Belasting van personenauto’s en motorrijwielen

17 december 2014

nr. BLKB 2014/2067M

Belastingdienst / Directie Vaktechniek Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën heeft het volgende besloten.

Dit besluit is een actualisering van het besluit van 4 maart 2014, BLKB2014/127M en bevat een wijziging van de goedkeuring voor bestelauto’s met bovenbouwvermelding '(opleg)trekker' of 'voor verwisselbare opbouw'/’afneembare bovenbouw’.

1 Inleiding

In dit besluit is de volgende goedkeuring ingeperkt om oneigenlijk gebruik tegen te gaan:

  • Bestelauto met bovenbouwvermelding '(opleg)trekker' of 'voor verwisselbare opbouw'/’afneembare bovenbouw’ (2.2.4.2).

Daarnaast is de goedkeuring voor stoelen en/of bank in de laadruimte ten behoeve van werkzaamheden op locatie verplaatst. Hier is geen inhoudelijke wijziging mee beoogd.

1.1 Gebruikte begrippen en afkortingen

wet:

Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992

besluit:

Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Stb. 1992, 710)

regeling:

Uitvoeringsregeling belasting van personenauto's en motorrijwielen 1992 (Stcrt. 1992, 252)

bpm:

belasting van personenauto's en motorrijwielen

mrb:

motorrijtuigenbelasting

Wet OB:

Wet op de omzetbelasting 1968

AWR:

Algemene wet inzake rijksbelastingen

Wet personenvervoer:

Wet personenvervoer 2000

Wp-vergunning:

een vergunning afgegeven op grond van de Wet personenvervoer 2000

ondernemer:

ondernemer in de zin van artikel 7 van de Wet OB

RDW:

Dienst Wegverkeer

2 Bestelauto

Onder bestelauto wordt verstaan een motorrijtuig met een laadruimte die niet is ingericht voor het vervoer van personen, die in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer en die voldoet aan de inrichtingseisen voor de laadruimte van een bestelauto (artikel 3, derde lid, van de wet).

2.1 Laadruimte

2.1.1 Vlakke laadvloer

De vlakke laadvloer moet over de gehele breedte en lengte van de laadruimte zijn aangebracht. Als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan is er sprake van een personenauto. Dit vind ik niet in alle situaties gewenst.

Goedkeuring

Omdat niet in alle situaties aan deze voorwaarden kan worden voldaan, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed.

  • Eventuele wielkasten mogen in de laadvloer zijn aangebracht.

  • Gordelbevestigingspunten mogen in de laadvloer zijn aangebracht.

  • Enige profilering van de laadvloer, bij voorbeeld ter vergroting van de stevigheid, is toegestaan.

  • De omstandigheid dat bij sommige motorrijtuigen de motor, dan wel de brandstoftank, onder (een deel van) de laadvloer is geplaatst, waardoor een hoogteverschil in de laadruimte ontstaat, brengt niet mee dat de laadruimte niet in haar geheel is voorzien van een vlakke laadvloer.

  • Om in verband met noodzakelijk onderhoud, het onder de laadvloer gelegen motor-serviceluik te kunnen bereiken, is het toegestaan dat de laadvloer van een bestelauto gedeeltelijk opklapbaar is.

2.1.2 Stoel(en) en/of bank in de laadruimte ten behoeve van werkzaamheden op locatie

Als in de laadruimte van een bestelauto één of meerdere stoelen of zitbanken vast zijn aangebracht wordt de ruimte die wordt gebruikt voor de stoelen of zitbanken niet langer aangemerkt als laadruimte. Door de plaatsing wordt slechts de ruimte achter de stoelen of banken, gerekend van de achterzijde van de stoelen of banken aangemerkt als laadruimte (zie het arrest van de Hoge Raad van 19 maart 2010, nr. 08/04836, ECLI:NL:HR:2010:BL7965). Voldoet deze overgebleven laadruimte niet aan de eisen die in de wet aan de laadruimte van een bestelauto worden gesteld dan is niet langer sprake van een bestelauto.

Het komt voor dat de laadruimte van een bestelauto door ondernemingen en openbare lichamen uitsluitend wordt gebruikt om op locatie werkzaamheden te verrichten. Het gaat hierbij om werkzaamheden die passen binnen de onderneming of voortvloeien uit de taak van het openbaar lichaam, bijvoorbeeld het verwerken van gegevens, verrichten van metingen en ter plaatse monteren van onderdelen. Voor het verrichten van deze werkzaamheden is het noodzakelijk dat de werknemer/ondernemer zijn werkzaamheden zittend in de stilstaande bestelauto kan verrichten.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de navolgende cumulatieve voorwaarden goed, dat een motorrijtuig dat aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet, nog steeds kwalificeert als bestelauto als in de laadruimte vaste zitplaatsen zijn aangebracht.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • de bestelauto is geregistreerd op naam van een openbaar lichaam of een ondernemer als bedoeld in artikel 7 van de Wet op de omzetbelasting 1968;

  • de bestelauto is ingericht en wordt uitsluitend gebruikt voor het uitvoeren van werkzaamheden die passen binnen de onderneming of voortvloeien uit de taak van het openbaar lichaam op locatie. Voor het verrichten van deze werkzaamheden is het noodzakelijk dat de werknemer/ondernemer zijn werkzaamheden zittend in de stilstaande bestelauto kan verrichten;

  • de zitplaatsen zijn alleen geschikt om ter plaatse te worden gebruikt, hetgeen betekent dat de zitplaatsen niet voldoen aan de in de Regeling Voertuigen opgenomen eisen.

Wanneer de zitplaatsen in rijdende toestand worden gebruikt is de houder strafbaar op grond van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) en kan een verzuimboete op grond van artikel 13a, zesde lid, van de wet, worden opgelegd.

2.2 Inrichtingseisen

Om aan de inrichtingseisen voor de laadruimte van een bestelauto te voldoen, moet een bestelauto zijn voorzien van een vaste wand die de bestuurderscabine van de laadruimte scheidt. Deze vaste wand moet zijn vervaardigd van ondoorzichtig en vormvast materiaal, geheel vlak zijn, uit één geheel bestaan en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden (artikel 2, negende lid, van de regeling). Ook moet de wand zowel verticaal als horizontaal in een hoek van 90° op de lengteas zijn geplaatst (artikel 2, zevende lid, van de regeling).

2.2.1 Vaste wand
2.2.1.1 Uitsteeksel en profilering

De vaste wand moet geheel vlak zijn.

Goedkeuring

Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik goed dat de vaste wand is voorzien van uitsteeksels, veroorzaakt door de bevestigingsconstructie en enige profilering, bijvoorbeeld ter vergroting van de stevigheid. Er wordt dan wel gemeten van de meest naar achteren gelegen delen.

2.2.1.2 Deel cabine bij de laadruimte betrekken

Het komt voor dat een deel van de cabine, zoals de ruimte onder de extra zitplaatsen (dubbele cabine) of bovenin de cabine, bij de laadruimte wordt betrokken. In die situatie is de vaste wand niet geheel vlak.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat in deze situatie de wand toch als vlak kan worden beschouwd, mits daardoor de laadruimte vanuit de cabine niet bereikbaar is. Bij het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt deze extra laadruimte echter niet meegerekend.

2.2.1.3 Rechtstreeks aan carrosserie verbonden

De wand moet zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden. Op deze wijze is er sprake van een permanente constructie van de vaste wand.

2.2.1.3.1 Zoveel mogelijk rondom

‘Zoveel mogelijk rondom’ houdt in: op al die plaatsen waar contactpunten tussen de vaste wand en de carrosserie aanwezig zijn. Het is soms uit technisch oogpunt niet mogelijk om de vaste wand overal aan de carrosserie te laten aansluiten. Op zich voldoet dit motorrijtuig dan niet meer aan de inrichtingseisen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand zoveel mogelijk rondom met de carrosserie is verbonden.

  • Het is voldoende dat per zijde van de vaste wand deze over ten minste 75% van de lengte aansluit op de carrosserie. Op de plaatsen waar de vaste wand niet aansluit op de carrosserie, mag de afstand tussen de vaste wand en de carrosserie niet groter zijn dan 4 centimeter.

  • De afstand tussen de vaste wand en de carrosserie mag groter zijn dan 4 centimeter (maar moet wel per zijde over ten minste 75% van de lengte aansluiten op de carrosserie) als dat noodzakelijk is voor het aanbrengen van voorzieningen als bedoeld in artikel 2, tiende lid, onderdeel c van de regeling.

  • Het is niet nodig de bovenzijde van de vaste wand aan het motorrijtuig te bevestigen.

  • Wanneer de vaste wand aan de onderzijde niet rechtstreeks aan de carrosserie wordt verbonden, terwijl dit technisch wel tot de mogelijkheden behoort, voldoet de constructie van de vaste wand in beginsel niet aan de gestelde voorwaarden. Wanneer de houten laadvloer of de vloerbedekking is vastgelijmd aan de carrosserie en de vaste wand is vastgelijmd aan de houten laadvloer of de vloerbedekking, is sprake van een permanente constructie. Hierbij moet de vaste wand op alle overige plaatsen rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden dan wel aan de bovenzijde aan de vaste hemelbekleding zijn verlijmd. Op deze wijze wordt voldaan aan de eis dat de vaste wand zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze met de carrosserie moet zijn verbonden.

2.2.1.3.2 Op onverbrekelijke wijze

De vaste wand moet op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie zijn verbonden.

In de praktijk is het om technische redenen niet altijd mogelijk om de vaste wand op die manier aan te brengen.

Goedkeuringen

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in de volgende situaties de wand toch zoveel mogelijk rondom en op onverbrekelijke wijze rechtstreeks met de carrosserie is verbonden:

  • In plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl mag de scheidingswand door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd met speciale carrosserielijm of -kit, gelast of vastgezet met breekbouten, popnagels of niet verwijderbare permanente bouten en moeren (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.

  • Wanneer de vaste wand met een hoogte van 30 cm op een plaats wordt geconstrueerd waar de vaste wand de zijbekleding raakt, mag de scheidingswand met een zijflap aan de B-stijl worden bevestigd. Ook mag dan de scheidingswand in plaats van aan de zijbekleding of aan de B-stijl, door middel van een constructie aan de wielkuipen dan wel door middel van een schoor aan de laadvloer zijn bevestigd. Als de constructie op deze wijze is uitgevoerd moeten ook alle bevestigingen worden gelijmd, gelast of vastgezet met breekbouten, popnagels of niet verwijderbare permanente bouten en moeren (of een combinatie van deze technieken) waardoor er een permanente constructie ontstaat.

  • In motorrijtuigen met een dubbele cabine is het toegestaan de vaste wand door middel van zijflappen, die gedeeltelijk voor de ramen van de achterdeuren vallen, aan de carrosserie te bevestigen. Deze zijflappen lopen parallel aan de ramen in de deuren. De zijflappen mogen ook schuin aflopend worden aangebracht, voor zover noodzakelijk voor een goede loop van de achtergordels. Dit geldt niet voor bestelauto’s met een enkele cabine.

