TOELICHTING
1. Algemeen
Met deze regeling wordt nadere uitwerking gegeven aan artikel 21, eerste en tweede
lid van de Verordening (EU) nr. 1309/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
17 december 2013 betreffende het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering
(2014–2020) en tot intrekking van Verordening (EG) 1927/2006 (PbEU 2013, L347), ook
wel het Europees Globaliseringsfonds (EGF) genoemd (hierna: de verordening). Europa
heeft dit fonds in het leven geroepen om werknemers die hun baan zijn kwijtgeraakt
door de globalisering of de financieel/economische crisis weer aan de slag te helpen.
Door middel van bijvoorbeeld scholing, hulp bij het zoeken naar een baan en steun
bij het opzetten van een eigen bedrijf. Voor de periode 2014–2020 is een nieuwe verordening
vastgesteld, maar het programma wordt grotendeels in de bekende vorm voortgezet. Onveranderd
is het uitgangspunt dat een bedrijf of sector minimaal 500 werknemers heeft moeten
ontslaan om een beroep te kunnen doen op het EGF. Verder is de reikwijdte van het
fonds verbreed en is de doelgroep vergroot. Niet alleen vaste werknemers, ook medewerkers
met een flexibel contract en kleine bedrijven die zakelijk verbonden waren met de
hoofdaanvrager kunnen meetellen voor de 500 ontslagen. In regio’s met meer dan 25
procent jeugdwerkloosheid (voor Nederland gaat dit niet op) mogen EGF middelen ook
worden ingezet voor werkloze jongeren.
Op grond van de verordening fungeert de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) als aanvrager van de financiële steun uit het EGF. Dit betekent dat de minister
projectvoorstellen met een verzoek om financiële steun uit het EGF kan indienen bij
de Europese Commissie. Er is geen maximumbedrag gesteld aan een aanvraag, echter voor
alle lidstaten in de Unie is een bedrag van € 150 miljoen per jaar beschikbaar. De
Commissie is daarom genoodzaakt aanvragen op volgorde van binnenkomst in behandeling
te nemen. Na eventuele goedkeuring door de Europese Commissie is de minister in eerste
instantie verantwoordelijk voor het beheer en de financiële controle op de door het
EGF gesubsidieerde acties in Nederland.
Overeenkomstig artikel 21, eerste en tweede lid, van de verordening worden in deze
regeling de belangrijkste zaken rondom het aanvragen van steun uit het EGF en het
vervolgens benutten van het geld geregeld.
2. Artikelsgewijs
Artikel 1 Definities
Als auditautoriteit wordt aangewezen de auditdienst Rijk. Deze controleert de goede
werking van het beheers- en controlesysteem van operationele programma’s als ESF en
EGF; de auditautoriteit gaat na of aan alle nationale en Europese regels voor de subsidiabiliteit
van de uitgaven is voldaan.
Als Certificeringsautoriteit wordt aangewezen de Certificeringsautoriteit van het
ministerie van Economische Zaken. Zij beoordeelt de gedeclareerde uitgaven en voorziet
deze van een certificaat.
Artikel 2 Subsidie uit EGF
Op grond van diverse artikelen in de verordening zijn de volgende voorwaarden bepaald
om subsidie uit EGF te ontvangen (dit betreft mede de voorwaarden die zijn opgenomen
in het besluit van de Europese Commissie en het Europees parlement):
-
a. het massaontslag betreft minimaal 500 personen in een bedrijf of sector;
-
b. de ontslagen zijn het gevolg van grote structurele veranderingen in de wereldhandelspatronen
of het gevolg van een voortzetting van de wereldwijde financiële en economische crisis
dan wel een nieuwe wereldwijde financiële en economische crisis;
-
c. de subsidiabele activiteiten richten zich op een individuele dienstverlening om doelgroepen,
als genoemd in de inleiding, te ondersteunen bij het vinden van een baan;
-
d. de aanvrager dient minimaal 40 procent van de totale geraamde kosten te financieren,
de resterende 60 procent wordt vanuit het EGF gefinancierd;
-
e. de activiteiten moeten aanvullend zijn op bestaand beleid. Dit geldt zowel voor het
bestaande structuurbeleid van de Europese Unie, de reguliere maatregelen van de lidstaat
als de specifieke regelingen en voorzieningen van de desbetreffende sector;
-
f. indien een aanvrager naast EGF-subsidie ook bijdragen ontvangt vanuit andere Europese,
nationale en/of regionale fondsen, mag er geen sprake zijn van dubbelfinanciering.
