BIJLAGE B BIJ ARTIKEL 8.2 VAN DE REGELING LANGDURIGE ZORG
Verdeling van gemeenten over zorgkantoorregio's in 2015
Groningen
Appingedam, Bedum, Bellingwedde, De Marne, Delfzijl, Eemsmond, Groningen, Grootegast,
Haren, Hoogezand-Sappemeer, Leek, Loppersum, Marum, Menterwolde, Oldambt, Pekela,
Slochteren, Stadskanaal, Ten Boer, Veendam, Vlagtwedde, Winsum, Zuidhorn
Friesland
Achtkarspelen, Ameland, Dantumadiel, de Friese Meren, Dongeradeel, Ferwerderadiel,
Franekeradeel, Harlingen, Heerenveen, het Bildt, Kollumerland en Nieuwkruisland, Leeuwarden,
Leeuwarderadeel, Littenseradiel, Menameradiel, Ooststellingwerf, Opsterland, Schiermonnikoog,
Smallingerland, Súdwest Fryslân, Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland, Weststellingwerf
Drenthe
Aa en Hunze, Assen, Borger-Odoorn, Coevorden, De Wolden, Emmen, Hoogeveen, Meppel,
Midden-Drenthe, Noordenveld, Tynaarlo, Westerveld
Zwolle
Dalfsen, Elburg, Ermelo, Hardenberg, Harderwijk, Hattem, Kampen, Nunspeet, Oldebroek,
Ommen, Putten, Staphorst, Steenwijkerland, Zwartewaterland, Zwolle
Twente
Almelo, Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente,
Losser, Oldenzaal, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden
Apeldoorn, Zutphen e.o.
Apeldoorn, Brummen, Epe, Heerde, Lochem, Zutphen
Arnhem
Aalten, Arnhem, Barneveld, Berkelland, Bronckhorst, Doesburg, Doetinchem, Duiven,
Ede, Lingewaard, Montferland, Oost-Gelre, Oude IJsselstreek, Overbetuwe, Renkum, Rheden,
Rijnwaarden, Rozendaal, Scherpenzeel, Wageningen, Westervoort, Winterswijk, Zevenaar
Nijmegen
Beuningen, Buren, Culemborg, Druten, Geldermalsen, Gennep, Groesbeek, Heumen, Lingewaal,
Mook en Middelaar, Neder-Betuwe, Neerijnen, Nijmegen, Tiel, West Maas en Waal, Wijchen
Utrecht
Amersfoort, Baarn, Bunnik, Bunschoten, De Bilt, De Ronde Venen, Houten, IJsselstein,
Leusden, Lopik, Montfoort, Nieuwegein, Nijkerk, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest,
Stichtse Vecht, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Wijk bij Duurstede,
Woerden, Woudenberg, Zeist
Flevoland
Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk, Zeewolde
‘t Gooi
Almere, Blaricum, Bussum, Eemnes, Hilversum, Huizen, Laren, Muiden, Naarden, Weesp,
Wijdemeren
Noord-Holland Noord
Alkmaar, Bergen nh, Den Helder, Drechterland, Enkhuizen, Heerhugowaard, Heiloo, Hollands
Kroon, Hoorn, Koggenland, Langedijk, Medemblik, Opmeer, Schagen, Stede Broec, Texel
Kennemerland
Beverwijk, Bloemendaal, Castricum, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk,
Heemstede, Uitgeest, Velsen, Zandvoort
Zaanstreek/Waterland
Beemster, Edam-Volendam, Landsmeer, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland, Zaanstad,
Zeevang
Amsterdam
Amsterdam, Diemen
Amstelland en de Meerlanden
Aalsmeer, Amstelveen, Haarlemmermeer, Ouder-Amstel, Uithoorn
Zuid-Holland Noord
Alphen aan den Rijn, Hillegom, Kaag en Braassem, Katwijk, Leiden, Leiderdorp, Lisse,
Nieuwkoop, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Teylingen, Voorschoten, Zoeterwoude
Haaglanden
‘s-Gravenhage, Leidschendam-Voorburg, Rijswijk, Wassenaar, Zoetermeer
Delft Westland Oostland
Delft, Lansingerland, Midden-Delfland, Pijnacker-Nootdorp, Westland
Midden-Holland
Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Krimpenerwaard, Waddinxveen, Zuidplas
Rotterdam
Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Rotterdam
Nieuwe Waterweg Noord
Maassluis, Schiedam, Vlaardingen
Zuid-Hollandse eilanden
Albrandswaard, Barendrecht, Binnenmaas, Brielle, Cromstrijen, Goeree-Overflakkee,
Hellevoetsluis, Korendijk, Nissewaard, Oud-Beijerland, Ridderkerk, Strijen, Westvoorne
Waardenland
Alblasserdam, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam,
Hendrik-Ido-Ambacht, Leerdam, Molenwaard, Papendrecht, Sliedrecht, Zederik, Zwijndrecht
Zeeland
Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Middelburg, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland,
Sluis, Terneuzen, Tholen, Veere, Vlissingen
West-Brabant
Aalburg, Alphen-Chaam, Baarle-Nassau, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur,
Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen,
Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem, Zundert
Midden-Brabant
Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg,
Waalwijk
Noordoost Brabant
Bernheze, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, Landerd, Maasdriel,
Mill en Sint Hubert, Oss, Schijndel, ‘s-Hertogenbosch, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel,
Sint-Oedenrode, Uden, Veghel, Vught, Zaltbommel
Zuidoost Brabant
Asten, Bergeijk, Best, Bladel, Cranendonck, Deurne, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo,
Gemert-Bakel, Heeze-Leende, Helmond, Laarbeek,
Nuenen, Gerwen en Nederwetten, Oirschot, Reusel-De Mierden, Someren,
Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre
Noord- en Midden-Limburg
Beesel, Bergen lb, Echt-Susteren, Horst aan de Maas, Leudal, Maasgouw, Nederweert,
Peel en Maas, Roerdalen, Roermond, Venlo, Venray, Weert
Zuid-Limburg
Beek, Brunssum, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Maastricht,
Meerssen, Nuth, Onderbanken, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg
aan de Geul, Voerendaal
Midden IJssel
Deventer, Olst-Wijhe, Raalte, Voorst
TOELICHTING
Algemeen
Met ingang van 1 januari 2015 is de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door
de op dat moment in werking tredende Wet langdurige zorg (wet) ingetrokken. Op hetzelfde
moment is ook het Besluit langdurige zorg (Besluit) in werking getreden. De onderhavige
Regeling langdurige zorg (hierna: Rlz) geeft een nadere regeling van enkele onderwerpen
krachtens de wet en het Besluit.
Niet alle onderwerpen die op het niveau van een ministeriële regeling nader kunnen
worden geregeld, maken onderdeel uit van deze Regeling langdurige zorg. De volgende
regelingen op grond van de Wlz zijn afzonderlijk vastgesteld: de Regeling Wlz-indiceerbaren,
de Subsidieregeling zorginfrastructuur, de Subsidieregeling kapitaallasten, de Subsidieregeling
behandeling en medisch noodzakelijk vervoer, de Subsidieregeling ADL en de Subsidieregeling
eerstelijnsverblijf 2015. Voor de Regeling Wlz-indiceerbaren is al op 4 december 2014
een concept gepubliceerd (Stcrt. 2014, nr. 34386)1.
De Rlz vervangt bestaande regelingen, waaronder de Zorgindicatieregeling, de Regeling
zorgaanspraken AWBZ en de Regeling subsidies AWBZ. Deze en andere regelingen die op
de AWBZ waren gebaseerd komen van rechtswege te vervallen. De Aanpassingsregeling
Wlz bevat een wijziging van bestaande regelingen naar aanleiding daarvan.
De belangrijkste onderwerpen die in deze regeling zijn vervat, ten opzichte van de
situatie onder de AWBZ, zijn:
-
1. De zorgprofielen. De veertig zorgprofielen in de bijlage bij de regeling bouwen voort
op AWBZ zorgzwaarteprofielen (AWBZ-zzp’s) maar verschillen op enkele onderdelen. Zo
is niet langer sprake van een indicatie naar aantal uren zorg per week en omvat het
zorgprofiel een meer globale omschrijving van de benodigde zorg. Concretisering daarvan
gebeurt in de zorgplanbespreking, overeenkomstig het oogmerk van de wet om meer ruimte
te laten voor de professional.
-
2. De regeling voor ‘meer zorg’. De Rlz bevat eveneens een regeling voor de toekenning
van ‘meer zorg’. Deze is grosso modo een vertaling van de huidige regeling onder de AWBZ. In de wet is voor mensen die
dit recht op 31 december 2014 hebben, overgangsrecht opgenomen. De Rlz in deze vorm
zal naar verwachting alleen in 2015 gelden. De procedure en reikwijdte worden in 2015
nader bezien.
-
3. De regeling van de eigen bijdrage. Op grond van artikel 3.3.2.3 van het Besluit wordt
het bijdrageplichtig inkomen voor de hoge eigen bijdrage vastgesteld. Het verzamelinkomen
geldt als de basis voor deze voor het bijdrageplichtig inkomen indien een aanslag
inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld. In het geval de een dergelijke aanslag
niet is of wordt vastgesteld, wordt het belastbare loon de als grondslag gebruikt.
Bij de berekening van het bijdrageplichtig inkomen wordt een aantal posten in mindering
gebracht die bij ministeriële regeling nader moeten worden geregeld. De artikelen
in hoofdstuk 4 van deze regeling voorzien in deze nadere regeling. Omdat de systematiek
van de hoge eigen bijdrage gelijk is aan die onder de AWBZ geldend was, zijn de artikelen
overigens grotendeels gelijk aan de artikelen in de Bijdrageregeling zorg AWBZ.
-
4. De regeling van het persoonsgebonden budget (pgb) is in belangrijke mate ontleend
aan de Regeling subsidies AWBZ, met dien verstande dat een belangrijk deel van de
onderwerpen al zijn geregeld op het niveau van de Wlz en het Blz. In de Rlz zijn alleen
resterende bepalingen opgenomen. Daarbij is voortgebouwd op de Regeling subsidies
AWBZ.
De belangrijkste veranderingen van het AWBZ-pgb naar het Wlz-pgb zijn de introductie
van het trekkingsrecht, het feit dat mensen de eigen bijdrage zelf moeten betalen
en dat het verblijf van het logeren alleen kan worden betaald indien sprake is van
een toegelaten dienstverlener. De bepalingen inzake de eigen bijdrage en het logeren
alsmede de taken van de SVB in kader van het trekkingsrecht, zijn geregeld in het
Besluit langdurige zorg. Een aantal bepalingen van de huidige pgb-regeling is naar
niveau van de wet verplaatst. In de Rlz worden voor het eerst eisen gesteld aan de
‘derden’ die budgethouders ondersteunen (met het oog op het borgen van kwalitatief
goede hulp).
-
5. In het Besluit is geregeld dat indien het modulair pakket thuis (mpt) gecombineerd
wordt met het pgb, de hoogte maximaal gelijk is aan de hoogte van het pgb. De Rlz
geeft hieraan een nadere uitwerking. In het geval van gecombineerd gebruik kan in
overleg met de cliënt worden besloten om niet alleen tussen zorgvormen maar ook tussen
beide leveringsvormen te ‘schuiven’ opdat maximale flexibiliteit en individueel maatwerk
voor de cliënt kan worden bereikt.
-
6. Organisatie en verantwoording van de langdurige zorg. Op grond van de artikelen 4.3.1,
4.3.2, 6.2.6 en 7.2.3 van de wet, dienen de Wlz-uitvoerders, het CAK en het CIZ jaarlijks
een financieel verslag en een uitvoeringsverslag op te stellen. Genoemde artikelen
geven de mogelijkheid om bij ministeriële regeling nadere voorschriften omtrent de
inhoud van die verslagen vast te stellen. Dergelijke regels waren onder de AWBZ voor
de zorgverzekeraars en het CAK te vinden in de (bij de intrekking van de AWBZ vervallen)
Regeling verslaglegging AWBZ, voor het CIZ waren ze er nog niet. Nagegaan zal worden
of het aangewezen is om dergelijke regels (wederom) op te stellen. Indien dat het
geval is, zullen ze in hoofdstuk 6 van de Rlz worden opgenomen. Op grond van artikel
73a van de Zorgverzekeringswet (Zvw) stelt het Zorginstituut jaarlijks een financieel
verslag uitvoeringstaken op over bij ministeriële regeling aan te wijzen, op die uitvoeringstaken
betrekking hebbende geldstromen. Hetzelfde geldt ingevolge artikel 5.2.1, eerste lid,
Wlz voor geldstromen met betrekking tot uitvoeringstaken Wlz. De desbetreffende ministeriële
regeling is nog niet tot stand gekomen. Aangezien de meeste uitvoeringstaken van het
Zorginstituut op dit moment bij en krachtens de Zvw zijn geregeld, ligt het in de
rede om de geldstromen waarom het gaat tegelijkertijd voor de Zvw en de wet aan te
wijzen. Mocht dit leiden tot een afzonderlijk artikel voor de wet, zal dat in hoofdstuk
6 van de Rlz worden opgenomen. Ten slotte wordt opgemerkt dat de in de artikelen 5.2.3,
tweede lid, 6.2.5 en 7.2.3, eerste lid, van de wet opgenomen mogelijkheden om bij
ministeriële regeling regels te stellen over de in de desbetreffende bepalingen opgenomen
onderwerpen, gedeeltelijk wordt in gevuld in de Regeling bezoldiging en beheerskosten
bestuursorganen volksgezondheid 2011. Ingevolge artikel XXIII van de Aanpassingsregeling
Wlz komt die regeling dan ook mede op de artikelen 5.2.3, tweede lid, 6.2.5 en 7.2.3,
eerste lid, van de wet, te berusten. Gezien het voorgaande bevat hoofdstuk 6 vooralsnog
slechts één bepaling, die hieronder wordt toegelicht.
