Regeling van de Minister van Financiën van 12 december 2014, kenmerk: FM 2014/1237 M, directie Financiële Markten, houdende regels met betrekking tot de door personen als bedoeld in de artikelen 3:8, eerste lid, 3:17b, eerste en tweede lid, 4:9, eerste lid, en 4:15a, eerste lid, van de Wet op het financieel toezicht af te leggen eed of belofte (Regeling eed of belofte financiële sector 2015)

De Minister van Financiën,

Gelet op de artikelen 3:8, tweede lid, 3:17b, vijfde lid, 4:9, zevende lid, en 4:15a, vierde lid, van de Wet op het financieel toezicht;

BESLUIT:

Artikel 1

  • 1. Personen als bedoeld in de artikelen 3:8, eerste lid, 3:17b, eerste en tweede lid, 4:9, eerste lid, en 4:15a, eerste lid, van de wet, leggen binnen drie maanden na aanvang van hun werkzaamheden voor de onderneming een eed of belofte af, indien mogelijk ten overstaan van een persoon in een hogere functie.

  • 2. Onder persoon in een hogere functie wordt verstaan:

    • a. een beleidsbepaler in een hogere functie, indien de persoon die de eed of belofte aflegt de functie van beleidsbepaler uitoefent;

    • b. de voorzitter van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, indien de persoon die de eed of belofte aflegt de hoogste functie binnen de onderneming uitoefent;

    • c. de voorzitter van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, indien de persoon die de eed of belofte aflegt een lid van dat orgaan is;

    • d. het langstzittende lid van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, indien de persoon die de eed of belofte aflegt de voorzitter van dit orgaan is;

    • e. een andere persoon werkzaam bij of onder verantwoordelijkheid van de onderneming, ten overstaan van wie de eed of belofte op betekenisvolle wijze kan worden afgelegd, indien de persoon die de eed of belofte aflegt een persoon als bedoeld in de artikelen 3:17b, eerste en tweede lid, en 4:15a, eerste lid, van de wet, is;

    • f. indien de onderdelen a tot en met e niet van toepassing zijn: een andere persoon werkzaam bij of onder verantwoordelijkheid van de onderneming.

  • 3. In afwijking van het eerste lid kan, met instemming van de onderneming, de eed of belofte tevens ten overstaan van een bestuurslid van de betrokken branche- of beroepsorganisatie worden afgelegd, in tegenwoordigheid van een vertegenwoordiger van de onderneming of een andere vertegenwoordiger van de branche- of beroepsorganisatie.

  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing, indien betrokkene al eerder werkzaam is geweest voor de onderneming en hij aantoonbaar in die hoedanigheid reeds een gelijkluidende eed of belofte heeft afgelegd, tenzij er sinds het beëindigen van werkzaamheden voor de onderneming inmiddels meer dan vijf jaren zijn verstreken.

Artikel 2

  • 1. Voor de door een beleidsbepaler en een natuurlijk persoon als bedoeld in artikel 3:8, eerste lid, derde volzin, van de wet af te leggen eed of belofte wordt gebruik gemaakt van het formulier in bijlage 1 bij deze regeling.

  • 2. Voor de door een lid van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming af te leggen eed of belofte wordt gebruik gemaakt van het formulier in bijlage 2 bij deze regeling.

  • 3. Voor de door een natuurlijk persoon als bedoeld in de artikelen 3:17b, eerste en tweede lid, en 4:15a, eerste lid, van de wet af te leggen eed of belofte wordt gebruik gemaakt van een door de onderneming vast te stellen formulier dat ten minste de volgende elementen bevat:

    • a. het integer en zorgvuldig uitoefenen van de functie;

    • b. het maken van een zorgvuldige afweging tussen de belangen van partijen die bij de onderneming betrokken zijn, in het bijzonder die van de klanten en de maatschappij;

    • c. het centraal stellen van het belang van de klant;

    • d. het naleven van wetten, reglementen en gedragscodes; en

    • e. het behouden en bevorderen van het vertrouwen in de financiële sector.

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op natuurlijke personen als bedoeld in de artikelen 3:8 en 4:9 van de wet die reeds in het kader van de geschiktheid een eed of belofte afleggen.

Artikel 3

  • 1. Het afleggen van de eed geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier bedoeld in artikel 2 door de persoon ten overstaan van wie de eed wordt afgelegd, waarna de persoon die de eed aflegt woordelijk uitspreekt: ‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’.

  • 2. Het afleggen van de belofte geschiedt door voorlezing van de tekst van het formulier bedoeld in artikel 2 door de persoon ten overstaan van wie de belofte wordt afgelegd, waarna de persoon die de belofte aflegt woordelijk uitspreekt: ‘Dat verklaar en beloof ik’.

  • 3. Het eerste en tweede lid zijn, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 1, derde lid, niet van toepassing op zelfstandigen zonder personeel.

Artikel 4

  • 1. Na het afleggen van de eed of belofte wordt door de persoon die de eed of belofte heeft afgelegd, in het bijzijn van de persoon ten overstaan van wie de eed of belofte is afgelegd, het formulier ondertekend.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt, in het geval van een zelfstandige zonder personeel, volstaan met ondertekening van het formulier door de persoon die de eed of belofte aflegt, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 1, derde lid.

Artikel 5

De onderneming bewaart de ondertekende eed of belofte ten minste gedurende de periode dat betrokkene werkzaamheden voor de onderneming verricht op toegankelijke wijze of draagt er zorg voor dat de aflegging van de eed of belofte op een andere wijze wordt vastgelegd.

Artikel 6

De Regeling eed of belofte financiële sector wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2015.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling eed of belofte financiële sector 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem

BIJLAGE 1. FORMULIER EED/BELOFTE TEN BEHOEVE VAN EEN BELEIDSBEPALER

(bijlage als bedoeld in artikel 2, eerste lid)

Ik zweer/beloof dat ik mijn functie integer en zorgvuldig zal uitoefenen.

Ik zweer/beloof dat ik een zorgvuldige afweging zal maken tussen alle belangen die bij de onderneming1 betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders/leden, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert.

Ik zweer/beloof dat ik in die afweging het belang van de klant centraal zal stellen en de klant zo goed mogelijk zal inlichten.

Ik zweer/beloof dat ik mij zal gedragen naar de wetten, de reglementen en de gedragscodes die op mij van toepassing zijn.

Ik zweer/beloof dat ik geheim zal houden wat mij is toevertrouwd.

Ik zweer/beloof dat ik geen misbruik zal maken van mijn kennis.

Ik zweer/beloof dat ik mij open en toetsbaar zal opstellen en ik ken mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving.

Ik zweer/beloof dat ik mij zal inspannen om het vertrouwen in de financiële sector te behouden en te bevorderen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op [datum], werd te [plaats]

door [naam betrokkene]

de eed/belofte volgens bovenvermeld formulier afgelegd.

[handtekening betrokkene]

BIJLAGE 2. FORMULIER EED/BELOFTE TEN BEHOEVE VAN EEN LID VAN HET ORGAAN DAT BELAST IS MET HET TOEZICHT OP HET BELEID EN DE ALGEMENE GANG VAN ZAKEN VAN DE ONDERNEMING

(bijlage als bedoeld in artikel 2,tweede lid)

Ik zweer/beloof dat ik mijn functie integer en zorgvuldig zal uitoefenen.

Ik zweer/beloof dat ik een zorgvuldige afweging zal maken tussen alle belangen die bij de onderneming2 betrokken zijn, te weten die van de klanten, de aandeelhouders/leden, de werknemers en de samenleving waarin de onderneming opereert.

Ik zweer/beloof dat ik in die afweging het belang van de klant centraal zal stellen.

Ik zweer/beloof dat ik mij zal gedragen naar de wetten, de reglementen en de gedragscodes die op mij van toepassing zijn.

Ik zweer/beloof dat ik geheim zal houden wat mij is toevertrouwd.

Ik zweer/beloof dat ik geen misbruik zal maken van mijn kennis.

Ik zweer/beloof dat ik mij open en toetsbaar zal opstellen en ik ken mijn verantwoordelijkheid voor de samenleving.

Ik zweer/beloof dat ik mij zal inspannen om het vertrouwen in de financiële sector te behouden en te bevorderen.

Zo waarlijk helpe mij God Almachtig!/Dat verklaar en beloof ik!

Op [datum], werd te [plaats]

door [naam betrokkene]

de eed/belofte volgens bovenvermeld formulier afgelegd.

[handtekening betrokkene]

TOELICHTING

Algemeen

§ 1. Inleiding

In de Wet op het financieel toezicht (Wft) is in de artikelen 3:8, tweede lid, en 4:9, zevende lid, bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot een door personen waarvoor de geschiktheideis geldt af te leggen eed of belofte. Dit betreft beleidsbepalers en leden van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken (interne toezichthouders) van de in voormelde artikelen genoemde financiële ondernemingen alsmede personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank of verzekeraar die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden. Daarnaast is in de artikelen 3:17b, vijfde lid, en 4:15a, vierde lid, van de wet bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld met betrekking tot een door bepaalde personen af te leggen eed of belofte. Dit betreft – kort gezegd – alle bankmedewerkers en wat betreft andere financiële ondernemingen waarvan de beleidsbepalers vallen onder de eisen van geschiktheid natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden en klantmedewerkers.

Gekozen is voor de vorm van een eed of belofte om het belang en de waarden waar deze voor staat te onderstrepen en om de bewustwording daarvan bij de persoon die hem aflegt te versterken.

In deze regeling is opgenomen op welke wijze de eed of belofte moet worden afgelegd. Zo is de tekst van de eed of belofte voor personen van financiële ondernemingen waarvoor de eisen van geschiktheid gelden voorgeschreven en is bepaald uit welke elementen de eed of belofte voor medewerkers van deze ondernemingen moet bestaan. Voorts is bepaald ten overstaan van welke personen de eed of belofte moet worden afgelegd en is de procedure rond het afleggen van de eed of belofte voorgeschreven.

§ 2. Consultatie

De conceptregeling is geconsulteerd in de periode van 30 september 2014 tot en met 11 november 2014. Er zijn consultatiereacties ontvangen van de volgende respondenten: de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB), het Verbond van Verzekeraars (Verbond), Thuiswinkel.org en FNV Finance.

De consultatiereacties hebben op verschillende punten geleid tot aanpassing van de tekst en toelichting van de regeling. Het hieronder vermelde moet daarom in samenhang met de aangepaste tekst en toelichting worden gelezen.

In haar consultatiereactie brengt de NVB vijf punten naar voren. In de eerste plaats wijst zij op de wens tot een betekenisvolle ceremonie. Hiervoor is aldus deze respondent niet vereist dat het ondertekenen van de eed of belofte ook door de persoon waar tegenover de eed of belofte wordt afgelegd dient plaats te vinden. Omdat het afleggen van een eed of belofte inderdaad gezien kan worden als eenzijdige handeling is de tekst en toelichting van de regeling op dit punt aangepast. Daarnaast merkt de NVB, alsmede het Verbond, in haar reactie op dat vastlegging van het feit dat de aflegging van de eed of belofte heeft plaatsgevonden ook kan plaatsvinden door middel van elektronische registratie. De tekst en toelichting is op dit punt aangepast op zo’n wijze dat naar voren komt dat de onderneming moet kunnen aantonen dat eed of belofte is afgelegd én ondertekend. Voorbeelden hiervan zijn elektronische registratie van het afleggen én ondertekenen of het toevoegen van de ondertekende eed of belofte aan het personeelsdossier.

Ten tweede stelt de NVB voor de getuige te laten vervallen voor de gevallen waarin naast de medewerker en afnemer een derde persoon aanwezig is. Het is voorstelbaar dat deze verplichting wordt ervaren als onnodige last door de betrokken ondernemingen. De focus is primair gericht op het laten plaatsvinden van een betekenisvolle ceremonie. De aanwezigheid van een getuige is daarbij niet doorslaggevend. Gelet hierop is de verplichting tot de aanwezigheid van een getuige geschrapt in de regeling. Het staat ondernemingen uiteraard vrij om bij de invulling van de ceremonie alsnog zelf te kiezen voor het gebruik van een getuige.

Ten derde stelt de NVB voor het moment van inwerkingtreding ten dele aan te passen. Het geniet echter niet de voorkeur om op dit punt te kiezen voor verschillende momenten van inwerkingtreding. De regeling is hierom op dit punt niet aangepast. Dit heeft tot gevolg dat de inwerkingtreding van de regeling gekoppeld is aan de inwerkingtreding van de relevante bepalingen in de Wijzigingswet financiële markten 2015. Eventuele aangepaste inwerkingtreding zal worden geregeld middels het nog te publiceren koninklijk besluit dat de inwerkingtreding van diverse in die wet opgenomen bepalingen regelt. De inwerkingtredingsdatum is gelijk aan die van de relevante bepalingen in de Wijzigingswet financiële markten 2015, te weten 1 april 2015.

Ten vierde wijzen banken op de koppeling tussen de eed of belofte en tuchtrecht. De banken vragen op dit punt om regelgeving die er toe strekt vast te leggen dat een persoon onderworpen is aan tuchtrecht na het tuchtrecht aanvaard te hebben. De banken stellen voor dit te combineren met het moment dat de eed of belofte wordt afgelegd.

Aan dit verzoek kan echter geen uitvoering worden gegeven aangezien het nieuwe artikel betreffende tuchtrecht, niet de mogelijkheid biedt om nadere regels te stellen bij ministeriële regeling, maar alleen bij algemene maatregel van bestuur. Het exacte moment van het aanvaarden van tuchtrecht is aan de banken zelf om te bepalen, net als alle andere elementen van het tuchtrecht. Het is echter het meest logisch dat het moment van het aanvaarden van tuchtrecht gelijk loopt met de start van het verrichten van werkzaamheden voor de onderneming. Vanaf dat moment mag van de medewerker worden verwacht dat hij bijvoorbeeld in het belang van de klant handelt.

Ten slotte noemt de NVB twee losse punten. In de eerste plaats gaat het om de vraag wanneer opnieuw een eed of belofte dient te worden afgelegd op het moment dat een persoon van functie wisselt. In een dergelijk geval ligt het voor de hand dat de eed of belofte niet opnieuw hoeft te worden afgelegd. Er is een geval denkbaar waarbij dit anders kan zijn, namelijk wanneer de af te leggen eed of belofte afwijkt van de eerder afgelegde eed of belofte. Hier is sprake van wanneer een onderneming er voor heeft gekozen om de eed of belofte vorm te geven op basis van de karakteristieken van de functie van het individu.

Ten tweede wijst de NVB, net als het Verbond, op het feit dat de voorgestelde regeling tot gevolg heeft dat personen regelmatig de eed of belofte zouden moeten afleggen wanneer zij voor kortere periodes voor de onderneming werkzaam zijn (zoals uitzendkrachten). Omdat dit inderdaad niet effectief zou zijn en afbreuk zou doen aan de effectiviteit van de eed of belofte is in deze regeling een bepaling opgenomen die er toe strekt te regelen dat de eed of belofte na het verbreken van de arbeidsrelatie bij weer indiensttreding binnen een periode van vijf jaar niet wederom dient te worden afgelegd.

Thuiswinkel.org heeft in een reactie aandacht gevraagd voor de positie van medewerkers van webwinkels die zich bezighouden met kredietverlening. Of een dergelijke medewerker een eed of belofte dient af te leggen hangt af van de werkzaamheden van het individu. In de memorie van antwoord bij de Wijzigingswet financiële markten 2015 is hierover het volgende aangegeven: ‘Ondernemingen die krediet aanbieden, zoals webshops, hebben vaak een vergunning voor het aanbieden van kredieten en soms voor het bemiddelen in kredieten. De vergunningen die voor het verrichten van deze activiteiten nodig zijn worden verleend door AFM. Op grond hiervan worden deze ondernemingen als ‘financiële onderneming’ gekwalificeerd. Het woord ‘die’ heeft betrekking op de personen die zich rechtstreeks bezighouden met het verlenen van financiële diensten onder verantwoordelijkheid van de financiële onderneming. Het gaat om medewerkers met klantcontact voor zover dat contact ziet op de inhoud van een financiële dienst. Daartoe behoren in ieder geval de medewerkers die klanten adviseren over een financieel product, zoals consumptief krediet (leningen). Maar ook medewerkers die een klant informeren over bijvoorbeeld de samenstelling of de werking van een financieel product zijn klantmedewerkers. Het is hierbij niet vereist dat de klant daarbij wordt geadviseerd. Niet-bepalende IT- of juridische functies en klantenservicemedewerkers voor zover die enkel doorverwijzen of adresgegevens invoeren, vallen hier niet onder.”3

FNV Finance heeft een enquête uitgezet waaraan 656 van haar leden in de bancaire sector hebben deelgenomen. Uitkomst hiervan is onder meer dat de respondenten aangeven dat in de eerste plaats leidinggevenden een eed of belofte dienen af te leggen. Daarnaast volgt uit de reacties dat de respondenten van mening zijn dat de invoering van een eed of belofte voor bankmedewerkers niet automatisch zal leiden tot een gedragsverandering. Het is van belang dat personen die de ethische personificatie vormen van de onderneming een eed of belofte afleggen, dit sluit aan bij de eerstgenoemde uitkomst van de enquête. De banken hebben aangegeven een eed of belofte verplicht te willen stellen voor al het bankpersoneel en gevraagd om ondersteunende wetgeving op dit punt. Aan dit verzoek is gehoor gegeven. De uitkomsten zijn een belangrijk signaal voor banken in de rol van werkgever. Zij moeten bij het invoeren van de eed of belofte nauwgezet aandacht geven aan de betekenis van de eed of belofte (en het tuchtrecht) en acht slaan op de zorgen die leven onder bankmedewerkers.

§ 3. Bedrijfseffecten

Onderhavige regels met betrekking tot de aflegging van de eed of belofte door beleidsbepalers en interne toezichthouders van financiële ondernemingen zijn niet nieuw. Deze zijn reeds vastgesteld in de Regeling eed of belofte financiële sector van 24 december 2012.4 Voor een toelichting op de hieraan verbonden administratieve lasten en nalevingskosten wordt verwezen naar de betreffende toelichting.5

De administratieve lasten en nalevingskosten verbonden aan deze nadere regels met betrekking tot de eed of belofte af te leggen door andere personen dan de beleidsbepalers en interne toezichthouders6 zijn reeds begroot bij de invoering van de eed of belofte voor deze personen op wetsniveau. Voor de inhoud hiervan wordt verwezen naar het algemeen deel van de memorie van toelichting van de Wijzigingswet financiële markten 2015.7

Artikelsgewijs

Artikel 1

De eed of belofte dient binnen drie maanden na aanvang van de werkzaamheden bij de onderneming te worden afgelegd. De personen die de eed dienen af te leggen kunnen worden onderscheiden in personen voor wie de geschiktheidseisen van de artikelen 3:8 en 4:9 van de wet gelden en personen genoemd in de artikelen 3:17b en 4:15a van de wet, die niet op hun geschiktheid worden getoetst.

Ten aanzien van personen voor wie de geschiktheidseisen gelden gaat het om beleidsbepalers en interne toezichthouders van de in voormelde artikelen genoemde financiële ondernemingen en voor banken en verzekeraars (ook) personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van de bank of verzekeraar die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden. DNB en de AFM houden hierop via de eisen van geschiktheid (risico-georiënteerd) toezicht. Bij het toezicht op de geschiktheidseisen wordt door de toezichthouder voorafgaand aan de benoeming van een beleidsbepaler of interne toezichthouder onder andere aandacht besteed aan de bereidheid van de persoon om integer en professioneel te handelen. Een intentieverklaring dat de persoon de eed of belofte zal afleggen zal onderdeel zijn van deze geschiktheidseisen. De geschiktheidseisen zijn doorlopende eisen. Dit betekent dat, indien na aantreden van de persoon blijkt dat hij de eed of belofte niet aflegt, de toezichthouder de geschiktheid opnieuw kan beoordelen. Er zal dan door de toezichthouder onder andere opnieuw worden bezien of de betrokkene voldoet aan het geschiktheidselement ‘professioneel gedrag’ zoals opgenomen in de Beleidsregel geschiktheid 2012 van DNB en de AFM. Dit kan de consequentie hebben dat de betrokkene door de toezichthouder niet langer geschikt wordt bevonden en dus zijn functie niet langer kan uitoefenen. Voor wat betreft het toezicht op de naleving van de eisen van geschiktheid van de personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank of verzekeraar die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden, geldt het volgende. Bij geschiktheid is het in eerste instantie de onderneming zelf die beleid maakt en tot een eigen individueel onderbouwd oordeel komt. Indien daartoe aanleiding is kan de toezichthouder besluiten om een uitgebreidere toets op vaardigheden, kennis en professioneel gedrag uit te voeren.

Voorts dient de eed of belofte binnen drie maanden na aanvang van de werkzaamheden bij de onderneming afgelegd te worden door personen als bedoeld in de artikelen 3:17b, eerste en tweede lid, en 4:15a, eerste lid. Het betreft – kort gezegd – alle bankmedewerkers en wat betreft andere financiële ondernemingen waarvan de beleidsbepalers vallen onder de eisen van geschiktheid natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden en klantmedewerkers. Het is belangrijk dat (bepaalde) personen in de financiële sector zich (ten volle) bewust zijn van de gedragsregels die hen persoonlijk aangaan en ervan doordrongen zijn dat werken in de financiële sector maatschappelijke verantwoordelijkheid met zich brengt. Om deze reden moeten medewerkers (in tijdelijke en vaste dienst), maar ook uitzendkrachten en gedetacheerden, een eed of belofte afleggen en naleven. Nieuwe medewerkers, en personen die gewisseld zijn van functie binnen dezelfde financiële onderneming en voor deze functie een andere eed of belofte moeten afleggen dan zij eerder hebben gedaan, moeten binnen drie maanden na aanvang van hun (nieuwe) werkzaamheden de eed of belofte afleggen.

In het vierde lid is opgenomen dat de verplichting tot aflegging van de eed of belofte niet van toepassing is op een persoon die na arbeidsonderbreking van niet meer dan vijf jaar weer in dienst treedt bij dezelfde onderneming. Hiervoor is wel vereist dat betrokkene kan aantonen dat hij de eed of belofte, die hij op basis van het eerste lid zou moeten afleggen, tijdens dat eerdere dienstverband reeds heeft afgelegd. Dit kan bijvoorbeeld aangetoond worden door de eerder ondertekende eed of belofte te tonen. DNB en de AFM houden hierop – via de integere en beheerste bedrijfsvoering – (risico-georiënteerd) toezicht.

Het afleggen van de eed of belofte geschiedt ten overstaan van een persoon in een hogere functie.

De woorden ‘indien mogelijk’ in het eerste lid hebben betrekking op de situatie waarin sprake is van een zelfstandige zonder enig personeel (zzp’er). In dat geval kan logischerwijs worden volstaan met ondertekening van het formulier van de eed of belofte. In het tweede lid is nader uitgewerkt welke functies zijn aangemerkt als persoon in een hogere functie. Onderdeel e heeft betrekking op de aflegging van de eed of belofte door bepaalde medewerkers. Medewerkers dienen de eed of belofte af te leggen ten overstaan van een andere persoon werkzaam bij de onderneming. Voorwaarde is wel dat hieraan op betekenisvolle wijze invulling wordt gegeven. Doorgaans zal het een persoon (of personen) betreffen die ‘hoog’ in de top van de onderneming werkzaam is. Dit kan echter per onderneming verschillen en hangt af van de omstandigheden van het geval. Zo kan een aflegging van de eed of belofte ten overstaan van een direct leidinggevende bij de ene onderneming (of afdeling) betekenisvol zijn, onder meer vanwege het ceremonieel er om heen en de feitelijke arbeidsverhouding, terwijl dit bij de andere onderneming (of afdeling) niet het geval is. Onderdeel f is van toepassing in het geval binnen de onderneming de functies beschreven in de onderdelen a tot en met e niet bestaan. In die situatie is het mogelijk om de eed of belofte af te leggen ten overstaan van een persoon in een lagere of gelijke functie. Deze situatie zou zich voor kunnen doen bij een kleine onderneming met enkele werknemers.

Een groot deel van de personen en ondernemingen actief in de financiële sector is aangesloten bij een branche- of beroepsorganisatie. Het derde lid voorziet in de situatie waarbij de eed of belofte wordt afgelegd binnen een dergelijke organisatie. In dat geval dient de eed of belofte afgelegd te worden ten overstaan van een bestuurslid van de branche- of beroepsorganisatie, en in het bijzijn van een vertegenwoordiger van de branche- of beroepsorganisatie of een vertegenwoordiger van de onderneming van de persoon die de eed of belofte aflegt.

De reikwijdte van de eed of belofte kan uiteraard door de onderneming verbreed worden, bijvoorbeeld tot personen die werkzaam zijn bij een onderneming die onderdeel is van een groep maar zelf geen financiële onderneming is.

Artikel 2

Artikel 2 heeft betrekking op de inhoud van de af te leggen eed of belofte. Het eerste lid ziet op de eed af te leggen door (i) beleidsbepalers van financiële ondernemingen die vallen onder de geschiktheidseisen en (ii) personen die werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van een bank of verzekeraar die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden. Het tweede lid ziet op de eed af te leggen door interne toezichthouders van financiële ondernemingen die vallen onder de geschiktheidseisen. Het eerste en tweede lid van artikel 2 verwijzen naar bijlage 1 respectievelijk bijlage 2. De inhoud van bijlage 1 is gelijk aan de inhoud van de moreel-ethische verklaring uit de Code Banken en Governance Principes Verzekeraars en benoemt elementen die voor zichzelf spreken en aansluiten bij bestaande normen. Het gaat om onder meer integer handelen en het centraal stellen van de klant bij de afweging van alle bij de onderneming betrokken belangen. Dit laatste is opgenomen om het bijzondere en kwetsbare belang van de klant te benadrukken, en betekent niet dat het belang van de klant ook automatisch voorrang heeft boven andere bij de onderneming betrokken belangen. In bijlage 2 is, met het oog op de specifieke taken van het orgaan dat belast is met het toezicht op het beleid en de algemene gang van zaken van de onderneming, de passage ‘en de klant zo goed mogelijk zal inlichten’ niet opgenomen. In de bijlagen is aangegeven welke elementen door de onderneming, met het oog op specifieke karakteristieken van de onderneming, kunnen worden aangepast.

Het derde lid betreft de inhoud van de eed of belofte voor medewerkers. Het geeft aan welke elementen minimaal moeten worden opgenomen in het formulier. Het gaat daarbij om elementen die afkomstig zijn uit de moreel-ethische verklaring en breed toepasbaar zijn binnen de onderneming. Deze elementen sluiten aan bij bestaande normen. Uiteraard kan de onderneming de eed of belofte voor medewerkers aanvullen met het oog op de specifieke activiteiten van de onderneming of de functie(groep) van de persoon. Deze flexibele benadering biedt de onderneming de mogelijkheid om de eed of belofte toe te spitsen op de persoon die hem dient af te leggen. Hiermee wordt beoogd de betrokkenheid van de onderneming bij de eed en belofte te bevorderen.

Als basis voor het formulier voor de medewerker kan de onderneming desgewenst de opzet van het formulier in bijlagen 1 en 2 volgen. Ook kan een onderneming er voor kiezen de eed of belofte onderdeel uit te laten maken van een ander document. Veel ondernemingen maken bijvoorbeeld gebruik van interne gedragscodes die reeds moeten worden getekend door het personeel. Denkbaar is dat een onderneming de eed of belofte onderdeel uit laten maken van een dergelijke gedragscode.

Ingevolge het vierde lid ziet het derde lid enkel op de eed of belofte voor ‘gewone medewerkers’ van financiële ondernemingen. Voor degenen die vallen onder de geschiktheidseisen, zoals beleidsbepalers en interne toezichthouders, geldt immers al hetgeen is opgenomen in het eerste respectievelijk tweede lid.

Artikel 3

In artikel 3 zijn nadere regels opgenomen over de wijze van aflegging van de eed of belofte. Het artikel is qua formulering gebaseerd op artikel 5 van de Regeling afleggen eed en belofte rijksambtenaar. De persoon die de eed of belofte aflegt hoeft niet de hele eed of belofte uit te spreken, uitsluitend de slotzin zoals opgenomen in het formulier bedoeld in artikel 2 (‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig’/‘Dat verklaar en beloof ik’). In het derde lid is benadrukt dat een zzp’er de eed niet hoeft af te leggen ten overstaan van een persoon in een hogere functie, noch de slotzin hoeft uit te spreken, tenzij de zzp’er de eed of belofte aflegt ten overstaan van een bestuurder van een branche- of beroepsvereniging.

Het voorlezen van de tekst van de eed of belofte vindt plaats door de persoon ten overstaan van wie de eed of belofte wordt afgelegd (de persoon in een hogere functie dan wel een bestuurslid van de branche- of beroepsorganisatie). Dit biedt ondernemingen de mogelijkheid om de tekst eenmaal uit te laten spreken tegenover meerdere personen, waarna deze personen (bijvoorbeeld leden van de raad van bestuur) de eed of belofte afleggen. De invulling van de vorm van de ceremonie is aan de onderneming. Voor wat betreft medewerkers kan gedacht worden aan een periodieke (introductie)bijeenkomst waarbij meerdere nieuwe medewerkers bij elkaar komen, en waarbij door een compliance officer wordt ingegaan op de integriteitsaspecten van de werkzaamheden, de positie van de klant en de rol van de onderneming in de maatschappij. Onderdeel van deze bijeenkomst kan het afleggen van de eed of belofte zijn.

Artikel 4

In artikel 4 zijn nadere regels opgenomen over de ondertekening van de eed of belofte. Ingevolge het eerste lid van dit artikel wordt het formulier, na het afleggen van de eed of belofte, ondertekend door de betrokkene en de persoon ten overstaan van wie de eed of belofte is afgelegd. Het afleggen van de eed of belofte mag geen formaliteit worden. Mede gelet hierop ligt het voor de hand dat ondertekening van de eed of belofte plaatsvindt gedurende de ceremonie. Na het afleggen van de eed of belofte wordt deze ondertekend door de persoon die de eed of belofte heeft afgelegd. Logischerwijs dient het tekenen plaats te vinden in elkaars bijzijn en direct aansluitend aan het moment van afleggen van de eed of belofte.

In het tweede lid komt tot uiting dat een zzp’er kan volstaan met ondertekening door hemzelf. Wanneer de zzp’er er voor heeft gekozen om de eed of belofte af te leggen ten overstaan van een bestuurder van een branche- of beroepsvereniging is deze afwijking uiteraard niet van toepassing.

Artikel 5

De onderneming dient op basis van dit artikel vast te leggen dat de eed afgelegd en ondertekend is. Deze registratie moet op een zodanige wijze plaatsvinden dat deze eenvoudig toegankelijk is voor de toezichthouders. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het toevoegen van het formulier aan het personeelsdossier van de persoon die eed of belofte heeft afgelegd. Ook kan aan dit vereiste worden voldaan middels een andere vorm van registratie, bijvoorbeeld in een systeem waarin de betrokkene aangeeft dat de eed of belofte is afgelegd en ondertekend. In dat geval is het niet noodzakelijk om de ondertekende eed of belofte toe te voegen aan het personeeldossier.

Artikel 6

Onderhavige regeling vervangt de Regeling eed of belofte financiële sector van 24 december 2012. Laatstgenoemde regeling uit 2012, die per januari 2013 in werking is getreden, bevatte nadere regels voor de aflegging van de eed of belofte door beleidsbepalers en interne toezichthouders van financiële ondernemingen waarvoor de geschiktheidseis gelden. Deze nadere regels zijn ook onderdeel van onderhavige regeling evenals nadere regels voor bepaalde (andere) medewerkers.

Artikel 7

De regeling treedt gelijktijdig met artikel I, onderdelen T (wijziging van artikel 3:8 van de wet), W en WW (introductie van de artikelen 3:17b en 4:15a van de wet), van de Wijzigingswet financiële markten 2015, in werking op 1 april 2015. Deze onderdelen bevatten de grondslag voor de verankering van de eed of belofte voor (bepaalde) medewerkers van financiële ondernemingen.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

‘Onderneming’ kan worden vervangen door de naam van de onderneming waar betrokkene werkzaam is.

X Noot
2

‘Onderneming’ kan worden vervangen door de naam van de onderneming waar betrokkene werkzaam is.

X Noot
3

Kamerstukken I 2014/15, 33 918, C, p. 2.

X Noot
5

Stcrt 2012, 26874, p. 6.

X Noot
6

Personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een bank of verzekeraar die een leidinggevende functie vervullen direct onder het echelon van de beleidsbepalers en verantwoordelijk zijn voor natuurlijke personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden, personen wier werkzaamheden het risicoprofiel van de onderneming wezenlijk kunnen beïnvloeden en – kort gezegd – klantmedewerkers.

X Noot
7

Kamerstukken II 2013/14, 33 918, nr. 3, p. 34-36 en Kamerstukken II 2014/15, 33 918, nr. 10, p. 7 en 8.

Naar boven