Een activiteit komt dus niet voor EGF-subsidie in aanmerking wanneer deze al vanuit
een ander fonds wordt gefinancierd.
Ad a)
In artikel 4 van de verordening is bepaald dat het moet gaan om 500 ontslagen in een
periode van vier maanden binnen één bedrijf òf 500 ontslagen binnen een periode van
negen maanden als de ontslagen zijn gevallen in een bepaalde sector (behorende tot
dezelfde Nace-2-code) in één of twee aan elkaar grenzende provincies.
Boven op de vereiste 500 ontslagen in één of twee aan elkaar grenzende provincies
mogen ontslagen uit andere aangrenzende regio’s worden toegevoegd. In specifieke uitzonderingsgevallen
kan Brussel ertoe besluiten om af te wijken van de grens van 500 ontslagen. Zie artikel
4, lid 2 van de verordening. Dit geldt voor kleine arbeidsmarkten of in uitzonderlijke
omstandigheden. Voorwaarde is dat moet worden aangetoond dat de gedwongen ontslagen
ernstige gevolgen hebben voor de werkgelegenheid en de lokale economie. De start van
de periode waarbinnen de ontslagen moeten worden geteld, de zogeheten referentieperiode,
kan door de aanvrager zelf worden bepaald. De startdatum van deze periode is van belang,
omdat de aanvraag door de minister binnen 12 weken na afloop van de referentieperiode
moet zijn ingediend bij de Europese Commissie.
Voor de berekening van het aantal gedwongen ontslagen, telt een ontslag mee vanaf:
-
• de datum van de individuele kennisgeving door de werkgever dat de arbeidsovereenkomst
van de betrokken werknemer daadwerkelijk beëindigd wordt, of
-
• de datum van de feitelijke beëindiging van een arbeidsovereenkomst voordat die afloopt,
of
-
• de datum waarop de werkgever de daartoe bevoegde instantie schriftelijk in kennis
stelt van een plan voor collectief ontslag, of de datum waarop een bedrijf met minder
dan tien werknemers faillissement heeft aangevraagd door het aantoonbaar wegvallen
van opdrachten van de hoofdaanvrager.
Ad b)
Op grond van artikel 4 in relatie tot artikel 2 van de verordening moet de aanvrager
duidelijke statistische en achtergrondinformatie verstrekken waaruit blijkt dat de
ontslagen het gevolg zijn van:
-
• de financieel-economische crisis
-
• een substantiële toename van de invoer in de EU
-
• een snelle daling van het marktaandeel van de EU in een bepaalde sector
-
• de verplaatsing van de productie naar een niet-EU-land
-
• een substantiële verschuiving van de handel van de EU in goederen of diensten
Uit gegevens over verplaatsing van bedrijfsactiviteiten naar derde landen moet blijken
dat productie die voorheen in de EU plaatsvond naar een niet-EU-land is overgebracht.
Ad c)
EGF dient niet ter ondersteuning van de aanvrager (het bedrijf of de sector). De subsidie
is exclusief bedoeld voor de begeleiding en re-integratie van de in artikel 6 van
de verordening genoemde ontslagen werknemers uit de doelgroepen (zie ook inleiding
van de toelichting). De Europese Commissie vraagt daarbij uitdrukkelijk aandacht voor
de meest kwetsbare groepen zoals jongeren, ouderen of arbeidsbelemmerden die mogelijk
moeite hebben met het vinden van een baan.
Ad d)
De periode die de Commissie nodig heeft om een projectaanvraag te beoordelen, kan
negen maanden duren. In die tijd is er geen financiering beschikbaar voor de aanvrager
anders dan de eigen bijdrage. In artikel 13 van de verordening is bepaald dat de eigen
bijdrage minimaal 40 procent van de subsidiabele kosten is.
Ad e)
Dit onderdeel betreft de zogenaamde complementariteit; de aanvulling op het bestaande.
In dit geval is het van belang dat de met EGF gefinancierde activiteiten iets nieuws
of extra’s bieden, of van toegevoegde waarde zijn op eventuele bestaande maatregelen.
Uitgaande van het beschikbare aanbod, dient EGF andere of extra maatregelen aan te
bieden, die de bestaande maatregelen kunnen versterken.
Ad f)
Een activiteit die met EGF-subsidie wordt gefinancierd mag niet tevens met subsidie
vanuit de Sectorplannen, ESF of andere fondsen worden gefinancierd.
Artikel 3 Aanvraag
Het indienen van een aanvraag voor het Globaliseringsfonds begint met een informeel
voortraject. Een (branche-)organisatie, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(UWV) of een andere partij die een dreigend ontslag signaleert van meer dan 500 werknemers
en daarop actie wenst te ondernemen, kan contact opnemen met het ministerie of de
managementautoriteit. Het ministerie en de managementautoriteit treden vervolgens
in overleg met deze potentiële aanvrager. In verkennende gesprekken zal gezamenlijk
een analyse worden uitgevoerd naar de achtergronden van de situatie en bekeken worden
in hoeverre de casus voldoet aan de criteria in de verordening.
Op het moment dat er een wederzijdse verwachting op een kansrijk beroep op het EGF
is, kan een rechtspersoon, zoals een werkgever, (branche-)organisatie of het UWV,
een conceptaanvraag indienen bij de managementautoriteit. De managementautoriteit
en het ministerie assisteren bij het opstellen van de definitieve aanvraag. Zie artikel
4 en 8 van de verordening voor een overzicht van de criteria waaraan een aanvraag
moet voldoen. Uiteindelijk kan de minister besluiten de aanvraag formeel in te dienen
bij de Europese Commissie.
Artikel 4 Indiening
De aanvrager is verplicht om in ieder geval binnen zes weken na de referentieperiode
de aanvraag bij de minister in te dienen. Vervolgens heeft de minister nog zes weken
om de aanvraag in te dienen bij de Europese Commissie.
Voorafgaand aan het indienen van het verzoek om financiële steun bij de Europese Commissie,
sluiten de minister en de aanvrager een convenant af. In dit convenant worden onder
andere afspraken vastgelegd over verantwoordelijkheidsverdeling tussen de minister
en de aanvrager, de samenwerking, de ondersteuning die het ministerie van SZW de aanvrager
zal bieden, de eisen die aan de projectadministratie worden gesteld (conform de verordening).
Dit convenant is van kracht tot het moment dat de individuele subsidiebeschikking
door de minister is verstrekt. Voorafgaand aan het indienen van het verzoek controleert
de managementautoriteit of de grens van 500 ontslagen werknemers is behaald en of
de gehanteerde Nace codes juist zijn bij sectorale aanvragen. Bij een sectorale aanvraag
dient er sprake te zijn van 1 Nace code voor alle bedrijven die onderdeel uitmaken
van de aanvraag en dient het aantal van 500 ontslagen te zijn gerealiseerd in 1 provincie
of in twee aan elkaar grenzende provincies.
Artikel 5 Subsidiabele kosten
In artikel 7 van de verordening worden de verschillende activiteiten benoemd die voor
subsidie in aanmerking komen. Bij de inzet van activiteiten staat de werknemer centraal.
Er valt bij subsidiabele activiteiten vooral te denken aan een aanbod van maatwerktrainingen
die uitgaan van een realistisch arbeidsmarktperspectief. Gezien de diversiteit van
het gemiddelde werknemersbestand is het denkbaar een breed pakket aan maatregelen
samen te stellen. Te denken valt onder andere aan sollicitatietrainingen, evc-trajecten
(Eerder Verworven Competenties), jobcoaching, outplacement, scholingstrajecten. Daarnaast
kan worden gedacht aan ondersteuning bij het starten van een eigen onderneming waarbij
tot maximaal € 15.000 per werknemer beschikbaar wordt gesteld. Er wordt van de aanvragers
extra inzet gevraagd voor werknemers met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt.
Voorbeelden hiervan zijn ouderen, jongeren of arbeidsgehandicapten.
De kosten van de activiteiten, bedoeld in artikel 7 van de verordening, zijn subsidiabel
vanaf het moment dat gestart wordt met de individuele dienstverlening aan ontslagen
werknemers. Voor de exacte voorwaarden van de subsidiabele periode wordt verwezen
naar artikel 6 van de regeling. Andere kosten die niet betrekking hebben op het individuele
begeleidingstraject, maar gericht zijn op het indienen van een aanvraag, zijn subsidiabel
na de referentieperiode, mits het individuele begeleidingstraject is gestart.
Indien de kosten voor overhead en aan overhead gerelateerde exploitatiekosten bovenmatig
hoog zijn, kan de managementautoriteit besluiten het meerdere boven de 20 procent
van de totale directe kosten te corrigeren.
De aanvrager is verantwoordelijk voor het tijdig aantonen van de marktconformiteit
van de kosten van activiteiten die worden ingekocht; dit dient voorafgaand aan de
start van de activiteiten plaats te vinden. Voor advies over het aantonen van marktconformiteit
wordt verwezen naar de Handleiding Projectadministratie EGF (www.agentschapszw.nl
).
Artikel 6 Looptijd
De subsidiabele periode kan variëren: wanneer de individuele dienstverlening start
op de datum waarop de aanvraag formeel wordt ingediend of uiterlijk drie maanden na
die datum, in de zin van artikel 8, eerste lid, van de verordening, bedraagt de looptijd
precies 24 maanden.
Indien de aanvrager echter met de individuele dienstverlening begint voordat de aanvraag
wordt ingediend, dan kan de feitelijke looptijd aanzienlijk langer zijn dan 24 maanden.
De voorwaarde die hierbij wordt gesteld is dat de aanvang van de individuele dienstverlening
niet voor de referentieperiode ligt.
De kosten van het project zijn namelijk al wel subsidiabel vanaf de datum waarop gestart
wordt met individuele dienstverlening aan de ontslagen werknemers. De aanvrager kan
er ook voor kiezen het project later te laten starten. De start is dan uiterlijk binnen
3 maanden na datum indiening van het verzoek om steun bij de Europese Commissie.
De Europese Commissie beoordeelt de ingediende aanvraag en zal mogelijk om aanvulling
ervan vragen. Het ministerie en de managementautoriteit zullen met de aanvrager zorg
dragen voor het completeren van de aanvraag. Zodra de Europese Commissie na beoordeling
van mening is dat wel of niet aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage uit
het EGF is voldaan, stelt zij de minister hier zo spoedig mogelijk van op de hoogte.
De minister zal de aanvrager zo snel mogelijk over het oordeel van de Commissie informeren.
Artikel 7 Verlening en voorschot
Op het moment dat de Europese Commissie positief beschikt en aan de overige twee criteria
van het tweede lid van dit artikel is voldaan, kan de minister zelf beslissen of,
wanneer en hoe vaak er een bevoorschotting plaatsvindt. Zoals aangegeven is de hoogte
van deze bevoorschotting afhankelijk van de gerealiseerde kosten. Deze gerealiseerde
kosten worden tussentijds gecontroleerd door de managementautoriteit en bieden de
waarborg die nodig is bij de bevoorschotting van subsidies.
Het risico bestaat dat de aanvrager wel kosten maakt, maar dat de Europese Commissie
de aanvraag uiteindelijk afwijst en er geen Europees geld komt. Indien de Europese
Commissie de aanvraag afwijst, draagt de aanvrager het risico.
Artikel 8 Administratievoorschriften en inlichtingenverplichtingen
Nederland heeft er als lidstaat, samen met de aanvrager, belang bij dat de uitvoering
goed verloopt en de projectadministratie op orde is. De subsidie voor de aanvrager
is afhankelijk van de eindbeschikking door de Europese Commissie. De Minister van
SZW is verantwoordelijk voor het indienen van de einddeclaratie bij de Europese Commissie.
De managementautoriteit monitort het project door bezoeken af te leggen, tussenrapportages
te beoordelen, (telefonisch) contact te onderhouden en als vraagbaak te fungeren.
Daarnaast voorziet zij de aanvrager van advies met betrekking tot de administratie.
Op grond van artikel 3, vierde lid, van de Kaderwet SZW-subsidies, kan de minister
gebruik maken van het burgerservicenummer (BSN) met oog op evaluatie van en rapportage
over de besteding van de subsidie. Op die grond is in het zesde lid bepaald, dat de
aanvrager het BSN van deelnemers verstrekt.
Artikel 9 Rapportage
De Europese Commissie hecht er zeer aan dat de subsidie direct ten goede komt aan
de ontslagen werknemers. De Minister van SZW zal dan ook jaarlijks een rapportage
vragen om zicht te houden dat de middelen ook echt worden besteed conform de verordening.
De aanvrager wordt om die reden dan ook geacht vanaf aanvang van het project inzicht
te kunnen verschaffen in de aangeboden aantallen en typen trajecten en in de uitstroomcijfers
van de werknemers.
Artikel 10 Vaststelling van de subsidie
De criteria voor de EGF-subsidie dienen als basis bij het opstellen van de einddeclaratie.
Aan de hand van deze criteria zal de Europese Commissie beoordelen of het project
subsidiabel is. Essentieel onderdeel zijn de activiteiten voor de individuele werknemers.
Van belang is dat zo duidelijk mogelijk in kaart wordt gebracht welke trajecten tot
welk resultaat hebben geleid. Hierbij dient de aanvrager de status per werknemer te
beschrijven aan de hand van zijn BSN. Gezien de aandacht van de Commissie voor de
ondersteuning van kwetsbare werknemers, is het raadzaam dat een kwalitatieve beschrijving
wordt toegevoegd van de investering in deze groep (de jonge, oudere en deels arbeidsongeschikte
werknemers).
De Europese Commissie beslist binnen 6 maanden na ontvangst van de einddeclaratie
of de aanvrager aan de eisen heeft voldaan en de toegekende steun uit het EGF juist
heeft besteed.
Artikel 11 Intrekking en terugvordering
In aanvulling op hetgeen in de afdelingen 4.2.6. en 4.2.7. van de Awb is bepaald,
kan de minister subsidies intrekken dan wel terugvorderen op het moment dat aan een
van de criteria in artikel 11 is voldaan. Deze specifieke criteria zijn toegespitst
op het bijzondere van deze subsidieverlening. Dit laat onverlet dat de gronden, genoemd
in de Awb, ook van toepassing zijn op de verleende subsidies.
Artikel 12 Publiciteit
De Commissie hecht aan de promotie van het EGF door zowel lidstaten als aanvragers.
Voor aanvragers valt te denken aan de verspreiding van (bij de managementautoriteitteit
verkrijgbaar) promotiemateriaal en de organisatie van EGF-bijeenkomsten met werknemers,
aandacht op website van bedrijf of branche, nieuwsberichten in vooral regionale en
lokale media, de verspreiding van best practices, etc.
Artikel 13 Inwerkingtreding
Deze regeling werkt terug tot en met 1 januari 2014, omdat vanaf die datum de middelen
uit het EGF op grond van de verordening beschikbaar zijn.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher