De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister voor Wonen
en Rijksdienst,
Gelet op de artikelen 9, derde lid, en 12a, derde lid, van de Wet schadeloosstelling
leden Tweede Kamer, de artikelen 10, tweede lid, 13, derde lid, 16, derde lid, en
18, derde lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, artikel 4, vierde en vijfde
lid, van het Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale
ombudsman, artikel 16, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit burgemeesters, artikel
21, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit gedeputeerden, de artikelen 2, tweede
en vierde lid, en 14, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden,
de artikelen 2, tweede en vierde lid, en 13 van het Rechtspositiebesluit staten- en
commissieleden, artikel 25, tweede lid, van het Rechtspositiebesluit wethouders, de
artikelen 7, derde lid, en 10, vierde lid, van het Voorzieningenbesluit ministers
en staatssecretarissen, artikel 3.2, tweede lid, van het Waterschapsbesluit, artikel
13, eerste lid, van het Reisbesluit binnenland, artikel 8, tweede lid en artikel 12bb
van het Verplaatsingskostenbesluit 1989, artikel 68a, negende lid, van het Algemeen
Rijksambtenarenreglement en de artikelen 3, eerste lid, en 3a van het Besluit betaling
emolumenten burgerlijk rijkspersoneel 2011–2012;
Besluiten:
TOELICHTING
Algemeen
De onderhavige regeling behelst het aanpassen van bedragen ten behoeve van diverse
wettelijk geregelde onkostenvergoedingen voor zowel politieke ambtsdragers als voor
de ambtenaren van de sector Rijk. Op grond van bovenliggende regelgeving is sprake
van een verplichting om de in de regeling opgenomen bedragen elk jaar aan te passen
aan de hand van de daarin voorgeschreven aanpassingssystematiek.
De verschillende bedragen moeten op 1 januari van ieder jaar dan wel jaarlijks worden
gewijzigd aan de hand van de in de regelgeving genoemde en verschillende indexcijfers
zoals de consumentenprijsindex, de consumentenprijsindex voor restaurants, fastfood,
afhaalservice, cafés en accommodaties en het prijsindexcijfer autolease personenauto’s.
Daarnaast zijn er enkele vergoedingen voor politieke ambtsdragers die gekoppeld zijn
aan het indexcijfers CAO lonen overheid.
Per 1 januari 2011 is de zogenaamde werkkostenregeling, die voortvloeit uit de Fiscale
vereenvoudigingswet 2010 (Stb. 2010, 611), ingevoerd. Deze werkkostenregeling heeft met ingang van 1 januari 2011 het systeem
van vergoedingen en verstrekkingen vervangen. Tot 1 januari 2015 hadden provincies,
gemeenten en waterschappen de mogelijkheid de werkkostenregeling niet toe te passen,
maar het regime te blijven uitvoeren dat gold tot en met 2010. Met ingang van 1 januari
2015 geldt de werkkostenregeling van rechtswege en is zij verplicht voor alle werkgevers.
Voorts zijn er vergoedingen van politieke ambtsdragers die, aan de hand van een rekenregel,
moeten worden gewijzigd omdat de vergoedingen voor dienstreizen van het burgerlijk
rijkspersoneel wijzigen. De tegemoetkomingen aan rijksambtenaren voor woon- werkverkeer
op grond van de Verplaatsingskostenregeling 1989 wordt, ook ingevolge een rekenregel,
geïndexeerd met de prijsstijging van een Ov-jaarkaart 2e klasse.
Tevens worden de bedragen in de regeling vaststelling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel
2011–2012 aangepast en de maximale tegemoetkoming voor representatiekosten. Voor de
nadere uitleg wordt hier verwezen naar de artikelsgewijze toelichting van deze regeling.
Artikelsgewijs
Artikel I nummer 1, 5, 11, 12, 13, 16, 26, 42, 44 en 49 tot en met 52
Een aantal nummers in artikel 1 is vervallen. De overige nummers zijn niet vernummerd
om zo vergelijking met de eerdere regeling niet te bemoeilijken. De volgende toelagen
en onkostenvergoedingen worden jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de
consumentenprijsindex, geldend voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar.
De consumentenprijsindex voor 2014 is bepaald op 116,48. Voor 2013 was dit indexcijfer
115,46. Procentueel is dat een verhoging van 0,9. Dit betekent dat het bedrag van
de onkostenvergoeding per 1 januari 2015 wordt verhoogd met 0,9%.
