Circulaire bijzondere opsporingsgelden

Houdende regels van de Minister van Veiligheid en Justitie inzake het toekennen en beschikbaar stellen van gelden ten behoeve van de financiële beloning van informanten, burgerinfiltranten, burgerpseudokopers, burgerpseudodienstverleners, burgers met wie een overeenkomst ex artikel 126v of 126zt Wetboek van Strafvordering is afgesloten en tipgevers, alsmede voor het toekennen en beschikbaar stellen van toon-, pseudokoop-, opkoop- en andere bijzondere gelden ter ondersteuning van de opsporing.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze Circulaire wordt verstaan onder:

a. Tipgeld:
  • 1°. Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant, burgerinfiltrant, burgerpseudokoper, burgerpseudodienstverlener of burger met wie een overeenkomst ex artikel 126v of 126zt Wetboek van Strafvordering is afgesloten wegens door hem verstrekte inlichtingen of door hem verrichte diensten, die hebben geleid of mede hebben geleid tot de opheldering van een strafbaar feit.

  • 2°. Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant, burgerinfiltrant, burgerpseudokoper, burgerpseudodienstverlener of burger met wie een overeenkomst ex artikel 126v of 126zt Wetboek van Strafvordering is afgesloten wegens door hem verstrekte concrete inlichtingen of door hem verrichte diensten, die hebben geleid tot de inbeslagneming van contant geld dan wel ander waardevol (on)roerend goed, en welke inbeslagneming zonder die inlichtingen niet zou hebben kunnen plaatsvinden, voor zover het Openbaar Ministerie de ontneming dan wel verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen contant geld dan wel ander waardevol (on)roerend goed vordert of heeft gevorderd, dan wel bij vonnis door de rechter is uitgesproken.

  • 3°. Geld dat, zonder dat de verstrekte inlichtingen of de verrichte diensten tot opheldering van een strafbaar feit hebben geleid, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een informant, burgerinfiltrant, burgerpseudokoper, burgerpseudodienstverlener of burger met wie een overeenkomst ex artikel 126v of 126zt Wetboek van Strafvordering is afgesloten in een geval dat:

    • i. het plegen van een strafbaar feit, op grond van veiligheidsrisico's of andere zwaarwegende belangen in opdracht van het Openbaar Ministerie door de politie is voorkomen;

    • ii. de met betrekking tot een strafbaar feit verstrekte inlichtingen of verrichte diensten het algemeen belang of een zwaarwegend economisch belang hebben gediend;

    • iii. de inlichtingen of verrichte diensten hebben geleid tot de opsporing van zaken van (nagenoeg) onvervangbare waarde;

    • iv. de informant, burgerinfiltrant of de burger met wie een overeenkomst ex artikel 126v of 126zt Wetboek van Strafvordering is afgesloten in opdracht van het Openbaar Ministerie niet langer in een onderzoek kan worden gebruikt in verband met zijn veiligheid of met het afbreukrisico voor dit onderzoek;

    • v. de informant, burgerinfiltrant of burger met wie een overeenkomst ex artikel 126v of 126zt Wetboek van Strafvordering is afgesloten, gelet op de duur van het onderzoek waarin hij wordt gebruikt, naar het oordeel van het Openbaar Ministerie, een incidentele aanmoedigingspremie in de vorm van een voorschot op het naar verwachting toe te kennen tipgeld dient te worden verstrekt;

    • vi. op grond van prioriteitstelling door het openbaar ministerie, het tactisch onderzoek naar aanleiding van de verstrekte inlichtingen gedurende langere tijd wordt uitgesteld;

    • vii. de verstrekte inlichtingen of verrichte diensten hebben geleid tot een voltooide opkoop, zoals bedoeld in artikel 1, onder e. van deze circulaire;

    • viii. de door specifieke bron(nen) verstrekte inlichtingen een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan een strategisch, tactisch en/of operationeel keuzedocument, of in een afgeschermde toelichting daarop, welke binnen het stuur- en weegmodel van het Openbaar Ministerie en de politie gezamenlijk, tot een concrete beslissing aanleiding heeft gegeven; of

    • ix. de verstrekte inlichtingen hebben geleid tot de aanhouding van een gezochte en/of gesignaleerde verdachte of veroordeelde van een ernstig misdrijf; of

    • x. uit de verstrekte inlichtingen kan worden afgeleid dat sprake is van een concrete dreiging waarbij de veiligheid van (een) perso(o)n(en) in het geding is, waarbij de inlichtingen voorts een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan een in opdracht van de portefeuillehouder Conflict- en Crisisbeheersing opgemaakte dreigingsinschatting.

b. Beloning:

Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een tipgever.

c. Pseudokoop:

Hetgeen daaronder wordt verstaan in de artikelen 126i, 126q en 126zd (politiële pseudokoop) en de artikelen 126ij, 126z en 126zt (burgerpseudokoop) van het Wetboek van Strafvordering.

d. Pseudokoopgeld:

Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor een pseudokoop waarbij daadwerkelijk tot afname van goederen en/of gegevens zal worden overgegaan.

e. Opkopen:

Het met toestemming van de betrokken hoofdofficier van justitie, zonder strafvorderlijk oogmerk, kopen van een voor het leven of de gezondheid van personen bijzonder gevaarlijk goed, waarvan het ongecontroleerd bezit bovendien in strijd is met de wet of met het algemeen belang.

f. Opkoopgeld:

Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie beschikbaar wordt gesteld voor het opkopen van een goed.

g. Toongeld:

Geld dat op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie door de Minister van Veiligheid en Justitie voor bepaalde duur ter beschikking wordt gesteld om een infiltrant van een opsporingsdienst in staat te stellen blijk te geven van zijn belangstelling en kredietwaardigheid voor de aankoop van criminele goederen.

h. Onkosten- en uurvergoedingen:

De geldelijke vergoeding aan een informant, burgerinfiltrant of burger met wie ex artikel 126v of 126zt Wetboek van Strafvordering een overeenkomst is afgesloten ter goedmaking van of tegemoetkoming in de met instemming van het Openbaar Ministerie en op verzoek van een opsporingsdienst met betrekking tot het inwinnen van criminele inlichtingen gemaakte onkosten of gewerkte uren.

i. Schadevergoeding:

De geldelijke vergoeding aan de burger die, in een geval waarop de Circulaire bijzondere opsporingsgelden ziet, bijstand heeft verleend aan de politie, ter goedmaking van of tegemoetkoming in geleden materiële schade met betrekking tot de normale lijfsgoederen, alsmede met betrekking tot een voertuig of een ander privé- eigendom, dat op verzoek van een opsporingsdienst en met instemming van het Openbaar Ministerie met betrekking tot de bijstandsverlening is gebruikt.

j. Informant:

Een persoon die heimelijk aan een opsporingsambtenaar informatie verstrekt omtrent strafbare feiten of ernstige schendingen van de openbare orde, die door anderen zijn of worden gepleegd of verricht, welke verstrekking gevaar voor deze persoon of voor derden oplevert.

k. Burgerinfiltrant:

De burger, als bedoeld in de artikelen 126w, 126x en 126zu van het Wetboek van Strafvordering.

l. Burgerpseudokoper en -dienstverlener:

De burger, als bedoeld in de artikelen 126ij, 126z en 126zt van het Wetboek van Strafvordering.

m. Tipgever:

De burger die, anders dan als informant of burgerinfiltrant, inlichtingen heeft verstrekt die (mede) hebben geleid tot de aanhouding althans het bekend worden van de dader(s) van een ernstig misdrijf, waarvoor door de betrokken hoofdofficier van justitie in het belang van het onderzoek, met voorafgaande machtiging van de Minister van Veiligheid en Justitie en met inachtneming van de publicatie-eis, als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder b van deze circulaire, een financiële beloning in het vooruitzicht is gesteld.

n. Opsporingsdienst:
  • a. de regionale politie-eenheden;

  • b. de Landelijke Eenheid van de politie;

  • c. de onderdelen van de Koninklijke Marechaussee die door het bevoegd gezag zijn aangewezen om een reguliere politietaak te vervullen;

  • d. de Rijksrecherche;

  • e. de aangewezen bijzondere opsporingsdiensten (BOD’en).

o. Betrokken hoofdofficier van justitie:

De hoofdofficier van justitie onder wiens verantwoordelijkheid het desbetreffende strafrechtelijke onderzoek loopt of heeft gelopen, dan wel binnen wiens arrondissement een geval, waarop deze circulaire ziet, zich voordoet of heeft voorgedaan.

Artikel 2 Soorten toe te kennen bijzondere opsporingsgelden

  • 1. Op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie kan de Minister van Veiligheid en Justitie op grond van deze circulaire de volgende gelden toekennen:

    • a. (een voorschot op) tipgeld;

    • b. een beloning;

    • c. pseudokoopgeld;

    • d. opkoopgeld; en

    • e. toongeld.

  • 2. Onkosten- en uurvergoedingen, als bedoeld in artikel 1, onder h en schadevergoedingen, als bedoeld in artikel 1, onder i, worden in beginsel uit de financiële middelen van de betrokken opsporingsdienst betaald. In bijzondere gevallen kan de Minister van Veiligheid en Justitie, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie, echter besluiten een onkosten-, uur- of schadevergoeding toe te kennen.

  • 3. In het belang van de opsporing van een ernstig misdrijf of de voorkoming daarvan, of indien andere zwaarwichtige redenen in het kader van de opsporing daartoe aanleiding geven, kan de Minister van Veiligheid en Justitie onder nader te stellen voorwaarden, op verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie, ook in andere gevallen dan genoemd in het eerste en tweede lid, bijzondere gelden toekennen.

Artikel 3 Centrale registratie en jaaroverzicht bijzondere opsporingsgelden

  • 1. Het Team Nationale Criminele Inlichtingen (TNCI) van de Landelijke Eenheid verwerkt in een doorlopend systeem alle tipgeldzaken waarbij het in het kader van de uitvoering van deze circulaire betrokken is geweest.

  • 2. Jaarlijks, in de maand maart, zendt de politiechef van de Landelijke Eenheid, door tussenkomst van de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket, aan de Minister van Veiligheid en Justitie een overzicht van de zaken waarin in het voorafgaande kalenderjaar tipgeld is toegekend.

    Dit overzicht bevat, uitgesplitst per opsporingsdienst:

    • 1. het totaal aantal zaken per delictsoort;

    • 2. het gemiddeld uitbetaalde bedrag per delictsoort;

    • 3. het totale bedrag aan tipgeld dat is toegekend; en

    • 4. de door derden, al dan niet met een afgegeven garantstelling, in het vooruitzicht gestelde of uitbetaalde financiële beloningen ten behoeve van informanten.

    Het jaaroverzicht bevat voorts het aantal en de soort zaken (met vermelding van de bedragen), waarin de Landelijke Eenheid bij de uitvoering van toongeld-, pseudokoopgeld- of opkoopgeldzaken, dan wel zaken als bedoeld in artikel 2, derde lid, een adviserende, ondersteunende of uitvoerende rol heeft gespeeld.

    Daarnaast worden in dit overzicht gegevens opgenomen over de uitgeloofde beloningen. In het jaaroverzicht worden geen gegevens vermeld die herleidbaar zijn tot concrete zaken of personen.

    De hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket zendt een exemplaar van dit jaaroverzicht ter kennisneming aan de voorzitter van het College van procureurs-generaal.

Artikel 4 Geen toekenning of beschikbaarstelling van tipgeld

Onverminderd de overige voorwaarden die in deze circulaire aan de toekenning of beschikbaarstelling zijn gesteld, wordt geen tipgeld toegekend of beschikbaar gesteld indien:

  • a. blijkt dat de persoon die de inlichtingen heeft verstrekt als verdachte kan worden aangemerkt met betrekking tot de strafbare feiten waarover hij informeert;

  • b. drie of meer jaren zijn verstreken nadat de verstrekte inlichtingen voor tactisch gebruik bij proces-verbaal beschikbaar zijn gesteld dan wel nadat de diensten zijn verricht. Bij langlopende onderzoeken kan op deze termijn een uitzondering worden gemaakt op gemotiveerd verzoek van de betrokken hoofdofficier van justitie.

Artikel 5 Financiële beloning van informanten door derden

  • 1. In het geval met betrekking tot een Nederlands strafrechtelijk onderzoek een derde een financiële beloning ten behoeve van een informant in het vooruitzicht heeft gesteld of aan de desbetreffende opsporingsdienst heeft uitbetaald, wordt in beginsel door de Minister van Veiligheid en Justitie geen tipgeld meer beschikbaar gesteld.

  • 2. In het geval de door een derde ten behoeve van een informant in het vooruitzicht gestelde of betaalde financiële beloning meer dan € 275 lager ligt dan de financiële beloning die in het concrete geval door de Minister van Veiligheid en Justitie zou zijn toegekend, kan een informant, in afwijking van het bepaalde in het eerste lid, ter aanvulling tot het gebruikelijke bedrag, tipgeld worden toegekend.

