Beleidsregel van de Nederlandsche Bank N.V. van 11 februari 2014, houdende maximering van de ratio van deposito’s en de uitzettingen in staten die geen lidstaat zijn (Beleidsregel maximering ratio deposito’s en uitzettingen Wft)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Gelet op de artikelen 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 3:18a, en 3:111a van de Wet op het financieel toezicht;

Gelet op artikel 23, eerste en tweede lid, van het Besluit prudentiële regels Wft;

Gelet op de Beleidsregel behandeling concentratierisico opkomende landen en de Beleidsregel liquiditeit Wft 2011;

Na overleg met de Nederlandse Vereniging van Banken en de Foreign Banker’s Association;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. gegarandeerd deposito:

deposito als gedefinieerd in artikel 3:159a, onder c, van de Wet op het financieel toezicht;

b. lidstaat:

lidstaat van de Europese Unie alsmede landen die deel uitmaken van de Europese Economische Ruimte (EER).

Artikel 2

Deze beleidsregel is van toepassing op banken met zetel in Nederland.

Artikel 3

De verhouding tussen de door een bank als bedoeld in artikel 2 aangetrokken gegarandeerde deposito’s en de uitzettingen in staten die geen lidstaat zijn dient binnen een prudente aanvaardbare verhouding te blijven. In de regel zal sprake zijn van een prudente aanvaarbare verhouding als het product van enerzijds het aandeel van de gegarandeerde deposito’s in het balanstotaal en anderzijds het aandeel van uitzettingen in staten die geen lidstaat zijn in het balanstotaal, niet hoger is dan 0,25. De vorige volzin ziet er, uitgedrukt in een formule, als volgt uit, waarbij a staat voor de uitzettingen in staten die geen lidstaat zijn, b staat voor het balanstotaal en c staat voor (het bedrag aan) de gegarandeerde deposito’s.

Artikel 4

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze beleidsregel wordt geplaatst.

Artikel 5

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel maximering ratio deposito’s en uitzettingen Wft

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amterdam, 11 februari 2014

De Nederlandsche Bank N.V., J. Sijbrand, directeur

TOELICHTING

Algemeen

Deze beleidsregel heeft als doel om te waarborgen dat de onder het Nederlands depositogarantiestelsel vallende gelden niet in te grote mate worden uitgezet in niet-lidstaten. Met deze beleidsregel wordt een bovengrens gesteld aan de mate waarin banken met een Nederlandse vergunning onder de bescherming van het Nederlandse depositogarantiestelsel als doorgeefluik kunnen fungeren voor deposito’s die in Nederland en andere lidstaten worden opgehaald en die vervolgens buiten de lidstaten in veelal risicovollere markten worden weggezet.

Deze beleidsregel heeft raakvlakken met en is aanvullend op de Beleidsregel behandeling concentratierisico opkomende landen en de Beleidsregel liquiditeit Wft 2011. De ratio van de drie beleidsregels is steeds verschillend, evenals de daaruit voortvloeiende eisen. Zo heeft de Beleidsregel behandeling concentratierisico opkomende landen als doel om te waarborgen dat banken met landenconcentratierisico’s voor dit concentratierisico voorzien in een additioneel eigen vermogen. De Beleidsregel liquiditeit Wft 2011 heeft als doel om een kader te bieden waarbinnen DNB het algehele liquiditeitsrisicobeheer van banken evalueert. Het doel van deze beleidsregel is anders, en ziet noch op het vereiste eigen vermogen, noch op het liquiditeitsrisicobeheer, maar op de beperking van de – veelal wat risicovollere – uitzetting van onder het depositogarantiestelsel vallende gelden in niet-lidstaten.

De grondslag voor deze beleidsregel wordt geboden in de artikelen 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel c, 3:18a, en 3:111a van de Wet op het financieel toezicht en artikel 23, eerste en tweede lid, van het Besluit prudentiële regels Wft. Uit die artikelen volgt, kort weergegeven, dat een bank een beleid moet voeren gericht op het beheersen van relevante risico’s. Onder relevante risico’s wordt mede verstaan het liquiditeitsrisico. Een bank dient ingevolge het tweede lid van artikel 23 van het Besluit prudentiële regels Wft voorts rekening te houden met de risico’s die voortvloeien uit de macro-economische omgeving waarin de onderneming actief is en die verband houden met de stand van de conjunctuurcyclus. Macro-economische risico’s kunnen zich voordoen in zowel de omgeving waarin de bank haar financiering ophaalt, bijvoorbeeld door middel van het aantrekken van retail deposito’s, als in de omgeving waarin de banken aangetrokken deposito’s uitzet. Banken dienen bij het opstellen van hun Internal Capital Adequacy Assesment Process (hierna: ICAAP) rekening te houden met het liquiditeitsrisico alsmede de macro-economische omgevingen waarin de bank opereert. DNB evalueert periodiek op grond van artikel 3:18a van de Wft of het ICAAP toereikend is. Deze evaluatie wordt aangeduid als het Supervisory Review and Evaluation Process (SREP). Indien DNB niet akkoord is met het ICAAP kan DNB de in artikel 3:111a genoemde bijzondere maatregelen treffen. Zo kan DNB voorschrijven dat de door de bank gelopen risico’s worden beperkt en kan DNB beperkingen opleggen aan bedrijfsactiviteiten en transacties van banken. Het is wenselijk om met deze beleidsregel vooraf duidelijkheid te bieden over de aanvaardbare verhouding tussen enerzijds de onder het Nederlandse depositogarantiestelsel vallende deposito’s en anderzijds de – veelal wat risicovollere – uitzetting daarvan buiten de staten waarin Nederlandse banken door het Nederlandse depositogarantiestelsel beschermde gelden kunnen ophalen.

Hoewel veelal wordt aangenomen dat deposito’s van retail klanten als een relatief stevige vorm van financiering wordt gezien, zijn ook aan die vorm van financiering risico’s verbonden. DNB is van oordeel dat bij de beoordeling van de bestendigheid van retail financiering tevens rekening moet worden gehouden met de mate waarin die deposito’s risicovol worden uitgezet. De Beleidsregel liquiditeit Wft 2011 laat mede om deze reden ruimte voor het stellen van aanvullende liquiditeitseisen. In artikel 3 van laatstgenoemde beleidsregel worden een aantal richtsnoeren en aanbevelingen genoemd die relevant zijn bij de evaluatie van het ILAAP. In die aanbevelingen en richtsnoeren worden de met retail funding gepaard gaande risico’s nader geduid. Ondanks het bestaan van het depositogarantiestelsel dienen banken er rekening mee te houden dat de aangetrokken deposito’s bij een toename van problemen aan de uitzettingenkant snel kunnen wegstromen. Immers, het spaargeld is bij een deconfiture van de desbetreffende bank in elk geval tijdelijk voor de deposant niet beschikbaar, en niet in alle gevallen worden deposito’s (volledig) vergoed. Bovendien kan een deposito veelal snel bij een andere bank worden ondergebracht. Dergelijke omstandigheden kunnen, ondanks het bestaan van een garantiestelsel, tot een sterke terugloop in deposito’s leiden, met alle gevolgen van dien voor zowel de individuele bank als de financiële sector als geheel. Naast voornoemde liquiditeitsrisico voor de afzonderlijke bank kan een dreigende deconfiture van een of enkele banken met een bedrijfsvoering die geënt is op het in hoge mate uitzetten van gegarandeerde deposito’s buiten de lidstaten een enorme wissel trekken op het Nederlandse depositogarantiestelsel, dat, zoals bekend, door de gehele Nederlandse financiële sector wordt gefinancierd. Dat individuele banken die risicovoller opereren meer dienen bij te dragen in een ex ante gefinancierd depositogarantiestelsel, maakt dit niet anders. Met voornoemde macro-economische omstandigheden, te weten het mogelijke boom-bust karakter van de veelal wat risicovollere markten van niet-lidstaten en de wissel die mogelijk met deze bedrijfsvoering wordt getrokken op de gehele financiële sector, dienen individuele banken rekening te houden bij de inschatting van de relevante risico’s. Deze beleidsregel geeft voor die inschatting een duidelijk richtsnoer, waar individuele banken doorlopend rekening mee moeten houden en dat dient terug te komen in het ICAAP.

Artikelsgewijs

Artikel 3

De stelregel dat het product van de in artikel 3 genoemde formule niet hoger mag zijn dan 0,25 impliceert dat meer dan de helft van het balanstotaal mag bestaan uit gegarandeerde deposito’s, dan wel dat het merendeel van het balanstotaal mag worden uitgezet in staten die geen lidstaat zijn, zolang de uitkomst van de formule niet hoger is dan 0,25.

Artikel 4

Instellingen passen deze beleidsregel toe vanaf de datum van inwerkingtreding. Waar nodig zal de toezichthouder in overleg met de bank een periode afspreken waarbinnen volledig dient te zijn voldaan aan de consequenties die de beleidsregel meebrengt.

Naar boven