Het betreft de volgende vergoedingen:
-
• de vergoeding voor leden van de Eerste en Tweede Kamer voor kosten verbonden aan de
uitoefening van het ambt (artikel 9, eerste lid, van de Wet schadeloosstelling leden
Tweede Kamer en artikel 16, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer:
nummers 1 en 5),
-
• de vergoeding voor de vice-president van de Raad van State, de president van de Algemene
Rekenkamer, de Nationale ombudsman, de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak
van de Raad van State en de leden van de Raad van State en de staatsraden, de overige
leden in gewone dienst van de Algemene Rekenkamer en de substituut-ombudsmannen voor
de kosten van voorzieningen die voor eigen rekening komen en door hen mede worden
aangewend ten behoeve van de vervulling van hun ambt (artikel 6, tweede lid, van het
Besluit rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman:
nummers 11 en 12).
-
• de ambtstoelage voor burgemeesters (artikel 16, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
burgemeesters: nummer 13),
-
• de onkostenvergoeding voor gedeputeerden (artikel 21, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
gedeputeerden: nummer 16),
-
• de onkostenvergoeding voor raadsleden (artikel 21, derde lid, van het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden: nummer 26)
Wat betreft de onkosten-vergoeding van de raadsleden in de drie hoogste inwonersklassen
(gemeenten met meer dan 100.000 inwoners) is er overgangsrecht. Hun onkosten-vergoedingen
waren namelijk hoger dan het per 1 juli 2014 voor alle raadsleden geïntroduceerde
bedrag van € 165,– per maand.
Als overgangsrecht is de onkostenvergoeding van de raadsleden in deze drie inwonersklassen
gehandhaafd zoals die gold vóór inwerkingtreding van dit besluit, tot de gemeenteraadsverkiezingen
van 2018. Hierdoor hebben de desbetreffende raadsleden ruimschoots de tijd om zich
in te stellen op deze aanpassing per 2018.
Op de bedragen behorende bij de drie inwonersklassen wordt ook de bovengenoemde indexering
toegepast. Dat houdt in dat de bedragen voor deze inwonersklassen per 1 januari 2015
als volgt worden gewijzigd:
7
|
100.001–150.000
|
€ 182,53
|
8
|
150.001–375.000
|
€ 217,45
|
9
|
375.001–
|
€ 260,82
|
-
• de onkostenvergoeding voor statenleden (artikel 2, derde lid, van het Rechtspositiebesluit
staten- en commissieleden: nummer 42),
-
• de onkostenvergoeding voor wethouders (artikel 25, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit
wethouders: nummer 44),
-
• de vergoeding voor ministers en staatssecretarissen voor de kosten van voorzieningen
die voor hun eigen rekening komen en door hen mede worden aangewend ten behoeve van
de vervulling van hun ambt (artikel 10, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers
en staatssecretarissen: nummers 49 t/m 52),
Artikel I, nummers 3 en 6 tot en met 9
Artikel 10, eerste lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer ziet op een vergoeding
waarmee de leden van de Eerste Kamer voorzieningen kunnen treffen ter zake van arbeidsongeschiktheid,
ouderdom en overlijden. Artikel 18, tweede lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste
Kamer betreft de vergoeding voor verblijfkosten.
Deze vergoeding wordt jaarlijks herzien onder meer aan de hand van voor het overheidspersoneel
geldende inhoudingen ter zake van het ouderdoms- en nabestaandenpensioen. Nu de pensioenpremie
voor overheidspersoneel met ingang van 1 januari 2014 is gedaald van 7,62% naar 7,39%,
leidt dat tot een beperkte verlaging van de jaarlijkse vergoeding.
De vergoeding voor verblijfkosten voor leden van de Tweede Kamer is geregeld in artikel
8, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer. Deze bepaling bevat
een rekenregel, zodat in onderhavige regeling de bedragen niet gewijzigd hoeven te
worden. De toepassing van de rekenregel leidt tot de volgende bedragen met ingang
van 1 januari 2015:
Reisafstand
|
Vergoeding art. 8, eerste lid
|
0 km
|
€ 6.925,10
|
10 km
|
€ 11.398,40
|
75 km
|
€ 15.663,05
|
150 km
|
€ 20.875,40
|
Artikel I, nummer 2, 4, 10 en 48
Deze wijzigingen strekken tot aanpassing van de bedragen die zijn opgenomen in artikel
12a, tweede lid, van de Wet schadeloosstelling leden Tweede Kamer en artikel 13, tweede
lid, van de Wet vergoedingen leden Eerste Kamer, artikel 4, derde lid, van het Besluit
rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman en artikel
7, tweede lid, van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen.
Het in deze bepalingen vermelde bedrag heeft betrekking op de maximaal toegestane
kilometerprijs van een aan te schaffen dienstauto. Het bedrag wordt per 1 januari
van elk jaar bij ministeriële regeling gewijzigd overeenkomstig de procentuele wijziging
van het prijsindexcijfer jaargemiddelde operationele autolease inclusief brandstof,
zoals door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerd, over het tweede kalenderjaar
voorafgaand aan genoemde datum ten opzichte van hetzelfde indexcijfer over het jaar
daaraan voorafgaand. De stijging van de normbedragen zoals die met dit besluit gestalte
krijgt is als volgt berekend. Het prijsindexcijfer autolease personenauto’s 2013 was
103,6. Het prijsindexcijfer autolease personenauto’s 2012 was 103,8. Het verschil
is dus 103,6-103,8 = –0,2. In een percentage uitgedrukt is de daling – 0,19%. Het
normbedrag voor 2014 was (niet afgerond) € 0,62182341961552 verminderd met 0,19% wordt
€ 0,6206419551182505, afgerond € 0,62. Het normbedrag blijft met ingang van 1 januari
2015 dus ongewijzigd op € 0,62.
Artikel III, nummers 17 tot en met 25, 35 tot en met 40, 43 en 53
Het maximumbedrag van de vergoeding voor werkzaamheden toegekend aan raadsleden en
statenleden (tabel I van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden respectievelijk
artikel 2, eerste lid, van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden) wordt
jaarlijks met ingang van 1 januari aangepast aan de hand van het door het Centraal
Bureau voor de Statistiek voor de maand september van het voorafgaande kalenderjaar
vastgestelde indexcijfer CAO lonen overheid inclusief bijzondere beloningen.
Het indexcijfer CAO lonen overheid inclusief bijzondere beloningen geldend voor de
maand september 2013 was niet bekend, omdat er bij het CBS onvoldoende informatie
is om daar cijfers over te publiceren. De vergoeding voor de werkzaamheden voor commissieleden
is daarom met ingang van 1 januari 2014 niet aangepast.
In de loop van 2014 werd dit indexcijfer wel bekend. Dat indexcijfer was 0,6% lager
ten opzichte van het indexcijfer dat voor 2013 gehanteerd werd. Er is toen voor gekozen
deze verlaging op dat moment niet door te berekenen in de bedragen over 2014. De bedragen
over 2014 bleven dus hetzelfde als de bedragen over 2013.
Met dat percentage (-/- 0,6%) moet echter wel rekening worden gehouden bij de berekening
van de bedragen over 2015. Het indexcijfer CAO lonen overheid voor 2013 is bepaald
op 131,1. Voor 2014 was dit indexcijfer (weer, net als in 2012) 131,9. Procentueel
is dat een verhoging van 0,6.
Hoewel een zuivere berekeningswijze van het bovenstaande leidt tot een zeer geringe
verlaging van het bedrag, is er om administratieve redenen voor gekozen dit bedrag
niet te verlagen. Om die reden is besloten om voor 2015 de bedragen te handhaven op
het niveau van 2013 en 2014.
Ter nadere toelichting wordt de exacte wijze van berekening voor 2015 geschetst. In
dit geval moeten we daarvoor terug naar 2012. Het indexcijfer dat over de bedragen
van 2012 is toegepast is 131,9. Het indexcijfer voor de bedragen over 2013 is 131,1.
Dat betekent dat de bedragen van de vergoeding voor de werkzaamheden van de commissieleden
per 1 januari 2014 verlaagd hadden moeten worden met 0,6%. Deze verlaging is nu bij
de berekening van de bedragen over 2015 meegenomen, in die zin dat de bedragen van
2013 eerst zijn verlaagd met 0,6% en dat voor de bedragen voor 2015 op die verlaagde
bedragen de verhoging van 0,6% is toegepast.
De vergoeding aan een lid van een commissie, vermeld in tabel IV van het Rechtspositiebesluit
raads- en commissieleden en artikel 13 van het Rechtspositiebesluit staten- en commissieleden
wordt overeenkomstig aangepast. Tot slot wordt ook de vergoeding voor leden van het
algemeen bestuur die geen lid zijn van het dagelijks bestuur (artikel 3.2, eerste
lid, van het Waterschapsbesluit overeenkomstig aangepast.
Artikel I, nummers 54 tot en met 59
De bedragen voor de vergoeding van kleine uitgaven overdag en kleine uitgaven ’s avonds
worden geïndexeerd met 1,4%, de gemiddelde stijging van het totaal van de componenten
ontbijt, lunch en diner. De bedragen voor lunch en diner worden geïndexeerd met 1,5%,
de gemiddelde wijziging van de consumentenprijsindexen voor restaurants, fastfood
en afhaalservice en cafés. De bedragen voor logies en ontbijt worden geïndexeerd met
1,1% van de consumentenprijsindex voor accommodaties.
Artikel I, nummers 60 tot en met 68
Het maximumbedrag per maand van de tegemoetkoming per kilometer voor degene die de
plaats van tewerkstelling niet of niet doelmatig per openbaar vervoer kan bereiken
(artikel 12a Verplaatsingskostenbesluit 1989) en voor degene die de afstand tussen
de woning en de plaats van tewerkstelling per fiets aflegt (artikel 12b, tweede lid,
Verplaatsingskostenbesluit 1989) wordt vastgesteld op een twaalfde deel van de per
1 januari 2015 geldende grootverbruikcontractprijs van een OV jaarkaart 2e klasse.
Deze grootverbruikcontractprijs bedraagt, op basis van de door de NS opgegeven prijs
van een OV jaarkaart 2e klasse, op 1 januari 2015 4509,50. De tegemoetkoming in gemaakte
reiskosten bedraagt vanaf 1 januari 2013 aldus € 375,79.
Het maximumbedrag per maand van de tegemoetkoming per kilometer voor degene die de
plaats van tewerkstelling met het openbaar vervoer kan bereiken, maar daarvan geen
gebruik maakt (artikel 12b, eerste lid, Verplaatsingskostenbesluit 1989) wordt geïndexeerd
met 2,05%, de prijsstijging van een OV jaarkaart 2e klasse, en bedraagt per 1 januari
2013 € 55,66.
Voor degenen die niet regelmatig naar dezelfde plaats van tewerkstelling reizen (artikel
12, tweede lid, en artikel 13, eerste lid, onder b van de Verplaatsingskostenregeling
1989) is een maximale tegemoetkoming per dag van toepassing. De maximale bedragen
per dag (€ 21,07 respectievelijk € 3,12) zijn het resultaat van de volgende berekening:
het maandbedrag (€ 375,79 respectievelijk € 55,66), vermenigvuldigd met twaalf (maanden)
en gedeeld door 214 (het reguliere aantal reisdagen per jaar, zoals opgenomen in de
formule in artikel 12 van de verplaatsingskostenregeling 1989).
De bedragen voor de tegemoetkoming per kilometer (artikel 12, vijfde lid, onderdeel
d, en artikel 13, eerste lid, onderdeel c, van de Verplaatsingskostenregeling 1989)
worden respectievelijk blijven per 1 januari 2015: 19 respectievelijk 6 eurocent per
kilometer.
De hoge tegemoetkoming per kilometer wordt vastgesteld, door het niet afgeronde bedrag
van 1 januari 2014 (18,17 eurocent) te indexeren met de prijsstijging van een OV jaarkaart
2e klasse van 2,05% en de uitkomst (18,54 eurocent) rekenkundig af te ronden op hele
eurocenten (19 eurocent).
De lage tegemoetkoming wordt vastgesteld, op een derde deel van de niet afgeronde
hoge tegemoetkoming per kilometer, dat resulteert in een bedrag van 6,18 eurocent,
en wordt rekenkundig afgerond op hele eurocenten (6 eurocent).
In artikel 68a, derde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is de maximale
tegemoetkoming voor representatiekosten die een ambtenaar kan ontvangen opgenomen.
Dit bedrag wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de totale consumentenprijsindex.
Zie nummer 68.
Artikel II
In artikel 3, eerste lid, van het Besluit betaling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel
worden de vergoedingen geregeld die een betrokkene verschuldigd is voor het van rijkswege
verstrekte genot van een woning en verdere verstrekkingen in die woning. Voor het
van rijkswege verstrekte genot van verwarming van de woning, energie voor kookdoeleinden,
elektrische energie anders dan voor verwarming van de woning en voor kookdoeleinden,
en leidingwater is als vergoeding een percentage van de bezoldiging vastgesteld.
De bedragen genoemd in artikel 2 Regeling vaststelling emolumenten burgerlijk rijkspersoneel
2011-2012 zijn gemaximeerd en worden jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de
consumentenprijsindex van gas, elektriciteit en water.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk