Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 december 2014, houdende regels voor het verstrekken van subsidie ten behoeve van zorginfrastructuur (Subsidieregeling voortzetting zorginfrastructuur 2015–2017)

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 11.4.1 van de Wet langdurige zorg;

BESLUIT:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

accountant:

accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

beleidsregel:

beleidsregel van de zorgautoriteit;

bijdragen van derden:

bijdragen in de kosten die de subsidieontvanger van derden ontvangt;

eigen bijdrage:

bijdrage in de kosten die de subsidieontvanger zelf levert;

jaarrekening:

jaarrekening als bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

kosten:

kosten, bedoeld in artikel 1.4;

minister:

minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

opbrengsten:

eigen bijdrage en bijdragen van derden, vermeerderd met de aangevraagde, verleende of vastgestelde subsidie;

organisatie:

privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld;

wet:

Wet langdurige zorg;

zorginfrastructuur:
  • 1°. ruimten voor het verlenen van extramurale zorg, met inbegrip van sociale restaurants en keukenvoorzieningen die voor 1 januari 2013 werden bekostigd op basis van de toenmalige beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’;

  • 2°. ruimten en technologische voorzieningen voor het verlenen van oproepbare of onplanbare zorg met een hoge frequentie, met uitzondering van ADL-assistentie in en om een ADL-woning.

Artikel 1.2

  • 1. De zorgautoriteit kan in de periode 2015 tot en met 2017 aan een organisatie jaarlijks een subsidie verstrekken voor zorginfrastructuur ten behoeve van projecten ter verbetering van de wijze waarop verzekerde zorg op grond van een zorgverzekering of op grond van de wet, maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, of jeugdhulp als bedoeld in de Jeugdwet wordt geleverd aan cliënten die niet in een instelling verblijven.

  • 2. De subsidie wordt slechts verstrekt voor een project dat voor 1 juli 2013 is gestart met de levering aan cliënten van zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en dat in aanmerking komt voor een vergoeding als bedoeld in de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’ (CA-300-578; Stcrt. 2013, nr. 18614).

Artikel 1.3

De subsidie wordt per kalenderjaar verstrekt.

Artikel 1.4

Voor subsidie komen uitsluitend in aanmerking:

  • a. kosten van erfpacht, afschrijvingen, rente, huur en lease die samenhangen met een investering van voor 1 juli 2013 in gebouwen of technische zorginfrastructuur, berekend overeenkomstig de beleidsregel ‘Kapitaallasten bestaande zorgaanbieders’ (CA-300-610; Stcrt. 2014, nr. 19653);

  • b. kosten van energie, belastingen, inrichting en onderhoud, een en ander met uitzondering van personeelskosten, voor zorginfrastructuur die tot stand is gebracht voor 1 juli 2013 of die met aantoonbare goedkeuring van het zorgkantoor, bedoeld in artikel 1.1.1 van de Regeling subsidies AWBZ, blijkens een voor 1 juli 2013 door de organisatie gesloten schriftelijke overeenkomst uiterlijk 31 december 2017 tot stand wordt gebracht.

HOOFDSTUK 2. AANVRAAG

Artikel 2.1

  • 1. Een aanvraag tot verlening van een subsidie wordt ontvangen uiterlijk op 31 oktober voor de aanvang van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De zorgautoriteit kan ontheffing tot en met 15 december verlenen van de termijn, bedoeld in het eerste lid, indien de aanvraag tot ontheffing is ontvangen voor afloop van die termijn.

Artikel 2.2

De aanvraag tot verlening van de subsidie bestaat in ieder geval uit een activiteitenplan en een begroting.

Artikel 2.3

  • 1. Voor een aanvraag tot verlening van de subsidie wordt een door de zorgautoriteit vastgesteld formulier gebruikt.

  • 2. Het aanvraagformulier wordt ondertekend door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen.

Artikel 2.4

  • 1. Indien de aanvraag tot verlening van de subsidie wordt ingediend door een privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan de zorgautoriteit op grond van deze regeling geen subsidie heeft verstrekt ten behoeve van het jaar voorafgaand aan het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, gaat de aanvraag voorts vergezeld van:

    • a. een afschrift van de inschrijving van de aanvrager in het Handelsregister;

    • b. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd;

    • c. indien de aanvraag is ondertekend door een of meer andere personen dan de personen die op grond van de statuten bevoegd zijn de aanvrager te vertegenwoordigen: een afschrift van de volmacht voor het ondertekenen van de aanvraag;

    • d. de laatst opgemaakte jaarrekening dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

  • 2. De afschriften, bedoeld in het eerste lid, kunnen achterwege blijven, indien de aanvrager er redelijkerwijs van uit mag gaan dat deze gegevens bij de zorgautoriteit bekend zijn

  • 3. De zorgautoriteit kan ontheffing verlenen van het eerste lid.

Artikel 2.5

  • 1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, stelt de zorgautoriteit de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag tot verlening van de subsidie binnen zes weken aan te vullen.

  • 2. De zorgautoriteit kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de aanvraag binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, niet of niet voldoende is aangevuld.

HOOFDSTUK 3. VERLENING

Artikel 3.1

  • 1. De zorgautoriteit besluit over de verlening van de subsidie uiterlijk op 1 februari van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. Indien een volledige aanvraag is ontvangen na 31 oktober voor de aanvang van het jaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, beslist de zorgautoriteit, in afwijking van het eerste lid, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot verlening.

Artikel 3.2

  • 1. De zorgautoriteit vermeldt in het besluit tot verlening van de subsidie de wijze waarop de subsidie wordt berekend.

  • 2. In het besluit tot verlening wordt geen bedrag vermeld waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld.

HOOFDSTUK 4. BEVOORSCHOTTING EN VERPLICHTINGEN

Artikel 4.1

  • 1. De zorgautoriteit verleent bij het besluit tot verlening van de subsidie ambtshalve tevens een voorschot ter hoogte van 85% van een bedrag dat bestaat uit de begrote kosten verminderd met de begrote bijdragen van derden en de begrote eigen bijdrage.

  • 2. De zorgautoriteit betaalt het voorschot in gelijke delen in de maanden maart, april, mei, juni, juli, augustus, september, oktober, november en december.

  • 3. Op verzoek van de aanvrager of indien de aanvraag na afloop van de aanvraagtermijn is ingediend, kan de zorgautoriteit van het tweede lid afwijken.

Artikel 4.2

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

  • a. de doelstellingen van de gesubsidieerde activiteiten op doelmatige wijze worden nagestreefd,

  • b. de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten op verantwoorde wijze wordt bestuurd en

  • c. de voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten benodigde middelen op verantwoorde wijze worden beheerd.

Artikel 4.3

  • 1. De subsidieontvanger voert een zodanig ingerichte administratie, dat daarin altijd de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en verplichtingen, betalingen en ontvangsten alsmede kosten en opbrengsten kunnen worden nagegaan.

  • 2. De administratie wordt op overzichtelijke, controleerbare en doelmatige wijze ingericht.

  • 3. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

Artikel 4.4

  • 1. De subsidieontvanger meldt meteen aan de zorgautoriteit als:

    • a. het tijdens de periode waarvoor de subsidie is verleend aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,

    • b. het aannemelijk is geworden dat niet of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan of

    • c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

  • 2. De melding wordt schriftelijk gedaan. De melding wordt voorzien van een toelichting. Bij de melding worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 4.5

De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel 4.6

  • 1. De subsidieontvanger werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de zorgautoriteit ingesteld onderzoek dat erop is gericht de zorgautoriteit inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie.

  • 2. De subsidieontvanger werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister inlichtingen te verschaffen voor de ontwikkeling van het beleid van de minister.

Artikel 4.7

De zorgautoriteit kan bij de verlening van de subsidie verplichtingen opleggen als bedoeld in artikel 4:38 van de Algemene wet bestuursrecht.

HOOFDSTUK 5. VASTSTELLING

Artikel 5.1

  • 1. De subsidieontvanger dient uiterlijk op 31 mei na afloop van het jaar waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2. De zorgautoriteit kan ontheffing tot en met 31 juli verlenen van de termijn, bedoeld in het eerste lid, indien de ontheffing is aangevraagd voor afloop van die termijn.

  • 3. Een aanvraag tot vaststelling die na 31 juli na afloop van het jaar waarvoor de subsidie is verleend wordt ontvangen, wordt afgewezen.

Artikel 5.2

  • 1. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie bestaat in ieder geval uit een activiteitenverslag en een financieel verslag.

  • 2. Voor een aanvraag van de vaststelling van een subsidie wordt een door de zorgautoriteit vastgesteld formulier gebruikt.

  • 3. Het aanvraagformulier wordt ondertekend door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen

Artikel 5.3

  • 1. De subsidieontvanger doet het financieel verslag vergezellen van een controleverklaring van een accountant, opgesteld overeenkomstig een door de zorgautoriteit vastgestelde model met inachtneming van een door de zorgautoriteit vastgesteld protocol.

  • 2. Het financieel verslag gaat vergezeld van een rapport van feitelijke bevindingen omtrent de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de subsidieontvanger, opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de zorgautoriteit vastgesteld model met inachtneming van een door de zorgautoriteit vastgesteld protocol.

Artikel 5.4

Op verzoek van de zorgautoriteit legt de subsidieontvanger in aanvulling op de aanvraag tot vaststelling van de subsidie een jaarrekening over.

Artikel 5.5

  • 1. Indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag of indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, stelt de zorgautoriteit de aanvrager in de gelegenheid de aanvraag tot vaststelling van de subsidie binnen acht weken aan te vullen.

  • 2. De zorgautoriteit kan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de aanvraag binnen de termijn, bedoeld in het eerste lid, niet of niet voldoende is aangevuld.

Artikel 5.6

De subsidie wordt vastgesteld op een bedrag dat bestaat uit de werkelijke kosten verminderd met de werkelijke bijdragen van derden en de werkelijke eigen bijdrage.

Artikel 5.7

  • 1. De zorgautoriteit besluit over de vaststelling van de subsidie uiterlijk op 31 oktober na afloop van het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. Indien een volledige aanvraag is ontvangen na 31 mei na afloop van het jaar waarvoor de subsidie is verleend, beslist de zorgautoriteit, in afwijking van het eerste lid, binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling.

HOOFDSTUK 6. SLOTBEPALINGEN

Artikel 6.1

  • 1. In afwijking van artikel 2.1, eerste lid, wordt een aanvraag ten behoeve van 2015 uiterlijk op 30 april 2015 ontvangen.

  • 2. In afwijking van artikel 3.1 besluit de zorgautoriteit uiterlijk op 1 augustus 2015 of, indien een volledige aanvraag tot verlening na 30 april 2015 is ontvangen, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag tot verlening.

  • 2. In afwijking van artikel 4.1, tweede lid, betaalt de zorgautoriteit het voorschot op de subsidie ten behoeve van 2015 over de maanden tot en met de maand van het besluit in een keer.

Artikel 6.2

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervalt met ingang van 1 januari 2018, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op subsidies die op grond van deze regeling zijn verstrekt.

Artikel 6.3

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling voortzetting zorginfrastructuur 2015–2017.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

TOELICHTING

Algemeen

In 2006 is gestart met het stimuleren van projecten voor het opzetten van infrastructuur waarmee gemakkelijker zorg in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) verleend kon worden aan verzekerden zonder dat zij daarvoor in een instelling hoeven te verblijven. Zorgaanbieders konden samen met het zorgkantoor van hun regio een project starten en een beroep doen op middelen uit de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’ van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De doelstelling van de beleidsregel was om het zogenaamde ‘halen’ en ‘brengen’ van extramurale zorg te ondersteunen door daartoe ruimten en technologische voorzieningen te financieren. Zo kan oproepbare of onplanbare zorg met een hoge frequentie geleverd worden. In de praktijk gaat het in het overgrote deel van de gevallen (ruim 80%) om zorginfrastructuur van technologische aard, zoals alarmering, beeldzorg en meldcentrales. In een relatief klein deel van de gevallen gaat het om ruimten als fysieke steunpunten of sociale restaurants.

Naar aanleiding van een evaluatie van deze zorginfrastructuur medio juni 2011 is besloten dat sociale restaurants en keukenvoorzieningen niet meer onder de beleidsregel vallen. Het effect van die restaurants en voorzieningen was niet vast te stellen en een gestructureerde exploitatie ontbrak vaak. Met ingang van 1 januari 2013 zijn investeringen in sociale restaurants en keukenvoorzieningen daarom uitgesloten van de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’.

Per 2015 treedt de Wet langdurige zorg (Wlz) in werking (Kamerstukken I 2014/15, 33 891, nr. C). De Wlz vervangt de AWBZ. Een deel van de zorg in de zin van de AWBZ is overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Met de Wlz is de grondslag aan de bovengeschetste beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’ komen te ontvallen. De extramurale zorg waarvoor de zorginfrastructuur bedoeld is, valt immers niet meer onder de Wlz. In dat verband is aan de zorgaanbieders en de zorgkantoren in juni 2013 meegedeeld dat de vergoeding voor projecten die na 1 juli 2013 zijn gestart met de levering van zorg of de (technische) ondersteuning van de levering van zorg, vanaf januari 2015 niet meer zouden worden ondersteund. Besloten is om voor projecten die uiterlijk 1 juli 2013 in aanmerking kwamen voor een vergoeding als bedoeld in de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’ tijdelijk, tot 1 januari 2018, een bijdrage te verlenen. De onderhavige subsidieregeling strekt daartoe. Hiermee kunnen de gevolgen van de overheveling van zorg uit de AWBZ worden versoepeld, kan de infrastructuur in stand gehouden worden en worden instellingen in staat gesteld voor de zorginfrastructuur een functie te vinden in bijvoorbeeld één van de bovengenoemde wettelijke domeinen.

De subsidie wordt op aanvraag verleend. Het bedrag van de subsidie wordt dan nog niet bepaald. Wel wordt een raming gemaakt van de kosten, gemoeid met het in stand houden van de zorginfrastructuur. Op basis daarvan wordt een voorschot verstrekt. Na afloop van elke jaar wordt de subsidie vastgesteld aan de hand van de werkelijke kosten, de werkelijke opbrengsten en de werkelijke eigen bijdrage. Eerst op dat moment wordt de hoogte van de subsidie bepaald.

Naar verwachting is met deze subsidieregeling in 2015 € 100 mln. gemoeid, in 2016 € 90 mln. en in 2017 € 80 mln. Dekking hiervan was reeds voorzien binnen het beschikbare kader.

De effecten van deze regeling op fraudegevoeligheid, administratieve lasten en regeldruk zijn neutraal. Het betreft immers de voortzetting van een bestaande bekostiging op een andere grondslag.

Artikelsgewijs

Artikel 1.1

De definitie van zorginfrastructuur valt samen met het begrip zorginfrastructuur in de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’.

Ingevolge artikel 11.4.1 van de Wlz wordt subsidie verstrekt voor de voortzetting van projecten ten behoeve van cliënten die niet in een instelling verblijven. Daarom wordt in deze regeling de term ‘organisatie’ gebruikt. Een organisatie is altijd een rechtspersoon.

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen worden gespecificeerd in artikel 1.4.

Voor het overige spreken de begripsbepalingen voor zich.

Artikel 1.2

De afbakening van de periode waarin de subsidie kan worden verstrekt en de doelgroep waaraan de subsidie kan worden verstrekt, is ontleend aan artikel 11.4.1 van de Wlz. Om in aanmerking te komen voor subsidie dient het project voor 1 juli 2013 daadwerkelijk te zijn aangevangen met het op verbeterde wijze leveren van de extramurale zorg die indertijd onder de AWBZ viel. Bovendien moet het gaan om een project waarvoor een vergoeding als bedoeld in de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’ (CA-300-578) is of wordt verstrekt.

Artikel 1.3

In de periode 2015 tot en met 2017 wordt de subsidie jaarlijks verstrekt.

Artikel 1.4

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn dezelfde kosten als bedoeld in de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’. Het moet gaan om kosten voor zorginfrastructuur die al voor 1 juli 2013 bestond en voor zorginfrastructuur die ten behoeve van het project nog gerealiseerd zou worden. In dat laatste geval wordt verlangd dat het toenmalige zorgkantoor in de desbetreffende regio reeds voor 1 juli 2013 goedkeuring heeft gegeven voor de (kosten van) investeringen in zorginfrastructuur. De goedkeuring dient aan de hand van bestaande schriftelijk documenten aangetoond te worden. Dat kan bijvoorbeeld blijken uit een aanvraag voor de bekostiging van de zorginfrastructuur die door de zorgaanbieder met het zorgkantoor gezamenlijk bij de NZa is ingediend voor genoemde datum. Verder wordt verlangd dat er voor 1 juli 2013 sprake was van onomkeerbare, schriftelijk vastgelegde, contractuele verplichtingen voor het uiterlijk op 31 december 2017 daadwerkelijk realiseren van de zorginfrastructuur.

Artikel 2.1

De termijn voor het aanvragen van subsidie sluit jaarlijks op 31 oktober. Op verzoek is uitstel mogelijk tot en met 15 december. Dat verzoek dient voor afloop van de termijn gedaan te worden. Uitstel wordt alleen toegestaan wanneer een tijdige aanvraag redelijkerwijze niet verwacht mag worden. In dit verband wordt nog gewezen op de mogelijkheid een onvolledige of onjuiste aanvraag in te dienen, waarna de gelegenheid wordt geboden tot aanvulling en correctie (artikel 2.5).

Artikel 2.2

In het activiteitenplan geeft de organisatie aan voor welke doelgroep en zorg de zorginfrastructuur in stand wordt gehouden. De begroting is een opgave van te verwachten kosten en opbrengsten met betrekking tot die zorginfrastructuur.

Artikel 2.3

Het aanvraagformulier is te verkrijgen bij de NZa. De aanvraag wordt gedaan door iemand die dat namens de organisatie mag doen.

Artikel 2.4

Bij de aanvraag legt de organisatie, indien nodig, gegevens over zichzelf over. Hieruit kan bijvoorbeeld worden opgemaakt of de aanvraag is ondertekend door een daartoe bevoegde persoon.

Artikel 2.5

Bij onjuiste of onvolledige aanvragen tot verhoging van de verleende subsidie wordt eenmaal de gelegenheid geboden om de aanvraag te completeren. Wordt deze gelegenheid niet, niet tijdig of niet genoegzaam benut, dan kan de aanvraag buiten behandeling worden gesteld. Er wordt dan geen subsidie verstrekt.

Artikel 3.1

Binnen drie maanden na sluiting van de reguliere aanvraagtermijn, besluit de NZa over de verlening van de subsidies. Het kan zijn dat een aanvraag later is ontvangen, bijvoorbeeld omdat uitstel is gegeven of omdat de aanvraag aanvulling of correctie behoefde. Dan besluit de NZa binnen dertien weken na ontvangst van de volledige en juiste aanvraag over de verlening.

Artikel 3.2

Er wordt niet een vast of maximum subsidiebedrag verleend. De subsidie wordt immers achteraf vastgesteld op basis van de werkelijke kosten, de werkelijke opbrengsten en de werkelijke eigen bijdrage. Bij de verlening volstaat de NZa volstaat met een beschrijving van de manier waarop het bedrag van de subsidie bij de vaststelling zal worden berekend.

Artikel 4.1

Er wordt wel een voorschot verstrekt op de subsidie. Het voorschot wordt gebaseerd op een raming van de kosten, verminderd met de opbrengsten en de eigen bijdrage. 85% daarvan wordt in maandelijkse termijnen vooruitbetaald. De betalingen worden verricht door Zorginstituut Nederland.

Artikel 4.2

Deze bepaling bevat een algemeen geformuleerde verplichting van de subsidieontvanger. De subsidieontvanger wordt geacht doeltreffend en doelmatig te werk te gaan. Voor doeltreffend en doelmatig opereren is het nodig de activiteiten weloverwogen aan te sturen en de personele, materiële en financiële middelen verstandig in te zetten. In concreto betekent dit dat geen onnodige kosten gemaakt worden en dat mogelijkheden benut worden om opbrengsten te genereren.

Artikel 4.3

De subsidieontvanger dient in ieder geval de gegevens bij te houden op basis waarvan uiteindelijk de subsidie wordt bevoorschot en vastgesteld. Uit de administratie dient onder meer aan de hand van contracten en facturen de opbouw van de subsidiedeclaratie te herleiden te zijn. Nagegaan moet kunnen worden of kapitaallasten en de kosten voor vaste activa aan de eisen voor subsidiëring voldoen.

Artikel 4.4

Deze bepaling schrijft in drie situaties een meldingsplicht voor. Ten eerste is de subsidieontvanger verplicht te melden wanneer de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht. Ten tweede geldt een meldingsplicht indien niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Ten derde kunnen zich, los van de activiteiten en verplichtingen, ook andere wijzigingen in de omstandigheden voordoen die van belang zijn voor de subsidieverstrekking en daarom gemeld dienen te worden. Een evident voorbeeld doet zich voor indien de subsidieontvanger in surseance van betaling is geraakt of haar faillissement wordt aangevraagd of uitgesproken. Ook een statutenwijziging of een fusie kan tot een zodanige meldingsplicht leiden.

Het voldoen aan de meldingsplicht is van groot belang. Op basis van tijdige informatie van de subsidieontvanger kan de subsidie immers nog lopende de subsidieperiode worden aangepast.

Artikel 4.5

Wanneer de zorginfrastructuur wordt ingezet ten behoeve van derden, dient de subsidieontvanger een ten minste kostendekkende vergoeding te verlangen. Op die manier kunnen opbrengsten worden verkregen waarmee kosten voor de zorginfrastructuur gedekt kunnen worden.

Bovendien wordt zo het behalen van concurrentievoordelen voorkomen. Indien een subsidieontvanger bijvoorbeeld (een deel van) de zorginfrastructuur gebruikt voor activiteiten in het kader van de Wmo die de gemeente bij de subsidieontvanger afneemt, dan moet de subsidieontvanger de kosten van het gebouw die aan de Wmo-activiteiten zijn toe te rekenen, aan de gemeente doorberekenen of in de aan de gemeente berekende prijs opnemen. Die doorberekening of prijsstelling moet ten minste kostendekkend zijn. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld bij verhuur van ruimten door de subsidieontvanger aan een bedrijf.

Artikel 4.6

Met de introductie van de Wlz, de Jeugdwet en de Wmo zijn allerlei ontwikkelingen in de zorg in gang gezet. Het is dan ook van belang om daar inzicht in te kunnen verkrijgen. Subsidieontvangers zijn derhalve verplicht om mee te werken aan onderzoek daarnaar.

Verder kan nader onderzoek ook nodig zijn voor een beslissing over het verstrekken van een subsidie.

Artikel 4.7

Op voorhand dienen zich geen verdere verplichtingen voor de subsidieontvanger aan. Het is evenwel niet uitgesloten dat de NZa naar aanleiding van een aanvraag van subsidie het toch opportuun acht een verplichting op te leggen. Deze mogelijkheid is beperkt tot verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.

Artikel 5.1

De termijn voor het aanvragen van de vaststelling van de subsidie sluit jaarlijks op 31 mei. Op verzoek is uitstel mogelijk tot en met 31 juli. Dat verzoek dient voor afloop van de termijn gedaan te worden. Uitstel wordt alleen toegestaan wanneer een tijdige aanvraag redelijkerwijze niet verwacht mag worden. In dit verband wordt nog gewezen op de mogelijkheid een onvolledige of onjuiste aanvraag in te dienen, waarna de gelegenheid wordt geboden tot aanvulling en correctie (artikel 5.5). Aanvragen die na 31 juli nog worden ontvangen, worden in ieder geval afgewezen. Dat betekent dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld.

Artikel 5.2

In het activiteitenverslag geeft de organisatie aan voor welke doelgroep en zorg de zorginfrastructuur in stand is gehouden. Daarbij wordt ook beschreven welke zorginfrastructuur is aangewend. Het financieel verslag is een opgave van de werkelijke kosten en de werkelijke opbrengsten met betrekking tot de zorginfrastructuur.

Artikel 5.3

De aanvraag tot vaststelling wordt gecontroleerd door de accountant. De modellen voor de door de accountant op te stellen stukken en de daartoe te hanteren protocollen zijn verkrijgbaar bij de NZa.

Artikel 5.5

Bij een onjuiste of onvolledige verantwoording van de verleende subsidie wordt eenmaal de gelegenheid geboden om de aanvraag te completeren. Wordt deze gelegenheid niet, niet tijdig of niet genoegzaam benut, dan kan de aanvraag tot vaststelling buiten behandeling worden gelaten. De subsidie wordt dan op nihil gesteld.

Artikel 5.6

Bij de verlening is de hoogte van het subsidiebedrag nog niet bepaald. Dat gebeurt bij de vaststelling. De vaststelling van de subsidie geschiedt op basis van de werkelijke kosten, de werkelijke opbrengsten en de werkelijke eigen bijdrage. De opbrengsten bestaan bijvoorbeeld uit opbrengsten door verhuur en verkoop gedurende het boekjaar. Eigen bijdragen van de subsidieontvanger in de kosten worden in mindering gebracht op de subsidie. De subsidie is gelijk aan: de werkelijke kosten minus de werkelijke bijdragen van derden en minus de werkelijke eigen bijdrage.

De bijdragen van derden worden toegerekend aan het jaar waarop die betrekking hebben. Het moment van feitelijke uitbetaling is niet doorslaggevend. Indien bijvoorbeeld opbrengsten uit verhuur van een ruimte in 2015 in 2016 door de subsidieontvanger op een bankrekening worden ontvangen, tellen deze opbrengsten mee bij het bereken van de subsidie over 2015.

Het bedrag van de vastgestelde subsidie zal in veel gevallen afwijken van het bedrag dat aan voorschotten is betaald. Als de vastgestelde subsidie hoger is, wordt het verschil bijbetaald. Als de vastgestelde subsidie lager is, wordt het verschil teruggevorderd. Een en ander vloeit voort uit de artikelen 4:87 en 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 5.7

Binnen vijf maanden na sluiting van de reguliere termijn voor de verantwoording, besluit de NZa over de vaststelling van de subsidies. Het kan zijn dat een verantwoording later is ontvangen, bijvoorbeeld omdat uitstel is gegeven of omdat de aanvraag tot vaststelling aanvulling of correctie behoefde. Dat besluit de NZa binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de volledige en juiste aanvraag over de vaststelling.

Artikel 6.1

Organisaties, NZa en Zorginstituut Nederland hebben tijd nodig om zich voor te bereiden op de uitvoering van deze subsidieregeling. Gelet op de datum van publicatie van deze subsidieregeling kunnen aanvragen tot verlening van de subsidie daarom tot en met 30 april 2015 worden gedaan. Over de aanvragen wordt dan ook later besloten dan gebruikelijk, namelijk uiterlijk 31 juli 2015. Tenzij de aanvraag na de reguliere termijn is ontvangen, in welk geval de beslistermijn dertien weken beloopt.

De voorschotten worden in 2015 ook anders betaald. De voorschotten over de maanden tot en met de maand waarin de subsidie wordt verleend, worden in één keer betaald. Daarna vangen de reguliere maandelijkse betalingen aan.

Artikel 6.2

De regeling geldt net zolang als het overgangsregime voor kapitaallasten in de Wlz, namelijk tot 1 januari 2018. Dan vervalt de regeling, zij het dat verstrekte subsidies nog wel overeenkomstig de regeling worden afgehandeld.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.J. van Rijn

Naar boven