Artikel 6 Geen toekenning of beschikbaarstelling van een beloning

Onverminderd de overige voorwaarden die in deze regeling aan de toekenning of beschikbaarstelling zijn gesteld, wordt geen beloning toegekend of beschikbaar gesteld indien:

  • a. blijkt dat de persoon die de inlichtingen heeft verstrekt als verdachte kan worden aangemerkt met betrekking tot de strafbare feiten waarover hij informeert; of

  • b. een met machtiging van de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket uitgeloofde beloning niet (tijdig) bekend is gemaakt onder een breed publiek.

Artikel 7 Verplicht volgen aanvraagprocedures

Aanvragen voor de toekenning en beschikbaarstelling van de gelden, genoemd in artikel 2 van deze circulaire, worden afgehandeld overeenkomstig de procedure zoals voor het betreffende geval in de instructie van het Openbaar Ministerie is voorgeschreven.

Artikel 8 Verzoek tot herziening van een beslissing

  • 1. Indien (voor een deel) een afwijzende beslissing is genomen op een op grond van deze circulaire gedaan verzoek, kan de betrokken hoofdofficier van justitie de Minister van Veiligheid en Justitie, door tussenkomst van de aangewezen ambtenaar van het Landelijk Parket en uiterlijk binnen zes weken na het bekend worden van de beslissing, verzoeken een nieuwe beslissing te nemen.

  • 2. Een verzoek, als bedoeld in het eerste lid, is schriftelijk en bevat de gronden waarop de bezwaren tegen de beslissing rusten.

Artikel 9 Inwerkingtreding

Deze circulaire treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel 10 Citeertitel

Deze circulaire kan worden aangehaald als: Circulaire bijzondere opsporingsgelden.

’s-Gravenhage, 17 december 2014.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

TOELICHTING

Algemeen

De groeiende praktijk van het kopen van inlichtingen ten behoeve van de criminaliteitsbestrijding en de inrichting van de(voorheen) criminele inlichtingendiensten bij de politie, maakten regulering van de toekenning en beschikbaarstelling van bijzondere opsporingsgelden noodzakelijk. In 1986 zijn daarom de voorwaarden en procedures voor het toekennen en beschikbaar stellen van extra overheidsgeld voor de onderhavige doeleinden vastgelegd in de Regeling tip-, toon- en voorkoopgelden (voorloper van de Regeling bijzondere opsporingsgelden).

In 1998, twaalf jaar na het in werking treden van de eerste tipgeldregeling, was een eerste, grondige herziening van de oude regeling noodzakelijk. De oude regeling was niet meer voldoende toegesneden op de toenmalige opsporingspraktijk en het op grond van de Politiewet 1993 gereorganiseerde politiebestel. Daarnaast vormden de uitkomsten van de parlementaire enquête inzake het gebruik van bijzondere opsporingsmethoden (Commissie Van Traa) een belangrijke impuls om onderdelen van de regeling tegen het licht te houden en aan te passen aan de eisen en inzichten van die tijd. De herziening van de regeling in 1998, die toen de naam Regeling bijzondere opsporingsgelden kreeg, schiep nieuwe kaders voor de gevallen waarin, de voorwaarden waaronder en de procedures waarlangs extra gelden ter ondersteuning van de opsporing door de Minister van Veiligheid en Justitie konden worden toegekend en beschikbaar gesteld.

In 2001 is de Regeling bijzondere opsporingsgelden opnieuw herzien. Er werden enige wijzigingen opgenomen die noodzakelijk waren geworden door onder andere de inwerkingtreding van de Wet bijzondere opsporingsbevoegdheden (Wet BOB).

In de Regeling bijzondere opsporingsgelden van 2006 zijn wijzigingen doorgevoerd vanwege de invoering van de Euro in het jaar 2002, de in werking getreden procedureregeling ‘Kasvoorschot Ministerie van Veiligheid en Justitie’ in het jaar 2003 en het feit dat de bijzondere opsporingsdiensten sinds 1 januari 2004 een beroep kunnen doen op deze regeling.

In 2011 zijn in de Circulaire bijzondere opsporingsgelden alleen nog de noodzakelijke bepalingen opgenomen voor het toekennen van bijzondere opsporingsgelden. De voorwaarden en aanvraagprocedures voor het toekennen en beschikbaar stellen van bijzondere opsporingsgelden zijn sindsdien opgenomen in een afzonderlijke instructie van het College van procureurs-generaal.

Daarnaast is de hoofdofficier van justitie bij het Landelijk Parket door de Minister van Veiligheid en Justitie gemachtigd om namens hem besluiten te nemen over de toekenning van bijzondere opsporingsgelden. Met ingang van 01-01-2009 zijn de uitvoerende taken ondergebracht bij het Landelijk Parket.

De belangrijkste wijzigingen in de huidige circulaire zijn de volgende. In de eerste plaats sluit de circulaire nu beter aan bij de huidige praktijk waarin sinds de vorming van de Nationale Politie, de Teams Criminele Inlichtingen (TCI’s, voorheen Criminele Inlichtingen Eenheden, CIE) zijn opgegaan in de Landelijke Informatieorganisatie. Hiermee heeft een belangrijke organisatorische verschuiving plaatsgevonden van opsporing naar intelligence hetgeen ook gevolgen heeft voor de taken en werkwijze van de TCI’s en het inwinnen van de juiste informatie. De Criminele Inlichtingen (CI) spelen thans een belangrijke rol in deze intelligencefase en dienen veel meer dan voorheen een belangrijke bijdrage te leveren aan strategische, tactische en operationele beelden en inzichten voor onder meer analysedoeleinden. Bij de invoering van de CBO was hierop reeds geanticipeerd door de bepaling van (het voormalige) artikel 1 onder viii. In de praktijk is echter gebleken dat de rol van de CI en de informanteninformatie steeds meer opschuift in het intelligenceproces. Informanteninformatie kan in dit proces een belangrijke bijdrage leveren aan inzichten in geprioriteerde actuele criminaliteitsbeelden en het signaleren van daaraan gekoppelde criminaliteitsontwikkelingen. Deze informatie zal niet altijd expliciet betrokken worden bij of in een keuzemoment als genoemd in artikel 1, onder a, sub 3, onder viii. Te verwachten is dat deze rol van de TCI’s en daarmee van de informanten binnen het intelligenceproces alleen maar groeit en derhalve meer gerichte informanteninformatie wordt ingewonnen voor deze doeleinden. Gelet hierop sluit deze circulaire aan bij deze ontwikkeling en wordt thans voorzien in tipgelden voor informanten die dergelijke belangrijke informatie aanleveren. Daarbij blijft uitgangspunt dat tipgeld wordt bepaald op basis van, zoveel als mogelijk, objectieve meetbare maatstaven.

In deze circulaire is dit terug te vinden onder artikel 1, onder a, sub 3, onder v.

In de tweede plaats is met deze circulaire (beter) aangesloten bij de huidige praktijk van de zogenaamde ‘integrale aanpak’ van georganiseerde criminaliteit. Steeds vaker is enkel een strafrechtelijke interventie niet het meest effectieve middel om zware georganiseerde criminaliteit aan te pakken en is samenwerking nodig tussen het openbaar ministerie, politie, bestuur, de fiscus en andere partners. Runners binnen de TCI’s winnen steeds vaker informatie in die ook of juist van belang kan zijn voor een bestuurlijke of fiscale aanpak. Dit gebruik van CI-informatie voor andere interventies gaat verder dan de informatie die enkel wordt gebruikt voor een Bibob-advies. Indien besloten wordt dat bijvoorbeeld een andere interventie effectiever is dan een strafrechtelijke interventie en CI-informatie bijdraagt aan het resultaat van deze interventie, ligt het in de rede dat de informant hier tipgeld voor kan ontvangen In de onderhavige circulaire is dit terug te vinden onder de voorbeelden die zijn verwerkt in de toelichting op het begrip ‘algemeen belang’ dat is vermeld in artikel 1, onder a, sub 3, onder ii.

In de derde plaats is een (nadere) toelichting gegeven op mogelijkheid tipgeld aan te vragen bij gebruik CI-informatie in BIBOB-adviezen. In de toelichting op artikel 1, sub c, onder ii van de vorige Circulaire Bijzondere Opsporingsgelden werd gesteld dat tipgeld enkel kan worden uitgekeerd indien de verstrekte informatie is overgenomen in het uiteindelijke advies aan het bestuursorgaan en dat het bestuursorgaan ook daadwerkelijk het advies heeft meegenomen in de besluitvorming. Hierbij werd niet geëxpliciteerd of het volgen van het advies door het bestuursorgaan een voorwaarde is voor de toekenning van tipgeld. In de uitvoeringspraktijk is hierover onduidelijkheid ontstaan. Thans is in de toelichting geëxpliciteerd dat het volgen van het advies door het bestuursorgaan geen criterium is voor het toekennen van tipgeld. De opname van de door de informant geleverde informatie in het advies daarentegen wel. Met de opname van de informatie in het advies aan het bestuursorgaan kan de informatie als relevant worden gewaardeerd en met het opnemen van dergelijke informatie in het advies is het algemeen belang gediend.

In de vierde plaats is artikel 6, aanhef en onder b, de wijze van bekendmaking onder het brede publiek van een uitgeloofde beloning verruimd. Zoals het in het verleden gebeurde kan dit door middel van het vervaardigen en landelijk verspreiden van een raambiljet dan wel door deze aan te kondigen in het televisieprogramma Opsporing Verzocht of in een ander landelijk of regionaal programma van een zendgemachtigde waarmee het openbaar ministerie een samenwerkingscontract in het kader van de opsporingsberichtgeving heeft gesloten. Ook kan het bekend maken van de beloning plaatsvinden via andere mediakanalen, denk aan diverse vormen van social media waarmee een breed publiek kan worden bereikt. De wijze van bekendmaken wordt afgestemd met de ambtenaar van het Landelijk Parket die de aanvraag behandelt. Deze ambtenaar zal toetsen of aan de publicatievereisten uit artikel 6 is voldaan.

In de vijfde plaats is de circulaire van toepassing verklaard op burgers met wie een overeenkomst tot het verlenen van bijstand aan de opsporing door het stelselmatig inwinnen van informatie is gesloten (artikel 126v/zt Sv). Ook aan deze personen kan onder omstandigheden tipgeld worden toegekend. Door een omissie is deze categorie niet eerder in de circulaire opgenomen. Op diverse plaatsen in de circulaire wordt deze categorie nu dan ook expliciet vermeld.

In de zesde plaats is het met de toevoeging in artikel 1 onder a, sub 3 onder x, mogelijk gemaakt om tipgeld uit te keren bij gebruik van CI-informatie voor dreigingsanalyses. Deze situatie is opgenomen in de circulaire omdat in de praktijk is gebleken dat informanteninformatie over een concrete dreiging waarbij de veiligheid van (een) perso(o)n(en) in het geding is van groot belang kan zijn voor een in opdracht van de portefeuillehouder CCB opgemaakte dreigingsinschatting. De informatie kan onder andere van belang zijn voor het bepalen van eventueel te treffen maatregelen. Omdat in deze situaties niet altijd wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder artikel 1, onder a, sub 3, onder i is de categorie onder x toegevoegd.

In de zevende plaats zijn met de vorming van de Nationale Politie in 2012 aanduidingen van organisatieonderdelen en functies veranderd. Daarnaast zijn begrippen vanuit de Instructie bijzondere opsporingsgelden overgeheveld naar het niveau van deze circulaire, omdat deze begrippen op het niveau van een circulaire thuishoren. Het gaat om de begrippen die in deze circulaire zijn vermeld in artikel 1, onder b, d en j tot en met o. Deze redactionele wijzigingen zijn doorgevoerd in deze circulaire.

Artikelsgewijze toelichting

De toelichting beperkt zich tot die artikelen en artikelleden die nadere uitleg behoeven.

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

a. Tipgeld

Deze bepaling ziet op betaling van geld aan een informant, burgerinfiltrant, burgerpseudokoper, burgerpseudodienstverlener of burger met wie een overeenkomst ex artikel 126v of 126zt Wetboek van Strafvordering is afgesloten, wegens verstrekte inlichtingen of verrichte diensten. De burger met wie een overeenkomst ex art 126v of 126zt Wetboek van strafvordering is afgesloten was in de vorige circulaire nog niet genoemd. Met de groter wordende rol van de burger in de opsporing bij de bestrijding van georganiseerde en ondermijnende criminaliteit is ook deze categorie toegevoegd. Hiermee wordt de persoon die op naam en stelselmatig informatie verstrekt gelijk gesteld met de persoon die als informant anoniem informatie verstrekt. Beiden hebben recht op tipgeld.

In artikel 1, onder a, sub 1° wordt uitdrukking gegeven aan het uitgangspunt van de circulaire: het ‘no cure, no pay-beginsel’. Onder ‘cure’ wordt in dit verband bedoeld de opheldering van strafbare feiten, waaronder begrepen de veroordeling van de daders ervan. Het beginsel dat zonder dader geen financiële beloning wordt gegeven, dateert reeds van de eerste tipgeldregeling van 1986. In de opsporingspraktijk bestond echter de behoefte om de gevallen die als ‘cure’ kunnen worden aangemerkt, te verruimen. Strikt toegepast zou het uitgangspunt ‘no cure, no pay’ betekenen dat steeds inlichtingen moeten zijn verkregen die hebben geleid tot de veroordeling in hoogste instantie van één of meer daders. Op dat moment staat pas vast dat de betrokken persoon ook de dader is. Met een dergelijke strikte toepassing van het uitgangspunt ‘no cure, no pay’ zou het gebruik van informanten ernstig onder druk komen te staan. Uitbetaling van tipgeld zou immers in sommige gevallen pas na enkele jaren kunnen plaatsvinden. Daarom wordt in de praktijk sinds jaar en dag reeds tipgeld betaald als de verstrekte informatie heeft geleid tot een veroordeling in eerste aanleg dan wel reeds na aanhouding van een verdachte of het bekend worden van zijn identiteit, gekoppeld aan een positieve vervolgingsbeslissing van het Openbaar Ministerie.

Met betrekking tot het ‘no cure, no pay-beginsel’ geldt tevens dat de verstrekte inlichtingen een direct verband hebben met het (de) uiteindelijk opgehelderde strafbare feit(en).

Artikel 1, onder a sub 2° kan worden gezien als een species van artikel 1, onder a sub 1°. Ook hier hebben de verstrekte inlichtingen (mede) geleid tot opheldering van een strafbaar feit. Het bijzondere hierbij is dat op grond van de verstrekte inlichtingen contant geld of ander waardevol (on)roerend goed inbeslaggenomen is, welke inbeslagneming zonder die inlichtingen niet zou hebben kunnen plaatsvinden. Het tipgeld is dus bedoeld voor dat deel van de inlichtingen dat de inbeslagneming mogelijk heeft gemaakt; het gaat derhalve om concrete informatie. Andere voorwaarde voor toekenning is dat het Openbaar Ministerie de ontneming dan wel de verbeurdverklaring vordert of bij vonnis door de rechter is uitgesproken.

Met het in het vooruitzicht stellen van tipgeld in dergelijke situaties wordt beoogd een bijdrage te leveren aan het ontnemen van wederrechtelijk verkregen voordeel.

Een probleem dat zich in de praktijk met enige regelmaat voordeed, was dat informanten die goede informatie hadden gegeven, geen tipgeld op grond van de circulaire kon worden betaald, omdat de verstrekte inlichtingen of de verrichte diensten niet tot de vereiste strafvorderlijke resultaten hadden geleid. De opsporingsdiensten moesten die informanten dan met lege handen laten staan of uit eigen kas betalen. Daarom zijn sinds de regeling van 1 juni 1998 uitzonderingssituaties op het ‘no cure, no pay-beginsel’ opgenomen. Deze zijn omschreven in artikel 1, onder a, sub 3°. In deze bepaling waren (in tegenstelling tot sub 1° en sub 2°) de pseudokoper en pseudodienstverlener in de vorige circulaire niet vermeld. Ook zij kunnen echter onder enkele van de in deze bepaling genoemde uitzonderingssituaties vallen. Hierbij kan worden gedacht aan de situaties genoemd onder ii, iii en vii. Daarom zijn zij nu in sub 3° opgenomen. Hierna worden de situaties genoemd onder i tot en met iii, viii, ix en x nader toegelicht.

De situatie genoemd onder i ziet op het ‘stukmaken’ van de zaak. In beginsel komen alleen misdrijven in aanmerking waarbij in het concrete geval het niet ‘stukmaken’ tot onaanvaardbare risico’s voor leven of gezondheid van de potentiële slachtoffers zal leiden. Bij het ‘stukmaken’ van de zaak kan gedacht worden aan het plaatsen van opvallende politieauto’s voor een bankfiliaal ter voorkoming van een overval, maar ook aan het voorkomen van een liquidatie. Aanleiding voor het ‘stukmaken’ is steeds de informatie van een informant dat een misdrijf op handen is.

Het tipgeldbedrag is afhankelijk van de ernst van het misdrijf en de mate van aannemelijkheid dat het misdrijf zonder de inlichtingen van de informant daadwerkelijk zou zijn gepleegd. De mate van aannemelijkheid wordt bepaald door de concreetheid van de verstrekte informatie (bijvoorbeeld informatie dat een bivakmuts of een wapen is aangeschaft of een vluchtauto is gestolen) en de mate waarin bevestiging kan worden gevonden van de informatie bijvoorbeeld in het criminele verleden van de potentiële daders. Naar mate het toe te kennen tipgeldbedrag in een concreet geval boven een, door het Landelijk Parket vastgesteld, richtbedrag zal uitstijgen, zullen zwaardere eisen aan de vaststelling van de zekerheid dat het misdrijf zonder de inlichtingen van de informant daadwerkelijk zou zijn gepleegd, worden gesteld. De omstandigheden van de zaak op basis waarvan wordt verondersteld dat een misdrijf op handen is, moeten worden verwoord in het rapport voor de aanvraag van tipgeld.

Onder de situatie genoemd onder ii valt bijvoorbeeld het beschikbaar stellen van tipgeld voor informatie die heeft geleid tot de inbeslagneming van goederen van grote financiële waarde of van maatschappelijk gevaarlijke goederen zoals verdovende middelen en wapens, zonder dat verdachten worden opgespoord of vervolgd.

Ook valt hieronder de mogelijkheid dat tipgeld wordt toegekend in het geval informatie is verstrekt aan het bestuur, de fiscus of andere partners in het kader van andere dan strafrechtelijke maatregelen, zoals bestuurlijke en fiscale maatregelen. In dit kader kan gedacht worden aan het rechtstreeks verstrekken van informatie aan een bestuursorgaan wat leidt tot het weigeren of intrekken van een vergunning. Een ander voorbeeld is het opleggen van een naheffing of vordering door de Belastingdienst op basis van CI-informatie, anders dan naar aanleiding van tippen enkel op vermogen. Tipgeld kan in deze gevallen worden uitgekeerd indien de verstrekte informatie heeft geleid tot dan wel heeft bijgedragen aan het resultaat van de alternatieve interventie. Ten aanzien van verstrekkingen aan bureau BIBOB geldt dat tipgeld kan worden uitgekeerd indien de verstrekte informatie door bureau BIBOB is overgenomen in het uiteindelijke advies aan het bestuursorgaan. Het tipgeld kan worden aangevraagd ongeacht de uiteindelijke conclusie van het advies en ongeacht of deze conclusie door het bestuursorgaan gevolgd wordt. Met de opname van de informatie in het advies aan het bestuursorgaan kan de informatie als relevant worden gewaardeerd en met het opnemen van dergelijke informatie in het advies is het algemeen belang gediend.

Verder valt onder deze bepaling de mogelijkheid dat tipgeld wordt toegekend aan informanten die een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het verkrijgen van inzicht in geprioriteerde actuele criminaliteitsbeelden en het signaleren van daaraan gekoppelde criminaliteitsontwikkelingen. Tipgeld kan in deze gevallen alleen worden uitgekeerd indien inzichtelijk wordt gemaakt wat de bijdrage aan het verkregen inzicht in het criminaliteitsbeeld of de criminaliteitsontwikkeling is geweest alsmede wat het belang is van het verkregen inzicht. Bij de bepaling van de hoogte van het tipgeld wordt meegewogen de mate van aannemelijkheid dat de door de informant verstrekte inlichtingen een correct beeld geven. De omstandigheden op basis waarvan dit wordt verondersteld (bijvoorbeeld dat de informatie (deels) wordt bevestigd door meerdere informanten of door andere politiegegevens), moeten worden verwoord in het rapport voor de aanvraag van tipgeld.

Onder zaken van (nagenoeg) onvervangbare waarde, zoals genoemd onder iii, wordt bijvoorbeeld nationaal cultureel erfgoed, zoals ‘De Nachtwacht’ van Rembrandt, verstaan.

De situatie genoemd onder viii is opgenomen in de circulaire, omdat in de praktijk is gebleken dat dergelijke inlichtingen van groot nut kunnen zijn, terwijl de informant met lege handen bleef staan. Daarnaast sluit deze situatie aan bij de idee van het continu kunnen beschikken over een landelijk criminaliteitsbeeld en de informatiegestuurde opsporing, waarbij ten behoeve van strategische en tactische keuzes binnen de opsporing en overig politiewerk mede gebruik wordt gemaakt van informatie van informanten.

De situatie genoemd onder ix is opgenomen in de circulaire, omdat in de praktijk is gebleken dat dergelijk informatie van belang is om ‘ondergedoken’ verdachten of veroordeelden, waarvan de aanhouding dringend gewenst is, op te sporen en aan te houden.

Voor de opsporing en aanhouding van gezochte personen geldt een, door het Landelijk Parket te bepalen, richtbedrag. Van dit bedrag kan worden afgeweken indien de noodzakelijkheid van de aanhouding in combinatie met de ernst van het gepleegde misdrijf daartoe aanleiding geeft. Daarnaast kan aan een informant een hoger bedrag worden toegekend indien de verstrekte inlichtingen leiden tot de aanhouding van een gezochte persoon waarvoor de hoofdofficier van justitie een beloning heeft uitgeloofd. Daarvoor gelden aanvullende voorwaarden die verwoord zijn in de instructie van het College van procureurs-generaal. In dit geval wordt, voor wat betreft de hoogte van het bedrag, geen onderscheid gemaakt tussen de tipgever en de bij een TCI ingeschreven informant die op de uitgeloofde beloning responderen. Er wordt wel onderscheid gemaakt in de aanvraagprocedure bij een eventuele beschikbaarstelling van het geld. Voor de informant geldt dan de gebruikelijke aanvraag van tipgeld door tussenkomst van het Team Nationale Criminele Inlichtingen (TNCI).

De situatie onder x is opgenomen in de circulaire omdat informanteninformatie over een concrete dreiging waarbij de veiligheid van (een) perso(o)n(en) in het geding is van groot belang kan zijn voor een in opdracht van de portefeuillehouder Conflict- en Crisisbeheersing (CCB) opgemaakte dreigingsinschatting. De informatie kan onder andere van belang zijn voor het bepalen van eventueel te treffen maatregelen. Omdat in deze situaties niet altijd wordt voldaan aan de voorwaarden genoemd onder artikel 1, onder a, sub 3°, onder i is de onderhavige categorie toegevoegd.

d. Pseudokoopgeld

Pseudokoopgeld is bedoeld voor het daadwerkelijk aankopen van goederen dan wel gegevens als bedoeld in de artikelen 126i, en 126q en 126zd (politiële pseudokoop) en de artikelen 126ij, en 126z en 126zt (burgerpseudokoop) van het Wetboek van Strafvordering.

Het geld zal in deze gevallen -in tegenstelling tot toongeld- daadwerkelijk uit handen worden gegeven aan derden.

e en f. Opkopen en opkoopgeld

Naar aanleiding van een in de opsporingspraktijk gegroeide behoefte zijn de nieuwe begrippen ‘opkopen’ en ‘opkoopgeld’ sinds 1998 in de circulaire opgenomen. Het betreft gevallen waarin door bijzondere omstandigheden met het kopen van een zaak (nog) geen strafvorderlijk doel kan worden nagestreefd, maar waarin het belang nadrukkelijk is gelegen in het acuut uit het criminele verkeer halen van een zaak, gelet op het bijzonder gevaarlijke karakter daarvan (bijvoorbeeld springstof, zware schietwapens, ernstig vervuilde drugs of andere zwaar vergiftigde stoffen die een onmiddellijk gevaar voor leven of gezondheid van personen opleveren).

Vanzelfsprekend dienen in beginsel de strafvorderlijke doelen (aanhouding en inbeslagneming) te worden nagestreefd. Deze strafvorderlijke mogelijkheden dienen dan ook eerst zorgvuldig te worden onderzocht. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin de strafvorderlijke doelen (nog) buiten bereik liggen en het niet verantwoord is handelend optreden in de vorm van het opkopen van de goederen, gelet op het acuut dreigende gevaar, langer uit te stellen.

De situatie waarin tot een opkoop zou kunnen worden besloten, zal zich in het algemeen voordoen in een CI-traject waarbinnen een informant inlichtingen heeft verstrekt. Naast het toekennen van opkoopgeld, kan de ingeschreven (of voor de opkoopzaak in te schrijven) informant in aanmerking komen voor tipgeld. De opkoop is daartoe als uitzondering op het ‘no cure, no pay-beginsel’ opgenomen: zie artikel 1, onder a, sub 3°, onder vii.

g. Toongeld

Toongeld mag onder geen beding uit handen worden gegeven aan derden, niet zijnde opsporingsambtenaren. Voorts dient bij de uitvoering van de toongeldactie zowel het vervoer als het daadwerkelijk tonen van het geld plaats te vinden onder voortdurende observatie van een politie-eenheid.

h. en i. Onkosten- en uurvergoedingen en schadevergoeding

In artikel 1, onder h en i, is de term machtiging vervangen door instemming, omdat dit beter aansluit bij de bestaande praktijk. Door de politie wordt de verkregen instemming schriftelijk vastgelegd, waardoor de controle hierop is gewaarborgd.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat aanvragen voor informanten op basis van dit artikel zelden voorkomen. In beginsel worden deze kosten door de politie betaald. Er zijn echter situaties denkbaar waarin deze kosten in een bijzonder geval hoog uitpakken en daarom een beroep wordt gedaan op de circulaire.

De toevoeging van de burger met wie een overeenkomst is afgesloten als bedoeld in artikel 126v/zt Sv ziet niet op informanten. Binnen de CI wordt niet gewerkt met stelselmatige informatie-inwinning omdat dit afschermingsperikelen met zich meebrengt. Het zou echter vreemd zijn dat een informant wel onkosten vergoed krijgt, terwijl iemand die op naam stelselmatig informatie inwint niet voor een vergoeding in aanmerking zou komen.

j. Informant

Deze definitie is in overeenstemming gebracht met de definitie zoals die in artikel 12, zevende lid, van de Wet politiegegevens (Stb. 2007, 300) is vermeld. Opgemerkt wordt dat het bij deze definitie gaat om een persoon die ingeschreven staat in het informantenbestand van een opsporingsdienst.

l. Burgerpseudokoper en -dienstverlener

In vorige versies van de circulaire was de definitie van burgerpseudokoper en -dienstverlener abusievelijk niet in artikel 1, onder a, sub 3°, opgenomen, maar wel onder 1° en 2°. In deze circulaire is deze omissie hersteld door het overhevelen van de definitie vanuit de Instructie bijzondere opsporingsgelden naar deze circulaire.

Artikel 2 Soorten toe te kennen bijzondere opsporingsgelden

Zoals dat ook in de vorige circulaire het geval was, is in artikel 2, tweede lid, het beginsel gehandhaafd dat onkosten-, uur- en schadevergoedingen voor burgers die bijstand aan de opsporing hebben verleend, uit de financiële middelen van de betrokken opsporingsdienst worden betaald. Slechts in bijzondere gevallen kan dit beginsel worden doorbroken. Daarbij valt te denken aan gevallen waarin bedoelde kosten of de schade door de bijzondere omstandigheden van het geval dermate hoog zijn, dat dit in redelijkheid niet ten laste van het budget van de betrokken dienst kan worden gebracht.

In de praktijk kunnen zich situaties voordoen waarin de circulaire niet voorziet, terwijl de betrokken hoofdofficier van justitie, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, van oordeel is dat beschikbaarstelling van extra geld in het kader van de ondersteuning van de opsporing wenselijk is. Daarom is de bepaling van artikel 2, derde lid, als kapstokartikel voor bedoelde onvoorziene situaties in de circulaire opgenomen. De hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket kan (en zal) in een concreet geval voorwaarden stellen aan het toekennen en feitelijk beschikbaar stellen van geld voor het gevraagde doel. Om de reikwijdte van deze bepaling in te kaderen dient dit doel te zijn gerelateerd aan de opsporing of voorkoming van ernstige misdrijven.

Te denken valt aan een geval van ontvoering waarbij door de ontvoerders een hoog bedrag aan losgeld wordt geëist. Uitgangspunt is dat het losgeld door de ontvoerde of diens naaste betrekkingen dan wel het bedrijf of de instelling waaraan de ontvoerde is verbonden, beschikbaar moet worden gesteld. Slechts in gevallen waarin het gevraagde bedrag niet of niet geheel uit genoemde bronnen kan worden verstrekt, zal (aanvullend) geld op grond van dit artikel door de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket beschikbaar kunnen worden gesteld.

Een ander voor de hand liggend voorbeeld waarin de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket onder te stellen voorwaarden kan besluiten met toepassing van dit artikellid geld toe te kennen en beschikbaar te stellen, is een grote afpersingszaak waarbij de afgeperste persoon, overeenkomstig het hierboven bij een ontvoering gestelde, het geëiste bedrag niet zelf kan fourneren.

Artikel 3 Centrale registratie, advisering en uitvoering

De Landelijke Eenheid van de Nationale Politie heeft een adviserende en op onderdelen ook ondersteunende/uitvoerende rol met betrekking tot bepaalde taken die uit deze circulaire voortvloeien. Deze rol van de Landelijke Eenheid heeft de afgelopen jaren in belangrijke mate bijgedragen aan de vorming en bewaking van een landelijk uniform beleid, met name op het vlak van (de hoogte van) de tipgelden.

Om adequate invulling te kunnen geven aan deze rol houdt de Landelijke Eenheid een centrale registratie bij van met name de tipgeldzaken, die kwantitatief gezien een zeer prominente plaats innemen bij de adviserende rol van de Landelijke Eenheid. Aanknopend bij de gegroeide praktijk dat de politie in (nagenoeg) alle tipgeldzaken eerst in overleg trad met de Landelijke Eenheid, is reeds in de circulaire van 1998 besloten de vrijblijvendheid van de tussenkomst van de Landelijke Eenheid, toen nog het KLPD, niet langer te handhaven. In sommige procedures inzake de uitvoering van deze regeling, wordt sindsdien dan ook de verplichte tussenkomst van de Landelijke Eenheid voorgeschreven (zie instructie College van procureurs-generaal). Het belangrijkste voorbeeld hiervan is de advisering door het TNCI over de toekenning en de hoogte van het tipgeldbedrag voor informanten.

Nieuw in artikel 3 is de beperking tot tipgeldzaken, waardoor de bepaling meer aansluit bij de praktijk. Er is namelijk geen doorlopend systeem waarin naast tipgelden ook andere bijzondere opsporingsgelden worden verwerkt.

Artikel 4 Geen toekenning of beschikbaarstelling van tipgeld

In artikel 4 aanhef en onder a is de verplichting voor de opsporingsdienst neergelegd om in alle gevallen onderzoek te doen naar de eventuele betrokkenheid van de informatieverstrekker bij de strafbare feiten waarover hij heeft geïnformeerd.

Artikel 5 Financiële beloning van informanten door derden

Dit artikel ziet op financiële beloningen voor informanten door derden (in de meeste gevallen verzekeringsmaatschappijen) en de meldplicht van de opsporingsdiensten aan het Team Nationale Criminele Inlichtingen (TNCI) van de Landelijke Eenheid van de Nationale Politie inzake garantstellingen en betalingen door die derden.

Het Openbaar Ministerie en het Ministerie van Veiligheid en Justitie hebben in 1991 met de verzekeraars afspraken gemaakt hoe de verzekeringsbranche en de opsporingsdiensten dienen te handelen indien een burger zich bij een verzekeraar meldt met informatie over ontvreemde goederen of andere verzekerde belangen (Gedragscode 1991). Deze gedragscode is een aantal jaren geleden herzien en vervangen door het “Convenant tipgelden 2004”. Het Verbond van Verzekeraars, het College van procureurs-generaal, de politiekorpsen en de Koninklijke Marechaussee zijn partij bij dit convenant, welk convenant als bijlage bij de instructie van het College van procureurs-generaal is opgenomen.

In het tweede lid is de ondergrens van de in het vooruitzicht gestelde of betaalde financiële beloning verhoogd van € 250,– naar € 275,–. Deze verhoging is het gevolg van de evaluatie die elke vijf jaar van de hoogte van de tipgeldbedragen plaatsvindt. Bij indexering wordt rekening gehouden met de loon- en prijsbijstelling van de Rijksoverheid over de voorgaande vijf jaar, welke informatie afkomstig is van het Ministerie van Financiën.

Artikel 6 Geen toekenning of beschikbaarstelling van een beloning

In artikel 6 aanhef en onder a is, net als bij tipgeld, de verplichting voor de opsporingsdienst neergelegd om in alle gevallen onderzoek te doen naar de eventuele betrokkenheid van de informatieverstrekker bij de strafbare feiten waarover hij heeft geïnformeerd.

Ingevolge artikel 6, aanhef en onder b, wordt geen beloning toegekend of beschikbaar gesteld, indien de uitgeloofde beloning niet of niet tijdig bekend is gemaakt onder een breed publiek. Met het uitloven van een beloning worden potentiële getuigen onder het publiek uitgenodigd om tegen een financiële beloning met informatie over bepaalde, ernstige misdrijven naar voren te treden. Hieruit volgt dat een aanvraag voor een machtiging tot het uitloven van een beloning niet kan worden gehonoreerd in het geval dat het Openbaar Ministerie pas na het moment dat een burger met goede operationeel bruikbare informatie is gekomen, tot deze aanvraag besluit. Ook is pas sprake van een uitgeloofde beloning indien de beloning onder een breed publiek bekend is gemaakt. Dit betekent dat wanneer een burger deze informatie verschaft nog vóórdat er publiciteit aan het uitloven van de beloning is gegeven, de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket de beloning niet beschikbaar zal stellen. In dat geval kan niet worden gezegd dat die burger naar voren is getreden vanwege de uitgeloofde financiële beloning; hij kon immers nog geen weet hebben van een beloning op het moment dat hij zijn informatie verstrekte. Die burger heeft kennelijk uit andere motieven dan financieel gewin informatie verstrekt, bijvoorbeeld vanuit een gevoelde burgerplicht.

Aan het onder het brede publiek bekend maken van een uitgeloofde beloning kan op meerdere manieren worden voldaan. Zoals het in het verleden altijd gebeurde, kan dit door middel van het vervaardigen en landelijk verspreiden van een raambiljet dan wel door deze aan te kondigen in het televisieprogramma Opsporing Verzocht of in een ander landelijk of regionaal programma van een zendgemachtigde waarmee het Openbaar Ministerie een samenwerkingscontract in het kader van de opsporingsberichtgeving heeft gesloten. Ook kan het bekend maken van de beloning plaatsvinden via andere mediakanalen, denk aan diverse vormen van social media waarmee een breed publiek kan worden bereikt. De wijze van bekendmaken wordt afgestemd met de ambtenaar van het Landelijk Parket die de aanvraag behandelt. Deze ambtenaar zal toetsen of aan de publicatievereisten uit artikel 6 is voldaan.

Deze circulaire ziet niet op de vraag hoe en wanneer het Openbaar Ministerie de verschillende vormen van opsporingsberichtgeving kan inzetten en aan welke omstandigheden het openbaar ministerie daarbij nog speciale aandacht moet geven. Dit is geregeld in de Aanwijzing opsporingsberichtgeving (Stcrt. 2009, 51).

Artikel 7 Verplicht volgen aanvraagprocedures

De onderhavige circulaire bevat alleen nog de noodzakelijke bepalingen voor het toekennen van bijzondere opsporingsgelden. In de instructie ‘Aanvraag bijzondere opsporingsgelden’ van het Openbaar Ministerie zijn procedures en voorwaarden opgenomen voor het aanvragen van bijzondere opsporingsgelden.

Artikel 8 Verzoek tot herziening van een beslissing

In dit artikel wordt voorzien in een procedure om op te komen tegen een (gedeeltelijk) afwijzende beslissing op een op grond van deze circulaire gedaan verzoek.

De praktijk om bij verschil van inzicht over de toepasselijkheid van de circulaire of over de hoogte van het toegekende (tip)geldbedrag de Minister van Veiligheid en Justitie om een nieuwe beslissing te vragen, werd reeds in de circulaire van 1998 geformaliseerd.

Hoewel het artikel voorschrijft dat een verzoek tot herziening van een beslissing schriftelijk is, neemt dit niet weg dat de betrokken CI-officier van justitie voordat hij een dergelijk verzoek indient, contact kan opnemen met het Landelijk Parket teneinde de zaak te bespreken. De CI-officier van justitie is immers tot dan toe nog niet direct bij de afhandeling van de desbetreffende tipgeldaanvraag betrokken geweest; de aanvraag is namelijk mondeling afgedaan tussen het hoofd van het TCI van een opsporingsdienst, een ambtenaar van het Team Nationale Criminele Inlichtingen (TNCI) en een ambtenaar van het Landelijk Parket. Het contact tussen de CI-officier van justitie en het Team Informatie en Operationele Coördinatie kan ertoe leiden dat de CI-officier van justitie afziet van een verzoek tot herziening, dan wel dat de CI-officier van justitie handvatten worden geboden voor een deugdelijke motivering van de gronden voor het herzieningsverzoek.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Naar boven