgroep:

  • overheidsfunctionarissen;

  • leden van het gerechtelijk apparaat;

  • leden van AMISOM;

  • vreemdelingen die voor internationale organisaties en internationale delegaties werken;

  • vreemdelingen die op basis van individuele omstandigheden (die meer inhouden dan enkel de terugkeer uit het westen) er door Al-Shabaab van worden verdacht te spioneren voor de overheid.

Vreemdelingen behorende tot een aandachtsgroep kunnen, mede gelet op de omstandigheid dat zij op basis van hun terugkeer uit het westen in de negatieve aandacht van de zijde van Al Shabaab kunnen komen te staan, op basis van geringe indicaties in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw indien de herkomst geloofwaardig is en zij afkomstig zijn uit:

  • delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; of,

  • overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië (exclusief Mogadishu) waar Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.

Ook gebieden waarover onvoldoende actuele informatie beschikbaar is, maar een bestendige invloedrijke rol van Al-Shabaab aannemelijk is, moeten hiertoe worden gerekend.

Bij het beoordelen van het individuele risico in het herkomstgebied en tijdens de reis daar naar toe betrekt de IND in ieder geval:

  • de clanafkomst in relatie tot de positie van de clan in het gebied;

  • de banden met- en de situatie van de familieleden;

  • de duur van verblijf in het westen.

Er is sprake van een individuele toets waarbij de asielzoeker aannemelijk moet maken dat hij behoort tot een dergelijke groep én dat hij persoonlijk in die hoedanigheid risico’s loopt van de zijde van Al-Shabaab.

Voor leden van de aandachtsgroepen die terugkeren naar Mogadishu geldt in het licht van de positie van terugkeerders aldaar dat indicaties van geringe aard niet volstaan. De IND beoordeelt op basis van het algemene toetsingkader of de individuele omstandigheden van de vreemdeling tot inwilliging van de aanvraag leiden.

23.5 Bescherming
23.5.1 Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/6 Vc

De IND verlangt van vreemdelingen afkomstig uit Centraal- en Zuid-Somalië niet dat zij zich tot de (lokale) autoriteiten hebben gewend voor bescherming.

De IND acht het voor de volgende categorieën vreemdelingen in ieder geval niet aannemelijk dat het voor de vreemdeling in Somalië (inclusief Noord-Somalië) mogelijk is de bescherming te verkrijgen van de autoriteiten of internationale organisaties:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis.

23.5.2 Vlucht- en vestigingsalternatief in de zin van paragraaf C2/6 Vc

In Somalië is geen sprake van een binnenlands vlucht- en of/vestigingsalternatief, tenzij de vreemdeling onder naar plaatselijke maatstaven gemeten redelijke omstandigheden tenminste zes maanden voorafgaand aan zijn vertrek heeft verbleven in:

  • Puntland (met uitzondering van Noord-Galkayo), in de periode vanaf 1991;

  • Somaliland, in de periode vanaf 1997;

  • Sool; of

  • Sanaag.

Van de vreemdeling wordt verwacht dat hij zich in het desbetreffende gebied onder de bescherming van zijn clan kan stellen.

Uitzonderingen voor wie geen vestigingsalternatief geldt in Somalië (inclusief Noord-Somalië) zijn in ieder geval:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor (seksuele) geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor besnijdenis.

Verder geldt dat – indien is vastgesteld dat de vreemdeling behoort tot een aandachtsgroep zoals genoemd onder paragraaf 23.4.6 en in die hoedanigheid bij terugkeer een reëel risico loopt op een schending zoals bedoeld in artikel 3 EVRM – individueel wordt beoordeeld of er sprake is van een vestigingsalternatief in overige delen van Zuid- en Centraal-Somalië. Op voorhand verwacht de IND niet van de vreemdeling dat hij zich vestigt in:

  • Mogadishu; en,

  • delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab; en,

  • overige delen van Zuid- en Centraal- Somalië waar de Al-Shabaab op basis van hun aanwezigheid en invloed een reële bedreiging vormen.

Hierbij betrekt de IND, naast de in artikel 3.37d VV genoemde voorwaarden die in het algemeen gelden voor het tegenwerpen van een vestigingsalternatief, in de individuele zaak van de vreemdeling aanknopingspunten zoals:

  • concrete individuele aanknopingspunten, zoals eerder verblijf in dat gebied;

  • de aanwezigheid van naaste familie of clangenoten.

23.6 Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Aan de hand van paragraaf B8/6 Vc wordt beoordeeld of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Daarbij geldt voor Somalië in ieder geval dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn;

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

23.7 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van Somalië geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

23.8 Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 27 februari 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

TOELICHTING

ALGEMEEN

Naar aanleiding van het Algemeen Ambtsbericht Somalië van december 2013 zijn in de brief van aan de Tweede Kamer van 17 januari 2014 de beleidsgevolgen beschreven en toegelicht.

Sinds eind 2012 wordt de situatie in Mogadishu in het landenbeleid niet langer gekwalificeerd als een gebied waar sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 15c van de Kwalificatierichtlijn omdat de veiligheidssituatie in de periode daarvoor geleidelijk is verbeterd. Volgens het nieuwe ambtsbericht is de situatie in delen van Mogadishu sinds april 2013 verslechterd. De situatie is evenwel niet zodanig verslechterd dat artikel 15c weer aan de orde is. De belangrijkste redenen voor deze conclusies zijn dat het centrum van de stad nog steeds relatief veilig is vooral voor gewone burgers en dat het geweld veelal gericht van aard is.

Gelet op de informatie in het ambtsbericht over de houding van Al-Shabaab in gebieden die onder haar controle staan of waar zij grote invloed heeft ten opzichte van bepaalde groepen die in de negatieve aandacht van Al-Shabaab staan heeft ertoe geleidt dat er aandachtsgroepen zijn aangewezen. Deze groepen, die afkomstig zijn uit Mogadishu of uit overige delen van Zuid- en Centraal-Somalië die onder controle staan van Al-Shabaab of waar Al-Shabaab een reële bedreiging vormt, kunnen in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw. Er is sprake van een individuele toets waarbij de asielzoeker aannemelijk moet maken dat hij behoort tot een dergelijke groep én dat hij persoonlijk in die hoedanigheid risico’s loopt van de zijde van Al-Shabaab.

De informatie in het ambtsbericht geeft aanleiding om niet op voorhand uit te sluiten dat personen die behoren tot één van de aandachtsgroepen en te vrezen hebben van Al-Shabaab, deze vrees buiten het herkomstgebied ook ondervinden. Als er individuele aanknopingspunten zijn dat de persoon zich elders in Zuid- en Centraal-Somalië kan vestigen buiten de invloed van Al-Shabaab, wordt getoetst of er een vestigingsalternatief kan worden tegengeworpen.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de Directeur-generaal Vreemdelingenzaken, L. Mulder

Naar boven