  • Het is toegestaan dat de wand – die zowel aan de linker zijwand als aan de vloer op onverbrekelijke wijze is verbonden met de carrosserie – door middel van een rubberen profiel aansluit op een schuifdeur (in gesloten toestand) zonder ruit. De schuifdeur bevindt zich aan de rechterzijde van een motorrijtuig met een dubbele cabine. Die wand sluit immers de gehele laadruimte af, wanneer de zijdeur is gesloten. Dat het door deze constructie mogelijk is om via de geopende zijdeur niet alleen de zitplaatsen in de dubbele cabine, doch ook de laadruimte te bereiken, is geen bezwaar.

2.2.1.4 Open bestelauto; hoogte vaste wand

Bij sommige bestelauto’s moet onder meer de laadruimte van de bestuurderszitplaats zijn afgescheiden door een vaste wand over de gehele breedte en hoogte van de bestuurderscabine (artikel 3, derde lid, onderdeel b, 2°, van de wet). De vaste wand moet op maximaal 115 cm, gemeten vanaf het achterste punt van het stuurwiel, zijn geplaatst (artikel 2, achtste lid van de regeling). Als de laadbak een lengte heeft van ten minste 200 cm is in dat geval geen vaste wand vereist.

Bij geheel open bestelauto’s met enkele cabine waarbij zowel de bestuurderscabine als de laadbak niet zijn overdekt (bijvoorbeeld sommige (ex-) legervoertuigen) levert de hoogte van de vaste wand problemen op. Om constructietechnische redenen is een volledig vaste wand tussen cabine en laadruimte niet te realiseren.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat bij een dergelijke geheel open bestelauto met enkele cabine, waarbij zowel de cabine als de laadbak niet zijn overdekt, kan worden volstaan met een vaste wand met een hoogte van minimaal 30 cm.

2.2.2 Ombouw pick-up dubbele of anderhalve cabine tot enkele cabine

Een bestelauto, type pick-up met dubbele cabine of met een zogenoemde anderhalve cabine kan omgebouwd worden tot een bestelauto met enkele cabine. Om constructietechnische redenen kan de al bestaande wand niet worden verwijderd. Wanneer een tweede wand wordt geplaatst ontstaat een extra gesloten laadruimte.

Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat de pick-up ook na de ombouw waarbij een tweede wand is geplaatst kan voldoen aan de inrichtingseisen van een bestelauto als is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • Tussen de cabine en de laadruimte moet een vaste wand worden geplaatst op ten hoogste 115 cm gerekend vanaf het achterste punt van het stuurwiel.

  • De extra zitplaatsen achter de bestuurders- en bijrijderstoel moeten worden verwijderd. Door het aanbrengen van de vaste wand ontstaan er twee laadruimtes achter de bestuurderscabine: één gesloten en één open.

  • De extra laadruimte die ontstaat tussen de geplaatste wand en de achterzijde van de oorspronkelijke cabine is een gesloten laadruimte en mag niet zijn voorzien van een linker zijruit. Een eventueel aanwezige ruit moet worden verwijderd.

  • De open laadbak achter de gesloten laadruimte moet voldoen aan de lengte-eis van 125 cm.

Het komt voor dat, om te voldoen aan de bij het eerste aandachtstreepje genoemde voorwaarde (vaste wand op ten hoogste 115 cm), de achterwand wordt voorzien van een verdikking. Om bij een dergelijke ombouw nog te kunnen spreken van een vaste wand zoals bedoeld in de wet moet worden voldaan de volgende voorwaarden:

  • De verdikking bedraagt maximaal 15 cm;

  • De verdikking is gemaakt van vormvast materiaal;

  • De verdikking wordt op onverbrekelijke wijze bevestigd;

  • De verdikking wordt over de gehele breedte en hoogte van de wand uitgevoerd.

Het komt voor dat in de oorspronkelijke wand een ruit is aangebracht. In die situatie brengt een redelijke wetstoepassing om constructietechnische redenen mee dat de verdikking tot de onderkant van de ruit kan worden aangebracht.

2.2.3 Container
2.2.3.1 Afzetbare (vracht)container

Er zijn containers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Deze containers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en type motorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke container is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien. Om voor de bpm te kunnen worden aangemerkt als bestelauto moet dit motorrijtuig inclusief container voldoen aan de in de wet gestelde inrichtingseisen voor een bestelauto met gesloten laadruimte.

Onder bepaalde omstandigheden kan een container zoals hier is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst. De bijbehorende eisen van het fiscale blok voor een gesloten laadruimte zijn dan niet relevant.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende cumulatieve voorwaarden goed dat plaatsing van een container op een bestelauto niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een motorrijtuig met een gesloten laadruimte.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • a. de container moet afzetbaar zijn;

  • b. het moet aannemelijk zijn dat deze container geheel zelfstandig zal dienen voor het vervoer van goederen. Dit moet blijken uit de constructie van de container en de wijze van bevestiging op het motorrijtuig;

  • c. de container moet zelfstandig geheel afsluitbaar zijn;

  • d. de container bezit een laadvermogen dat ten minste gelijk is aan de helft van het laadvermogen van het motorrijtuig waarop die container is geplaatst;

  • e. de container moet zowel in ongeladen als in beladen toestand op eenvoudige wijze op het motorrijtuig kunnen worden geplaatst en daarvan weer kunnen worden verwijderd. Een verbindingsdraad aangebracht voor verlichting en dergelijke (eventueel onderbroken door een stekker) tussen de container en de carrosserie is toegestaan;

  • f. de container is niet voorzien van zijruiten;

  • g. de container wordt door de leveranciers naar het publiek toe gepresenteerd als afzetbare (vracht)container.

Om te voldoen aan de voorwaarde onder e. kunnen aan een container diverse voorzieningen zijn aangebracht die het mogelijk maken dat de container eenvoudig op een motorrijtuig is te plaatsen of daarvan te verwijderen (bijv. uitsparingen voor vorkheftrucklepels, ogen). Een container zonder dergelijke voorzieningen, die alleen afzetbaar is met extra hulpmiddelen (zoals spanbanden e.d.) is niet eenvoudig op het motorrijtuig te plaatsen danwel te verwijderen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat voor containers zonder voorzieningen die in gebruik zijn genomen vóór de ingangsdatum van dit besluit geldt dat het ontbreken van dergelijke voorzieningen niet leidt tot de conclusie dat sprake is van een bestelauto met een gesloten laadruimte.

2.2.3.2 Kampeercontainer

Er zijn kampeercontainers die speciaal zijn ontworpen om te worden geplaatst in de open laadbak van motorrijtuigen van het type pick-up. Deze kampeercontainers kunnen veelal slechts worden geplaatst op één bepaald merk en type motorrijtuig en sluiten qua vorm geheel bij dat motorrijtuig aan. Een motorrijtuig waarop een dergelijke kampeercontainer is geplaatst, wijkt visueel dan ook niet of nauwelijks af van een motorrijtuig waarvan de laadruimte van een overkapping is voorzien. Bij de bepaling van de fiscale indeling wordt het gehele motorrijtuig in ogenschouw genomen.

Onder bepaalde omstandigheden kan een kampeercontainer zoals hier is bedoeld echter een zodanige zelfstandige functie vervullen dat deze niet kan worden beschouwd als onderdeel van het motorrijtuig waarop deze is geplaatst.

Goedkeuring

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarde goed dat een bestel- of vrachtauto waarop een kampeercontainer is geplaatst, niet als een personenauto wordt aangemerkt.

Voorwaarde

Ik stel hierbij de volgende voorwaarde. Aan het desbetreffende motorrijtuig zijn geen handelingen verricht waardoor het in een zodanige staat is gebracht dat kan worden gezegd dat het uit hoofde van zijn bouw kan dienen voor het vervoer van personen langs de weg.

Dit betekent in ieder geval dat:

  • de kampeercontainer op eenvoudige wijze op het motorrijtuig moet kunnen worden bevestigd en daarvan weer verwijderd. Wanneer vaste verbindingen (w.o. boutbevestigingen) zijn aangebracht tussen de container en het motorrijtuig wordt de container geacht een vast deel uit te maken van het motorrijtuig. Een verbindingsdraad tussen de container en de carrosserie aangebracht voor verlichting en dergelijke (eventueel onderbroken door een stekker) is toegestaan;

  • er geen doorgang mag zijn tussen de bestuurderscabine en de kampeercontainer;

  • er overigens geen voorzieningen aan het motorrijtuig mogen worden aangebracht die het motorrijtuig in het bijzonder geschikt maken om samen met de kampeercontainer te worden gebruikt.

2.2.4 Bestelauto’s met een bijzondere opbouw of bovenbouwvermelding
2.2.4.1 Bestelauto met een bijzondere opbouw

De laadruimte van een bestelauto mag niet ingericht zijn voor het vervoer van personen en moet in alle gevallen zijn voorzien van een vlakke laadvloer. Bestelauto’s met een bijzondere opbouw kunnen niet altijd aan de inrichtingseisen van de laadruimte voldoen. Het gaat hier onder andere over de bestelauto’s met een hoogwerker, de asfaltwagens en de lichte vuilniswagens. Dergelijke bestelauto’s zouden dan als personenauto’s kwalificeren.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig met een dergelijke bijzondere bovenbouw kan worden aangemerkt als een bestelauto.

Voorwaarden

Ik stel hieraan de volgende voorwaarden:

  • Het motorrijtuig onderscheidt zich qua uiterlijk en inrichting duidelijk van een personenauto. Het gaat hierbij om het totale motorrijtuig (chassis en opbouw).

  • Het vervoer van personen is van bijkomstige aard.

2.2.4.2 Bestelauto met bovenbouwvermelding '(opleg)trekker' of 'voor verwisselbare opbouw’/’afneembare bovenbouw'

De motorrijtuigen die als bovenbouwvermelding 'oplegtrekker’ (voor 1 januari 2013: ‘trekker') of 'afneembare bovenbouw’ (voor 1 januari 2013: ‘voor verwisselbare opbouw') op het kentekenbewijs krijgen, wijken af van de bestelauto’s met een bijzondere opbouw. Deze motorrijtuigen kunnen namelijk ook worden gebruikt zonder dat de oplegger, aanhanger of container aanwezig is. Op dat moment is het personenvervoer niet langer ondergeschikt aan het vervoer van lading. Sommige uitvoeringen onderscheiden zich daarnaast qua uiterlijk niet van motorrijtuigen die als personenauto worden aangemerkt. Dit is bijvoorbeeld het geval bij een pick-up met laadbak waar de koppelschotel in de laadbak is gemonteerd en de laadbak als zodanig aanwezig blijft. Het vervoeren van een last is echter de reden dat op het chassis een koppelschotel dan wel een containerframe is gemonteerd.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat een motorrijtuig dat aan alle fiscale inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet en op het kentekenbewijs de bovenbouwvermelding ’(opleg)trekker’ of 'voor verwisselbare opbouw’/’afneembare bovenbouw' heeft staan, nog steeds kwalificeert als bestelauto op het moment dat de ‘wisselbare opbouw’ / ‘afneembare bovenbouw’ tijdelijk niet aanwezig is.

2.2.5 Afmeting laadruimte pick-up

Een pick-up wordt alleen als bestelauto aangemerkt als wordt voldaan aan verschillende voorwaarden met betrekking tot onder andere de maten van de laadruimte. Wanneer de laadbak van deze pick-up wordt verwijderd is het echter niet langer mogelijk om te bepalen welke afmeting de laadruimte heeft. Een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd, onderscheidt zich echter qua uiterlijk sterk van andere auto’s. Bovendien worden deze zaken enkel aangebracht met het oog op het vervoeren van een last.

Goedkeuring

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een motorrijtuig met een (kaal) chassis waarop een koppelschotel met een hulpframe dan wel een containerframe is gemonteerd wordt aangemerkt als een bestelauto.

Wanneer in een later stadium het motorrijtuig wordt aangepast c.q. omgebouwd, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een vaste laadbak, kan een motorrijtuig ontstaan dat zich qua uiterlijk maar ook qua vervoer van last/lading niet langer onderscheidt van‘reguliere’ motorrijtuigen. Om als bestelauto te worden aangemerkt moet het motorrijtuig voldoen aan alle inrichtingseisen die gelden voor een bestelauto (m.u.v. de hoogte van de laadruimte). Als het motorrijtuig niet aan de inrichtingseisen voor een bestelauto voldoet, dan is er sprake van een personenauto.

2.3 Meetmethoden

2.3.1 Meetmethoden laadruimte

De hoogte en de lengte van de laadruimte moeten worden gemeten door middel van de zogenoemde blokmethode (artikel 2, eerste lid, van de regeling). Dat wil zeggen dat de laadruimte in gesloten toestand een denkbeeldig (fiscaal) blok moet kunnen bevatten met afmetingen die voor de betreffende categorie bestelauto gelden.

Er kan een aantal zaken in een laadruimte zijn aangebracht waardoor het fiscale blok niet meer past.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de volgende zaken bij het bepalen van de afmetingen van de laadruimte geheel buiten beschouwing worden gelaten:

  • binnenbekleding;

  • isolatiemateriaal;

  • brandstoftank;

  • rollbar.

Deze goedkeuring geldt niet voor kampeerauto’s (zie onderdeel 5.3.2.)

2.3.2 Pick-up

Een pick-up is een bestelauto waarvan de laadbak niet is overkapt. Een pick-up is niet als afzonderlijke categorie opgenomen in de wet. Om als bestelauto te worden aangemerkt moet een pick-up aan de eisen van artikel 3, derde lid van de wet voldoen, met uitzondering van de eisen met betrekking tot de hoogte van de laadruimte en de aanwezigheid van ten hoogste één zijruit.

2.3.2.1 Meetmethoden laadruimte pick-up

De lengte van de laadruimte van een pick-up moet volgens de blokmethode worden gemeten. Bij het ontbreken van een overkapping bij een pick-up is de hoogte niet relevant. Is op de laadruimte een kap of huif aanwezig dan moet de daardoor ontstane gesloten laadruimte voldoen aan alle afmetingen van het bijbehorende fiscale blok.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de lengte van de laadruimte van een pick-up ook bepaald kan worden door te meten over de bodem van de laadruimte mits deze methode geen andere uitkomst oplevert dan de blokmethode. Als deze methode wordt toegepast, moet vanaf het achterste punt van het tussenschot een loodlijn worden neergelaten op de bodem van de laadruimte. De lengte van de laadruimte wordt gemeten vanaf het punt waar de loodlijn de bodem raakt. Evenals bij de blokmethode wordt gemeten parallel aan de lengte-as van het motorrijtuig.

Deze twee meetmethoden gelden ook om te bepalen of de laadruimte van een bestelauto met dubbele cabine voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is gelegen (artikel 3, derde lid, onderdeel d, van de wet).

Als een zogenoemde rollbar is aangebracht om extra veiligheid te creëren voor de inzittenden en de te vervoeren lading, kan bij het bepalen van de lengte van de laadruimte de rollbar buiten beschouwing worden gelaten.

2.3.2.2 Inkorten laadruimte pick-up

Bij bepaalde typen pick-up’s is de laadruimte zo lang dat de fabrieksversie niet aan de voorwaarde dat de laadruimte voor ten minste 40 procent van de lengte voor het hart van de achterste as is geplaatst, voldoet. Als bij deze motorrijtuigen de lengte van de laadruimte zou worden ingekort, bijvoorbeeld door het aanbrengen van een verdikte achterklep, zou hieraan wel worden voldaan.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een inkortingaanpassing wordt verricht, mits zij functioneel en permanent is en over de gehele breedte van de achterklep is aangebracht.

Als de achterwand van de cabine van een pick-up naar voren wordt verplaatst, steekt het dak van de bestuurderscabine een stukje over in de laadruimte. Dit kan tot gevolg hebben dat het fiscale blok qua hoogte (wel qua lengte) niet meer in de laadruimte past. Dit is op zich geen reden de goedkeuring af te wijzen. De hoogte van de laadruimte van een pick-up is fiscaalrechtelijk niet van betekenis.

2.3.3 Hoogte cabine in bestelauto’s met een dubbele cabine

Het uitgangspunt van de wetgever is dat een motorrijtuig met dubbele cabine moet zijn voorzien van hetzij een hoog dak, hetzij een lange laadbak, om aangemerkt te worden als bestelauto. De lengte van de laadruimte van een motorrijtuig met dubbele cabine moet ten minste twee maal die van de cabine zijn, tenzij de cabine een hoogte heeft van ten minste 130 cm (artikel 3, derde lid, onderdeel d, van de wet). De hoogte van de cabine van een dergelijk motorrijtuig moet de grootste afstand tussen vloer en dak van de cabine zijn, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm (artikel 2, derde lid, van de regeling). In de praktijk worden auto’s waarvan de cabine zelf niet de hoogte van 130 cm heeft, in bepaalde gevallen aangepast aan deze eis. Om te kunnen beoordelen of aan de hoogte-eis van ten minste 130 cm is voldaan, moet de totale cabine in ogenschouw worden genomen. Het moet gaan om een cabine met een normale vloer en een normaal dak. Het is niet voldoende dat, om louter te voldoen aan de technische eis van een hoogte van 130 cm, de vloer een kleine verdieping vertoont en/of het dak een uitstulping in de vorm van een soort sluis of pijp heeft. Om inhoud te geven aan de hoogte-eis van 130 cm zou dan ook het oorspronkelijke dak verwijderd moeten worden. Dit is uit constructietechnische overwegingen niet altijd mogelijk.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) het volgende goed.

In deze situatie kan worden volstaan met een uitsparing in het oorspronkelijke dak van 70 cm bij 55 cm. Daarnaast moet op het oorspronkelijke dak van de cabine van de auto een geheel verhoogd dak zijn aangebracht (het zogenaamde buitendak).

Bij het bepalen van de afmeting van de hoogte van de cabine kan in deze situatie de binnenbekleding zoals de vloerbedekking en hemelbekleding buiten beschouwing worden gelaten.

2.3.4 Meetmethode bij hoog dak

Als de laadruimte ten minste 25 cm hoger is dan de cabine kan in plaats van een volledige tussenwand worden volstaan met een vaste wand van ten minste 30 cm hoog, over ten minste de hele breedte van de cabine (artikel 3, eerste lid, onder c, van de wet). Het hoogteverschil tussen de cabine en de laadruimte is de verticale afstand tussen het denkbeeldige horizontale vlak waarin de beide hoogste punten in de dagopening van de deuren bij de zitplaatsen liggen en het hoogste gedeelte van het dak van de laadruimte, gemeten over een breedte van ten minste 20 cm.

Goedkeuring

Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed dat het hoogteverschil tussen de cabine en de laadruimte aan de buitenkant van het motorrijtuig wordt gemeten.

Voorwaarden

Ik stel hieraan de volgende voorwaarden. Op het dak aanwezige voorwerpen die niet tot de constructie van het dak zelf horen, zoals spoilers, luchtroosters, reclameborden, kofferrekken en dergelijke, worden voor het bepalen van de hoogte van het dak buiten beschouwing gelaten. De tot de normale uitrusting van een motorrijtuig horende afdichtingsstrips en dergelijke hoeven voor het meten niet uit de dagopening van de deuren bij de voorzitplaatsen te worden verwijderd.

2.3.4.1 Dakverhoging laadruimte voor laag schot

Wanneer een dakverhoging in de laadruimte wordt aangebracht omdat de laadruimte af fabriek niet aan de minimale afmetingen voldoet om het zogenoemde fiscale blok te kunnen bevatten, moet in het oorspronkelijke dak van de laadruimte een uitsparing van minimaal 125 cm lengte en 55 cm breedte worden aangebracht.

In de praktijk komt het echter ook voor dat een laadruimte wordt verhoogd om een vaste wand van slechts 30 cm hoogte te kunnen aanbrengen. Bij een dakverhoging moet in beginsel het oorspronkelijke dak worden verwijderd. Dit is uit constructietechnische overwegingen niet altijd mogelijk.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (hardheidsclausule) onder de volgende voorwaarden goed, dat wordt volstaan met een uitsparing in het oorspronkelijke dak van 70 cm bij 55 cm.

Voorwaarden

Hierbij stel ik de voorwaarde dat op het oorspronkelijke dak van de laadruimte van de auto een geheel verhoogd dak is aangebracht (het zogenaamde buitendak). Daarnaast moet de oorspronkelijke laadruimte al voldoen aan de minimale lengte van 125 cm en minimale hoogte van 98 cm.

3 Vrachtauto

Een vrachtauto is een motorrijtuig met een toegestane maximummassa van meer dan 3 500 kg, die niet is ingericht voor het vervoer van personen (artikel 3, eerste lid, onderdeel c, van de wet).

3.1 Multifunctioneel ingerichte motorrijtuig

Een multifunctioneel ingericht motorrijtuig is een motorrijtuig dat naast de mogelijkheid tot het vervoeren van lading tevens voorzieningen bevat voor het verblijf, de verzorging en de overnachting van personen. Deze motorrijtuigen hebben geen standaard inrichting, maar worden in het algemeen ingericht volgens de specifieke wensen van de gebruiker.

Als een dergelijk motorrijtuig door zijn inrichting geschikt is om personen te vervoeren, moet het worden aangemerkt als een motorrijtuig ingericht voor personenvervoer. Het is hierbij niet van belang, dat het motorrijtuig tevens is ingericht voor andere doeleinden.

In de praktijk zijn er multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen die met name ingericht zijn voor het vervoer van dieren of goederen. De inrichting voor andere doeleinden is ondergeschikt aan en mede gericht is op het gebruik in verband met de te vervoeren dieren of goederen. Het betreft bijvoorbeeld motorrijtuigen bedoeld en ingericht om paarden naar evenementen te vervoeren, terwijl in dit motorrijtuig tevens kan worden overnacht.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen niet als personenauto worden aangemerkt. Ik stel hierbij de volgende cumulatieve voorwaarden:

  • a. Het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen bedraagt niet meer dan 50% van de lengte die de laadruimte zou hebben zonder voorzieningen voor het verblijf en/of de overnachting van personen. Ruimtes ingericht met douche en/of toilet worden in dit verband gerekend bij het gedeelte dat is ingericht voor het verblijf van personen. Als er tussen de bestuurderscabine en het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van personen geen vaste wand bestaat, geldt het volgende. Voor het bepalen van de lengte van de laadruimte wordt ervan uitgegaan dat de laadruimte van de cabine is afgescheiden door middel van een fictieve vaste wand die 115 cm achter het achterste punt van het stuurwiel is geplaatst.

  • b. Het gedeelte van de laadruimte dat is ingericht voor het vervoer van dieren of goederen mag uitsluitend voorzieningen bevatten die zijn gerelateerd aan dat vervoer. Als het desbetreffende gedeelte van de laadruimte eveneens wordt gebruikt voor het onderhoud van de te vervoeren lading, mogen de daarvoor benodigde voorzieningen zijn aangebracht. Deze twee gedeelten van de laadruimte hoeven niet te zijn afgescheiden door een vaste wand.

  • c. Er mogen geen personen worden vervoerd in het gedeelte bestemd voor het vervoer van dieren of goederen.

  • d. Het motorrijtuig heeft een toegestane maximum massa van meer dan 3.500 kg.

4 Motorrijwielen

Motorrijwielen zijn motorrijtuigen op twee wielen ook als een dergelijk motorrijtuig is verbonden met een zijspanwagen (artikel 4, eerste lid, van de wet).

4.1 Trike

Een trike is een motorrijtuig op meer dan twee wielen die een grote gelijkenis vertoont met motorrijwielen. Onder voorwaarden kan een trike met een motorrijwiel worden gelijkgesteld (artikel 4 van de regeling). Het is mogelijk dat een trike afwijkt van een (of meer) van de voorwaarden die worden genoemd in het besluit en dus als personenauto moet worden aangemerkt.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een trike met een motorrijwiel kan worden gelijkgesteld, als op basis van alle verschillende kenmerken, de uiterlijke verschijning en de maatschappelijke aard van het motorrijtuig de trike een grote gelijkenis vertoont met een motorrijwiel. De kenmerken moeten in hun onderlinge samenhang worden bezien, waarbij niet aan één van de kenmerken doorslaggevende betekenis toekomt.

4.1.1 Trike voor het vervoer van drie personen

Eén van de voorwaarden waaraan een dergelijk motorrijtuig moet voldoen, is dat het geschikt is voor het vervoer van ten hoogste twee personen. Er zijn trikes die geschikt zijn voor het vervoer van drie personen (de zogenaamde ‘familiemodel’-uitvoering). Om een voertuig als trike aan te merken moeten verschillende kenmerken beoordeeld worden, zoals de carrosserie, het dragend gedeelte, de stuurinrichting, de motorophanging, het aantal personen dat kan worden vervoerd en de uiterlijke verschijningsvorm.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een trike waarmee drie personen kunnen worden vervoerd, als motorrijwiel in de zin van de wet wordt aangemerkt, onder de volgende voorwaarden:

  • Alle kenmerken duiden er op dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto (zoals de aanwezigheid van een frame, de directe stuuroverbrenging naar het stuurwiel, het ontbreken van een gesloten carrosserie).

  • Het motorrijtuig wordt naar het publiek toe gepresenteerd als trike.

  • Naar zijn aard is deze trike eerder vergelijkbaar met een motorrijwiel dan met een personenauto.

Hetzelfde geldt voor een motorrijtuig op drie wielen waar de motor niet centraal tussen het voorwiel en de achterwielen is geplaatst, maar tussen de achterwielen. Het motorrijtuig moet dan wel aan de voorwaarden uit het besluit voldoen, behoudens de centrale plaatsing van de motor.

4.2 Carver

Het driewielige motorrijtuig van het merk ‘Carver’ heeft in afwijking van de voorwaarden die in het besluit aan motorrijwielen worden gesteld een gesloten carrosserie.

Bij de Carver zijn alle kenmerken aanwezig, die erop duiden dat er naar maatschappelijke aard en functie eerder sprake is van een motorrijwiel dan van een personenauto. De Carver is geconstrueerd met een frame en kent een directe stuuroverbrenging naar het stuurwiel en is geschikt voor het vervoer van ten hoogste twee personen. De Carver past binnen de definitie van driewielers zoals die wordt gesteld in de richtlijn betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen (richtlijn 92/61/EEG). Het weggedrag van de Carver is vergelijkbaar met een motorrijwiel, zoals het overhellen in de bochten en dergelijke.

Goedkeuring

Ik keur daarom met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een Carver wordt aangemerkt als een motorrijwiel in de zin van de wet. Hierbij geldt als voorwaarde dat wordt voldaan aan de kenmerken van een motorrijwiel zoals vermeld in het besluit, met uitzondering van het feit dat de Carver een gesloten carrosserie heeft. De goedkeuring geldt uiteraard ook voor soortgelijke motorrijtuigen van andere merken.

5 Maatstaf van heffing

Met ingang van 1 januari 2013 wordt voor een personenauto de bpm geheel berekend over de CO2-uitstoot. Voor een bestelauto, een bijzondere personenauto en een motorrijwiel wordt de bpm berekend over de netto catalogusprijs.

Is er geen catalogusprijs bekend, dan moet deze door vergelijking worden bepaald. Tot de catalogusprijs behoort alleen de waarde van de voorzieningen die zijn aangebracht door of namens de fabrikant of importeur (artikel 9, negende lid, van de wet).

5.1 Niet fabrieksmatig vervaardigd motorrijtuig

Als een motorrijtuig is vervaardigd uit losse, grotendeels gebruikte onderdelen is dat motorrijtuig voorzien van een niet vanaf de fabriek aangebracht chassisnummer. Dit kan tot gevolg hebben dat de verkoopprijs die onder normale marktcondities voor dit motorrijtuig (motorrijwiel of bestelauto) kan worden gevraagd, belangrijk lager ligt dan de laatst bekende catalogusprijs.

Goedkeuring

Ik keur in deze situatie met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de lagere verkoopprijs als catalogusprijs wordt beschouwd.

5.2 Motorrijtuigen speciaal ingericht of aangepast voor gehandicapten

Motorrijtuigen kunnen door of namens de fabrikant of importeur speciaal worden ingericht of aangepast voor gehandicapten. Dit geldt zowel voor individueel vervoer van gehandicapten als voor groepsvervoer van rolstoelgebruikers

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de inrichtings- en/of aanpassingskosten buiten de maatstaf van heffing voor de bpm kunnen blijven bij motorrijtuigen die door of namens de fabrikant of importeur speciaal zijn ingericht of aangepast voor gehandicapten.

Onder inrichtings- en/of aanpassingskosten worden de kosten van de volgende voorzieningen verstaan:

  • Een liftinstallatie of een soortgelijke installatie, die het in- en uitrijden van rolstoelen mogelijk moet maken of vergemakkelijken.

  • Voorzieningen voor het vastzetten van rolstoelen waardoor de veiligheid van de inzittenden tijdens het vervoer is gewaarborgd.

  • Andere voorzieningen die verband houden met de handicap van de gebruiker, zoals verhoogde stoelen, pedalen met rand, een aangepaste handrem, gasbediening en dergelijke.

Als een niet onder de heffing van bpm vallende bestelauto wordt omgebouwd tot personenauto speciaal ingericht voor het vervoer van gehandicapten in de laadruimte, kunnen ook de ombouwkosten die samenhangen met deze voorzieningen buiten de maatstaf van heffing blijven. Dit moet blijken uit de aanwezigheid van onder andere de hierboven genoemde voorzieningen.

Bijzondere voorzieningen die ook door anderen dan gehandicapten worden gebruikt, zoals een automatische versnellingsbak, stuurbekrachtiging, airconditioning en elektrisch bedienbare zijruiten moeten wel steeds in de maatstaf van heffing worden betrokken.

5.3 Kampeerauto’s

5.3.1 Maatstaf van heffing kampeerauto

Als een gesloten bestelauto is ingericht als kampeerauto die voldoet aan de in onderdeel 5.3.2 genoemde voorwaarden, zou de bpm moeten worden berekend over de catalogusprijs van de kampeerauto. De meeste kampeerauto’s worden vervaardigd op basis van een bepaald type gesloten bestelauto.

Goedkeuring

Met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) keur ik het volgende goed.

Als een gesloten bestelauto wordt gebruikt als basis voor een qua wielbasis van die bestelauto afwijkende kampeerauto en voldoet aan de voorwaarden, wordt de bpm berekend over de catalogusprijs van een zoveel mogelijk met de verkregen kampeerauto vergelijkbare gesloten bestelauto. Dit geldt ook als een kampeerauto is afgeleid van een ander soort auto (bijvoorbeeld een chassis-cabine). Daarbij wordt achtereenvolgens rekening gehouden met:

  • het merk en type van de gebruikte auto of chassis-cabine;

  • het motortype (diesel, benzine, cilinderinhoud, aantal kW);

  • de wielbasis van de kampeerauto.

Als de wielbasis van de verkregen kampeerauto afwijkt van de wielbasis van de vergelijkbare bestelauto of chassis-cabine, wordt uitgegaan van de vergelijkbare auto met de in centimeters meest nabij gelegen wielbasis die de feitelijke wielbasis van de kampeerauto niet te boven gaat.

Voor het bepalen van de catalogusprijs is het uiteindelijke resultaat, de vervaardigde kampeerauto, doorslaggevend. Steeds wordt uitgegaan van de catalogusprijs van een met die kampeerauto op voornoemde kenmerken vergelijkbare vracht- of bestelauto.

5.3.2 Recreatieve functie

Een kampeerauto heeft twee functies. Enerzijds dient hij voor het vervoer van personen. Anderzijds heeft hij een recreatieve functie, die vergelijkbaar is met die van tenten en caravans.

Voor het bepalen van de maatstaf van heffing van een kampeerauto wordt uitgegaan van de catalogusprijs van een met die kampeerauto vergelijkbare bestelauto, met inbegrip van de waarde van de aan de recreatieve functie toe te rekenen delen van de inrichting.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de bpm voor kampeerauto’s niet wordt berekend over dat deel van de catalogusprijs dat is toe te rekenen aan de recreatieve functie. Ik stel hierbij de volgende cumulatieve voorwaarden aan de binnenruimte van deze kampeerauto. De binnenruimte ligt achter de stoelen voor de bestuurder en de bijrijder en is bestemd voor het verblijf en de overnachting.

  • De binnenruimte van het als kampeerauto ingerichte motorrijtuig moet minimaal 170 cm hoog zijn (stahoogte), over een lengte van minimaal 200 cm en over een breedte van minimaal 90 cm.

    • In afwijking hiervan mag, als de binnenruimte met een oorspronkelijk dak geen stahoogte heeft van 170 cm maar minimaal 130 cm, het dak voorzien zijn van een al dan niet uitklapbare permanent aangebrachte gesloten dakconstructie waardoor de stahoogte over een breedte van ten minste 90 cm en een lengte van ten minste 100 cm verhoogd kan worden tot een stahoogte van ten minste 170 cm.

    • Voor motorrijtuigen van het merk Volkswagen, type Transporter, met een door de RDW toegekende ‘datum van eerste toelating tot de weg’ van vóór 1 januari 1994, waarbij de motor vanaf de fabriek achterin is geplaatst, geldt dat deze criteria ten aanzien van de binnenruimte kunnen worden toegepast als ware de motor niet achterin gelegen.

  • De binnenruimte moet ten minste zijn voorzien van:

    • twee vaste zitplaatsen;

    • een tafel, waarvan de bevestiging zodanig mag zijn ontworpen dat hij eenvoudig kan worden verwijderd;

    • slaapaccommodatie voor ten minste twee personen, eventueel gecreëerd met behulp van de zitplaatsen, niet zijnde de bestuurders- of bijrijderzitplaatsen;

    • vaste en afsluitbare opbergfaciliteiten;

    • een vast keukenblok met een minimale hoogte van 60 cm van het werkblad, voorzien van een (ingebouwde) vaste kookgelegenheid en een vaste, niet volledig uitneembare watervoorziening met een spoelbak, een kraan en een afvoer, het geheel bestemd voor gebruik in de binnenruimte.

5.4 Bepantserde auto's

Motorrijtuigen kunnen door of namens de fabrikant of importeur worden bepantserd.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de kosten die specifiek op de bepantsering betrekking hebben, buiten de maatstaf van heffing kunnen blijven.

Deze goedkeuring ziet niet op voorzieningen waarvan de aanbrenging bij gepantserde auto's noodzakelijk of gewenst is, maar die in andere motorrijtuigen op de gebruikelijke wijze in de heffing worden betrokken. Bijvoorbeeld airconditioning, centrale vergrendeling, elektrisch verstelbare buitenspiegels, radio- en telefooninstallatie, stuurbekrachtiging en elektrisch bedienbare ramen.

5.5 Motorrijtuigen voor het vervoer van zieken en gewonden

Motorrijtuigen kunnen door of namens de fabrikant of importeur geschikt zijn gemaakt of ingericht als motorrijtuig voor het vervoer van zieken en gewonden (artikel 15, eerste lid onder d, van de wet).

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de kosten die specifiek zijn verbonden aan het inrichten of geschikt maken voor het vervoer van zieken en gewonden, buiten de maatstaf van heffing kunnen blijven. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om de kosten die een ombouwer of een carrosseriebedrijf moet maken om een motorrijtuig te laten voldoen aan het gestelde in het Eisenbesluit ambulancevervoer.

5.6 Motorrijtuigen die worden ingezet bij rampen en dergelijke

Motorrijtuigen kunnen door of namens de fabrikant of importeur multifunctioneel zijn ingericht om te worden ingezet bij rampen en calamiteiten. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om zogenoemde GNK-motorrijtuigen (motorrijtuigen die worden gebruikt door een geneeskundige combinatie) en commandovoertuigen, die dienen voor het vervoer van mensen en materieel en hiervoor ook speciaal zijn ingericht.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat er geen bpm wordt geheven over dat deel van de voor de motorrijtuigen geldende catalogusprijzen, dat is toe te rekenen aan de op de motorrijtuigen aangebrachte hulpverleningsvoorzieningen.

5.7 Bestelauto’s van het type chassiscabine met specifieke voorzieningen

Er zijn bestelauto’s die veelal op basis van een zogenoemde chassiscabine naar de specifieke wensen van de klant zijn aangepast. Bij dergelijke bestelauto’s is in de uiteindelijke uitvoering niet altijd een catalogusprijs bekend. De catalogusprijs wordt dan door vergelijking bepaald.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat bij bestelauto’s van het type chassiscabine, die naar de specifieke wensen van de gebruiker zijn aangepast of ingericht, de kosten van specifieke aanpassingen voor het bedrijfsmatige gebruik buiten de maatstaf van heffing blijven. Dit betekent dat tot de catalogusprijs van een chassiscabine of een bestelauto met specifieke voorzieningen niet behoren de voorzieningen die zijn aangebracht in of aan de laadruimte. Als deze voorzieningen ten dienste staan aan het vervoer van personen in de cabine (airco, geluidsinstallatie, routeplanner en dergelijke) wordt de waarde daarvan echter wel in de maatstaf van heffing betrokken.

5.8 Afleveringskosten

Bij aflevering worden diverse kosten in levering gebracht (afleveringskosten) die niet tot de catalogusprijs behoren. Het gaat hier bijvoorbeeld om kosten van schoonmaken, kentekenbewijs, bijgeleverde benzine, vervoer naar de dealer en de zogenoemde 0-beurt. Deze kosten kunnen in de catalogusprijs zijn begrepen.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat deze afleveringskosten niet in de catalogusprijs worden begrepen voor zover deze kosten reëel zijn.

5.9 Verzekeringskosten

In de catalogusprijs kan een bedrag begrepen zijn waarvoor importeurs of fabrikanten de uiteindelijke afnemers van bestelauto’s of motorrijwielen een verzekeringspakket aanbieden. Dat pakket geeft recht op één of meer voorzieningen, zoals gratis transport naar de woonplaats bij pech of ongeval, gratis transport van de auto of motor naar een garage waar herstel zal plaatsvinden, gratis verblijf in een hotel, en dergelijke gedurende de periode van reparatie.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de waarde van een dergelijk verzekeringspakket niet in de catalogusprijs wordt begrepen. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:

  • De desbetreffende importeurs of fabrikanten dragen vorenbedoeld bedrag af aan een verzekeringsmaatschappij, of brengen het ten gunste van een rekening ‘assurantie eigen risico’.

  • Een en ander wordt zo geadministreerd dat een eenvoudige controle op het vorenstaande mogelijk is.

  • De importeur of fabrikant stelt de inspecteur vooraf schriftelijk op de hoogte dat hij van deze regeling gebruik wil maken.

  • De importeur of fabrikant heeft de door de inspecteur noodzakelijk geachte voorwaarden met betrekking tot de administratie uitgevoerd.

Let op!

Een verzekering die recht geeft op één of meer jaren gratis reparatie valt niet onder deze goedkeuring. Hoewel een dergelijke voorziening verzekeringstechnische aspecten in zich heeft is er in feite sprake van een garantie en niet van een verzekering.

5.10 Verwijderingsbijdrage

Als de fabrikant of importeur de verwijderingsbijdrage in de catalogusprijs opneemt, zou deze bijdrage met bpm belast moeten zijn. Dit geldt ook als de verwijderingsbijdrage expliciet en apart is vermeld bij de vaststelling van de catalogusprijs. Vermeldt de fabrikant of importeur deze bijdrage niet, dan wordt hierover geen bpm berekend.

Goedkeuring

Om deze ongelijkheid weg te nemen, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de verwijderingsbijdrage buiten de maatstaf van heffing kan worden gelaten. Ik stel hierbij de voorwaarde dat de fabrikant of importeur bij het kenbaar maken van de catalogusprijs er afzonderlijk melding van heeft gemaakt dat de verwijderingsbijdrage in de catalogusprijs is begrepen.

6 Gebruikte motorrijtuigen

6.1 Vaststellen termijn

Het forfaitaire verminderingspercentage voor gebruikte motorrijtuigen is afhankelijk van de tijdsduur die is verstreken tussen het tijdstip waarop het motorvoertuig voor het eerst in gebruik is genomen en de datum waarop het kenteken te naam wordt gesteld.

Aangevers van personenauto’s en motorrijwielen die niet in het bezit zijn van een vergunning (artikel 8 van de wet) moeten aangifte doen vóórdat het kenteken op naam wordt gesteld. Het moment van het doen van aangifte en het moment van tenaamstelling, kunnen daardoor gelegen zijn in twee verschillende maanden. Als op het moment van het doen van aangifte hiermee geen rekening wordt gehouden, wordt in sommige situaties een te hoog bedrag aan bpm vastgesteld.

Goedkeuring

Om tot een voor de praktijk werkbare oplossing te komen, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) het volgende goed. Bij het bepalen van het forfaitaire verminderingspercentage mag rekening gehouden worden met een periode die is gelegen tussen het moment waarop aangifte wordt gedaan en het moment waarop het te naam wordt gesteld. Ik stel deze periode op 5 werkdagen.

7 Vrijstellingen

7.1 Tijdelijke vrijstelling voor rally-auto’s en -motoren

Nederlandse ingezetenen die deelnemen aan rally's, kunnen gebruik maken van niet in Nederland geregistreerde rally-auto’s en -motoren. Als het parcours van deze wedstrijden geheel of gedeeltelijk over de weg gaat, is in beginsel bpm verschuldigd.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in dit soort gevallen (tijdelijke) vrijstelling van bpm kan worden verleend. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:

  • De vrijstelling wordt slechts verleend voor rally-auto's en -motoren die deelnemen aan sportwedstrijden die worden georganiseerd onder auspiciën van de KNAC Nationale Autosportfederatie.

  • Ter zake van de vrijstelling worden uitsluitend éénmalige vergunningen afgegeven, die niet eerder ingaan dan één week voor de aanvang van de sportwedstrijd en geldig zijn tot maximaal één week na de beëindiging van de sportwedstrijd.

De vrijstelling geldt niet voor het gebruik van het motorrijtuig voor persoonlijke doeleinden, zoals het rijden van en naar de wedstrijden.

7.2 Ondernemersvrijstelling

De bestelauto van een ondernemer kan vrijgesteld zijn van bpm onder de voorwaarde dat de ondernemer de bestelauto meer dan bijkomstige gebruikt in het kader van zijn onderneming (artikel 13a van de wet). Onder meer dan bijkomstig gebruik wordt in dit verband verstaan meer dan 10% van het totale gebruik van de bestelauto.

7.2.1 Maten en firmanten

Een maatschap kan ondernemer zijn. Omdat een maatschap geen rechtspersoon is, kan het kenteken van een (bestel)auto niet op naam van de maatschap staan. Volgens de ondernemersvrijstelling wordt teruggaaf van bpm alleen toegekend aan de kentekenhouder. Het is echter niet de bedoeling om maatschappen die ondernemer zijn uit te sluiten van de ondernemersvrijstelling. Dit geldt eveneens voor de firmanten van een vennootschap onder firma.

Goedkeuring

Ik keur daarom met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een maat of firmant voor de toepassing van de ondernemersvrijstelling op verzoek als ondernemer worden aangemerkt. Ik stel daarbij de voorwaarde dat de bestelauto die op naam van de maat of firmant staat meer dan bijkomstig wordt gebruikt ten behoeve van de onderneming van de maatschap of firma waaraan hij deelneemt.

Voor toepassing van de ondernemersvrijstelling is de maat of firmant op wiens naam het kenteken is gesteld degene die de verplichtingen moet nakomen. Als niet langer aan de voorwaarden en beperkingen van de ondernemersvrijstelling wordt voldaan, wordt de kentekenhouder het resterende bedrag aan bpm verschuldigd.

7.2.2 Onbedoelde tenaamstelling

In de praktijk vindt soms per abuis een eerste tenaamstelling op de verkeerde persoon plaats. Door een fout of onachtzaamheid wordt de bestelauto gesteld op naam van een persoon die niet als ondernemer is aan te merken. Door deze onbedoelde eerste tenaamstelling kan formeel geen aanspraak worden gemaakt op de ondernemersvrijstelling. Ik vind het onwenselijk dat om deze reden een bestelauto die duidelijk is bedoeld om te worden gebruikt in het kader van de onderneming, wordt uitgesloten van de vrijstelling.

Goedkeuring

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de vrijstelling alsnog wordt verleend als bij eerste tenaamstelling een bestelauto abusievelijk niet op naam is gesteld van een ondernemer. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden.

  • De kennelijke onbedoeldheid bij de tenaamstelling is of wordt zo spoedig mogelijk hersteld. Dat betekent dat het kenteken van de bestelauto zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen één kalendermaand, op naam wordt gesteld van de ondernemer voor wie de auto is bestemd.

  • De eerste, onbedoelde, kentekenhouder en de ondernemer op wiens naam het kenteken vervolgens is gesteld ondertekenen een verklaring. Daarin verklaart de eerste kentekenhouder dat het kenteken per abuis op zijn naam is gesteld. De tweede kentekenhouder verklaart dat hij zich zal houden aan de voorwaarden voor de ondernemersvrijstelling.

7.2.3 Lease en verhuur

Een ondernemer kan een bestelauto waarvoor hij vrijstelling heeft gekregen leasen of verhuren aan een derde. De periode van terbeschikkingstelling waarbinnen de hoedanigheid van de lessee of huurder voor de ondernemersvrijstelling geen rol speelt, is vastgesteld op vier weken (artikel 8c van de regeling). Deze periode wordt verminderd met eventuele aansluitende eerdere perioden van terbeschikkingstelling van dezelfde of een andere bestelauto door de ondernemer aan dezelfde persoon. Als de bestelauto aansluitend wordt verhuurd door verschillende filialen van dezelfde onderneming is het mogelijk dat die filialen onderling niet weten en ook niet kunnen weten dat hiervan sprake is. Bijvoorbeeld omdat de administratie van een filiaal niet vanuit andere filialen kan worden geraadpleegd.

Goedkeuring

Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) voor deze situatie goed, dat de periode van terbeschikkingstelling per filiaal kan worden beoordeeld.

7.2.4 Onbedoelde tenaamstelling als personenauto

De ondernemersvrijstelling geldt alleen voor bestelauto’s die op naam worden gesteld van een ondernemer. Het komt voor dat een tot bestelauto omgebouwde personenauto voor de eerste ingebruikname onbedoeld als personenauto moet worden geregistreerd. Dit betekent dat voor deze bestelauto geen gebruik kan worden gemaakt van de vrijstelling bpm (artikel 13a van de wet).

Het gaat om de volgende situatie. Een personenauto wordt tot bestelauto omgebouwd voordat de auto voor de eerste keer te naam is gesteld. De registratie is pas voltooid op het moment dat het kenteken wordt voorzien van een datum en op naam wordt gesteld. Omdat de ombouw tot bestelauto is voltooid voor de eerste tenaamstelling, zou de ondernemersvrijstelling moeten kunnen gelden. Door de regelgeving die de RDW hanteert, is het soms echter niet mogelijk om dergelijke auto’s direct als bestelauto te keuren en te naam te stellen. Dat betekent dat deze auto’s eerst als personenauto worden tenaamgesteld en vervolgens worden omgekeurd tot bestelauto. Bij de tenaamstelling als personenauto geldt geen vrijstelling voor ondernemers.

Goedkeuring

Ik keur daarom met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat voor deze tot bestelauto omgebouwde auto’s gebruik kan worden gemaakt van de ondernemersvrijstelling. Ik stel daarbij de voorwaarde dat de ombouw tot bestelauto voltooid was voordat de eerste tenaamstelling als personenauto plaats vond, de bestelauto’s op naam staat van een ondernemer die de bestelauto meer dan bijkomstig gebruikt in het kader van zijn onderneming. Ook moet de auto als bedrijfsauto zijn gekentekend (grijs kenteken).

8 Teruggaaf voor motorrijtuigen met een bijzondere bestemming

Er geldt onder bepaalde voorwaarden een teruggaafregeling voor een aantal categorieën motorrijtuigen met een bijzondere bestemming (artikel 15 van de wet). Een aantal voertuigen wordt niet met name in de wet genoemd maar hebben wel eenzelfde bijzondere bestemming. Het gaat om andere motorrijtuigen die worden gebruikt voor spoedeisende medische hulpverlening, motorrijtuigen in gebruik bij reddingsbrigades en lijkauto’s.

8.1 Andere motorrijtuigen in gebruik bij ambulancediensten

De ambulancebranche maakt naast ambulances steeds meer gebruik van andersoortige motorrijtuigen ter uitvoering van de taak tot het verlenen van spoedeisende medische hulpverlening. Het gaat dan om motorrijtuigen waarmee medisch personeel naar de plaats van het ongeluk kan rijden of van waaruit spoedeisende medische hulpverlening kan worden gecoördineerd.

Goedkeuring

Ik keur in dit verband met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de teruggaaf voor ambulances ook kan worden verleend voor andere motorrijtuigen dan personenauto’s. Deze motorrijtuigen moeten uitsluitend worden gebruikt voor het verlenen of coördineren van spoedeisende medische hulpverlening. Deze motorrijtuigen moeten daarbij aan de volgende cumulatieve eisen voldoen:

  • Het motorrijtuig wordt gebruikt door de regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulance zorg;

  • Het motorrijtuig moet voorzien zijn van de binnen de branche voorgeschreven striping en het symbool als opgenomen in de bijlage bij de Regeling optische en geluidssignalen 2009;

  • Het motorrijtuig moet voorzien zijn van optische en geluidssignalen en moet toestemming hebben tot het voeren van deze signalen op grond van de Regeling optische en geluidssignalen 2009.

Voor motorrijtuigen die niet uitsluitend worden ingezet voor bovengenoemde taken maar overigens wel voldoen aan de genoemde cumulatieve eisen, wordt geen teruggaaf van belasting verleend. Dit geldt ook voor multifunctioneel ingerichte motorrijtuigen die worden ingezet bij rampen en calamiteiten, zoals de zogenoemde geneeskundige (GNK)-voertuigen en commandovoertuigen, die dienen voor het vervoer van mensen en materieel en daarvoor speciaal zijn ingericht.

8.2 Motorrijtuigen in gebruik bij reddingsbrigades

Reddingsbrigades zetten motorrijtuigen in voor het redden van drenkelingen. Deze motorrijtuigen kwalificeren niet als ambulances.

Goedkeuring

Ik keur onder de volgende voorwaarden met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat onder ambulances tevens worden begrepen motorrijtuigen die worden ingezet voor het redden van drenkelingen.

Voorwaarden

Ik verbind hieraan de volgende cumulatieve voorwaarden.

  • a. Het motorrijtuig moet voorzien zijn van:

    • een duidelijk zichtbaar blauw zwaai- of knipperlicht;

    • een tweetonige of drietonige hoorn;

    • tenminste aan weerszijden duidelijk zichtbaar de aanduiding ‘reddingsbrigade’;

    • een mobilofoon of vergelijkbare installatie;

    • voorzieningen voor de verzorging en/of het vervoer van drenkelingen.

    Deze voorzieningen moeten permanent en gebruiksklaar op het motorrijtuig zijn aangebracht.

  • b. het motorrijtuig is uitgevoerd in de kleur oranje;

  • c. het motorrijtuig is geregistreerd op naam van een rechtspersoon die zich richt op het voorkomen van de verdrinkingsdood;

  • d. het motorrijtuig wordt uitsluitend gebruikt voor activiteiten gericht op het redden van drenkelingen.

De voorwaarden die in artikel 5 van het besluit worden gesteld aan het teruggaafverzoek zijn van overeenkomstige toepassing.

8.3 Occasion lijkwagen

8.3.1 Voortzetting occasion lijkwagen na tussenkomst van een carrosseriebedrijf

Wanneer een begrafenisondernemer een lijkwagen inruilt bij een carrosseriebedrijf moet hij alsnog een bedrag aan bpm voldoen (artikel 9 van het besluit). De begrafenisondernemer die de occasion lijkwagen aankoopt van het carrosseriebedrijf kan geen bpm terugvragen. Als de begrafenisondernemer de lijkwagen echter rechtstreeks zou doorverkopen aan een volgende begrafenisondernemer die de lijkwagen wederom als zodanig gaat gebruiken, kan het motorrijtuig zonder heffing van bpm van de eerste aan de tweede eigenaar worden overgedragen.

Goedkeuring

Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de begrafenisondernemer ook bij de aankoop van een occasion lijkwagen van een carrosseriebedrijf bpm kan terugvragen. Ik stel hierbij de voorwaarde dat de begrafenisondernemer lijkwagen daadwerkelijk als zodanig gaat gebruiken.

8.3.2 Ombouw tot occasion lijkwagen

Een begrafenisondernemer koopt een al in Nederland geregistreerde en gebruikte personenauto of bestelauto (niet zijnde een occasion lijkwagen). Na aankoop laat hij de auto ombouwen tot een motorrijtuig, ingericht voor het vervoer van stoffelijke overschotten en ook als zodanig kenbaar.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in deze situatie de begrafenisondernemer teruggaaf kan krijgen van het op het motorrijtuig drukkende restbedrag aan bpm. Er moet dan wel zijn voldaan aan alle overige voorwaarden en bepalingen die voor het verlenen van teruggaaf van bpm voor dergelijke motorrijtuigen gelden.

9 Gehandicaptenregeling

Een gehandicapte die voor zijn eigen vervoer en tegelijkertijd het vervoer van zijn niet-opvouwbare rolstoel is aangewezen op een bestelauto, kan op verzoek teruggaaf van bpm krijgen (artikel 15a van de wet).

9.1 Inrichting bestelauto

De gehandicaptenregeling geldt alleen voor bestelauto’s, die zijn ingericht en worden gebruikt voor het vervoer van een gehandicapte persoon in de cabine en het gelijktijdige vervoer van diens niet-opvouwbare rolstoel of een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulmiddel in de laadruimte.

Het is mogelijk dat een gehandicapte een niet-opvouwbare rolstoel of rolbed tijdens het rijden als zit- of ligplaats moet gebruiken.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de gehandicaptenregeling van toepassing is als de niet-opvouwbare rolstoel of het rolbed in de bestuurderscabine is bevestigd.

Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:

  • Er moeten één of meer normale zitplaatsen uit de cabine worden verwijderd. Als het gaat om een bestelauto met enkele cabine, is dat de zitplaats naast de bestuurdersstoel. Als het gaat om een bestelauto met dubbele cabine zullen één of meer zitplaatsen achter de bestuurdersstoel moeten worden verwijderd om plaats te maken voor de rolstoel of het rolbed.

  • De rolstoel of het rolbed moet eenvoudig uit de bestelauto verwijderbaar zijn, waardoor er geen sprake is van een permanent aangebrachte zit- of ligplaats.

9.2 Bij het verzoek te overleggen bescheiden

Bij het verzoek tot toepassing van de gehandicaptenregeling moet een aantal bescheiden worden overgelegd, onder meer een beschikking ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning waarin staat dat een hulpmiddel is verstrekt in het kader van deze wet (Wmo-beschikking). Het is mogelijk dat een niet-opvouwbare rolstoel of een ander in verband met de handicap noodzakelijk hulpmiddel is verstrekt door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV).

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed, dat andere bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat de bestelauto is ingericht voor het vervoer van een gehandicapte en zijn niet-opvouwbare rolstoel of ander hulpmiddel, ook voldoen. Bijvoorbeeld foto’s, een ombouwplan, een orderbon, een offerte, een factuur van het bedrijf dat de ombouw heeft verricht, en dergelijke. Uit deze bewijsstukken moet ook blijken of, en zo ja in hoeverre, de laadruimte van de bestelauto in verband met de handicap van de gehandicapte is aangepast waardoor deze niet langer van de bestuurderszitplaats of de cabine is afgescheiden (bijvoorbeeld als de verplichte vaste wand is verwijderd tussen de laadruimte en de bestuurderszitplaats of de cabine, of als er geen vlakke laadvloer meer aanwezig is).

9.3 Bestelauto wordt vervangen

De regeling geldt voor één bestelauto per gehandicapte (artikel 13a, eerste lid, van het besluit). De bestelauto kan binnen de teruggaafregeling worden vervangen door een andere aangepaste bestelauto. Op dat moment is het mogelijk dat de gehandicapte tijdelijk twee bestelauto’s heeft. Voor de tweede bestelauto kan hij geen teruggaaf krijgen zolang hij de rest bpm voor de eerste bestelauto nog niet heeft terugbetaald.

Goedkeuring

In dit verband keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat de gehandicapte niet eerst de belasting voor de eerdere bestelauto op aangifte hoeft te voldoen voordat hij teruggaaf voor een volgende bestelauto krijgt. Hiermee wordt voorkomen, dat de gehandicapte onder omstandigheden bij de overstap naar een andere bestelauto enige tijd niet over een aangepaste bestelauto zou kunnen beschikken, dan wel de belasting langere tijd zou moeten voorschieten. Ook worden hiermee afstemmingsproblemen voorkomen in situaties waarbij de houder van de eerdere bestelauto niet dezelfde persoon is als de gehandicapte en de houder van de volgende bestelauto. De situatie met twee bestelauto’s kan voortduren totdat de nieuwe auto afgeleverd is en in gebruik is genomen.

9.4 Teruggaaf bestelauto’s voor gehandicapten

Er bestaat recht op teruggaaf van bpm als een bestelauto is ingericht voor gehandicaptenvervoer (artikel 15a van de wet). Voor een nieuwe bestelauto wordt de betaalde bpm volledig teruggegeven. Voor een gebruikte auto wordt het restbedrag bpm teruggegeven.

Het komt voor dat eerst een kentekenbewijs wordt afgegeven en de nieuwe of gebruikte auto pas daarna wordt (omgebouwd tot bestelauto en) ingericht om voor gehandicaptenvervoer te kunnen worden gebruikt. De aanspraak op de teruggaaf zou dan niet eerder dan na deze (ombouw en) aanpassing ontstaan. Dit heeft tot gevolg dat voor de berekening van het bedrag van de teruggaaf het bruto bpm-bedrag moet worden verminderd met het forfaitaire verminderingspercentage (artikel 10 van de wet). Dit leidt tot een lagere teruggaaf dan wanneer de bestelauto op het moment van afgifte van het kentekenbewijs al was ingericht voor gehandicaptenvervoer.

Goedkeuring

Ik keur in dit verband met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat als datum van de aanspraak op teruggaaf de datum van deel IB van het kentekenbewijs wordt genomen. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:

  • Bij de aanvraag verklaart en toont de kentekenhouder aan dat de auto direct na de tenaamstelling van het kentekenbewijs is (omgebouwd en) aangepast;

  • De auto is vervolgens direct voor gehandicaptenvervoer in gebruik genomen.

10 Teruggaaf voor taxi’s

Voor personenauto’s die geheel of nagenoeg geheel (meer dan 90%) zijn bestemd voor taxivervoer of openbaar vervoer geldt een teruggaafregeling (artikel 16 van de wet). Met taxivervoer wordt bedoeld het vervoer dat als zodanig in de Wet personenvervoer wordt aangegeven: het personenvervoer met een personenauto tegen betaling, niet zijnde openbaar vervoer (artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer). Een van de voorwaarden voor teruggaaf is een op grond van de Wet personenvervoer 2000 afgegeven vergunning.

10.1 Van WP-vergunningplicht uitgezonderd vervoer

Bepaalde vormen van vervoer van personen die overeenkomsten vertonen met taxivervoer zijn uitgezonderd van de Wp-vergunningplicht (artikel 2, van het Besluit Personenvervoer 2000). Het gaat dan bijvoorbeeld om werknemersvervoer, vervoer door onderwijsinstellingen ten behoeve van hun leerlingen, vervoer door tehuizen, verpleeginrichtingen e.d. ten behoeve van hun vaste bewoners en huisartsenvervoer. In beginsel komt een personenauto waarmee dit soort vervoer, waarvoor de vergunningplicht niet geldt, wordt verricht niet voor teruggaaf in aanmerking. Wanneer echter dit soort vervoer wordt verricht met een auto waarvoor op grond van de Wet personenvervoer 2000 een vergunning is afgegeven en de bestuurder (tevens) in dienst is van de Wp-vergunninghouder, staat dit vervoer de teruggaaf niet in de weg, mits ook aan de andere voorwaarden op grond van artikel 16 van de wet is voldaan.

10.2 Vrijwilligersvervoersprojecten

De Wet personenvervoer 2000 is niet van toepassing op vervoer van personen per auto, anders dan openbaar vervoer, indien de som van de betalingen voor dat vervoer de kosten van de auto en eventuele bijkomende kosten voor dat vervoer niet te boven gaat tenzij het vervoer wordt verricht in de uitoefening van een beroep of bedrijf (art. 2, lid 5, Wet Personenvervoer 2000). Personenauto’s die bijv. worden ingezet voor vrijwilligersvervoer (bijv. buurtbussen voor ouderen) en waarvoor van de klant slechts een kleine bijdrage wordt gevraagd hoeven op grond van de Wet personenvervoer 2000 niet te voldoen aan de vergunningplicht. Omdat er geen vergunningplicht is, ontbreekt er voor instellingen die met een of meer personenauto’s dit soort vervoer (tegen betaling) verrichten het recht op teruggaaf van belasting.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een dergelijke instelling op verzoek toch voor teruggaaf van de bpm in aanmerking komt. Ik stel hierbij de volgende aanvullende voorwaarden.

  • In plaats van de vereiste vergunning c.q. het vergunningbewijs zoals bedoeld in de Wet personenvervoer, wordt een schriftelijke verklaring van de instelling overgelegd. In deze verklaring is het volgende opgenomen:

    • a. Het vervoer kan als taxivervoer als bedoeld in de Wet personenvervoer worden aangemerkt (artikel 1, onderdeel j, van de Wet personenvervoer).

    • b. Het vervoer wordt verricht door vrijwilligers, die daarvoor geen vergoeding ontvangen die als loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 kan worden aangemerkt.

  • De instelling voert een administratie waaruit op eenvoudige wijze de kosten en opbrengsten van dat vervoer kunnen worden opgemaakt.

  • De instelling die het vervoer verricht, is zowel rechtspersoon als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en is als zodanig bekend bij de belastingdienst.

  • Het verzoek om teruggaaf moet worden ingediend binnen 13 weken nadat het recht op teruggaaf is ontstaan.

  • De instelling voldoet de belasting op aangifte als het vervoer niet (meer) voldoet aan het hiervoor onder de onderdelen a en b gestelde, of op andere gronden niet meer in aanmerking voor vrijstelling komt.

10.3 Bedrag van de teruggaaf

10.3.1 Personenauto voor taxivervoer

Er bestaat recht op teruggaaf van bpm voor personenauto’s die zijn bestemd voor taxivervoer (artikel 16 van de wet). De technische goedkeuring als taxi vindt dan plaats voor of gelijktijdig aan de afgifte van het kentekenbewijs.

Het komt voor dat eerst een kentekenbewijs wordt afgegeven en de personenauto pas daarna wordt aangepast of omgebouwd om voor bijzonder taxivervoer (bijvoorbeeld rolstoelvervoer) te kunnen worden gebruikt. De technische (goed)keuring door de RDW als taxi vindt dan enige tijd na de datum van het kentekenbewijs plaats. De aanspraak op teruggaaf ontstaat pas op de datum van het RDW-keuringsbewijs. Dit zou tot gevolg hebben dat voor de berekening van het bedrag van de teruggaaf het bruto bpm-bedrag moet worden verminderd met het verminderingspercentage (artikel 10 van de wet). Dit leidt tot een lagere teruggaaf dan wanneer de personenauto op het moment van afgifte van het kentekenbewijs al was aangepast of omgebouwd.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in een zodanige situatie als datum van de aanspraak de datum van het kentekenbewijs kan worden genomen. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:

De aanvrager verklaart en toont aan dat de auto:

  • direct na de tenaamstelling van het kentekenbewijs is aangepast of omgebouwd en

  • vervolgens direct als taxi in gebruik is genomen.

Als de auto na de tenaamstelling niet direct is aangepast of omgebouwd en in gebruik is genomen, maar enige tijd niet is gebruikt, is deze goedkeuring van overeenkomstige toepassing. Bijvoorbeeld omdat de reeds gekentekende auto een tijdje een showroom heeft gestaan.

10.3.2 Ombouw van een bestelauto tot personenauto voor taxivervoer

Vanaf 1 juli 2005 zijn ook bestelauto’s onderhevig aan de heffing van bpm. Voor de hoogte van de teruggaaf moet dan ook onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds een bestelauto met een datum van het kentekenbewijs deel IA van vóór en anderzijds vanaf 1 juli 2005.

Bestelauto met datum kentekenbewijs deel IA van vóór 1 juli 2005

Wordt een bestelauto met datum kentekenbewijs deel IA van vóór 1 juli 2005 tot een personenauto voor taxivervoer omgebouwd, dan is er ter zake van de ombouw tot personenauto belasting verschuldigd. Het bruto bpm-bedrag is de basis voor het berekenen van de teruggaaf.

Bestelauto met datum kentekenbewijs deel IA vanaf 1 juli 2005

Voor een bestelauto met datum kentekenbewijs deel IA vanaf 1 juli 2005 is al belasting betaald ter zake van het belastbaar feit van de eerste registratie als bestelauto in het kentekenregister. Wordt een dergelijke bestelauto tot een personenauto voor taxivervoer omgebouwd, dan is er geen belastbaar feit voor de ombouw. Als basis voor het berekenen van de teruggaaf geldt de voor de registratie betaalde belasting. Vervolgens moet rekening worden gehouden met de ‘leeftijd’ van de auto, met andere wijzigingen (teruggaaf, naheffing) die zich bij de bestelauto eventueel hebben voorgedaan, en met het ontstaan van de aanspraak op teruggaaf.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in een zodanige situatie als datum van de aanspraak de datum van het kentekenbewijs kan worden genomen. Ik stel hierbij de volgende voorwaarden.

De aanvrager verklaart en toont aan dat de auto:

  • direct na de tenaamstelling van het kentekenbewijs is aangepast of omgebouwd en

  • vervolgens direct als taxi in gebruik is genomen.

11 Teruggaaf wegens geen toetreding tot Nederlands wegennet

11.1 Buiten Nederland brengen vóór ingebruikname

Het is mogelijk om onder bepaalde voorwaarden bpm terug te krijgen als een motorrijtuig waarvoor bpm is voldaan, definitief buiten Nederland wordt gebracht (artikel 14a van de wet). Het teruggaafbedrag wordt dan berekend aan de hand van een verminderingspercentage (artikel 8d, eerste lid, van de regeling).

Een ondernemer kan een nieuw motorrijtuig, nog voordat daarmee in Nederland gebruik van de weg is gemaakt, laten registreren en daarna buiten Nederland brengen.

Goedkeuring

Het motorrijtuig treedt niet feitelijk toe tot het Nederlandse wegennet, omdat het desbetreffende motorrijtuig, voordat het in gebruik wordt genomen, buiten Nederland wordt gebracht of wordt geëxporteerd. Daarom keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een ondernemer die het motorrijtuig heeft uitgevoerd in deze situatie op verzoek teruggaaf van het hele bedrag aan betaalde bpm kan krijgen, zonder rekening te hoeven houden met het verminderingspercentage.

Ik stel de volgende voorwaarden aan de ondernemer die om teruggaaf verzoekt:

  • De ondernemer moet schriftelijk verklaren dat met het desbetreffende motorrijtuig in Nederland geen gebruik is gemaakt van de weg.

  • De ondernemer moet aan de hand van boeken en bescheiden aantonen dat het desbetreffende motorrijtuig buiten Nederland is gebracht.

  • De ondernemer moet het motorrijtuig bij de RDW laten registreren met de status ‘Export’.

  • De ondernemer overlegt bij het verzoek om teruggaaf de volgende bescheiden:

    • Als het motorrijtuig is overgebracht naar een andere Lidstaat: een verklaring van een voor de bpm aangewezen Belastingdienstkantoor dat het motorrijtuig, na registratie met de status ‘Export’ bij de RDW, in ongebruikte staat verkeerde.

    • Als het motorrijtuig is overgebracht naar een derde land: ook een verklaring van een voor de bpm aangewezen Belastingdienstkantoor dat het motorrijtuig, na registratie met de status ‘Export’ bij de RDW, in ongebruikte staat verkeerde. Daarnaast een voor uitvoer afgetekend certificaat waaruit de identiteit van het motorrijtuig blijkt.

De teruggaaf wordt slechts verleend als de ondernemer binnen 13 weken nadat het motorrijtuig buiten Nederland is gebracht (beslissend is de datum op het kentekenbewijs deel II voor export) daartoe schriftelijk verzoekt.

11.2 Niet eerder in Nederland gebruikte motorrijtuigen

Voor een gebruikt, maar nooit eerder in Nederland gebruikt, motorrijtuig waarover bpm is betaald, doet zich dezelfde situatie voor als in de vorige paragraaf.

Goedkeuring

Ik keur met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat een ondernemer voor een gebruikt, maar nooit eerder in Nederland gebruikt, motorrijtuig het hele bedrag aan betaalde bpm kan terugkrijgen. Hierbij gelden dezelfde voorwaarden als in de vorige paragraaf. Daarnaast moet de ondernemer aantonen dat het motorrijtuig niet in Nederland is gebruikt. Dit kan hij door het overleggen van het aankoopbewijs van het ingekochte motorrijtuig. Veelal zal op dit bewijs de stand van de kilometerteller zijn vastgelegd. Dit zou een indicatie voor de (in Nederland) ongebruikte staat kunnen zijn.

Een aanwijzing dat het motorrijtuig niet in Nederland is gebruikt kan ook zijn als het tijdstip van de tenaamstelling (Deel I B), het moment van registratie met de status ‘Export’ bij de RDW en het tijdstip waarop om afgifte van een verklaring van ongebruikte staat wordt gevraagd, op een nagenoeg gelijk moment liggen, namelijk binnen een tijdsbestek van 14 dagen.

11.3 Sloop vóór ingebruikname

Een motorrijtuig treedt niet feitelijk toe tot het Nederlandse wegennet, als het desbetreffende motorrijtuig wordt gesloopt, voordat het in gebruik wordt genomen. Voor dit motorrijtuig is echter wel bpm voldaan.

Goedkeuring

Uit praktische overwegingen keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) goed dat in dit geval de ondernemer die het motorrijtuig heeft gesloopt, het hele bedrag aan bpm kan terugkrijgen.

Ik stel hierbij de volgende voorwaarden:

  • De teruggaaf wordt slechts verleend als de ondernemer binnen dertien weken na de inlevering van het kentekenbewijs van het motorrijtuig bij de RDW daartoe schriftelijk verzoekt.

  • De ondernemer verklaart daarin dat met het desbetreffende motorrijtuig in Nederland geen gebruik is gemaakt van de weg.

  • Het voor het motorrijtuig afgegeven kentekenbewijs is bij de RDW ingeleverd, onder vermelding dat het motorrijtuig is gesloopt.

  • Het chassisnummer of het framenummer van het motorrijtuig is leesbaar doorgehaald.

  • Bij het verzoek zit een verklaring van een voor de bpm aangewezen Belastingdienstkantoor. In deze verklaring staat dat het motorrijtuig op het moment waarop het kentekenbewijs werd ingeleverd, in ongebruikte staat verkeerde en dat is geconstateerd dat het chassisnummer of framenummer leesbaar is doorgehaald.

12 Herstelbeleid

12.1 Herstelbeleid inrichtingseisen bestelauto’s

Als een bestelauto niet langer aan de inrichtingseisen voldoet, is belasting naar het tarief voor personenauto’s verschuldigd. In de praktijk doen zich situaties voor waarin de laadruimte voldoet aan de fiscaal vereiste maten en het karakter van bestelauto slechts in geringe mate is aangetast. Het herstel in de hoedanigheid van bestelauto kan betrekkelijk eenvoudig worden gerealiseerd.

Goedkeuring

In de situaties waarin het karakter van de bestelauto slechts in geringe mate is aangetast, keur ik met toepassing van artikel 63 van de AWR (de hardheidsclausule) onder de volgende cumulatieve voorwaarden goed, dat de kentekenhouder eenmalig de gelegenheid krijgt de geconstateerde onregelmatigheden te herstellen.

Voorwaarden

Voor deze goedkeuring gelden de volgende voorwaarden:

  • De laadruimte voldoet aan de fiscale maten;

  • Het vereiste (volledige of lage) tussenschot is aanwezig;

  • De rechterzijde van de laadruimte heeft niet meer dan één zijruit;

  • De linkerzijde van de bestelauto heeft geen zijruiten;

  • Er zijn geen stoelen, banken of andere zitplaatsen in de laadruimte aangebracht;

  • Met betrekking tot het betreffende motorrijtuig is niet eerder een informatieformulier uitgereikt; en

  • De kentekenhouder is niet eerder schriftelijk geïnformeerd over de inrichtingseisen van de bestelauto.

Wanneer aan de voorwaarden voor toepassing van de goedkeuring is voldaan wordt de kentekenhouder in de gelegenheid gesteld om binnen een bepaalde (door de inspecteur aangegeven termijn) de geconstateerde afwijking(en) van de inrichtingseisen te herstellen. Het motorrijtuig moet op een door de inspecteur bepaalde tijd en plaats worden getoond. Als de kentekenhouder verzuimt het motorrijtuig te tonen of als het motorrijtuig niet of onjuist is aangepast, wordt alsnog een naheffingsaanslag opgelegd.

12.2 In het buitenland gekentekend motorrijtuig

Het besluit kent een aantal vrijstellingsregelingen voor het gebruik van een motorrijtuig met buitenlands kenteken door een Nederlands ingezetene. De vrijstellingen van de artikelen 2 (buitenlandse werkgever) en artikel 3 (buitenlands bedrijf) worden bij vergunning verleend en zijn persoon- en motorrijtuiggebonden. Een dergelijke vergunning is niet verplicht maar geeft belanghebbende zekerheid vooraf.

Als de omstandigheden waarvoor de vrijstelling is verleend, wijzigen, is de vergunning niet langer geldig. Dergelijke wijzigingen moeten worden doorgegeven aan de inspecteur, wat ook in de bijlage bij de vergunning staat vermeld. Het kan bijvoorbeeld gaan om vervanging van het motorrijtuig waarvoor de vrijstelling is verleend door een ander niet in Nederland geregistreerd motorrijtuig.

Het niet hebben van een (geldige) vergunning betekent niet zonder meer dat er verschuldigdheid van bpm ontstaat als er gebruik gemaakt wordt van een motorrijtuig met een buitenlands kenteken. De inspecteur zal altijd eerst moeten onderzoeken of er in materiële zin recht op de vrijstelling bestaat. Een vergunning kan niet worden geweigerd om de enkele reden dat niet is voldaan aan een formele voorwaarde (bijvoorbeeld het aanvragen van de vergunning voor aanvang van het gebruik van de weg).

13 Ingetrokken regelingen

De volgende besluiten zijn ingetrokken met ingang van de inwerkingtreding van dit besluit:

  • besluit van 4 maart 2014, BLKB 2014/127M;

14 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit wordt in de Staatscourant gepubliceerd.

Dit besluit kan worden aangehaald als Kaderbesluit bpm.

Den Haag, 17 december 2014

De Staatssecretaris van Financiën, Namens deze, T.W.M. Poolen Lid van het managementteam Belastingdienst

Naar boven