-
7. Informatiebepalingen. Op basis van de artikelen 87 en 88 Zorgverzekeringswet (Zvw),
artikel 68a Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) en de artikelen 9.1.2 en 9.1.3
van de Wlz worden regels gesteld die in samenhang met die genoemde wettelijke bepalingen
aan Wlz-uitvoerders het recht geven formele en materiële controle, fraudebestrijding
en enquêtes uit te voeren met behulp van verwerking van persoonsgegevens en de wettelijke
grondslag bieden voor de doorbreking van het beroepsgeheim van zorgaanbieders ten
behoeve van die formele en materiële controle en fraudebestrijding, op voorwaarde
dat de Wlz-uitvoerder zich aan de daarvoor gestelde regels houdt. Ook de Wlz-uitvoerders
ook enquêtes sturen aan verzekerden waarbij persoonsgegevens kunnen worden verwerkt.
In hoofdstuk 7 van deze regeling worden met betrekking tot de formele en materiële
controle, fraudeonderzoek en enquêteren door een Wlz-uitvoerder en het doorbreken
van het beroepsgeheim van een zorgaanbieder regels gesteld die zoveel mogelijk gelijk
zijn aan het bepaalde in de artikelen 7.4 en 7.5 tot en met 7.10 van de Regeling zorgverzekering.
De Rlz treedt, met uitzondering van enkele artikelen, in werking op 1 januari 2015.
Met het oog op een verantwoorde invoering is met betrokken partijen en in overleg
met beide Kamers der Staten Generaal besproken dat 2015 moet worden gezien als een
transitiejaar. De implementatie zal dan ook nauwlettend worden gevolgd.
Artikelsgewijs
Artikel 1.1
Dit artikel bepaalt enkele begrippen die in de regeling worden gebruikt. Dat is slechts
nodig wanneer het begrippen betreft die niet al in de wet of het besluit zijn gedefinieerd
omdat deze definities ook gelden voor deze regeling. Zo wordt in deze regeling op
grond van artikel 1.1.1 van het Besluit langdurige zorg onder ‘wet’ al verstaan: de
Wet langdurige zorg. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor het begrip ‘budgetplan’, wat
relevant is voor de regeling van het persoonsgebonden budget maar al is beschreven
in het besluit.
algemene risicoanalyse
De algemene risicoanalyse is erop gericht om te bepalen op welke gegevens de materiële
controle of het fraudeonderzoek moet zien. In de toelichting bij artikel 7.6 wordt
nader ingegaan op de algemene risicoanalyse.
bewerker
Voor de toelichting van dit begrip wordt verwezen naar de Wet bescherming persoonsgegevens.
budgetplan
Het budgetplan is onderdeel van de aanvraag voor een persoonsgebonden budget, waarin
het overzicht van de voorgenomen besteding is gegeven. Het budgetplan moet schriftelijk
zijn.
Besluit
Het begrip Besluit, met een hoofdletter, is gereserveerd als verkorting voor Besluit
langdurige zorg. De hoofdletter is gekozen om verwarring met andersoortige besluiten,
zoals die als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht, te vermijden.
gewaarborgde hulp
Het begrip ‘gewaarborgde hulp’ betreft hulp van een derde die door de verzekerde is
ingeschakeld en van wie voldoende aannemelijk is gemaakt dat deze kan in staan voor
nakoming van de aan het persoonsgebonden budget verbonden verplichtingen. Het gaat
dus om bijvoorbeeld een vertegenwoordiger of een andere derde, die de verzekerde helpt
om te voldoen aan de voorwaarden van verlening van een persoonsgebonden budget, zoals
het voeren van regie over de zorg. Het begrip is ontleend aan de jurisprudentie die
mede ten grondslag ligt aan de verleningsvoorwaarden zoals die zijn beschreven in
artikel 3.3.3 van de wet.
keurmerkinstituut
Het keurmerkinstituut is net als thans op basis van de Regeling subsidies AWBZ het
Keurmerkinstituut B.V. te Zoetermeer.
kleinschalig wooninitiatief
Het besluit bevat geen begripsbepaling maar een materiele bepaling over het kleinschalig
wooninitiatief in artikel 3.1.4, tweede lid, van het Besluit langdurige zorg, waarnaar
hier gemakshalve kan worden verwezen.
logeeropvang
Het betreft logeeropvang als bedoeld in artikel 3.1.3 van het Besluit langdurige zorg,
ingevolge welke bepaling de logeeropvang als bedoeld artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel
g, van de wet het logeren in een gecontracteerde instelling omvang gedurende maximaal
104 etmalen per kalenderjaar, of, indien een indicatiebesluit niet het gehele jaar
geldig is, naar rato daarvan.
persoonlijk plan
Het betreft het persoonlijk zorgplan als bedoeld in artikel 3.3.3, tweede lid, van
de wet. Dit artikelonderdeel van de wet is geïntroduceerd door een amendement van
de leden Otwin van Dijk en Bergkamp. Het persoonlijk plan is een facultatieve aanvulling
op het budgetplan waarin de verzekerde de zorg die door hem wordt gewenst kan beschrijven.
Anders dan het budgetplan, maakt het persoonlijke plan geen onderdeel uit van de aanvraag
om een persoonsgebonden budget. De wettelijke termijn van zeven dagen waarbinnen het
persoonlijke plan kan worden overhandigd, stuit derhalve de beslistermijn die begint
bij de ontvangst van de aanvraag niet.
prestatie, prestatiebeschrijving en tarief
De begrippen prestatie, prestatiebeschrijving en tarief hebben dezelfde betekenis
als onder de Wet marktordening gezondheidszorg. Het begrip prestatiebeschrijving is
als zodanig niet in de Wmg gedefinieerd, maar het begrip krijgt vorm in en door verschillende
artikelen in paragraaf 4.4 van de Wmg.
specifieke risicoanalyse
De specifieke risicoanalyse is gericht om te bepalen op welke gegevens en op welke
zorgaanbieder(s) of categorieën van zorgaanbieders de detailcontrole zich zal richten.
zorgovereenkomst
Dit begrip is relevant voor de regeling over persoonsgebonden budgets. Het gaat om
de schriftelijke overeenkomst van de verzekerde met een persoon van wie hij zorg betrekt
en die daarvoor betaling ontvangt uit het persoonsgebonden budget. Dit kan een rechtspersoon
zijn of een natuurlijke persoon.
Artikel 2.1
De zorgprofielen zijn opgenomen in bijlage A bij deze regeling, als bedoeld in artikel
3.1.1 van het besluit. De zorgprofielen bouwen voort op AWBZ zorgzwaarteprofielen
maar verschillen op de volgende onderdelen.
Ten eerste is, in overeenstemming met de nieuwe wettelijke systematiek en de daarbij
behorende doelstelling om ruimte te laten voor de professionele zorgverlener, is niet
langer sprake van een indicatie naar een kwantitatieve omvang (aantal uren per week).
De omvang van de benodigde zorg komt thans globaler tot uitdrukking in de kwalitatieve
beschrijving van het zorgprofiel en in het onderscheidende karakter tussen de verschillende
zorgprofielen. De concretisering daarvan zal aan bod komen bij de zorgplanbespreking
met de zorgaanbieder.
Ten tweede, zijn verwijzingen naar permanent toezicht, 24 uur zorg nabij of zorgverlening
op afspraak/oproepbaar geschrapt. Dit hangt samen met de wettelijke toetsingscriteria
die in de wet zijn opgenomen.
Ten derde is bij de zorgprofielen voor de sector licht verstandelijk gehandicapten
(LVG) aangegeven dat het om volwassenen gaat. Bij de eerste twee zorgprofielen LVG
(opgenomen onder 14 en 15 van Bijlage A, voormalig zzp LVG 1+2) gaat het doorgaans
om doorloop vanuit de Jeugdwet. Bij de laatste drie zorgprofielen LVG (Bijlage A,
onderdelen 16, 17 en 18, voormalig zzp 3+4+5) gaat het onder andere om doorloop vanuit
de Jeugdwet. Bij de zorgprofielen voor LVG is derhalve ook geen verwijzing naar de
gezinsvoogd opgenomen.
Ten vierde is bij de zorgprofielen in de sector Geestelijke gezondheidszorg (GGZ),
B-groep, de passage over een dominante grondslag vervangen door een passage die betrekking
heeft op het verkrijgen van drie jaar zorg op basis van de Zorgverzekeringswet (Zvw).
Ook bij het zorgprofiel VG wonen met begeleiding en verzorging (Bijlage A, onder 8,
van deze regeling, voormalig zzp VG03) is aangegeven dat het om volwassen cliënten
gaat en geschrapt dat de begeleiding zich richt op opvoeding, in verband met de afbakening
met de Jeugdwet, ingevolge artikel 3.1.5, aanhef en onderdeel c, van het Besluit langdurige
zorg.
Artikel 2.2
Zoals in paragraaf 3.3 van het algemeen deel van de toelichting op het Blz is aangegeven,
zal de procedure voor de toekenning van 'meer zorg' in 2015 sterk lijken op de procedure
die voor 2014 onder de AWBZ gold. Voorliggend artikel vormt dan ook een vertaling
van artikel 1a, tweede lid, van de Regeling zorgaanspraken AWBZ (welke regeling bij
de inwerkingtreding van de Wlz is komen te vervallen).
In het eerste lid, onderdelen a en b, worden zowel de zorgzwaarteprofielen genoemd
die recht op meer zorg kunnen geven, als de zzp's die dat onder de AWBZ konden geven.
De reden hiervoor is dat de indicatiebesluiten van verzekerden die voor de inwerkingtreding
van de Wlz al een zzp hadden en die ingevolge het in paragraaf 11.1 van de Wlz geregelde
overgangsrecht naar de Wlz over gaan, vooralsnog niet zullen worden vertaald naar
indicatiebesluiten waarin in plaats van het zzp het toepasselijke zorgprofiel wordt
genoemd. Om te voorkomen dat betrokkenen hun eventuele recht op meer zorg onder de
Wlz verliezen en ook om het mogelijk te maken dat betrokkenen in 2015 zonodig voor
het eerst meer zorg kunnen krijgen, is in onderdeel b geregeld dat verzekerden die
op 31 december 2014 (de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wlz) een indicatie
hadden voor een zzp dat recht op meer zorg kon verschaffen, ook onder de Wlz dat recht
op meer zorg kunnen hebben. Een recht op meer zorg op basis van het eerste lid, onderdeel
a of b, leidt in de bekostiging 2015 tot een geïndividualiseerde toeslag op maat bovenop
de reguliere zzp-bekostiging. Voor de bekostiging van zorg in natura is dat door de
NZa uitgewerkt in beleidsregel CA-BR-1508 ‘Prestatiebeschrijvingen en tarieven ZZP-meerzorg
Wlz’. Voor het pgb is de bekostiging van meer zorg uitgewerkt in artikel 5.14, tweede
lid, van voorliggende regeling.
In het eerste lid, onderdeel c, worden kenmerken genoemd op basis waarvan ook een
recht bestaat op meer zorg. Voor een recht op meer zorg op basis van het eerste lid,
onderdeel c, zijn er in de bekostiging 2015 vaste toeslagen bovenop de reguliere zzp-bekostiging.
Deze toeslagen zijn terug te vinden in de Nza-beleidsregel ‘Prestatiebeschrijvingen
en tarieven zorgzwaartepakketten’ (CA-BR-1507a).
Ingevolge het tweede lid kan voor de verzekerden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel
a of b, slechts recht bestaan op meer zorg indien de (in uren gemeten) zorgbehoefte
ten minste 25% ligt boven (het midden van de bandbreedte van) de zorg die is opgenomen
in het zorgzwaartepakket dat in 2015 voor de bekostiging van het zorgprofiel wordt
gehanteerd dan wel, voor de verzekerden die onder het overgangsrecht vallen, van het
zorgprofiel zelf.
De groep verzekerden die onder het eerste lid, onderdeel c, vallen is, gelijk aan
die van het tweede lid, onderdeel b, van de Regeling zorgaanspraken AWBZ.
Voorliggend artikel zal slechts in 2015 gelden. Zoals in het algemeen deel van de
toelichting op het Blz is aangegeven, zal de regeling over meer zorg zowel wat betreft
de reikwijdte ervan als de procedure om tot de toekenning van meer zorg te komen,
in 2015 worden verbeterd. Naast het zorgvuldig inbedden van de wijzigingen die op
hoofdlijnen in de toelichting van het Blz zijn beschreven zal met het oog op 2016
specifiek worden gekeken naar drie aspecten van de huidige meerzorgprocedure:
-
1. Er wordt bezien of meer zorg met een geïndividualiseerde toeslag op maat ook nodig
is voor andere zorgprofielen dan de profielen die zijn genoemd in artikel 1, onderdeel
a of b, van voorliggend artikel. Nu is dit alleen toegankelijk voor zorgprofielen
in de gehandicaptenzorg. In 2015 zal worden bezien of uitbreiding naar de zorgprofielen
voor de geestelijke gezondheidszorg en/of de verpleging en de verzorging aan de orde
is.
-
2. Er wordt bezien of er meer kenmerken zijn die toegang dienen te geven tot meer zorg
dan de kenmerken genoemd in artikel 1, onder c, van voorliggend artikel.
-
3. Er wordt bezien in hoeverre de bepaling in het tweede lid, dat in de in het eerste
lid, onderdeel a, bedoelde gevallen slechts meer zorg mogelijk is indien de behoefte
aan zorg minimaal 25% hoger is dan de zorg die is opgenomen in het zorgzwaartepakket
dan wel van het zorgprofiel, zich verhoudt tot de gedachte van het bieden van maatwerk
bij de invulling van het recht op meer zorg.
De verbeteringen zullen naar verwachting op 1 januari 2016 ingaan, en dat zal ertoe
leiden dat voorliggend artikel vervangen zal worden door een nieuw.
Artikel 2.3
Eerste en zesde lid
In de Wet langdurige zorg is geregeld dat de Wlz-uitvoerders verantwoordelijk worden
voor de verstrekking van mobiliteitshulpmiddelen. Zorgkantoren hebben aangegeven hier
voor Wlz-gerechtigden die thuis blijven wonen en die verblijven in een instelling
maar geen Wlz-behandeling ontvangen in 2015 niet goed voor te kunnen zorgen. Reden
is dat nog niet alle informatie die nodig is om deze taak uit te voeren voorhanden
is en zij hiermee nog geen ervaring hebben.
Bij tweede nota van wijziging zijn Wlz-uitvoerders daarom voor het jaar 2015 vrijgesteld
van de taak om mobiliteitshulpmiddelen te verstrekken aan thuiswonende Wlz-gerechtigden
en Wlz-gerechtigden die verblijven in een instelling maar geen Wlz-behandeling ontvangen.
Daarnaast is via de Invoeringswet Jeugdwet geregeld dat gemeenten maatwerkvoorzieningen
die hierop zijn gericht op grond van de Wmo 2015 niet mogen weigeren als iemand een
Wlz-indicatie heeft. In 2015 beoordelen gemeenten de verstrekking van het meest aangewezen
mobiliteitshulpmiddel voor Wlz-gerechtigden die verblijven in een instelling zonder
Wlz-behandeling of die thuis verblijven. Gemeenten kunnen het lokale eigen beleid
ten aanzien van mobiliteitshulpmiddelen toepassen als ware het een verstrekking aan
Wmo-cliënten.
Van artikel 2.3 is in 2015 alleen het eerste lid, onder a, van toepassing op verzekerden
die met verblijft gepaard gaande behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste
lid, onder d, van de wet, ontvangen. Zorgkantoren hebben ervaring met het verstekken
van rolstoelen die individueel aangepast zijn aan verzekerden in een instelling waar
zij verblijf en Wlz-behandeling ontvangen.
De omschrijving van mobiliteitshulpmiddelen in de Wet langdurige zorg is breder dan
de individueel aangepaste rolstoelen die vanuit de AWBZ verstrekt worden aan verzekerden
die met verblijft gepaard gaande behandeling als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste
lid, onder d, van de wet, ontvangen. Om te voorkomen dat er in 2015 een wijziging
optreedt in de verstrekking van hulpmiddelen ten opzichte van 2014 is bepaald dat
de verzekerde die in 2015 met verblijf gepaard gaande behandeling als bedoeld in artikel
3.1.1, eerste lid, onder d, van de wet, ontvangt geen recht heeft op vertrekkingen
uit artikel 2.2 onderdelen b en c.
Op grond van bovenstaande beschreven gesplitste inwerkingtreding zijn er in 2015 geen
wijzigingen in de verstrekking van hulpmiddelen ten opzichte van 2014.
Met ingang van 2016 worden mobiliteitshulpmiddelen voor cliënten die thuis blijven
wonen en die verblijven zonder Wlz-behandeling verstrekt vanuit de Wet langdurige
zorg. Er wordt in 2015 onderzoek gedaan naar de financiële omvang van de uitvoering
van mobiliteitshulpmiddelen voor Wlz-gerechtigden. Het onderzoek moet in april zijn
afgerond in verband met de start van de voorbereidingen van de zorginkoop voor 2016.
In dit artikel zijn opgenomen de hulpmiddelen die verstaan kunnen worden onder het
individuele gebruik van mobiliteitshulpmiddelen, bedoeld in artikel 3.1.1, eerste
lid, onderdeel e, van de wet.
Onder het individueel gebruik van een rolstoel zoals vermeld onder a behoren zowel
standaardrolstoelen als voor individueel gebruik aangepaste rolstoelen. Tevens kan
hieronder vallen elektrische hulpaandrijving.
De formulering van artikel 2.3, eerste lid, onder b en c, verschilt van de formulering
onder a. Reden is dat de fiets en scootmobiel altijd aangepast moeten zijn alvorens
ze uit de Wet langdurige zorg kunnen worden verstrekt. Voor rolstoelen geldt dit niet
omdat verzekerden die gebruik maken van een pgb ook gebruik moeten kunnen maken van
een standaard rolstoel.
Over de wijze van bekostiging wordt in dit artikel niets geregeld. Praktijk is dat
dit kan verschillen. Standaardrolstoelen vallen doorgaans onder het instellingsbudget
terwijl dure voor individueel gebruik aangepaste rolstoelen worden bekostigd uit het
boven budgettair kader. Omdat afspraken hierover per jaar kunnen verschillen wordt
dit niet vastgelegd in regelgeving. Zorgkantoren kunnen hiervoor protocollen opstellen.
Eenvoudige mobiliteitshulpmiddelen worden niet vergoed vanuit de Wet langdurige zorg.
Hierbij valt te denken aan hulpmiddelen als krukken, loophulpen met drie of vier poten,
looprekken en rollators.
Loopwagens en stoelen voorzien van een trippelfunctie behoren tot de mobiliteitshulpmiddelen
maar zijn niet opgenomen in de Regeling. Deze hulpmiddelen worden bekostigd vanuit
de Zvw.
In 2015 zal het zorginstituut worden verzocht een advies uit te brengen over het verzekerde
pakket in de Wet langdurige zorg. Het zorginstituut wordt verzocht hierin specifiek
aandacht te besteden aan de hulpmiddelen. Mogelijk dat dit op termijn leidt tot aanpassing
van het verzekerde pakket.
Ter voorbereiding op 2016 wordt in 2015 door VWS, de VNG en ZN onder meer onderzoek
gedaan naar de verstrekking van hulpmiddelen aan Wlz-gerechtigden en wordt geïnventariseerd
welke criteria gemeenten hierbij hanteren.
Tweede, derde en vierde lid
Het mobiliteitshulpmiddel voorziet conform artikel 3.1.2 van het Besluit Langdurige
zorg in de mobiliteit van de gebruiker in en rondom de instelling of woning en de
lokale omgeving. Het doel is behoud of verbetering van de zelfredzaamheid en het aangaan
of onderhouden van sociale contacten. Het verstrekken van het meest aangewezen mobiliteitshulpmiddel
is ter beoordeling van de Wlz-uitvoerder. Er is voorafgaande toestemming nodig. De
Wlz-uitvoerder is tevens verantwoordelijk voor noodzakelijke aanpassingen, onderhoud
en vervanging van verstrekte hulpmiddelen. Indien de verzekerde daarop is aangewezen,
kan een tweede exemplaar in een andere uitvoering worden verstrekt.
Vijfde lid
Dit lid bepaalt op welke wijze er wordt omgegaan met het mobiliteitshulpmiddel wanneer
de Wlz-indicatie eindigt. Een Wlz-indicatie geeft in principe levenslang toegang tot
de Wet langdurige zorg. Uitzonderingen hierop zijn indicaties die betrekking hebben
op SGLVG, LVG, GGZ-b en VV9b.
Artikel 2.4
Artikel 2.4 is overgenomen van artikel 9 en artikel 2, eerste en tweede lid, van de
Regeling zorgaanspraken AWBZ en heeft betrekking op tandheelkundige hulp waarop de
verzekerde aangewezen kan zijn bij verblijf in een instelling. Uiteraard bestaat alleen
aanspraak op tandheelkundige hulp indien de verzekerde daarop is aangewezen. Dit artikel
geeft de nadere invulling van het recht op tandheelkundige hulp. De voorwaarde blijft
dat de verzekerde die in een instelling verblijft in verband met een psychiatrische
aandoening zijn aanspraak op tandheelkundige hulp pas na een verblijf van een jaar
tot gelding kan brengen. Het vereiste van voorafgaande toestemming voor bijzondere
tandheelkundige verrichtingen is gehandhaafd.
Artikel 3.1
Eerste lid
Dit onderdeel verwijst naar de overgangsregeling voor de groepen verzekerden die op
basis van artikel 11.1.1, zesde lid, van de wet, administratief zijn omgezet naar
zorg op basis van de Wlz. Gelet op het administratieve karakter van deze omzetting
zijn de regels over indicatiebesluiten voor die groep vereenvoudigd.
Tweede lid
Recht op zorg die ingevolge de Wlz verzekerd is, dient uiteraard slechts aan Wlz-verzekerden
toe te komen. Dat gold mutatis mutandis ook onder de AWBZ. Om onnodig werk voor het
CIZ en verwarring voor de burger te voorkomen, luidde het beleid tot begin januari
2012 daarom, dat het CIZ aan het begin van de indicatiestelling naging of iemand die
een indicatiebesluit voor de AWBZ had aangevraagd, verzekerd was. Op 11 januari 2012
sprak de Centrale Raad van Beroep (CRvB) echter uit dat dit, gezien de tekst van de
AWBZ, niet tot de taak van het CIZ behoorde (ECLI: BV 0607). Sindsdien dienen de zorgkantoren
nadat een burger een AWBZ-indicatie heeft verkregen na te gaan of betrokkene AWBZ-verzekerd
is. Dit kan er derhalve toe leiden dat iemand die een AWBZ-indicatie heeft toch geen
AWBZ-zorg krijgt, omdat hij niet verzekerd is.
De Wlz is zo opgesteld, dat de check of iemand Wlz-verzekerd is, wél door het CIZ
kan worden verricht. Voorliggend artikel leidt ertoe dat het CIZ dat ook inderdaad
dient te doen. Indien in het kader van de indicatiestelling een onderzoek van de verzekerde
in persoon dient plaats te vinden, doet het CIZ deze check om onnodig werk te voorkomen,
voorafgaande aan dat onderzoek. Indien het gaat om iemand bij wie ingevolge voorliggende
Regeling geen onderzoek gedaan hoeft te worden, dient deze check uiteraard te geschieden
ten behoeve van het nemen van een besluit op de indicatie-aanvraag. Het is aan het
CIZ om de wijze waarop zij zich er van vergewist of betrokkene verzekerd is, vast
te stellen.
Artikel 3.2
Anders dan onder de AWBZ het geval was, is in het Besluit als hoofdregel opgenomen
dat indicatiebesluiten van onbeperkte geldigheidsduur zijn. Dat is slechts anders
wanneer op die regel uitzonderingen worden gemaakt bij ministeriële regeling. Dit
artikel regelt de gevallen waarin van die uitzondering sprake is. Daarbij is telkens
ook aangegeven welke geldigheidsduur deze indicatiebesluiten hebben. De geldigheidsduur
betreft de effectieve duur die voor de behandeling nodig is.
Eerste lid
Het gaat hierbij om integrale behandelzorg in een verblijfssetting met permanent toezicht
of 24 uur per dag zorg nabij die wordt ingezet voor een bepaalde periode omdat de
behandeling die vóór het achttienjarige levensjaar is gestart nog niet is afgerond
of omdat pas na het bereiken van de achttienjarige leeftijd wordt vastgesteld dat
deze vorm van zorg de meest aangewezen is in verband met de gedragsproblematiek van
de licht verstandelijk beperkte jongvolwassene. Na deze behandelperiode kan de cliënt
zijn aangewezen op een andere vorm van zorg vanuit de wet, of kan de cliënt worden
ondersteund door de gemeente of de zorgverzekeraar.
Tweede lid
Het gaat hier om zorg in verband met een psychische stoornis voor een verzekerde wiens
recht op verblijf en de daarbij behorende medisch noodzakelijke geneeskundige zorg
op grond van zijn zorgverzekering beëindigd is omdat de krachtens zijn zorgverzekering
geldende maximumduur voor die zorg is bereikt. Verzekerde heeft dan aansluitend recht
op voortzetting van deze zorg gedurende een onafgebroken periode van maximaal drie
jaar. Deze periode kan telkens voor een onafgebroken periode van maximaal drie jaar
worden verlengd.
Derde lid
Het gaat hier om zorg voor cliënten waar medisch-specialistische diagnostiek/interventie
heeft plaatsgevonden, waarbij doorgaans sprake is geweest van opname. Voorafgaand
aan de interventie ontvingen deze cliënten vrijwel alle reeds behandeling in combinatie
met verblijf ten laste van de wet. In aansluiting op de interventie is er tijdelijk
behoefte aan herstelgerichte behandeling tot het niveau van voor de acute aandoening.
Vierde lid
Het vierde lid is overgenomen van de regeling onder de AWBZ.
Artikel 3.3
De geldigheidsduur betreft de effectieve duur die voor de behandeling nodig is. Als
sprake is van behandeling die gericht is op een andere stoornis of beperking, dan
kan een nieuwe indicatie met een nieuwe geldigheidsduur worden afgegeven.
Artikel 3.4
Op grond van de Subsidieregeling eerstelijns verblijf 2015 worden subsidies verstrekt
ten behoeve van eerstelijns verblijf. Dit is medisch noodzakelijk kortdurend verblijf
in verband met geneeskundige zorg zoals huisartsen die plegen te bieden, waarbij 24-uurs
toezicht of zorg in de nabijheid aanwezig is, al dan niet gepaard gaande met verpleging,
verzorging of paramedische zorg. De zorg kenmerkt zich door zijn kortdurende karakter
en is gericht op verzekerden die tijdelijk verblijf nodig hebben, in het vooruitzicht
daarna weer thuis te kunnen wonen. In 2015 wordt voor deze zorg nog besluiten afgegeven
door het CIZ en worden op gebruikelijke wijze digitaal in de Wlz-informatieketen (AZR)
uitgewisseld. Een besluit met een onbepaalde geldigheidsduur past niet bij het karakter
van deze zorg. Met partijen zijn afspraken gemaakt over de per prestatie maximaal
te hanteren geldigheidsduur. Indicaties voor eerstelijns verblijf zijn daarmee tevens
onderscheidend van Wlz-indicaties.
Artikel 4.1
Artikel 3.3.2.3, eerste lid, onderdeel b, onder 2°, van het Besluit geeft aan welke
bedragen in mindering worden gebracht bij de berekening van het bijdrageplichtig inkomen.
Het gaat om een bedrag voor zak- en kleedgeld, een bedrag in verband met de premie
zorgverzekering, een aftrekpost, en een extra vrijlating. Vanwege de leesbaarheid
van deze paragraaf is er voor gekozen om deze bedragen te noemen in artikel 4.1. In
de artikelen 4.2 tot en met 4.5 wordt vervolgens voor iedere post geregeld hoe deze
worden vastgesteld. Deze bedragen worden in mindering gebracht op het bedrag dat is
berekend volgens artikel 3.3.2.3, eerste lid, onder a, evenals de arbeidsaftrek (onderdeel
b, onder 1°) en een uitkering voor oorlogsgetroffenen (onderdeel b, onder 3°), voor
zover van toepassing. Daarmee is het bijdrageplichtig inkomen berekend. Het bijdrageplichtig
inkomen wordt vervolgens vermeerderd met de vermogensinkomensbijtelling. De uitkomst
daarvan door 12 gedeeld. Daarmee is de maandelijks verschuldigde hoge eigen bijdrage
berekend.
Artikel 4.2
De bedragen voor de aftrekpost in verband met zak- en kleedgeld zijn met dit artikel
vastgesteld. Ten opzichte van de bedragen in de Bijdrageregeling zorg AWBZ zijn de
bedragen voor het jaar 2015 geïndexeerd.
Artikel 4.3
Deze bedragen hebben betrekking op de aftrekpost voor de premie zorgverzekering, gecorrigeerd
voor de zorgtoeslag.
Het in het eerste lid, onder b, geregeld percentage van 5,65% van het bijdrage-inkomen,
bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet, is het bedrag dat de Belastingdienst
in rekening brengt bij de verzekerden die zelf de inkomensafhankelijke bijdrage (iab)
zorgverzekering verschuldigd zijn. Het gaat daarbij onder meer om zelfstandigen en
alimentatiegerechtigden.
Met ingang van 1 januari 2013 is voor de vaststelling van de zorgtoeslag een vermogenstoets
ingevoerd. Dit betekent dat verzekerden met vermogen boven de daarvoor geldende grens
met ingang 1 januari 2013 geen zorgtoeslag meer hebben gekregen. Voor de eigen bijdrage
is dit relevant per 1 januari 2015 omdat de eigen bijdrage in beginsel op het inkomen
en vermogen van twee jaar terug wordt vastgesteld. Voor deze verzekerde wordt de aftrekpost
premie zorgverzekering met ingang van 1 januari 2015 niet meer gecorrigeerd voor de
zorgtoeslag die ze immers niet meer ontvangen.
Artikel 4.4
In het nieuwe artikel 4.4 is een aftrekpost van € 1.727 per jaar geregeld voor de
verzekerde die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet heeft bereikt en een aftrekpost
van € 965 voor de verzekerde die deze leeftijd wel heeft bereikt.
Artikel 4.5
De bedragen voor de extra vrijlatingen zijn met dit artikel vastgesteld. Ten opzichte
van de bedragen in de Bijdrageregeling zorg AWBZ zijn de bedragen voor het jaar 2015
geïndexeerd.
Artikel 5.1
Eerste lid
Artikel 5.1 is gebaseerd op artikel 3.3.2, achtste lid, van de wet, wat voortvloeit
voort uit artikel amendement 133 van het lid Dik-Faber (Tweede Kamer, vergaderjaar
2014–2015, 33 891, nr. 13). Het regelt dat bij bepaling van de totale kosten van het modulair pakket thuis
bepaalde kosten buitenbeschouwing worden gelaten.
Onderdeel a
Gemeenten zorgen gedurende het jaar 2015 voor het schoonhouden van de woonruimte voor
mensen met een mpt. Gemeenten kunnen het lokale eigen beleid ten aanzien van huishoudelijke
hulp toepassen als ware het een verstrekking aan Wmo-cliënten (bijvoorbeeld met als
resultaat ‘schoon huis’, de mogelijkheid van een passende algemene voorziening en
met aan de voorziening te stellen eisen van kwaliteit die ook voor Wmo-cliënten gelden).
Met ingang van 2016 wordt het schoonmaken van het huis voor mensen met een mpt als
aparte module binnen het mpt verstrekt vanuit de Wlz.
Omdat in de hoogte van het pgb een bedrag is opgenomen voor het schoonhouden van de
woonruimte voor verzekerden ter hoogte van € 3.357 (zie artikel 5.13, derde lid) en
de totale kosten van het mpt een afgeleide zijn van het pgb wordt dit bedrag buiten
beschouwing gelaten bij het bepalen van het beschikbare bedrag voor de modules van
het mpt. Deze huishoudelijke hulp wordt in 2015 immers via de gemeenten verstrekt.
Zouden de kosten voor het schoonhouden van de woonruimte van de verzekerde niet buiten
beschouwing gelaten worden dan zou er spraken zijn van dubbele bekostiging.
Onderdeel b
Dagbesteding valt buiten de vergelijking uit het eerste lid van dit artikel. Cliënten
met een indicatie voor een zorgprofiel inclusief dagbesteding kunnen kiezen of ze
de dagbesteding als zorg in natura of als pgb wensen te ontvangen. De omvang van de
dagbesteding bij zorg in natura is niet beperkt tot het bedrag dat daarvoor is opgenomen
in hoofdstuk 5 van deze regeling.
Ook de kapitaallasten van de dagbesteding vallen buiten de vergelijking. Reden hiervan
is dat in de hoogte van het pgb geen vergoeding voor kapitaallasten is opgenomen terwijl
er, indien cliënten er voor kiezen om dagbesteding via zorg in natura te genieten,
wel kapitaallasten moeten worden vergoed. Zouden kapitaallasten niet buiten beschouwing
gehouden worden dan zou de vergoeding van de kapitaallasten in het geval dat een cliënt
dagbesteding in natura afneemt via het mpt of een combinatie van een mpt met een pgb,
ten koste gaan van de besteedbare ruimte binnen de rest van het mpt.
Onderdeel c
Omdat de specifieke Wlz behandeling uit artikel 3.1.1. lid 1 onder c van de wet geen
onderdeel kan uitmaken van de verstrekking via het pgb, valt deze buiten de bepaling
van de kosten als bedoeld in artikel 3.3.2, vierde lid, onderdeel b, van de wet en
kan deze aanvullend worden verstrekt. Voor de specifieke Wlz behandeling wordt geen
omvang aangegeven.
Artikel 5.2
Eerste lid
Het eerste lid van artikel 5.2 regelt dat de hoogte van het mpt, of het mpt gecombineerd
met het pgb, ten hoogste gelijk is aan het pgb dat iemand zou hebben gekregen als
hij slechts een pgb had aangevraagd. Daarmee is een algemene norm gegeven, die past
bij het feit dat mpt en pgb gecombineerd mogen worden en dat binnen beide leveringsvormen
geschoven kan worden tussen de geïndiceerde vormen van zorg.
Tweede lid
Het tweede lid van artikel 5.2 regelt in overleg met de cliënt niet alleen tussen
zorgvormen maar ook tussen beide leveringsvormen worden geschoven opdat maximale flexibiliteit
en individueel maatwerk voor de cliënt kan worden bereikt.
Kern van het zorgprofiel is dat het ruimte biedt voor individueel maatwerk. Cliënt
en aanbieder maken in het zorgplan afspraken over de in te zetten zorg binnen het
zorgprofiel. Indien de cliënt in overleg met de aanbieder beslist meer dan wel minder
van een bepaalde geïndiceerde zorgvorm in te zetten ten koste dan wel faveure van
een andere zorgvorm dan biedt het zorgprofiel hiertoe ruimte. Het tweede lid van artikel
5.2 regelt dezelfde flexibiliteit maar dan voor de leveringsvorm pgb. Indien een cliënt
beslist meer van een bepaalde zorgvorm in natura te willen genieten met een mpt dan
kan het pgb lager worden vastgesteld om hiervoor ruimte te creëren of vice versa.
Derde lid
Het derde lid regelt dat beschikkingen betreffende het mpt en het pgb genomen door
het Wlz- uitvoerder dan wel het zorgkantoor, indien er sprake is van gecombineerd
gebruik van zorg in natura met mpt en pgb, in samenhang kunnen worden voorbereid en
genomen.
Artikel 5.3
Dit artikel regelt de mogelijkheid om met extra kosten thuis zorg te ontvangen. Met
deze mogelijkheid dient terughoudend om te worden gegaan. Beoogd is een regeling die
aansluit bij de wijze waarop in uitvoeringspraktijk onder de AWBZ voor bepaalde groepen
‘enige ondoelmatigheid’ is toegestaan. Deze regeling vloeit grotendeels voort uit
een aangenomen amendement (Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr 153). Het geeft de mogelijkheid dat mensen thuis kunnen blijven wonen, ook als zij behoefte
hebben aan langdurige en intensieve zorg en dat duurder is dan verblijf in een instelling.
Voorkomen wordt dat kinderen, jongvolwassenen en mensen in andere specifieke situaties,
zoals in het artikel benoemd, in de Wlz verplicht in een intramurale instelling moeten
gaan verblijven omdat hun zorg thuis duurder is dan verblijf in een instelling. De
daarvoor beschikbare bedragen zijn telkens ten hoogste 25% van normaal beschikbare
bedrag voor en pgb of voor een mpt.
Van de mogelijkheid om bij extra kosten thuis zorg te ontvangen zal terughoudend gebruik
gemaakt worden, nu het een uitzondering betreft. Het komt pas aan de orde wanneer
de Wlz-uitvoerder van oordeel is dat de zorg volgens de gebruikelijke regels niet
op een doelmatige wijze ten thuis kan worden verleend, omdat de benodigde zorg de
daarvoor beschikbare kosten zou overschrijden, of als het zorgkantoor van oordeel
is dat met een pgb niet op een doelmatige wijze zal worden voorzien in toereikende
zorg. Hetzelfde geldt voor een combinatie van een pgb en een mpt. Volgens de artikelen
3.3.2, vierde lid, onderdeel a of b, en 3.3.3, vierde lid, onder a, van de wet, dient
de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor in een dergelijk geval het mpt of het pgb te
weigeren.
Dit artikel regelt dat in dergelijke gevallen niet onmiddellijk tot weigering overgegaan
kan worden. Eerst zal de Wlz-uitvoerder of het zorgkantoor na overleg daarover met
de verzekerde, moeten beoordelen of enige verhoging van de bij verlening te vergoeden
kosten (via het mpt of via het pgb), van ten hoogste 25%, toch tot doelmatige zorg
kan leiden. Is dat het geval, dan kan het mpt, het pgb of de combinatie daartussen,
met die verhoging worden verleend. In artikel 5.14, tweede lid, is dit ook voor het
pgb geregeld. Is ook met enige verhoging geen doelmatige zorg mogelijk, dan dient
alsnog weigering van het mpt of het pgb te volgen, en rest de verzekerde de mogelijkheid
van verblijf of, wellicht, een aanspraak op meer zorg.
De regeling voor extra kosten thuis is een uitzondering op de hoofdregel als gevolg
waarvan een pgb of mpt wegens ondoelmatigheid geweigerd moet worden. Net als deze
weigeringsgrond, dient het met terughoudendheid te worden toegepast. Zorgkantoren
kunnen dus niet klakkeloos in alle gevallen 25% bovenop de tarieven zetten. De terughoudendheid
wil overigens niet zeggen dat toepassing geheel achterwege mag worden gelaten bij
de toekenning van pgb’s en mpt’s. Als een dergelijke toekenning ondoelmatig is had
immers volgens de wet geweigerd te worden, met inachtneming van de procedure van dit
artikel.
De terughoudendheid brengt ook mee dat verzekerden die menen aanspraak te hebben op
de vergoeding van extra kosten thuis en dit vermelden bij hun aanvraag, in wezen om
weigering van hun eigen aanvraag verzoeken, en daarmee het risico dat een pgb of mpt
geheel wordt afgewezen. Alleen als daadwerkelijk sprake is van ondoelmatigheid, zonder
enige ophoging, kan immers van een beoordeling voor extra kosten thuis sprake zijn.
De toepassing van de regeling voor extra kosten thuis is beperkt tot de groepen verzekerden
die in het derde lid zijn omschreven. Het betreft verzekerde kinderen en jongvolwassenen,
die de mogelijkheid moeten kunnen krijgen om thuis op te groeien, de ouder van kinderen
die de mogelijkheid moet kunnen krijgen om deel uit te maken van een opgroeiend gezien,
verzekerden met een lichamelijke of zintuiglijke handicap of waarbij sprake is van
somatiek zonder dat sprake is van een cognitieve beperking die de mogelijkheid moeten
kunnen krijgen om vanuit thuis mogelijkheden tot ontwikkeling en ontplooiing te krijgen
door betaald werk of daarop gericht opleiding of studie en verzekerden die bijvoorbeeld
door thuisbeademing een hoger ervaren levenskwaliteit kunnen hebben, door zorg thuis
te krijgen voor een levensbedreigende aandoening.
Artikel 5.4
Een zorgkantoor kan alleen een persoonsgebonden budget verlenen aan verzekerden die
woonachtig zijn in de regio van het betreffende zorgkantoor. Tot welke regio een gemeente
behoort, is geregeld in artikel 6.1 van deze regeling. Bij verhuizing van de verzekerde
naar een andere regio, wordt zorg gedragen voor warme overdracht.
Artikel 5.5
Behandeling kan net als onder de AWBZ niet met het pgb worden ingekocht. Als (intramurale)
behandeling een groot deel van de zorg omvat, wat het geval is bij in het eerste lid
genoemde zorgprofielen, dan kan een verzekerde niet kiezen voor het pgb. De zorg wordt
dan per definitie in natura geleverd, in een intramurale behandelsetting. Dat is ook
nu reeds het geval in de AWBZ. Onder de AWBZ was een zorgprofiel vergeten, te weten
3 LVG, terwijl wel 4 LVG en 5 LVG waren uitgesloten van het pgb. Deze situatie wordt
gecorrigeerd. Het betekent ook dat het tweede lid erin voorziet dat mensen die wel
een pgb hebben toegekend gekregen met 3 LVG in het verleden, het pgb niet zomaar kwijt
raken. Zij mogen hun pgb behouden. Voor de goede orde kan worden vermeld dat de GGZ-B-profielen
als op grond van artikel 3.3.4 van de wet, van het pgb zijn uitgesloten, behoudens
de gevallen die op grond van artikel 11.1.3, tweede lid, van de wet via overgangsrecht
onder de Wlz vallen.
Artikel 5.6
Nieuw ten opzichte van de pgb-regeling AWBZ is dat met het eerste lid van dit artikel
bepaalde zorgprofielen worden verplicht om van gewaarborgde hulp gebruik te maken.
Anders zal het pgb worden geweigerd. Uit de aard van deze zorgprofielen vloeit voort
dat verzekerden die op de daarin getypeerde zorg zijn aangewezen in de regel niet
zelfstandig aan de verplichtingen van het pgb zullen kunnen voldoen en derhalve altijd
een derde zullen moeten inschakelen om hen hierin te ondersteunen. Bestaande budgethouders
met deze zorgprofielen die geen hulp van een derde hebben, krijgen de tijd, conform
het tweede lid, om alsnog de hulp van een derde te betrekken.
Artikel 5.7
Dit artikel ziet erop toe dat bepaalde mensen die al een pgb hadden onder de AWBZ
en weer een pgb krijgen toegekend krachtens de Wlz niet weer het gehele toekenningsproces
hoeven te doorlopen en van bepaalde verplichtingen zijn ontheven.
Artikel 5.8
Het artikel geeft aan dat de aanvraag van een pgb altijd vergezeld moet gaan van een
aanvraagformulier en een budgetplan, waarvoor standaarden bestaan. Zorgkantoren hebben
hiervoor op grond van het Besluit een model vastgesteld. Het zorgkantoor stelt een
cliënt bovendien in staat om het budgetplan te laten vergezellen door een persoonlijk
plan. Dit maakt geen onderdeel uit van de aanvraag. Wel dient er bij het nemen van
het besluit rekening mee gehouden te worden. Ook is het verplicht dat een zorgkantoor
een aanvrager in persoon heeft gezien voordat een pgb kan worden toegekend. Dit zogenaamde
bewustkeuzegesprek heeft meerdere doelen, waaronder de mogelijkheid om de cliënt voor
te kunnen lichten over wat de verplichtingen zijn die bij het pgb komen kijken en
om beter te kunnen beoordelen of de verzekerde in staat zal zijn de verplichtingen
waar te maken en of weigeringsgronden zoals in Wlz en Rlz geformuleerd van toepassing
zijn. Bovendien kan blijken dat een verzekerde is geholpen met een andere leveringsvorm
dan het pgb.
Artikel 5.9
De in dit artikel opgenomen weigeringsgronden gelden naast de verleningsvoorwaarden
en de weigeringsgronden die in de wet (artikel 3.3.3) en het Besluit reeds zijn opgenomen.
Behalve deze specifiek voor het pgb geregelde weigeringsgronden gelden voor het beoordelen
van een aanvraag om een pgb ook de weigeringsgronden die voor alle subsidies gelden
op basis van titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en op basis van de Wet bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (Wet bibob). De weigeringsgronden
van dit artikel zijn ontleend aan de weigeringsgronden die golden op basis van de
Regeling subsidies AWBZ.
Artikel 5.10
Dit artikel regelt de relevante tijdstippen bij de toepassing van een weigering op
grond van artikel 4:25 Awb omdat het subsidieplafond dat per regio in artikel 8.2
is vastgesteld wordt overschreden. Voor de toelichting zijn verwezen naar de toelichting
bij artikel 8.2 van deze regeling. De regeling van de tijdstippen is zoals hij was
op basis van de Regeling subsidies AWBZ.
Artikel 5.11
Conform artikel 5.6 kan het zijn dat bepaalde verzekerden alleen een pgb kunnen ontvangen
indien zijn de hulp van een derde inschakelen die ervoor kan instaan dat de verplichtingen
omtrent het pgb kunnen worden waargemaakt. Maar ook andere verzekerden die een derde
inschakelen om hen te helpen bij het pgb vallen onder dit artikel. Het artikel regelt
dat er eisen gesteld kunnen worden aan de derde zodat sprake is van gewaarborgde hulp.
De verzekerde blijft evenwel de verantwoordelijkheid dragen. Uit de aanpak pgb-fraude
van 2013 en 2014 bleek bovendien dat het vaak een derde persoon of partij is die de
fraude pleegt. De verzekerde is conform het eerste lid verplicht om de naam en adres
van de derde op te geven alsmede aan te geven welke hulp de derde biedt. Dit zal onderdeel
worden van het aanvraagformulier en/of budgetplan. Het vierde lid ziet erop toe dat
bestaande budgethouders die reeds een derde hebben die hen helpt de verplichten van
het pgb waar te maken, enige tijd krijgen om de gegevens van de derde te verstrekken
alsook te zorgen dat deze derde aan de in het tweede lid gestelde eisen voldoet.
Voorop blijft staan dat een verzekerde in staat moet zijn de verplichtingen na te
komen die aan het pgb zijn verbonden. Als de verzekerde dat niet zelf kan, dan mag
hij hulp inschakelen. Die hulp moet dan gewaarborgd zijn. Dat wil zeggen dat de derde
ervoor moet instaan dat de verplichtingen (die formeel gelden en blijven gelden voor
de verzekerde als budgethouder) worden nagekomen. Het voorgestelde artikel vult deels
in wat géén gewaarborgde hulp is en geeft het zorgkantoor de bevoegdheid om in die
situaties een pgb te weigeren. Het gebruik van die bevoegdheid levert een beperking
op van de kring van personen die een verzekerde kan helpen om voor een pgb in aanmerking
te komen. Als de derde bijvoorbeeld in de schuldsanering zit dan kan worden geweigerd.
Maar ook als de derde eerder als vertegenwoordiger optrad voor een pgb-houder die
zich niet heeft gehouden aan de regels. Het gaat dus nu al over beperkingen aan de
kring van vertegenwoordigers.
De verantwoordelijkheid voor de naleving van de verplichtingen omtrent het pgb, evenals
de gevolgen bij niet-naleving daarvan, rusten in de eerste plaats nog steeds voor
de budgethouder. Die zal ook nog steeds aan alle verplichtingen moeten voldoen die
rondom het pgb gelden. De pgb-houder die een derde inschakelt, doet er daarom goed
aan zich ervan te vergewissen dat een hulppersoon (of organisatie) die hij inschakelt
integer is en ook kan waarborgen dat de budgethouder zal voldoen aan verplichtingen
rond het pgb die de budgethouder zonder diens hulp mogelijk niet kan nakomen.
De regeling introduceert wel eisen aan deze derde. De eisen voor de derde zijn van
een afgeleid karakter van die voor de verzekerde. Het is een afgeleide, of getrapte,
eis. Van verzekerde wordt nog steeds vereist dat hij in staat is de verplichtingen
rondom pgb na te komen. Dat mag met hulp van derden. Aan een derde wordt dan de eis
gesteld dat die ervoor instaat dat de verzekerde de verplichtingen rondom pgb nakomt.
In artikel 5.20 is geregeld dat niet naleving van deze eisen kan leiden tot opschorting
of intrekking van het pgb.
Artikel 5.12
Dit artikel regelt de subsidieperiode waarvoor het pgb wordt verleend, ingaand op
z’n vroegst de dag dat de verzekerde is aangewezen op zorg volgens zijn indicatiebesluit
en eindigend op de dag dat het indicatiebesluit geldigheidsduur verliest maar uiterlijk
op laatste dag van het jaar. Het pgb kent een subsidieperiode van een jaar, die telkens
met een jaar verlengd zal worden zolang de indicatie geldig is of om andere redenen
het pgb niet langer toegekend mag of hoeft te worden.
Artikel 5.13
Op basis van de onder 5.13 genoemde bedragen en aan de hand van de in bijlage C opgenomen
omrekentabel wordt de hoogte van het pgb bepaald. Voor Wlz-indiceerbaren, wordt het
pgb krachtens artikel 11.1.2, zevende lid, van de wet bepaald aan de hand van het
oude recht. Hun persoonsgebonden budget verandert niet t.o.v. 2014 onder de AWBZ,
behalve dat de bedragen worden opgehoogd met een vast bedrag voor huishoudelijke hulp
(vijfde en derde lid) omdat de combinatie met een Wmo pgb voor huishoudelijke hulp
niet mogelijk is. De pgb’s van alle andere Wlz budgethouders zijn ten opzichte van
de tarieven 2014 geïndexeerd (vijfde lid). Ook wordt niet langer gewerkt met het inhouden
van de eigen bijdrage op het pgb.
Artikel 5.14
In artikel 5.14 wordt ondermeer geregeld dat het pgb in principe niet hoger kan worden
vastgesteld dan de som van de bedragen in artikel 5.13, behalve als sprake is van
meer zorg (artikel 2.2) of van extra kosten thuis (als bedoeld in artikel 5.3).
Artikel 5.15
De persoonsgebonden budgetten van budgethouders met budgetgarantie vormen uitzondering
op de regel van artikel 5.13. Hun pgb wordt conform artikel 5.15 vastgesteld. De budgetgarantie
werd in het leven geroepen toen vele budgethouders in pgb erop achteruit zouden gaan
doordat in 2012 de pgb-tarieven in verhouding werden gebracht met de nieuwe zorgzwaartepakket-tarieven.
Voor iedereen wordt deze budgetgarantie in stappen afgebouwd tot de huidige pgb-tarieven
worden bereikt. In 2015 met maximaal 10% t.o.v. 2014, nadat deze eerder in 2013 met
maximaal 5% en in 2014 met maximaal 10% waren afgebouwd. Voor twee groepen wordt de
budgetgarantie niet afgebouwd en blijft 100%, welke worden benoemd onder artikel 5.15
lid 1 onderdelen a en b.
Artikel 5.16
Nadat het persoonsgebonden budget is toegekend en de hoogte is vastgesteld komt het
pgb als trekkingsrecht beschikbaar bij de Sociale verzekeringsbank. De budgethouder
kan bij de SVB facturen indienen om zorgaanbieders of mantelzorgers te laten uitbetalen.
Om te kunnen declareren moet sprake zijn van een goedgekeurde zorgovereenkomst. Deze
moet zowel zijn goedgekeurd door het zorgkantoor als door de Sociale verzekeringsbank.
Dit is al geregeld in het Besluit. Dit artikel werkt de eisen verder uit voor de goedkeuring
door de zorgkantoren. De Sociale verzekeringsbank hanteert eigen beleidsregels. De
Sociale verzekeringsbank keurt conform het Besluit als de overeenkomst in strijd is
met het fiscale recht of het arbeidsrecht. Zorgovereenkomsten die al in 2014 zijn
goedgekeurd blijven ook in 2015 goedgekeurd, ingevolge artikel 9.5 van de regeling.
Voor de toelichting kan worden verwezen naar de toelichting bij dat artikel.
Artikel 5.17
Het persoonsgebonden budget mag worden besteed aan alle vormen van zorg die met het
pgb mogen worden ingekocht, maar door een bepaalde groep ook aan bemiddelingskosten
en door iedereen in een kleinschalig wooninitiatief aan de zorginfrastructuur tot
een maximale bedrag van de toeslag die daarvoor aan het pgb is toegevoegd. Ook kan
het pgb (conform het tweede lid) worden besteed aan de kosten van vervoer naar een
plaats waar de verzekerde een dagdeel begeleiding en/of behandeling ontvangt. Verder
hoeft een budgethouder conform het derde lid niet aan te geven waaraan 1,5% van zijn/haar
budget wordt besteed, met een minimum van €250 en een maximum van €1250. Dit verantwoordingsvrije
bedrag is bedoeld voor uitgaven die een budgethouder maakt in het beheer van en nakomen
van verplichtingen komend bij het pgb.
Artikel 5.18
Bij het verlenen van een pgb worden aan de budgethouder op grond van dit artikel enkele
verplichtingen opgelegd in aanvulling op de voorwaarden die krachtens de wet, het
Besluit en de gelden voor toekenning van het pgb waaraan een budgethouder moet blijven
voldoen. De opgenomen verplichtingen gaan gelden voor alle pgb-houders en zijn ontleend
aan de Regeling subsidies AWBZ.
Onderdeel a en onderdeel e, zijn vanwege de invoering van het trekkingsrecht voor
alle budgethouders van belang geworden. Met betrekking tot onderdeel e, moet erop
gewezen worden dat het hier gaat om de rol van de Svb in de privaatrechtelijke verhouding
tussen de budgethouder en diens wederpartij in de zorgovereenkomst. De Svb doet dus
zowel betalingen ter uitvoering van een publiekrechtelijke subsidieverhouding tussen
het zorgkantoor en de pgb-houder (artikel 3.3.3, zevende lid, van de wet) als ter
uitvoering van de zorgovereenkomst van de budgethouder. Zie ook de toelichting bij
artikel 5.23.
Behalve deze verplichtingen kunnen zorgkantoren ook andere verplichtingen opleggen,
mits die in overeenstemming zijn met de artikel 4:37 en 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht.
De verplichtingen die krachtens dit artikel, of de Awb, worden opgelegd dienen op
grond van artikel 5.19 ook te worden vermeld in de verleningsbeschikking.
Artikel 5.19
De inhoudseisen waaraan de beschikking tot subsidieverlening moet voldoen, komen overeen
met de eisen die daaraan werden gesteld op grond van de Regeling subsidies AWBZ.
Artikel 5.20
Het eerste lid bepaalt dat de verleningsbeschikking kan worden gewijzigd of ingetrokken
na overlijden van de verzekerde, het langer dan twee maanden verblijven in een instelling,
wanneer de verzekerde zelf laat weten geen pgb meer te willen, wanneer het indicatiebesluit
ten nadelen van de verzekerde wordt herzien of wanneer wordt vastgesteld door het
zorgkantoor op basis van advies van maatschappelijk werk of de Raad van de kinderbescherming
dat het pgb niet langer aan de inkoop van zorg wordt besteed voor een minderjarige
budgethouder dat sprake zal zijn van mishandeling, verwaarlozing of ernstige schade
in opvoeding of ontwikkeling. Deze gronden zijn overgenomen uit de Regeling subsidies
AWBZ.
Behalve door toepassing van deze artikelen, kan de pgb-verlening ook worden ingetrokken
of gewijzigd, op grond van artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht, bijvoorbeeld
wanneer sprake is van subsidieverlening op basis van onjuiste gegevens of als de pgb-houder
niet voldoet aan de verplichtingen die aan het pgb zijn verbonden.
In het tweede lid is een discretionaire intrekkings- of wijzigingsgrond opgenomen,
voor gevallen waarin de derde die de budgethouder gewaarborgde hulp dient te geven,
niet langer aan de daarvoor geldende eisen voldoet.
Ten overvloede wordt er op gewezen dat wanneer het zorgkantoor aan de pgb-houder schriftelijk
kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om op grond van artikel
4:48 Awb, de betaling door de Svb kan worden opgeschort tot en met de dag waarop de
beschikking tot intrekking of wijziging van de pgb-verlening is bekendgemaakt of de
dag waarop na de genoemde kennisgeving, dertien weken zijn verstreken (artikel 4:56
Awb).
Artikel 5.21
Het vaststellen van het persoongebonden budget vindt achteraf plaats. In aanvulling
op de regels die over de vaststelling van subsidies gelden op grond van de Algemene
wet bestuursrecht, zijn hier enkele bepalingen opgenomen die ook reeds in de Regeling
subsidies AWBZ zijn opgenomen.
Artikel 5.22
Dit artikel bevat de tarieven die ten hoogste ten laste van het persoonsgebonden budget
kunnen komen. Dit betreft zowel tarieven voor zorgaanbieders als voor mantelzorgers.
Artikel 5.23
In artikel 5.23 staan regels over het budgetbeheer van de SVB. Tot de uitvoerende
taken van de SVB behoren naast het verrichten van de betalingen uit persoonsgebonden
budgetten ook het registreren, adviseren, afdragen van belasting, administreren, toetsen
op de door het zorgkantoor gestelde voorwaarden, controle op wet- en regelgeving en
het faciliteren van verplicht werkgeverschap. Het is van belang dat de SVB en zorgkantoren
goed afstemmen over de uitvoering van het budgetbeheer.
In dit artikel zijn regels gesteld over het trekkingsrecht en het budgetbeheer van
een persoonsgebonden budget (pgb) dat wordt uitgevoerd door de SVB. De SVB mag alleen
onder bepaalde voorwaarden betalingen verrichten. Wanneer de SVB een declaratie van
de cliënt ontvangt zal eerst moeten worden getoetst of de declaratie in overeenstemming
is met de pgb-beschikking van het zorgkantoor en de overeenkomst(en) die de verzekerde
heeft gesloten met zorgaanbieders of mantelzorgers die het werk in het kader van zijn
verleende pgb uitvoeren.
Er kan sprake zijn van werkgeverstaken, zoals afdracht van eventuele loonheffing,
premies voor de werknemersverzekeringen en werkgeverspremies op grond van de Zorgverzekeringswet.
Dit zal de SVB eveneens uitvoeren. Ook wordt het budget, op grond van de pgb-beschikking,
via de SVB gecompenseerd voor het bedrag dat een budgethouder kwijt is doordat hij
een zieke werknemer heeft die hij op grond van artikel 7:629 BW moet doorbetalen.
Het budget wordt gecompenseerd zodat de budgethouder vervangende zorg kan inkopen.
De SVB ondersteunt en faciliteert de budgethouder, maar de budgethouder blijft te
allen tijde zelf verantwoordelijk voor zijn verplichtingen als werkgever of opdrachtgever
en voor zijn verplichtingen als houder van een pgb. Krachtens het Blz en deze regeling
zijn eisen gesteld aan de overeenkomsten die worden gesloten tussen verzekerden en
zorgaanbieders. Voor de uitvoering van het budgetbeheer is het van belang dat de overeenkomst
aan bepaalde minimumeisen voldoet. Het moet helder zijn of er bijvoorbeeld sprake
is van werkgeverschap.
Verzekerden zullen in bepaalde gevallen ook diensten gebruiken waarover vooraf geen
overeenkomst is gesloten en waarbij individuele declaraties moeten volstaan (te denken
valt aan vervoer naar een dagbesteding e.d.).
Verder is geregeld dat uit een declaratie ten aanzien van een arbeidsovereenkomst
of een overeenkomst van opdracht (art 7:400 BW) moet blijken hoeveel ondersteuning
is verleend en of wat de overeengekomen resultaten waren. Daarnaast dienen declaraties
van de nodige kenmerken te worden voorzien, zoals adresgegevens en eventueel een nummer
van de kamer van koophandel, zodat het voor de SVB duidelijk is ten behoeve van wie
de betaling wordt verricht. De SVB gaat pas over tot betaling als aan deze voorwaarden
is voldaan.
In het vierde lid is, onverminderd artikel 4:5 van de Awb, geregeld dat de SVB de
uitbetaling van declaraties mag weigeren als het zorgkantoor de pgb-beschikking intrekt
of herziet en wanneer de arbeidsovereenkomst of overeenkomst van opdracht niet volgens
het geldende recht is opgesteld. Dit borgt eerlijke arbeidsomstandigheden. Daarbij
controleert de SVB ook de rechtmatigheid rond de loondoorbetaling bij ziekte.
In het derde lid is geregeld dat een betaling plaats kan vinden zonder dat dit bij
beschikking is vastgesteld (artikel 4:88 van de Algemene wet bestuursrecht). Bij een
weigering van een betaling staat wel rechtsbescherming open voor de budgethouder (de
zorgaanbieder is daarbij geen belanghebbende, nu deze slechts een afgeleid belang
heeft), omdat bijvoorbeeld bij een conflict tussen de budgethouder en degene die de
dienst levert betalingen ingehouden zouden moeten worden. Op grond van artikel 4:88,
tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), kan een beschikking alsnog worden
aangevraagd. Een betaling wordt in principe binnen 30 dagen verricht, echter wanneer
een betaling wordt geweigerd in verband met de uitvoerbaarheid van de betaling, bijvoorbeeld
vanwege het te laat indienen voor de vervaldatum, zal binnen 30 dagen worden uitbetaald.
Op deze manier kunnen problemen met de betalingen alsnog worden herstelt.
In het vierde lid is geregeld dat een cliënt er voor kan kiezen om extra geld (te
laten) bijstorten in zijn toegekende budget. Dit kan bijvoorbeeld als een verzekerde
meer wil inkopen dan mogelijk is op grond van zijn toegekende maatwerkvoorziening.
In het vijfde lid is vastgelegd dat de SVB de verzekerde ondersteunt bij zijn werkgeverstaken,
waaronder aansprakelijkheid en arbeidsomstandigheidsregelgeving. Te denken valt aan
het faciliteren van verzekeringen, het aanbieden van een zaakschaderegeling en het
adviseren van de verzekerde op arbo-gebied. Op grond van artikel 34 van de Wet SUWI
is de SVB reeds verplicht een goede administratie te houden vanwege het uitvoeren
van de taken die zijn geregeld in artikel 2.6.2 van de Wmo 2015.
Artikel 5.24
Dit artikel stelt de aanvaardbaarheidspercentages vast voor de berekening volgens
de formule die is gegeven in artikel 3.7.2, derde lid, van het Besluit. De percentages
zijn per land vastgesteld in bijlage D bij deze regeling. De percentages zijn gelijk
gebleven ten opzichte van de percentages die in 2014 golden onder de AWBZ.
Artikel 6.1
In artikel 4.2.1, eerste lid, van het Besluit worden de zorgkantoorregio's opgesomd.
Het tweede lid van dat artikel bepaalt dat de gemeenten die tot iedere regio behoren,
bij ministeriële regeling worden aangewezen. In bijlage B bij deze regeling is deze
verdeling van gemeenten over de zorgkantoorregio's te vinden. De verdeling geldt voor
het jaar 2015.
De verdeling van gemeenten over zorgkantoorregio's is gelijk aan die van het jaar
2014, met dien verstande dat rekening is gehouden met de vijf gemeentelijke herindelingen
die op 1 januari 2015 hebben plaatsgevonden:
-
1. de gemeenten Alkmaar, Graft-de Rijp en Schermer zijn tot de nieuwe gemeente Alkmaar
gefuseerd;
-
2. de gemeenten Groesbeek, Millingen aan de Rijn en Ubbergen zijn tot de nieuwe gemeente
Groesbeek gefuseerd;
-
3. de gemeenten Bernisse en Spijkenisse zijn tot de nieuwe gemeente Nissewaard gefuseerd;
-
4. de gemeenten Bergambacht, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven en Vlist zijn tot de nieuwe
gemeente Krimpenerwaard gefuseerd;
-
5. de gemeente Maasdonk is opgesplitst over de gemeenten Oss en ’s Hertogenbosch.
Al deze gemeentelijke herindelingen hebben zich afgespeeld binnen de zorgkantoorregio's
die in 2014 golden, zodat deze per 2015 geen gevolgen voor de uitvoering hebben.
Artikel 7.1
Voor een zorgvuldige uitvoering van de Wlz-verzekering moeten Wlz-uitvoerders zogenoemde
formele en materiële controles kunnen uitoefenen. Dit houdt in dat zij de door hen
ontvangen declaraties van zorgaanbieders kunnen beoordelen op hun rechtmatigheid.
Voor die controles hebben zij gegevens nodig waarmee ze zien welke diensten aan een
individuele verzekerde geleverd zij en welk bedrag daarvoor in rekening is gebracht.
Met de gegevens moet dus tenminste een koppeling kunnen worden gelegd tussen de persoon,
de geïndiceerde zorg, de verzekerde prestatie, de aan deze persoon geleverde prestatie
en het in verband met die prestatie in rekening gebrachte tarief. Zonder die koppeling
zijn zowel formele als materiële controle en in het verlengde daarvan ook de verzekering
niet goed uitvoerbaar.
Artikel 7.1 bevat een opsomming van de gegevens waarover de Wlz-uitvoerder noodzakelijkerwijs
dient te beschikken voor de doeleinden bedoeld in artikel 9.1.2 en 9.1.3 van de wet.
De meeste gegevens worden vermeld op de declaratie. Het gaat hierbij niet alleen om
de NAW-gegevens van de verzekerde, maar ook om het BSN, het geslacht en de geboortedatum
van de verzekerde. Voor het vaststellen of de prestatie behoort tot de verzekerde
Wlz-zorg zal de Wlz-uitvoerder onder meer ook de gegevens over de prestatie, de prestatiebeschrijving
en het zorgprofiel waarop de verzekerde is aangewezen nodig hebben. De opsomming heeft,
voor zover het om controle gaat, enige overlap met de gegevens die genoemd worden
in artikel 9.1.2, zesde lid, van de wet.
Artikel 7.2
Artikel 9.1.2, eerste lid, onder 1, van de wet bepaalt dat gegevensuitwisselingen
zijn toegestaan indien deze noodzakelijk zijn voor controle of fraudeonderzoek door
WLz-uitvoerders. In artikel 7.2 wordt aangegeven dat onder ‘controle’ drie typen controle
worden begrepen: formele controle, materiële controle en detailcontrole.
Formele controle houdt in dat onderzoek wordt gedaan naar de in rekening gebrachte
tarieven. Daarbij wordt onder meer bekeken of het tarief bij de prestatie past en
of de prestatie door geleverd is aan een Wlz-verzekerde. Bij de materiële controle
gaat het om zowel een controle op rechtmatigheid (is de prestatie daadwerkelijk geleverd?)
als op doelmatigheid (gaat het om een passende prestatie voor de verzekerde?). Bij
de detailcontrole gaat het om onderzoek ten behoeve van de materiële en formele controle.
De WLz-uitvoerder voert zijn formele en materiële controles eerst uit op basis van
gegevens en inlichtingen waarover hij al beschikt. Daartoe verricht hij een algemene
risicoanalyse. Mocht de Wlz-uitvoerder tot de conclusie komen dat de algemene risicoanalyse
hem onvoldoende zekerheid verschaft over wat hij wilde vaststellen, dan kan hij overgaan
tot het opvragen van aanvullende informatie. Het opvragen van die informatie wordt
begrepen onder detailcontrole.
Artikel 7.3
Dit artikel bepaalt dat de materiële controle wordt uitgevoerd zoals geregeld in de
artikelen 7.4 tot en met 7.9.
Artikel 7.4
De Wlz-uitvoerder moet bij de materiële controle allereerst het doel van de controle
vaststellen. De vaststelling van het doel is belangrijk voor zowel het rechtmatigheid-
als voor het doelmatigheidsaspect van de materiële controle, omdat dat een belangrijk
uitgangspunt is voor de diepgang van de daadwerkelijk uit te voeren controle. De vaststelling
doet hij krachtens het eerste lid door te bepalen wanneer voldoende zekerheid is verkregen
of de door de zorgaanbieder in rekening gebrachte prestatie is geleverd en of die
prestatie het meest was aangewezen gezien de gezondheidsituatie van de verzekerde.
Het tweede lid geeft aan dat bij de vaststelling van het doel de door de NZa gestelde
regels over controles in acht moeten worden genomen. De NZa is op grond van artikel
31 van de Wmg bevoegd regels te stellen met betrekking tot de controle door Wlz-uitvoerders.
Artikel 7.5
Eerste lid
Wlz-uitvoerders beschikken ten behoeve van de uitvoering van de Wlz-verzekering over
persoonsgegevens, waaronder gegevens betreffende de gezondheid. Deze gegevens mogen
op grond van artikel 9, eerste lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens niet verder
worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn
verkregen. Dit staat er niet aan in de weg dat Wlz-uitvoerders op basis van persoonsgegevens
die aan de eigen administratie worden ontleend nadere vragen te kunnen stellen aan
de eigen verzekerden, en die gegevens ook daarvoor te kunnen gebruiken. Deze verdere
verwerkingen zijn niet onverenigbaar met de doeleinden waarvoor de gegevens zijn verkregen
en passen binnen artikel 9 Wbp. Wlz-uitvoerders streven bij de enquêtering twee verschillende
doelen na. Het eerste doel is om in het kader van materiële controle na te gaan of
de in rekening gebrachte zorg daadwerkelijk is verleend. Het tweede doel is om bij
eigen verzekerden navraag te kunnen doen naar de ervaren kwaliteit van zorg die door
een zorgaanbieder is verleend en die voor rekening van de Wlz-uitvoerder is gekomen.
Tweede en derde lid
Deelname van de verzekerde aan de enquête is geheel vrijwillig. Het wordt de verzekerden
bovendien duidelijk gemaakt dat het niet-deelname geen nadelige gevolgen voor hen
kan hebben. Het derde lid bepaalt dat door verzekerden ingevulde enquêteformulieren
over de ervaren kwaliteit van de verzekerde zorg niet tot personen herleidbaar mogen
zijn, noch mag niet herleidbaar zijn welke verzekerden wel of niet het formulier hebben
teruggestuurd.
Artikel 7.6
Eerste lid
De Wlz-uitvoerder stelt op grond van de gegevens waarover hij voor de uitvoering van
de Wlz al beschikt, een algemene risicoanalyse op. Hierdoor kan de Wlz-uitvoerder
het controledoel zoveel mogelijk bereiken door gegevens te controleren die de verzekeraar
uit de eigen administratie kan ontlenen (dit kunnen mede persoonsgegevens betreffende
de gezondheid zijn), dan wel met niet-persoonsgegevens die afkomstig zijn van de zorgaanbieder.
Tweede tot en met vierde lid
Op grond van de algemene risicoanalyse stelt de Wlz-uitvoerder een algemeen controleplan
op. In dat plan worden de objecten van de materiële controle en de in te zetten controle-instrumenten
opgenomen. Detailcontrole mag krachtens het derde lid niet een van de instrumenten
zijn die in het algemeen controleplan worden opgenomen. Detailcontrole is alleen mogelijk
als het doel (voldoende zekerheid) niet is bereikt na het uitgevoerde algemeen controleplan.
In het geval het gestelde doel wél is bereikt, is detailcontrole dan in beginsel ook
niet aan de orde.
Alleen als er andere aanwijzingen zijn dat er toch sprake is van onvoldoende zekerheid
kan nader onderzoek en eventueel een detailcontrole worden gedaan.
Artikel 7.7
De Wlz-uitvoerder informeert verzekerden en zorgaanbieders over het controledoel en
het algemene controleplan. Hierdoor leggen Wlz-uitvoerders rekenschap en verantwoording
af over hun inspanningen om de controle zo op te zetten, dat verwerking van bij de
zorgaanbieders berustende persoonsgegevens betreffende de gezondheid zoveel mogelijk
achterwege kan blijven.
Artikel 7.8
Eerste lid
In dit lid is het uitgangspunt tot uitdrukking gebracht dat detailcontroles slechts
plaatsvinden als alleen zo noodzakelijke gegevens kunnen worden verkregen. Detailcontroles
worden alleen uitgevoerd met inachtneming van de onderdelen a tot en met e van het
eerste lid. Hierdoor worden detailcontroles alleen uitgevoerd als dit noodzakelijk
en proportioneel is. Zo is detailcontrole alleen worden ingezet indien het controledoel
niet kan worden bereikt zonder detailcontrole.
Dit laat uiteraard onverlet dat een individuele verzekerde toestemming kan verlenen
om gegevens te gebruiken voor een detailcontrole. Zowel de Wet bescherming persoonsgegevens
als de wettelijke regeling van het medisch beroepsgeheim geven een uitzondering indien
de patiënt toestemming heeft gegeven voor verstrekking van gegevens betreffende de
gezondheid door de zorgaanbieder.
Tweede lid
In dit lid wordt bepaald dat detailcontrole plaatsvindt onder verantwoordelijkheid
van de medisch adviseur van de Wlz-uitvoerder en dat deze op verzoek van de zorgaanbieder
bij de detailcontrole aanwezig is.
Derde en vierde lid
De zorgaanbieder wordt niet alleen tevoren over de uit te voeren controle geïnformeerd
(eerste lid, onderdeel e), maar ook achteraf over de resultaten. Deze stappen kunnen
ook samenvallen, bijvoorbeeld als uit de uitgevoerde controle blijkt dat toch een
zwaardere vorm van detailcontrole is aangewezen om het controledoel te bereiken. De
Wlz-uitvoerder zal de zorgaanbieder informeren omtrent de uitkomst van de detailcontrole.
In het kader van hoor en wederhoor wordt de aanbieder in de gelegenheid gesteld binnen
een redelijke termijn op de uitkomst van de materiële controle te reageren. Mede op
basis van de reactie van de aanbieder stelt de Wlz-uitvoerder de definitieve uitkomst
van de controle vast en bericht deze aan de zorgaanbieder.
Artikel 7.9
De uitvoering van detailcontroles dient transparant en voor de toezichthouders controleerbaar
te zijn. Dit artikel verplicht de Wlz-uitvoerder daarom om de specifieke risicoanalyses
en de uitvoering van de detailcontroles in de administratie op te nemen met het oog
op verantwoording aan toezichthouders.
Artikel 7.10
Eerste lid
Artikel 9.1.2, eerste lid, onder 1, van de wet geeft niet alleen aan dat er gegevens
nodig zijn voor de uitvoering van controles, maar ook voor fraudeonderzoek. Dit fraudeonderzoek
kan zich zowel op de verzekerde als op de zorgaanbieder richten. Een fraudeonderzoek
houdt in dat wordt nagegaan of een verzekerde of een zorgaanbieder valsheid in geschrifte,
bedrog, benadeling van belanghebbenden of verduistering heeft gepleegd of dat heeft
gepoogd.
Tweede lid
De op grond van artikel 7.8, eerste lid, geldende voorwaarden voor de uitvoering van
detailcontrole in het kader van materiële controle lenen zich niet onverkort voor
fraudeonderzoek. Indien een Wlz-uitvoerder uit de uitgevoerde algemene controle of
uit andere bron indicaties bereiken dat mogelijk sprake is van fraude, zal de verzekeraar
een detailcontrole uitvoeren op basis van de concrete omstandigheden. De specifieke
risicoanalyse en het specifiek controleplan vormen daarvoor niet het geschikte kader.
Bij fraudeonderzoek is verwerking door de verzekeraar van bij de zorgaanbieder berustende
persoonsgegevens onvermijdelijk.
Ook bij fraudeonderzoek moet de Wlz-uitvoerder een specifiek controledoel vaststellen
en aangeven welke gegevens hij wil inzien met welk doel. Het gestelde in de toelichting
bij artikel 7.8, derde lid, met betrekking tot de toestemming van de verzekerde persoonsgegevens
te verwerken is van overeenkomstige toepassing bij detailcontrole ten behoeve van
fraudeonderzoek.
Artikel 7.11
Dit artikel bepaalt voor welke doelen persoonsgegevens, waarover de Wlz-uitvoerder
beschikt ten behoeve van de uitvoering van AWBZ, verder mogen worden verwerkt ten
behoeve van de uitvoering van het samenhangende stelsel van ziektekostenverzekeringen.
Artikel 8.1
Ingevolge artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)
stelt de Minister van VWS ieder jaar vast hoeveel geld er in totaal voor het komende
kalenderjaar beschikbaar is voor de Wlz-zorg die tot het verzekerde pakket behoort.
Dit wordt wel het 'macrokader Wlz-zorg' genoemd. Het macrokader is exclusief de beheerskosten
(uitvoeringskosten) die de Wlz-uitvoerders en zorgkantoren maken om de Wlz uit te
voeren. Dezen worden namelijk op grond van hoofdstuk 4 van het Besluit Wfsv verdeeld.
Voor 2015 zal bedraagt het 'macrokader Wlz-zorg' ingevolge artikel 8.1., eerste lid,
€ 17.665 miljoen. Het macrokader Wlz-zorg bestaat op grond van het tweede lid van
dat artikel uit een bedrag van € 16.505 miljoen voor zorg in natura (dat wil zeggen
zorg met verblijf in een instelling, vpt of mpt) en € 1.160 miljoen voor pgb's.
Op grond van artikel 49e, tweede lid, Wmg verdeelt de NZa het macro-kader over de
zorgkantoorregio's.
Artikel 8.2
Ingevolge artikel 49e, eerste lid, van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg)
stelt de Minister van VWS ieder jaar vast hoeveel geld er in totaal voor het komende
kalenderjaar beschikbaar is voor de Wlz-zorg die tot het verzekerde pakket behoort.
Dit wordt wel het 'macrokader Wlz-zorg' genoemd. Het macrokader is exclusief de beheerskosten
(uitvoeringskosten) die de Wlz-uitvoerders en zorgkantoren maken om de Wlz uit te
voeren. Deze worden namelijk op grond van hoofdstuk 4 van het Besluit Wfsv verdeeld.
Voor 2015 zal bedraagt het 'macrokader Wlz-zorg' ingevolge artikel 8.1., eerste lid,
€ 17.665 miljoen. Het macrokader Wlz-zorg bestaat op grond van het tweede lid van
dat artikel uit een bedrag van € 16.505 miljoen voor zorg in natura (dat wil zeggen
zorg met verblijf in een instelling, vpt of mpt) en € 1.160 miljoen voor pgb's. Het
maximale kader voor pgb’s is ten opzichte van de brief van 3 november 2014 aan de
Tweede Kamer (Kamerstukken II 2014/15, 33 891, nr. 173) verhoogd van € 1.100 miljoen naar € 1.160 miljoen vanwege de invoering van het bruto-pgb.
Omdat met ingang van 2015 de eigen bijdrage door de pgb-houder zelf moet worden voldaan
(in plaats van verrekening vooraf zodat de pgb-houder een netto-pgb ontvangt) nemen
de pgb-uitgaven met € 60 miljoen toe. Hier staat tegenover dat de ontvangsten aan
eigen bijdragen pgb ook met € 60 miljoen toenemen. De bijstelling van het pgb-kader
is dus budgettair neutraal voor het totale budgettaire kader zorg.
Op grond van artikel 49e, tweede lid, Wmg verdeelt de NZa het macro-kader over de
zorgkantoorregio's. Daarbij ligt het in de rede dat het voor het pgb-deel van de regionale
kaders aansluit bij de subsidieplafonds voor de pgb’s die zijn opgenomen in artikel
8.2.
Artikel 9.1
Artikel 3.1.2, eerste lid, Wlz regelt dat echtgenoten van verzekerden die wegens een
somatische of psychogeriatrische aandoening of beperking of – dit moet krachtens het
tweede lid wel eerst bij of krachtens algemene maatregel van bestuur nader worden
geregeld – wegens een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap in een
instelling verblijven, in dezelfde instelling mogen verblijven. Dit geldt ingevolge
de tweede zin van artikel 3.1.2, eerste lid, ook nadat hun echtgenoot naar een andere
instelling is verhuisd of overleden is. De mogelijkheid om bij de zorgbehoevende partner
te verblijven, gold onder de AWBZ voor echtgenoten van verzekerden met een somatische
of psychogeriatrische aandoening of beperking ook al.
Voorliggend artikel stelt buiten twijfel dat het recht van de gezonde echtgenoot om
in een instelling te blijven wonen ook geldt indien de partner die aanleiding tot
dat recht gaf voor de invoering van de Wlz verhuisd of overleden is. Daarnaast stelt
het artikel buiten twijfel dat het recht geldt voor gezonde echtgenoten wier partner
een indicatie voor een laag zorgzwaartepakket had en die in een instelling verbleef
of gaat verblijven. Het recht op verblijf voor de gezonde partner is overigens, net
als het recht van artikel 3.1.2 van de wet, beperkt tot het verblijf in de instelling
waarin de partners gedurende enige tijd gezamenlijk verblijven of verbleven. De gezonde
partner heeft dus geen recht op verblijf in een instelling waarin zijn zorgbehoevende
echtgenoot nooit heeft verbleven.
Artikel 9.2
Zoals de toelichting op artikel 11.1.1, vierde lid, Wlz (Kamerstukken II 2013/14 33 891, nr. 3, p. 197) aangeeft, is het daar geregelde overgangsrecht bedoeld voor mensen die met
een indicatie voor een laag zzp (dat wil zeggen: een zzp dat genoemd wordt in artikel
11.1.1, derde lid, Wlz) en een pgb in een kleinschalig wooninitiatief wonen. Zonder
de bepaling zouden betrokkenen per 2016 of zoveel eerder als hun indicatiebesluit
eindigt, ingevolge het derde lid moeten kiezen voor verblijf in een Wlz-instelling
of voor het betrekken van hun zorg van buiten de Wlz. Dat artikel 11.1.1, vierde lid,
Wlz, slechts gold voor mensen met een zzp als bedoeld in het derde lid van dat artikel,
volgde uit het feit dat artikel 11.1.1 in het wetsvoorstel zoals dat op 7 maart 2014
bij het parlement werd ingediend slechts zag op verzekerden met een indicatie voor
een zzp, en ook uit de hiervoor genoemde toelichting. Doordat aan artikel 11.1.1 bij
tweede nota van wijziging (Kamerstukken II 2013/14, 33 891, nr. 17) een zesde lid is toegevoegd dat gaat over verzekerden met een indicatie voor extramurale
zorg, zodat artikel 11.1.1 niet meer louter gaat over verzekerden met een indicatie
voor een zzp, is de vraag gerezen of artikel 11.1.1, vierde lid, Wlz ook bedoeld is
voor verzekerden die met een AWBZ-indicatie voor extramurale zorg, met een indicatie
voor een zzp ‘GGZ C’ of met een zzp-indicatie die vanaf 1 januari recht geeft op jeugdhulp
als bedoeld in de Jeugdwet in een kleinschalig wooninitiatief wonen (en een pgb hebben
op grond van de Wmo 2015, de Jeugdwet of de zorgverzekering). Voorliggend artikel
regelt voor de zekerheid expliciet dat dit niet zo is.
Artikel 9.3
Op grond van artikel 11.1.1, zesde lid, Wlz krijgen verzekerden die behoren tot bij
ministeriële regeling aan te wijzen groepen en die een indicatie voor extramurale
AWBZ-zorg hebben, de mogelijkheid om zich voor de Wlz aan te melden. Deze verzekerden
worden ook wel 'Wlz-indiceerbaren' genoemd. Doen zij dat, hadden zij voor 1 januari
2015 een pgb en wensen zij dat nadien te behouden, dan regelt artikel 11.1.2, zevende
lid, Wlz dat de hoogte van dat budget in 2014 gelijk is aan de hoogte ervan in 2014.
Dat geldt uiteraard niet indien de gezondheidssituatie van de verzekerde in 2015 zodanig
wijzigt dat herindicatie noodzakelijk is of indien de hoogte van dat budget was gebaseerd
op door de verzekerde of derden verstrekte, onjuiste gegevens en de juiste gegevens
tot een andere hoogte zouden hebben geleid.
De Wlz bevat geen garantiebepalingen voor Wlz-indiceerbaren die voor de inwerkingtreding
van de Wlz zorg in natura ontvingen. In voorliggend artikel wordt dit alsnog geregeld.
Indien iemand de leveringsvorm wenst te behouden die hij voor 1 januari 2015 al had
(functies en klassen in natura) dient de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor ervoor te
zorgen dat betrokkenen onder de Wlz evenveel zorg ontvangen (eerste lid). Indien verzekerden
daarentegen andere (combinaties van) leveringsvormen wensen (waaronder de combinatie
van zorg in natura en een pgb) of binnen een leveringsvorm andere verhoudingen van
zorg wensen te ontvangen, is een dergelijke harde zorggarantie niet mogelijk (voorbeeld:
hoeveel zorg een Wlz-indiceerbare die vanaf 1 januari 2015 voor het eerst een pgb
wenst te ontvangen daadwerkelijk met zijn pgb in kan kopen, is niet alleen van de
hoogte van zijn pgb, maar ook van zijn eigen onderhandelingsresultaten met zorgaanbieders
afhankelijk). Daarom geeft het tweede lid de Wlz-uitvoerder/het zorgkantoor in dat
geval een inspanningsplicht om ervoor te zorgen dat de hoeveelheid zorg die een verzekerde
krijgt of met zijn pgb kan inkopen, gelijk blijft aan de hoeveelheid die hij ultimo
2014 ontving.
Overigens wordt hier nog opgemerkt dat de regels over behoud van pgb of zorg die op
grond van artikel 11.1.2, zevende lid, Wlz en voorliggend artikel tot 1 januari 2016
gelden voor Wlz-indiceerbaren die voor de Wlz hebben gekozen, impliceren dat zij tot
die datum, indien dat onder de AWBZ geïndiceerd was, kortdurend verblijf kunnen blijven
krijgen of inkopen zoals zij dat ultimo 2014 konden. Derhalve kunnen zij, in afwijking
van artikel 3.1.3 Blz (logeeropvang) ook drie dagen per week gaan logeren en kunnen
zij blijven logeren bij niet toegelaten instellingen.
Net als in artikel 11.1.2, zevende lid, van de Wlz ten aanzien van de garantie voor
het pgb is geregeld, geldt ook hier dat de garantie van het eerste lid en de inspanningsverplichting
van het tweede lid niet meer gelden nadat, omdat betrokkenes gezondheidssituatie is
gewijzigd of omdat het CIZ eerder onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt,
een nieuw indicatiebesluit is gegeven.
Artikel 9.4
Met het Besluit van 15 oktober 2014, houdende wijziging van het Besluit zorgverzekering
in verband met het zorgpakket Zvw 2015 en wijziging van het Besluit zorgverzekering
BES in verband met het zorgpakket BES 2015 (Stb. 2014, 417) is met ingang van 1 januari 2015 geregeld dat de eerste drie jaren gedurende welke
verzekerden medisch noodzakelijk verblijf nodig hebben, ten laste van hun zorgverzekering
wordt gefinancierd. Tot 1 januari 2015 viel slechts het eerste verblijfsjaar onder
de dekking van de zorgverzekering. Daarna werd het voortgezet verblijf ten laste van
de AWBZ gefinancierd.
In artikel 11.1.3 Wlz is voor verzekerden met een zzp GGZ B die op 1 januari 2015
meer dan een jaar maar korter dan drie jaar met een ggz-behandeling gepaard gaand
verblijf in een ggz-instelling ontvingen, geregeld dat zij hun rechten onder de Wlz
kunnen voortzetten. Voorliggend artikel regelt iets soortgelijks voor andere verzekerden
die op 31 december tussen een en drie jaar voortgezet verblijf (op grond van artikel
13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ) genoten. Het gaat dan om verzekerden die wegens
somatische problematiek op verblijf zijn aangewezen. Dergelijk verblijf kan langer
duren dan een jaar, maar duurt in de praktijk nooit langer dan drie jaar. Geregeld
is dat zij (ten laste van het Fonds langdurige zorg) hun recht op voortgezet verblijf
met de zorg die daar ingevolge artikel 13 Besluit zorgaanspraken AWBZ bij hoorde behouden,
totdat de met het verblijf gepaard gaande geneeskundige zorg niet meer medisch noodzakelijk
is. Anders dan voor verzekerden met een zzp GGZ B, geldt niet dat het recht wederom
wordt voortgezet indien betrokkenen uiterlijk negentig dagen na het eind van het voortgezet
verblijf wederom om somatische redenen op verblijf aangewezen raken. Is dat het geval,
dan zal het nieuwe verblijf derhalve ten laste van de zorgverzekering moeten worden
gebracht. In dat geval gaat ook een nieuwe periode als bedoeld in artikel 2.12 van
het Besluit zorgverzekering van start.
Artikel 9.5
Ter voorbereiding op de invoering van deze regeling, gelijktijdig met het Besluit
en de wet, is krachtens de Regeling subsidies AWBZ, reeds een aanvang gemaakt met
de goedkeuring van zorgovereenkomsten door de zorgverzekeraars en de Sociale verzekeringsbank.
Het onderhavige artikel voorziet erin dat deze goedkeuringen hun werking blijven behouden
en als goedkeuring onder het Blz doorgaan. Dit was reeds bij de invoering van de relevante
bepaling van artikel 2.6.15 voorzien.
Artikel 9.6
Met dit artikel wordt geregeld dat verzekerden die op het moment dat zij toegang krijgen
tot de Wet langdurige zorg reeds gebruik maken van een mobiliteitshulpmiddel op grond
van een zorgverzekering of een andere wettelijke regeling dit hulpmiddel kunnen blijven
gebruiken tot het moment dat een hulpmiddel vanuit de Wet langdurige zorg verstrekt
kan worden.
De Wlz-uitvoerder kan bij de verstrekking gebruik maken van de mogelijkheid het reeds
in gebruik zijnde hulpmiddel van de uitvoerder in het andere wettelijke domein over
te nemen.
Artikel 10.1
Werknemers van aangewezen volkenrechtelijke organisaties, hun gezinsleden en, in voorkomende
gevallen, gepensioneerde werknemers en hun gezinsleden, kunnen ingevolge artikel 21,
21a of 21b van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen
1999 (verder ook BUB volksverzekeringen) buiten de kring van Wlz-verzekerden vallen
indien ze aan een aantal voorwaarden voldoen. Eén van die voorwaarden is dat de volkenrechtelijke
organisatie een regeling heeft die in Nederland aanspraak geeft op opname en verpleging
in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige verpleging en verzorging, of op
vergoeding voor de kosten daarvan. Voor het geval zo’n regeling de kosten daarvan
niet ongelimiteerd dekt maar in plaats daarvan een maximumbedrag per persoon per jaar
dekt, stelt de de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ingevolge het derde
lid van artikel 21 BUB volksverzekeringen de minimumdekking vast. Deze wordt met voorliggend
artikel op € 250.000 bepaald. Gebleken is dat een dekking van € 250.000 per persoon
per jaar voor opname en verpleging in ziekenhuizen en in instellingen voor langdurige
verpleging en verzorging geen onoverkomenlijke problemen zal hoeven opleveren voor
al bestaande collectieve verzekeringen van de verschillende internationale organisaties.
Artikel 10.2
De citeertitel is een voortzetting van de citeertitels die zijn gekozen voor de wet
en het Besluit.
Artikel 10.3
Zie het algemeen deel van de toelichting bij artikel 2.3. Op grond van de in dit artikel
beschreven gesplitste inwerkingtreding treden er in 2015 geen wijzigingen in de verstrekking
van hulpmiddelen ten opzichte van 2014.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn