ARTIKEL I
De Subsidieregeling kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. De onderdelen f tot en met j worden geletterd tot g tot en met k.
2. Er wordt een onderdeel f ingevoegd, luidende:
B
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. In het vierde lid wordt ‘schriftelijke arbeidsovereenkomst met de instelling’ vervangen
door: schriftelijke arbeidsovereenkomst met de instelling of van een schriftelijke
aanstelling van de instelling.
C
Aan artikel 3 worden een vierde en vijfde lid toegevoegd, luidende:
-
4. In afwijking van het tweede lid bedraagt het subsidieplafond voor de universitair
medische centra voor de periode 2015–2017 jaarlijks € 37.012.505.
-
5. Het uit hoofde van het subsidieplafond beschikbare bedrag voor de universitair medische
centra wordt verdeeld volgens de in het derde lid bedoelde formule met dien verstande
dat daarbij, anders dan in het derde lid, wordt verstaan onder:
-
A: de personeelskosten van het organisatorisch verband ten behoeve waarvan de subsidie
wordt verstrekt;
-
B: de som van de personeelskosten van alle organisatorisch verbanden ten behoeve waarvan
subsidie wordt verstrekt;
D
Artikel 4, tweede lid, komt te luiden:
2. De subsidieaanvrager doet opgave van de toelating in het kader van de WTZi en opgave
van de personeelskosten indien het een subsidieaanvraag van een universitair medisch
centrum betreft dan wel opgave van de Zvw-omzet indien het een subsidieaanvraag van
een overige instelling betreft.
E
Aan artikel 11 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. In afwijking van artikel 4, derde lid, onder a, ontvangt de minister uiterlijk
1 juli 2015 het strategisch opleidingsplan van de universitair medische centra ten
behoeve van het jaar 2015.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
TOELICHTING
Deze regeling bevat een wijziging van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls personeel
ziekenhuiszorg. Deze wijziging houdt verband met het volgende.
In het zorgakkoord van 24 april 2013 is afgesproken arbeidsvoorwaardelijke middelen
specifiek in te zetten voor investeringen in de kwaliteit van het personeel in de
ziekenhuiszorg. Daartoe is voor de periode 2014–2017 de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls
personeel ziekenhuiszorg ingesteld. Die regeling had geen betrekking op de universitair
medische centra (hierna: umc’s), omdat in datzelfde zorgakkoord afgesproken was om
de beschikbare arbeidsvoorwaardelijke middelen voor de umc’s in te zetten ten behoeve
van de pensioenovergang van het ABP, pensioenfonds voor overheid en onderwijs, naar
het PFZW, pensioenfonds voor zorg en welzijn. Nu deze overgang vooralsnog niet doorgaat
is in overleg met de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU)
besloten om de beschikbare middelen voor de periode 2015–2017 aan te wenden voor investeringen
in de kwaliteit van het personeel. Evenals de algemene ziekenhuizen hebben umc’s te
maken met een steeds complexer wordende patiëntenzorg, waardoor de umc’s behoefte
hebben om meer in te zetten op kwaliteitsbevordering en professionalisering.
Voornaamste wijziging is de uitbreiding van de kring van subsidiegerechtigden met
de umc’s. Dit is geschied door schrapping van de uitsluiting van de academische ziekenhuizen
in artikel 2, tweede lid, van de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg.
Deze uitbreiding noopte tevens tot enige andere aanpassingen van de Subsidieregeling
kwaliteitsimpuls personeel ziekenhuiszorg.
In de eerste plaats is artikel 2, vierde lid aangepast. Aangezien bij een deel van
de umc’s ten aanzien van het personeel het ambtenarenrecht van toepassing is en er
daarom in die gevallen geen arbeidsovereenkomsten afgesloten zijn, is het noodzakelijk
in de desbetreffende begripsbepaling in het vierde lid van artikel 2 naast de arbeidsovereenkomst
tevens te refereren aan de aanstelling in plaats van een arbeidsovereenkomst met de
instelling.
Voorts was het noodzakelijk voor de umc’s een subsidieplafond te regelen. De beschikbare
middelen voor de umc’s zijn toegevoegd aan het budget voor de regeling. Om ervoor
te zorgen dat de beschikbare middelen voor de umc’s niet vermengd worden met die van
de instellingen die al vanaf 2014 onder de regeling vielen, is voor de umc’s een apart
subsidieplafond ingesteld. Om die reden is aan artikel 3 van de Subsidieregeling een
nieuw vierde lid toegevoegd waarin het subsidieplafond voor de umc’s is opgenomen.
Op grond van artikel 3, derde lid wordt het subsidieplafond voor de (algemene) ziekenhuizen
verdeeld op basis van de gerealiseerde Zvw-omzet. Voor met name de (algemene) ziekenhuizen
ligt de keuze voor de Zvw-omzet voor de hand. Elke instelling heeft immers naar rato
van de Zvw-omzet bijgedragen aan de beschikbare middelen. Een eenvoudiger alternatief
was om de verdeling op basis van de personeelskosten te doen plaatsvinden. Echter
de (algemene) ziekenhuizen hebben zowel te maken met medisch specialisten in loondienst
als vrijgevestigde medisch specialisten, waardoor de personeelskosten niet adequaat
zijn als verdelingscriterium. Dit ligt anders voor de umc’s. De umc’s hebben alleen
te maken met medisch specialisten in loondienst, waardoor de personeelskosten als
verdelingscriterium voor de umc’s juist wel een bruikbaar alternatief is. Aangezien
er een apart subsidieplafond voor de umc’s gecreëerd is, is het mogelijk ook daarop
afgestemde eigen verdeelregels op te nemen. Het nieuw toegevoegde vijfde lid strekt
hiertoe.
In het verlengde van deze verdeelregels voor de umc’s ligt ook de wijziging van artikel
4, tweede lid. De umc’s dienen bij de aanvraag opgave te doen van de personeelskosten.
Tot slot is artikel 11 nog aangepast. Een van de voorwaarden om voor een subsidie
in aanmerking te komen is dat bij de aanvraag een strategisch opleidingsplan gevoegd
wordt (artikel 4, derde lid, onder a). Aangezien dit plan afgestemd dient te worden
met het personeel of een vertegenwoordiging van het personeel, kost het de nodige
tijd om een dergelijk plan op te stellen. In hun eerste subsidiejaar (2014) hebben
de algemene ziekenhuizen extra tijd gekregen om het plan op te stellen en behoefde
het niet al meteen bij de aanvraag gevoegd te worden. Voor de umc’s is dat in hun
eerste jaar (2015) niet anders. In artikel 11 is een zevende lid toegevoegd, dat mogelijk
maakt dat de umc’s het strategisch opleidingsplan in een later stadium kunnen indienen.
Het strategisch opleidingsplan van de umc’s moet uiterlijk op 1 juli 2015 zijn ontvangen.
Administratieve lasten en vaste verandermomenten
De administratieve lasten voor de umc’s zijn hetzelfde als voor de overige instellingen.
Deze zijn zo beperkt mogelijk gehouden, door direct op aanvraag de subsidie vast te
stellen en geen verdere verantwoording daarvoor van de umc’s te verlangen.
Gelet op de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving (VVM) treedt deze
regeling per 1 januari 2015 in werking.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E.I. Schippers