TOELICHTING
Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt de Regeling zorgverzekering op de volgende
punten gewijzigd:
-
– aanpassing van het maximum bijdrage-inkomen (op jaarbasis en voor de diverse loontijdvakken);
-
– aanpassing van de percentages inkomensafhankelijke bijdrage voor de Zorgverzekeringswet
(Zvw) overeenkomstig de begroting (Financieel Beeld Zorg) 2015;
-
– reparatie van een omissie door het nihil-percentage van toepassing te laten zijn op
alle verzekeringsplichtigen aan boord van een zeeschip, en niet enkel op degenen die
op basis van een zee-arbeidsovereenkomst, de uitzendovereenkomst daaronder begrepen,
werkzaam zijn;
-
– vaststelling van een termijn voor indiening van een verzoek tot een voorschot, vooruitlopend
op een teruggaaf van de op het loon ingehouden bijdrage;
-
– vaststelling van het percentage van de geïnde bestuursrechtelijke premie dat over
het jaar 2015 in 's Rijks kas wordt gestort.
Artikel I, onderdelen A, B en C, eerste en tweede lid
Het bijdrage-inkomen, bedoeld in artikel 42 van de Zvw, dat voor heffing van de inkomensafhankelijke
bijdrage ten hoogste in aanmerking wordt genomen, bedraagt voor het jaar 2015 € 51.976,00
(artikel I, onderdeel A, eerste lid). Dit bedrag is gelijk aan het bij en krachtens
artikel 17, eerste lid, eerste volzin, van de Wet financiering sociale verzekeringen
(Wfsv) voor het jaar 2015 geregelde maximumpremieloon voor de werknemersverzekeringen.
Artikel I, onderdeel A, tweede lid, regelt het maximaal in aanmerking te nemen loon
per loontijdvak.
Het percentage aan inkomensafhankelijke bijdrage dat inhoudingsplichtigen ingevolge
artikel 45, eerste lid, van de Zvw over het loon van hun werknemers verschuldigd zijn
(verder het hoge percentage genoemd), daalt van 7,50 in 2014 naar 6,95 in 2015. Het
percentage aan inkomensafhankelijke bijdrage dat verzekeringsplichtigen ingevolge
artikel 45, tweede lid, van de Zvw over hun bijdrage-inkomen verschuldigd zijn (verder
het lage percentage genoemd) daalt van 5,40 naar 4,85.
In het hiernavolgende wordt aangegeven waarom het percentage van de inkomensafhankelijke
bijdrage is gedaald.
De belangrijkste oorzaak voor de daling is dat verzekeraars in 2014 naar schatting
€ 1,4 miljard minder aan zorguitgaven hoefden te dekken dan geraamd in de begroting
2014. Aangenomen wordt dat de verzekeraars deze meevaller ten tijde van hun premiestelling
al voorzagen en om die reden hun nominale premie lager hebben vastgesteld dan begroot.
De opslagpremie 2014 kon hierdoor circa € 105 lager vastgesteld worden dan geraamd.
Deze meevaller in de uitgaven is structureel verwerkt door onder meer de inkomensafhankelijke
bijdrage lager vast te stellen (0,2 procentpunt).
Een andere reden is gelegen in de regels ten aanzien van de 50/50-verdeling. De nominale
premie 2014 is € 1,7 miljard lager vastgesteld dan geraamd in de begroting 2014. Daarnaast
blijkt uit ramingen van het Centraal Planbureau (CPB) dat de inkomensafhankelijke
bijdrage in 2014 meer opbrengt dan geraamd in de begroting 2014. De inkomensafhankelijke
bijdrage levert daarom in 2014 naar schatting € 2,1 miljard meer op dan de nominale
inkomsten. Verder blijkt uit voorlopige realisaties van het Zorginstituut Nederland
en cijfers van het CPB dat de nominale premie in de jaren voor 2014 te hoog en de
inkomensafhankelijke bijdrage in eerdere jaren juist te laag was ingeschat in de begroting
2014. De inkomensafhankelijke premie komt daardoor over de jaren 2006 tot en met 2014
€ 3,3 miljard hoger uit dan de nominale inkomsten. Aangezien de verdeling 50/50 hoort
te zijn, dient dit te worden gecorrigeerd. Daarom wordt de inkomensafhankelijke bijdrage
de komende vier jaar € 0,8 miljard lager vastgesteld dan de nominale inkomsten (daling
van 0,15 procentpunt).
Daarnaast spelen de overhevelingen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekomsten naar
de Zvw en van de Zvw naar gemeenten een rol. Deze leiden per saldo tot € 2,4 miljard
hogere Zvw-uitgaven. Daarvan wordt in 2015 € 1,8 miljard gedekt via de tijdelijke
rijksbijdrage voor de herziening van de langdurige zorg. De resterende € 0,6 miljard
leidt tot een stijging van de inkomensafhankelijke bijdrage met 0,1 procentpunt.
De zorguitgaven van zorgverzekeraars kennen gecorrigeerd voor overhevelingen van 2014
op 2015 een groei van € 1,0 miljard. De uitgavenstijging is zo beperkt dat het percentage
voor de inkomensafhankelijke bijdrage, mede vanwege de stijging van de grondslag waarover
deze wordt geheven, kan dalen met 0,1 procentpunt.
Daarbij komt dat de daling van het beoogde exploitatiesaldo in het Zorgverzekeringsfonds
van € 0 miljard in 2014 in de begroting 2014 naar - € 0,5 miljard in 2015 in de begroting
2015 leidt tot een daling van de inkomensafhankelijke bijdrage van 0,1 procentpunt.
Ook de daling in de reserveopbouw door zorgverzekeraars met € 1,1 miljard leidt tot
een daling van de inkomensafhankelijke bijdrage met circa 0,15 procentpunt.
Een laatste verklaring is gelegen in de rechtstreekse uitgaven van het Zorgverzekeringsfonds.
Deze laten in 2015 een stijging zien van € 0,2 miljard. Hierdoor stijgt in de inkomensafhankelijke
bijdrage met 0,05 procentpunt.
Artikel I, onderdeel C, derde lid, en Artikel II
In artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering is geregeld
dat over bijdrage-inkomen van verzekeringsplichtigen die op basis van een zee-arbeidsovereenkomst,
de uitzendovereenkomst daaronder begrepen, werkzaam zijn aan boord van een zeeschip,
geen inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is (nihiltarief) indien de werkgever
of scheepseigenaar op grond van een verdragsverplichting of een bepaling die daarop
stoelt de kosten van geneeskundige zorg betaalt waaraan zijn medewerkers buitengaats
(en in landen waar zij niet thuishoren) behoefte hebben. Dit artikel is eind 2013
nog gewijzigd in verband met de inwerkingtreding van het ILO Martiem Arbeidsverdrag,
waarmee de uitzendovereenkomst met terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2008
onder het begrip zee-arbeidsovereenkomst werd gebracht. Hiermee kwamen uitzendkrachten
ook onder het nihilpercentage te vallen.
Inmiddels is er ook een ‘Work in fishing Convention, 2007 (C 188)’ (ILO Visserijverdrag)
opgesteld, waarvan de ratificatie en de implementatie in voorbereiding is. De sociale
partners hebben bij de consultatie over dit verdrag (brief van 8 oktober 2014) aangegeven
dat voornoemde wijziging tot gevolg heeft gehad dat de zeevarenden (waaronder ook
vissers) die op basis van een maatschapsovereenkomst werkzaam zijn op een Nederlands
schip, niet meer onder het nihilpercentage vallen (een maatschapsovereenkomst is geen
zee-arbeidsovereenkomst), terwijl de scheepsbeheerder wel financieel verantwoordelijk
is voor de kosten van zorg gedurende de reis en in vreemde havens ingevolge artikel
734a van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Dit is een onwenselijke situatie
die dient te worden gerepareerd. Omdat aan de wijziging in 2013 van de Regeling zorgverzekering
terugwerkende kracht was verleend tot en met 2008, werkt deze correctie eveneens terug
tot en met 2008. Overigens heeft de wijziging in 2013 er niet toe geleid dat de Belastingdienst
maatschapsvissers alsnog vanaf 2008 premies heeft opgelegd, zodat de terugwerkende
kracht van deze wijziging geen praktische gevolgen heeft.
Wijziging van de Regeling zorgverzekering is eveneens wenselijk in het licht van de
voorbereidingen op de implementatie van het ILO-Visserijverdrag. Dit verdrag schrijft
voor dat de verdragsluitende partijen maatregelen nemen om te voorzien dat vissers
(dat wil zeggen zeevarenden in de zeevisserij), overeenkomstig nationaal recht, aanspraak
hebben op kosteloze medische zorg gedurende de reis en het verblijf in vreemde havens.
Ingevolge dat verdrag is ook hier de scheepsbeheerder aansprakelijk voor de kosten
van medische zorg die buitengaats en in vreemde havens worden gemaakt. Nu het verdrag
van toepassing is op alle vissers, ongeacht de overeenkomst op basis waarvan ze arbeid
verrichten op een vissersschip dat de Nederlandse vlag voert, dient het toepassingsbereik
van artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, te worden uitgebreid. Ten aanzien hiervan
hebben de sociale partners in hun consultatie opgemerkt dat dit recht ook al gold
voordat artikel 734a van Boek 7 BW in 2013 werd ingevoerd, namelijk op grond van het
voormalige artikel 415, vijfde lid, van het Wetboek van Koophandel (WvK).
Het nieuwe artikel 5.4, derde lid, onderdeel a, van de Regeling zorgverzekering regelt
derhalve dat het nihilpecentage van toepassing is op verzekeringsplichtigen aan boord
van een zeeschip in de zin van boek 8, van het Burgerlijk wetboek, indien de werkgever
of de scheepsbeheerder de kosten voor medische zorg in belangrijke mate voor zijn
rekening neemt zolang deze verzekeringsplichtige niet is teruggekeerd of heeft kunnen
terugkeren naar het land waar hij zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft.
Artikel I, onderdeel D
In verband met de afschaffing van de Compensatie eigen risico komt artikel 5.5, onderdeel
c, van de Regeling zorgverzekering deels te vervallen.
Artikel I, onderdeel E
Op 1 januari 2013 is artikel 5.13 van de Regeling zorgverzekering aangepast in verband
met de inwerkingtreding van de Wet uniformering loonbegrip. Het eerste lid van dat
artikel, dat betrekking heeft op de voorwaarden die gelden voor het verlenen van een
voorschot op de teruggaaf inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet door de
inspecteur, is bij die gelegenheid ook aangepast. Daarbij is abusievelijk een volzin
weggevallen met betrekking tot het tijstip waarop de verzekeringsplichtige om een
voorschot kan verzoeken bij de inspecteur. Met de voorgestelde wijziging van artikel
5.13, eerste lid, wordt deze omissie thans weer hersteld.
Artikel I, onderdeel F
Een deel van de van wanbetalers geïnde bestuursrechtelijke premie wordt gebruikt voor
de financiering van de innings- en uitvoeringskosten. Aangezien deze kosten voor rekening
van ’s Rijks kas komen, terwijl zonder nadere maatregelen de geïnde bestuursrechtelijke
premie in het Zorgverzekeringsfonds terecht zou komen, is geregeld dat bij ministeriële
regeling wordt bepaald welk deel van de geïnde premie (ter financiering van bovenbedoelde
kosten) door het Zorginstituut Nederland in ’s Rijks kas wordt gestort. De rest komt
alsnog toe aan het Zorgverzekeringfonds (zie artikel 39, tweede lid, onderdeel g,
Zvw).
Voor het jaar 2015 wordt het gedeelte gesteld op 30/130, dat wil zeggen op 23%, van
het totaal van de bestuursrechtelijke premie die in het respectievelijke kalenderjaar
daadwerkelijk is ontvangen. Dit is hetzelfde percentage als voor het jaar 2014.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers