Regeling van de Minister van Economische Zaken van 5 maart 2014, nr. WJZ / 14034056, tot wijziging van de Subsidieregeling sterktes in innovatie en de Tijdelijke regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2014 voor de continuering van subsidies ten bate van MKB innovatiestimulering in de topsectoren

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 4, 5, tweede lid, 16, 17, eerste en vierde lid, 19, eerste lid, 25 en 50, vierde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling sterktes in innovatie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1a.4a, tweede lid, wordt ‘1a.3, tweede en derde lid’ vervangen door: 1a.3, tweede en zesde lid.

B

Artikel 1c.1, onderdeel c, komt te luiden:

c. kennisinstelling:
  • a. een onder a, b, c, g of h van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder j van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis en Nyenrode Business Universiteit;

  • b. een andere dan onder a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

  • c. een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

    • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder a,

    • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • d. een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder a, b of c direct of indirect:

    • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

    • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is of

    • 3°. overwegende zeggenschap heeft;

  • e. een onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk met eigen medewerkers in loondienst, die tot doel heeft om via het structureel doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen door haar medewerkers, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, die geen instelling is als bedoeld onder a tot en met d.

C

Artikel 1c.2, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De minister verdeelt de aan deze activiteiten verbonden subsidieplafonds voor de paragrafen 2, 3, 4 en 6 van dit hoofdstuk op volgorde van binnenkomst van de aanvragen en voor § 5 op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

D

Artikel 1c.3 komt te luiden:

Artikel 1c.3

Een aanvraag van een MKB-ondernemer wordt afgewezen indien door hem in hetzelfde kalenderjaar al subsidie of een MIT-kennisvoucher is aangevraagd op grond van dit hoofdstuk.

E

In artikel 1c.5, eerste lid, wordt ‘50 procent’ vervangen door: 40 procent.

F

Artikel 1c.8 vervalt.

G

In artikel 1c.10 wordt ‘50 procent’ vervangen door: 40 procent.

H

In artikel 1c.15 wordt ‘50 procent’ vervangen door: 40 procent.

I

Artikel 1c.23, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘40 procent’ vervangen door: 30 procent.

2. In het derde lid wordt ‘€ 150.000’ vervangen door: € 200.000.

3. In het vierde lid wordt ‘€ 75.000’ vervangen door: € 100.000.

J

Artikel 1c.24, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel c, van het Kaderbesluit EZ-subsidies, is twee jaar.

K

Artikel 1c.25 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. het niet voldoende bijdraagt aan het creëren van economische waarde voor de deelnemers in het samenwerkingsverband en de sector, genoemd in de bijlagen, of de daarmee samenhangende positieve gevolgen voor de Nederlandse economie;

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma wordt een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

  • d. de kwaliteit van het projectplan onvoldoende is.

L

Na artikel 1c.25 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 1c.25a

  • 1. De minister kent aan een project aan de hand van de volgende criteria een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht;

    • b. er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het MIT-R&D-samenwerkingsverband, de in de bijlage genoemde sectoren, of de Nederlandse economie;

    • c. de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie;

    • d. er meer sprake is van sectoroverstijgende combinaties en van combinaties van sectoren, genoemd in de bijlagen, die niet conventioneel zijn.

  • 2. De minister kent voor de onderdelen a, b en c van het eerste lid ten minste één en ten hoogste dertig punten toe en voor onderdeel d van het eerste lid één en ten hoogste tien punten.

  • 3. De minister kent tien additionele punten toe aan een project met eveneens een regionaal belang, blijkend uit een beschikking tot verlening van subsidie door het bevoegde bestuursorgaan van een provincie, waarmee ten minste 15 procent van de subsidiabele projectkosten door die provincie wordt gefinancierd.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

  • 5. De minister stelt een algemeen subsidieplafond vast voor alle in de bijlagen genoemde sectoren tezamen en een subsidieplafond per sector.

  • 6. De minister verdeelt het algemene subsidieplafond onder de aanvragen die het hoogste zijn gerangschikt.

  • 7. Na uitputting van het algemene subsidieplafond verdeelt de minister de sectorale subsidieplafonds, op volgorde van de sortering op sector binnen de rangschikking.

M

Artikel 1c.26 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. In afwijking van het subsidiepercentage genoemd in artikel 4.19, onderdeel b, van de Subsidieregeling innoveren, wordt voor MIT-innovatieprestatiecontracten een percentage van 30 procent gehanteerd.

N

Aan artikel 1c.29 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In afwijking van het eerste lid, is het formulier voor de aanvragen van een subsidie op grond van paragraaf 3.2 van dit hoofdstuk opgenomen in bijlage 1c.2.

O

De bijlage 1b.1, 1c.1, 1c.2, 1, 2, 3, 4, 5, 6 respectievelijk 7 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie wordt vervangen door de bij deze regeling behorende bijlagen A, B, C, D, E, F, G, H, I, J, K, L en M.

ARTIKEL II

In de Tijdelijke regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2014 wordt na artikel 2 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

  • 1. Als perioden, waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend krachtens de Subsidieregeling sterktes in innovatie voor de in kolom 1 genoemde artikelen, worden vastgesteld de daarbij behorende perioden, genoemd in kolom 4; aanvragen moeten zijn ontvangen op de genoemde einddatum vóór 17.00 uur.

  • 2. Activiteiten komen slechts in aanmerking voor subsidie wanneer zij passen binnen de in kolom 3 genoemde thema’s, opgenomen in het programma in de in kolom 2 genoemde bijlage bij de Subsidieregeling sterktes in innovatie.

  • 3. Als subsidieplafond voor het verstrekken van subsidies als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt per in kolom 4 genoemde periode vastgesteld: het daarbij behorende in kolom 5 genoemde bedrag in euro’s.

    1

    2

    3

    4

    5

    Artikel

    Programma

    Thema’s

    Openstelling 2014

    plafond

    1b.4 netwerkactiviteiten

    Bijlage 1 HTSM

    1 t/m 17

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    200.000

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 1 HTSM

    1 t/m 17

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    3.800.000

    1b.4 netwerkactiviteiten

    Bijlage 2 T&U

    1 t/m 4

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    50.000

    1b.7 innovatiemakelaars

    Bijlage 2 T&U

    1 t/m 4

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    250.000

    1c.4 MIT haalbaarheidsstudies

    1c.9 MIT-kennisvouchers

    Bijlage 2 T&U

    1 t/m 4

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    750.000

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 2 T&U

    1 t/m 4

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    950.000

    1b.4 netwerkactiviteiten

    Bijlage 3 Logistiek

    1 t/m 5

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    100.000

    1b.7 innovatiemakelaars

    Bijlage 3 Logistiek

    1 t/m 5

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    100.000

    1c.4 MIT haalbaarheidsstudies

    1c.9 MIT-kennisvouchers

    1c.17 inhuur personeel

    1c.26 MIT-ipc

    Bijlage 3 Logistiek

    1 t/m 5

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    900.000

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 3 Logistiek

    1 t/m 5

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    900.000

    1b.4 netwerkactiviteiten

    Bijlage 4 LSH

    1 t/m 10

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    100.000

    1b.7 innovatiemakelaars

    Bijlage 4 LSH

    1 t/m 10

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    200.000

    1c.4 MIT haalbaarheidsstudies

    1c.9 MIT-kennisvouchers

    Bijlage 4 LSH

    1 t/m 10

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    600.000

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 4 LSH

    1 t/m 10

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    1.100.000

    1b.4 netwerkactiviteiten

    Bijlage 5 Water

    1 t/m 3

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    100.000

    1c.4 MIT haalbaarheidsstudies

    1c.9 MIT-kennisvouchers

    Bijlage 5 Water

    Haalbaarheidsstudies 1 en 2

    Vouchers 2 en 3

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    1.002.900

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 5 Water

    1 t/m 3

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    897.100

    1b.4 Netwerkactiviteiten

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    1C t/m 7C

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    100.000

    1b.4 Netwerkactiviteiten

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    8B t/m 12B

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    100.000

    1b.4 Netwerkactiviteiten

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    13E t/m 39E

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    100.000

    1b.7 innovatiemakelaars

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    1C t/m 7C

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    150.000

    1b.7 innovatiemakelaars

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    8B t/m 12B

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    150.000

    1b.7 innovatiemakelaars

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    13E t/m 39E

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    200.000

    1c.4 MIT haalbaarheidsstudies

    1c.17 inhuur personeel

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    1C t/m 7C

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    550.000

    1c.4 MIT haalbaarheidsstudies

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    8B t/m 12B

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    400.000

    1c.4 MIT haalbaarheidsstudies

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    13E t/m 39E

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    1.200.000

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    1C t/m 7C

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    1.216.500

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    8B t/m 12 B

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    1.350.000

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

    13E t/m 39E

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    500.000

    1b.4 netwerkactiviteiten

    Bijlage 7 Creatief

    1 t/m 6

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    100.000

    1b.7 innovatiemakelaars

    Bijlage 7 Creatief

    1 t/m 6

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    100.000

    1c.9 MIT-kennisvouchers

    1c.26 MIT-IPC

    Bijlage 7 creatief

    Vouchers 1 t/m 6, A t/m D en a t/m d

    IPC 1 t/m 6, A t/m D en a of b

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    860.000

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 7 Creatief

    1 t/m 6, A t/m D en a t/m d

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    940.000

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 8 Agrifood

    1 t/m 11

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    1.913.600

    1c.4 MIT haalbaarheidsstudies

    Bijlage 8 Agrifood

    1 t/m 11

    15-4-2014 t/m 12-5-2014

    478.400

    1c.21 MIT R&D samenwerkingsproject

    Bijlage 1 t/m 8

    Alle thema’s uit de bijlagen 1 t/m 8

    3-6-2014 t/m 22-9-2014

    8.000.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van Bijlage 1 HTSM, Bijlage 2 T&U, Bijlage 3 Logistiek, Bijlage 4 Life sciences and Health, Bijlage 5 Water, Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie, Bijlage 7 Creatief en Bijlage 8 Agrifood, behorende bij de artikelen 1b.2 en 1c.2, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Economische Zaken.

's-Gravenhage, 5 maart 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE A

Bijlage 1b.1 behorend bij artikel 1b.13 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie

BIJLAGE B

Bijlage 1c.1., behorend bij artikel 1c.29, eerste lid, van de Subsidieregeling sterktes in innovatie

BIJLAGE C

Bijlage 1c.2., behorend bij 1c.29, tweede lid, van de Subsidieregeling sterktes in innovatie

BIJLAGE D

1c.3., behorende bij artikel 1c.29, derde lid, van de Subsidieregeling sterktes in innovatie

BIJLAGE E

1c.4., behorende bij artikel 1c.29, derde lid, van de Subsidieregeling sterktes in innovatie

BIJLAGE F

Bijlage 1 HTSM

[Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

BIJLAGE G

Bijlage 2 T&U

[Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

BIJLAGE H

Bijlage 3 Logistiek

[Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

BIJLAGE I

Bijlage 4 Life sciences and Health

[Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

BIJLAGE J

Bijlage 5 Water

[Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

BIJLAGE K

Bijlage 6 Chemie, Biobased en Energie

[Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

BIJLAGE L

Bijlage 7 Creatief

[Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

BIJLAGE M

Bijlage 8 Agrifood

[Ligt ter inzage bij het Ministerie van Economische Zaken.]

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding

Met deze regeling wordt de Subsidieregeling sterktes in innovatie, onderdelen 1b en 1c MKB innovatiestimulering in de topsectoren, op een aantal onderdelen aangepast.

2. Budget, toevoeging topsector Agri&Food, extra inzet op R&D-MIT-samenwerkingsprojecten en samenwerking met provincies

Het totale subsidieplafond van MIT bedraagt in 2014 € 30 mln. In totaal betreft het 9 topsectoren en 2 doorsnijdende thema’s. De topsector Agri&Food had tot 2014 een eigen valorisatie-instrument voor MKB en de topsectoren. De MIT is met ingang van 2014 ook van toepassing op deze sector. Elke sector heeft net als voor 2013 een MIT-MKBplan ingediend met een maximum omvang van € 2 mln. per sector. De maximumomvang bij HTSM en Chemie is € 4 mln., omdat in deze sectoren de doorsnijdende thema’s ICT en Biobased zijn ondergebracht.

Naast de sectorbudgetten is er € 8 mln. beschikbaar voor de beste aanvragen – topsectorbreed – voor de tender R&D-MIT-samenwerkingsprojecten. Naar voorbeeld van de pilot Agri&Food wijzigt de toedelingsystematiek voor de samenwerkingsprojecten van first come first served naar een tender. Voor de beoordelingscriteria is ook sterk gekeken naar de Agri&Foodpilot. De criteria mate van innovatie, economisch perspectief en samenwerking zijn overgenomen. Vanwege een breed gedeelde wens bij de topsectoren om sectoroverstijgende samenwerking te stimuleren is dit als vierde criterium toegevoegd.

Met de provincies wordt in 2014 een voorziening getroffen om een koppeling te leggen tussen het regionaal economisch beleid en het topsectorenbeleid van het Rijk.

3. Staatssteun

Deze wijzigingsregeling regelt enkele technische en inhoudelijke aanpassingen. De inhoudelijke aanpassingen hebben betrekking op een verlaging van de maximale subsidiepercentages en het invoeren van een beoordelings- en rangschikkingssystematiek voor de R&D-samenwerkingsprojecten.

De regeling is verenigbaar met de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (2006/C 323/01) en valt binnen de reikwijdte van de Omnibusbeschikking (Steunmaatregel SA.35254 (2012/N)) van de Europese Commissie van 14 december 2012. Dit brengt mee dat deze niet individueel hoeft te worden aangemeld bij de Europese Commissie.

Voor de aanvragen die voor deze wijziging van de regeling zijn beoordeeld, blijven de bepalingen van de de-minimisverordening van toepassing. Indien twijfel bestaat over de toepasbaarheid van de communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie, wordt teruggevallen op de de-minimisverordening.

Per 1 juli 2014 treedt de nieuwe kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie inwerking. Indien noodzakelijk, zal de uitvoering van deze regeling met ingang van die datum aan het vernieuwde kader worden aangepast.

4. Regeldruk

De totale administratieve lasten voor deze regeling bedragen voor de onderdelen die door het MKB worden aangevraagd € 312.000. Dat is ca 1,1% van het totaal beschikbare subsidiebedrag.

De lasten verschillen per subsidieonderdeel. Voor de Haalbaarheidsonderzoeken, vouchers, inhuur personeel en IPC's tezamen komen de totale administratieve lasten op € 79.500 (1,2%). Voor de R&D-samenwerkingsprojecten komen de totale lasten op € 232.500 (1,0%). De AL van de Samenwerkingsprojecten vallen daarbij iets hoger uit dan in 2013. Dit komt doordat in 2014 overgegaan wordt op een tenderprocedure voor deze projecten.

De totale administratieve lasten van de Netwerkactiviteiten en de Innovatiemakelaars, aangevraagd door de TKI's, bedragen € 62.600 (2,7%).

5. Bekendmaking en inwerkingtreding

Deze regeling treedt inwerking één dag na bekendmaking in de Staatscourant. Er wordt afgeweken van het beleid voor de vaste verandermomenten als bepaald in het kabinetsbeleid inzake Vaste Verandermomenten. De reden hiervoor is dat dit in het belang is van de betrokken bedrijven. Dit is een van de uitzonderingsgronden voor afwijking van de vaste verandermomenten. De doelgroep is in hoofdlijnen al op de hoogte van de regeling.

II Artikelsgewijs

Artikel I

Artikel 1c.1, onderdeel c

De definitie van kennisinstelling wordt in zijn geheel in onderhavige regeling opgenomen. De hier gehanteerde definitie is specifiek bedoeld voor gebruik bij de kennisvouchers. Opname in de regeling voorkomt dat er naar verschillende andere definities verwezen moet worden.

Artikel 1c.2, tweede lid

Voor de R&D-MIT-samenwerkingsprojecten wordt overgegaan van het toedelingsysteem op volgorde van binnenkomst, naar een tender waarin aan de hand van een aantal criteria de aanvragen worden beoordeeld en gerangschikt. In 2013 bleek de vraag naar dit instrument omvangrijk. Door verdeling via een tender wordt verzekerd dat met de in verhouding tot de vraag schaarse middelen de beste projecten worden ondersteund. De criteria zijn uitgewerkt in het nieuwe artikel 1.c.25a.

Artikel 1c.3

Een aanvrager kan per kalenderjaar één aanvraag indienen. Anders dan in 2013 wordt elk instrument één keer opengesteld. In april worden alle instrumenten met uitzondering van de R&D-samenwerkingsprojecten opengesteld. De R&D-samenwerkingsprojecten worden in juni opengesteld. Een ondernemer kan dus niet een aanvraag indienen voor een Voucher en een Haalbaarheidsonderzoek, of voor een haalbaarheidsonderzoek en een R&D-samenwerkingsproject. Deze beperking per aanvrager is opgenomen om zoveel mogelijk ondernemers de gelegenheid te bieden om deel te nemen aan MIT. In 2013 waren er meer openstellingen per instrument en kon een ondernemer wel meer dan eens een aanvraag indienen.

Artikel 1c.5, 1c.10, 1c.15 en 1c.23 eerste lid

De maximale percentages van de Haalbaarheidsstudies, Vouchers, de R&D-samenwerkingsprojecten en de IPC worden elk met 10 procentpunten verlaagd. De nieuwe percentages passen meer bij het soort innovatie dat wordt gestimuleerd en de relatief lage investeringsrisico’s voor de ondernemer. Het percentage voor de innovatiemakelaars blijft op 50% om gelijk te blijven met het percentage dat wordt gehanteerd voor de innovatiemakelaars in het kader van de regeling TKI toeslag.

Artikel 1c.24, tweede lid

De aanduiding van de uitvoeringstermijn bij R&D-MIT-samenwerkingsprojecten wordt geharmoniseerd met de aanduiding die in het Kaderbesluit wordt gehanteerd, namelijk geen 24 maanden maar 2 jaar.

Artikel 1c.25

De afwijzingsgronden voor MIT R&D samenwerkingprojecten zijn gewijzigd als gevolg van de invoering van een tendersysteem voor dit instrument. Afwijzingsgronden kunnen ook elders zijn geformuleerd, bijvoorbeeld in artikel 1c.3 van de Subsidieregeling sterktes in innovatie of in het Kaderbesluit EZ-subsidies.

Artikel 1c.25a

Aanvragen worden getoetst op basis van de in artikel 1c.25 genoemde criteria. Bij de beoordeling van die criteria en het toekennen van punten binnen die criteria, kunnen onder meer onderstaande onderwerpen en vragen van belang zijn.

Bij het criterium dat er meer technologische vernieuwing of wezenlijke nieuwe toepassingen van een bestaand product, proces, of dienst wordt verwacht:

  • hoe vernieuwend is het resultaat van het project, het beoogde product, proces of de dienst?

  • wat is de aard van de innovatie: een nieuw product, proces, of dienst of een nieuwe toepassing van bestaande producten, processen, of diensten?

  • hoe vernieuwend is de gekozen aanpak of de onderzoeksmethoden?

  • hoe haalbaar is de innovatie en wat is het technologisch risico?

  • hoe verhoudt dit project zich tot ontwikkelingen in de topsector en tot internationale ontwikkelingen?

Bij het criterium dat er meer economische waarde wordt gecreëerd voor de deelnemers in het MIT-R&D-samenwerkingsverband, de in de bijlage genoemde sectoren, of de Nederlandse economie:

  • hoe sluit het project aan bij de strategische doelstelling van de betrokken bedrijven?

  • hoe sluit het project aan bij de strategische doelstellingen van de betreffende topsector?

  • wat is de economische waarde van de projectresultaten voor de betrokken bedrijven of de Nederlandse economie?

  • is deze waarde cijfermatig voldoende onderbouwd (marktgrootte, marktaandeel, omzet, winst, terugverdientijd) en hoe realistisch is deze onderbouwing?

  • wat is de concurrentiepositie en hoe ziet de aanvrager het project in dat licht?

Bij het criterium dat de kwaliteit van de R&D samenwerking hoger is, tenminste blijkend uit de mate van complementariteit van de deelnemers, de capaciteiten van de deelnemers en de kwaliteit van de projectorganisatie:

  • hebben de partners gezamenlijk voldoende expertise om het project uit te kunnen voeren en vullen ze elkaar aan?

  • of de capaciteiten van de deelnemers toereikend zijn.

  • de kwaliteit van de projectorganisatie. Is er bijvoorbeeld een projectleider aangesteld, is er een stuurgroep?

  • in welke mate heeft het project een directe relatie met andere projecten in de topsector of wordt er samengewerkt met andere partijen uit de topsector?

  • in welke mate is er een evenwichtige verdeling van de resultaten van het project. Bijvoorbeeld, hoe concreet zijn de afspraken over intellectueel eigendom vastgelegd?

Bij het criterium dat er meer sprake is van sectoroverstijgende combinaties en van combinaties van sectoren, genoemd in de bijlagen, die niet conventioneel zijn:

  • de mate waarin thema’s uit verschillende topsectoren worden gecombineerd. De combinatie van meer dan twee thema’s is niet per se waardevoller; intensiteit en verwevenheid van de thema’s tellen zwaarder.

  • naarmate een combinatie minder voor de hand ligt, maar wel een waardevol project oplevert, zal het project hoger scoren.

Alle aanvragen voor de MIT-R&D-samenwerkingsprojecten die resteren na toepassing van de afwijzingscriteria, worden beoordeeld en gerangschikt op de vijf beoordelingscriteria. De aanvragen die het hoogst gerangschikt zijn, worden gehonoreerd uit het algemene subsidieplafond van € 8 mln. Aanvragen uit alle topsectoren concurreren in dit subsidieplafond dus met elkaar.

Op het moment dat het algemene plafond is uitgeput, zullen de resterende aanvragen worden doorgeleid naar het subsidieplafond voor R&D-Samenwerkingsprojecten van de topsector, waarvan de aanvrager heeft aangeven dat daar het zwaartepunt van de aanvraag ligt. De oorspronkelijke volgorde van rangschikking wordt hierbij gehandhaafd. Aanvragen worden dus niet opnieuw beoordeeld en gerangschikt. Aanvragen concurreren in dat stadium alleen met andere aanvragen uit dezelfde topsector.

Het criterium in het derde lid is toegevoegd om uitdrukking te geven aan het feit dat regionale verankering van een project ook in een landelijke vergelijking een op zichzelf staande kwaliteit van een project is. Op deze wijze wordt beoogd meerwaarde te creëren voor het topsectorenbeleid en de beoogde aansluiting van het MKB op dit beleid daarbinnen doordat de MIT-R&D-samenwerkingsprojecten ook regionaal worden ondersteund. Door de samenwerking wordt aldus een koppeling gelegd tussen het regionaal economische beleid van de provincies met topsectorenbeleid van het Rijk. Het financieel commitment van een andere regionale overheid drukt uit dat het desbetreffende project ook in de beleidsdoelstellingen van die andere overheid past. Dat gegeven is ook uit oogpunt van de doelstellingen van deze regeling relevant omdat daarmee uitstraling en effect van het project naar verwachting groter zijn. Zo draagt dit bij aan het bereiken van een doelstelling van deze regeling, te weten met succesvolle projecten bewerkstelligen van aansluiting van zoveel mogelijk innovatieve MKB-ers op het topsectorenbeleid. Betrokkenheid van een andere overheid duidt bovendien op een betere verankering in de regionale context van het innovatieproject. Projecten met een regionaal belang, waarvan de provincie door middel van een al dan niet voorwaardelijke subsidiebeschikking aangeeft minimaal de helft van het maximum subsidiepercentage voor haar rekening te nemen, kunnen daarom rekenen op tien extra punten. Projecten met een regionaal belang eindigen hierdoor hoger in de beoordelingslijst en maken daardoor meer kans op subsidie op basis van deze regeling. De hoogte van deze extra punten is zodanig dat projecten die goed scoren op de eerste vier criteria, maar niet in aanmerking komt voor de extra punten op basis van regionaal belang nog steeds een goede kans maken om voor subsidie op grond van deze regeling in aanmerking te komen.

De provincie Brabant heeft aangegeven in beginsel positief te staan tegenover R&D-samenwerkingsprojecten van HTSM; de provincie Limburg heeft aangegeven in beginsel positief te staan tegenover de R&D-samenwerkingsprojecten maar dan van Agro/T&U en de Haalbaarheidstudies.

Limburg en Brabant stellen elk in 2014 € 1 mln. beschikbaar om respectievelijk Agro/T&U- en HTSM-projecten uit hun provincies te ondersteunen. Hierdoor kan in 2014 voor een bedrag van € 2 miljoen aan extra MIT projecten worden gerealiseerd. Ook aanvragen vanuit andere provincies kunnen voordeel krijgen in de tender, mits de desbetreffende provincie de aanvraag mede financiert.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven