TOELICHTING
Algemeen
In 2006 is gestart met het stimuleren van projecten voor het opzetten van infrastructuur
waarmee gemakkelijker zorg in de zin van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
verleend kon worden aan verzekerden zonder dat zij daarvoor in een instelling hoeven
te verblijven. Zorgaanbieders konden samen met het zorgkantoor van hun regio een project
starten en een beroep doen op middelen uit de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’ van
de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De doelstelling van de beleidsregel was om het
zogenaamde ‘halen’ en ‘brengen’ van extramurale zorg te ondersteunen door daartoe
ruimten en technologische voorzieningen te financieren. Zo kan oproepbare of onplanbare
zorg met een hoge frequentie geleverd worden. In de praktijk gaat het in het overgrote
deel van de gevallen (ruim 80%) om zorginfrastructuur van technologische aard, zoals
alarmering, beeldzorg en meldcentrales. In een relatief klein deel van de gevallen
gaat het om ruimten als fysieke steunpunten of sociale restaurants.
Naar aanleiding van een evaluatie van deze zorginfrastructuur medio juni 2011 is besloten
dat sociale restaurants en keukenvoorzieningen niet meer onder de beleidsregel vallen.
Het effect van die restaurants en voorzieningen was niet vast te stellen en een gestructureerde
exploitatie ontbrak vaak. Met ingang van 1 januari 2013 zijn investeringen in sociale
restaurants en keukenvoorzieningen daarom uitgesloten van de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’.
Per 2015 treedt de Wet langdurige zorg (Wlz) in werking (Kamerstukken I 2014/15, 33 891, nr. C). De Wlz vervangt de AWBZ. Een deel van de zorg in de zin van de AWBZ is overgeheveld
naar de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning
2015 (Wmo). Met de Wlz is de grondslag aan de bovengeschetste beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’
komen te ontvallen. De extramurale zorg waarvoor de zorginfrastructuur bedoeld is,
valt immers niet meer onder de Wlz. In dat verband is aan de zorgaanbieders en de
zorgkantoren in juni 2013 meegedeeld dat de vergoeding voor projecten die na 1 juli
2013 zijn gestart met de levering van zorg of de (technische) ondersteuning van de
levering van zorg, vanaf januari 2015 niet meer zouden worden ondersteund. Besloten
is om voor projecten die uiterlijk 1 juli 2013 in aanmerking kwamen voor een vergoeding
als bedoeld in de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’ tijdelijk, tot 1 januari 2018,
een bijdrage te verlenen. De onderhavige subsidieregeling strekt daartoe. Hiermee
kunnen de gevolgen van de overheveling van zorg uit de AWBZ worden versoepeld, kan
de infrastructuur in stand gehouden worden en worden instellingen in staat gesteld
voor de zorginfrastructuur een functie te vinden in bijvoorbeeld één van de bovengenoemde
wettelijke domeinen.
De subsidie wordt op aanvraag verleend. Het bedrag van de subsidie wordt dan nog niet
bepaald. Wel wordt een raming gemaakt van de kosten, gemoeid met het in stand houden
van de zorginfrastructuur. Op basis daarvan wordt een voorschot verstrekt. Na afloop
van elke jaar wordt de subsidie vastgesteld aan de hand van de werkelijke kosten,
de werkelijke opbrengsten en de werkelijke eigen bijdrage. Eerst op dat moment wordt
de hoogte van de subsidie bepaald.
Naar verwachting is met deze subsidieregeling in 2015 € 100 mln. gemoeid, in 2016
€ 90 mln. en in 2017 € 80 mln. Dekking hiervan was reeds voorzien binnen het beschikbare
kader.
De effecten van deze regeling op fraudegevoeligheid, administratieve lasten en regeldruk
zijn neutraal. Het betreft immers de voortzetting van een bestaande bekostiging op
een andere grondslag.
Artikelsgewijs
Artikel 1.1
De definitie van zorginfrastructuur valt samen met het begrip zorginfrastructuur in
de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’.
Ingevolge artikel 11.4.1 van de Wlz wordt subsidie verstrekt voor de voortzetting
van projecten ten behoeve van cliënten die niet in een instelling verblijven. Daarom
wordt in deze regeling de term ‘organisatie’ gebruikt. Een organisatie is altijd een
rechtspersoon.
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen worden gespecificeerd in artikel 1.4.
Voor het overige spreken de begripsbepalingen voor zich.
Artikel 1.2
De afbakening van de periode waarin de subsidie kan worden verstrekt en de doelgroep
waaraan de subsidie kan worden verstrekt, is ontleend aan artikel 11.4.1 van de Wlz.
Om in aanmerking te komen voor subsidie dient het project voor 1 juli 2013 daadwerkelijk
te zijn aangevangen met het op verbeterde wijze leveren van de extramurale zorg die
indertijd onder de AWBZ viel. Bovendien moet het gaan om een project waarvoor een
vergoeding als bedoeld in de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’ (CA-300-578) is of
wordt verstrekt.
Artikel 1.3
In de periode 2015 tot en met 2017 wordt de subsidie jaarlijks verstrekt.
Artikel 1.4
De kosten die voor subsidie in aanmerking komen, zijn dezelfde kosten als bedoeld
in de beleidsregel ‘Zorginfrastructuur’. Het moet gaan om kosten voor zorginfrastructuur
die al voor 1 juli 2013 bestond en voor zorginfrastructuur die ten behoeve van het
project nog gerealiseerd zou worden. In dat laatste geval wordt verlangd dat het toenmalige
zorgkantoor in de desbetreffende regio reeds voor 1 juli 2013 goedkeuring heeft gegeven
voor de (kosten van) investeringen in zorginfrastructuur. De goedkeuring dient aan
de hand van bestaande schriftelijk documenten aangetoond te worden. Dat kan bijvoorbeeld
blijken uit een aanvraag voor de bekostiging van de zorginfrastructuur die door de
zorgaanbieder met het zorgkantoor gezamenlijk bij de NZa is ingediend voor genoemde
datum. Verder wordt verlangd dat er voor 1 juli 2013 sprake was van onomkeerbare,
schriftelijk vastgelegde, contractuele verplichtingen voor het uiterlijk op 31 december
2017 daadwerkelijk realiseren van de zorginfrastructuur.
Artikel 2.1
De termijn voor het aanvragen van subsidie sluit jaarlijks op 31 oktober. Op verzoek
is uitstel mogelijk tot en met 15 december. Dat verzoek dient voor afloop van de termijn
gedaan te worden. Uitstel wordt alleen toegestaan wanneer een tijdige aanvraag redelijkerwijze
niet verwacht mag worden. In dit verband wordt nog gewezen op de mogelijkheid een
onvolledige of onjuiste aanvraag in te dienen, waarna de gelegenheid wordt geboden
tot aanvulling en correctie (artikel 2.5).
Artikel 2.2
In het activiteitenplan geeft de organisatie aan voor welke doelgroep en zorg de zorginfrastructuur
in stand wordt gehouden. De begroting is een opgave van te verwachten kosten en opbrengsten
met betrekking tot die zorginfrastructuur.
Artikel 2.3
Het aanvraagformulier is te verkrijgen bij de NZa. De aanvraag wordt gedaan door iemand
die dat namens de organisatie mag doen.
Artikel 2.4
Bij de aanvraag legt de organisatie, indien nodig, gegevens over zichzelf over. Hieruit
kan bijvoorbeeld worden opgemaakt of de aanvraag is ondertekend door een daartoe bevoegde
persoon.
Artikel 2.5
Bij onjuiste of onvolledige aanvragen tot verhoging van de verleende subsidie wordt
eenmaal de gelegenheid geboden om de aanvraag te completeren. Wordt deze gelegenheid
niet, niet tijdig of niet genoegzaam benut, dan kan de aanvraag buiten behandeling
worden gesteld. Er wordt dan geen subsidie verstrekt.
Artikel 3.1
Binnen drie maanden na sluiting van de reguliere aanvraagtermijn, besluit de NZa over
de verlening van de subsidies. Het kan zijn dat een aanvraag later is ontvangen, bijvoorbeeld
omdat uitstel is gegeven of omdat de aanvraag aanvulling of correctie behoefde. Dan
besluit de NZa binnen dertien weken na ontvangst van de volledige en juiste aanvraag
over de verlening.
Artikel 3.2
Er wordt niet een vast of maximum subsidiebedrag verleend. De subsidie wordt immers
achteraf vastgesteld op basis van de werkelijke kosten, de werkelijke opbrengsten
en de werkelijke eigen bijdrage. Bij de verlening volstaat de NZa volstaat met een
beschrijving van de manier waarop het bedrag van de subsidie bij de vaststelling zal
worden berekend.
Artikel 4.1
Er wordt wel een voorschot verstrekt op de subsidie. Het voorschot wordt gebaseerd
op een raming van de kosten, verminderd met de opbrengsten en de eigen bijdrage. 85%
daarvan wordt in maandelijkse termijnen vooruitbetaald. De betalingen worden verricht
door Zorginstituut Nederland.
Artikel 4.2
Deze bepaling bevat een algemeen geformuleerde verplichting van de subsidieontvanger.
De subsidieontvanger wordt geacht doeltreffend en doelmatig te werk te gaan. Voor
doeltreffend en doelmatig opereren is het nodig de activiteiten weloverwogen aan te
sturen en de personele, materiële en financiële middelen verstandig in te zetten.
In concreto betekent dit dat geen onnodige kosten gemaakt worden en dat mogelijkheden
benut worden om opbrengsten te genereren.
Artikel 4.3
De subsidieontvanger dient in ieder geval de gegevens bij te houden op basis waarvan
uiteindelijk de subsidie wordt bevoorschot en vastgesteld. Uit de administratie dient
onder meer aan de hand van contracten en facturen de opbouw van de subsidiedeclaratie
te herleiden te zijn. Nagegaan moet kunnen worden of kapitaallasten en de kosten voor
vaste activa aan de eisen voor subsidiëring voldoen.
Artikel 4.4
Deze bepaling schrijft in drie situaties een meldingsplicht voor. Ten eerste is de
subsidieontvanger verplicht te melden wanneer de activiteiten waarvoor de subsidie
is verleend niet, niet tijdig of niet geheel worden verricht. Ten tweede geldt een
meldingsplicht indien niet, niet tijdig of niet geheel wordt voldaan aan de aan de
subsidie verbonden verplichtingen. Ten derde kunnen zich, los van de activiteiten
en verplichtingen, ook andere wijzigingen in de omstandigheden voordoen die van belang
zijn voor de subsidieverstrekking en daarom gemeld dienen te worden. Een evident voorbeeld
doet zich voor indien de subsidieontvanger in surseance van betaling is geraakt of
haar faillissement wordt aangevraagd of uitgesproken. Ook een statutenwijziging of
een fusie kan tot een zodanige meldingsplicht leiden.
Het voldoen aan de meldingsplicht is van groot belang. Op basis van tijdige informatie
van de subsidieontvanger kan de subsidie immers nog lopende de subsidieperiode worden
aangepast.
Artikel 4.5
Wanneer de zorginfrastructuur wordt ingezet ten behoeve van derden, dient de subsidieontvanger
een ten minste kostendekkende vergoeding te verlangen. Op die manier kunnen opbrengsten
worden verkregen waarmee kosten voor de zorginfrastructuur gedekt kunnen worden.
Bovendien wordt zo het behalen van concurrentievoordelen voorkomen. Indien een subsidieontvanger
bijvoorbeeld (een deel van) de zorginfrastructuur gebruikt voor activiteiten in het
kader van de Wmo die de gemeente bij de subsidieontvanger afneemt, dan moet de subsidieontvanger
de kosten van het gebouw die aan de Wmo-activiteiten zijn toe te rekenen, aan de gemeente
doorberekenen of in de aan de gemeente berekende prijs opnemen. Die doorberekening
of prijsstelling moet ten minste kostendekkend zijn. Hetzelfde geldt voor bijvoorbeeld
bij verhuur van ruimten door de subsidieontvanger aan een bedrijf.
Artikel 4.6
Met de introductie van de Wlz, de Jeugdwet en de Wmo zijn allerlei ontwikkelingen
in de zorg in gang gezet. Het is dan ook van belang om daar inzicht in te kunnen verkrijgen.
Subsidieontvangers zijn derhalve verplicht om mee te werken aan onderzoek daarnaar.
Verder kan nader onderzoek ook nodig zijn voor een beslissing over het verstrekken
van een subsidie.
Artikel 4.7
Op voorhand dienen zich geen verdere verplichtingen voor de subsidieontvanger aan.
Het is evenwel niet uitgesloten dat de NZa naar aanleiding van een aanvraag van subsidie
het toch opportuun acht een verplichting op te leggen. Deze mogelijkheid is beperkt
tot verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie.
Artikel 5.1
De termijn voor het aanvragen van de vaststelling van de subsidie sluit jaarlijks
op 31 mei. Op verzoek is uitstel mogelijk tot en met 31 juli. Dat verzoek dient voor
afloop van de termijn gedaan te worden. Uitstel wordt alleen toegestaan wanneer een
tijdige aanvraag redelijkerwijze niet verwacht mag worden. In dit verband wordt nog
gewezen op de mogelijkheid een onvolledige of onjuiste aanvraag in te dienen, waarna
de gelegenheid wordt geboden tot aanvulling en correctie (artikel 5.5). Aanvragen
die na 31 juli nog worden ontvangen, worden in ieder geval afgewezen. Dat betekent
dat de subsidie op nihil wordt vastgesteld.
Artikel 5.2
In het activiteitenverslag geeft de organisatie aan voor welke doelgroep en zorg de
zorginfrastructuur in stand is gehouden. Daarbij wordt ook beschreven welke zorginfrastructuur
is aangewend. Het financieel verslag is een opgave van de werkelijke kosten en de
werkelijke opbrengsten met betrekking tot de zorginfrastructuur.
Artikel 5.3
De aanvraag tot vaststelling wordt gecontroleerd door de accountant. De modellen voor
de door de accountant op te stellen stukken en de daartoe te hanteren protocollen
zijn verkrijgbaar bij de NZa.
Artikel 5.5
Bij een onjuiste of onvolledige verantwoording van de verleende subsidie wordt eenmaal
de gelegenheid geboden om de aanvraag te completeren. Wordt deze gelegenheid niet,
niet tijdig of niet genoegzaam benut, dan kan de aanvraag tot vaststelling buiten
behandeling worden gelaten. De subsidie wordt dan op nihil gesteld.
Artikel 5.6
Bij de verlening is de hoogte van het subsidiebedrag nog niet bepaald. Dat gebeurt
bij de vaststelling. De vaststelling van de subsidie geschiedt op basis van de werkelijke
kosten, de werkelijke opbrengsten en de werkelijke eigen bijdrage. De opbrengsten
bestaan bijvoorbeeld uit opbrengsten door verhuur en verkoop gedurende het boekjaar.
Eigen bijdragen van de subsidieontvanger in de kosten worden in mindering gebracht
op de subsidie. De subsidie is gelijk aan: de werkelijke kosten minus de werkelijke
bijdragen van derden en minus de werkelijke eigen bijdrage.
De bijdragen van derden worden toegerekend aan het jaar waarop die betrekking hebben.
Het moment van feitelijke uitbetaling is niet doorslaggevend. Indien bijvoorbeeld
opbrengsten uit verhuur van een ruimte in 2015 in 2016 door de subsidieontvanger op
een bankrekening worden ontvangen, tellen deze opbrengsten mee bij het bereken van
de subsidie over 2015.
Het bedrag van de vastgestelde subsidie zal in veel gevallen afwijken van het bedrag
dat aan voorschotten is betaald. Als de vastgestelde subsidie hoger is, wordt het
verschil bijbetaald. Als de vastgestelde subsidie lager is, wordt het verschil teruggevorderd.
Een en ander vloeit voort uit de artikelen 4:87 en 4:95 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 5.7
Binnen vijf maanden na sluiting van de reguliere termijn voor de verantwoording, besluit
de NZa over de vaststelling van de subsidies. Het kan zijn dat een verantwoording
later is ontvangen, bijvoorbeeld omdat uitstel is gegeven of omdat de aanvraag tot
vaststelling aanvulling of correctie behoefde. Dat besluit de NZa binnen tweeëntwintig
weken na ontvangst van de volledige en juiste aanvraag over de vaststelling.
Artikel 6.1
Organisaties, NZa en Zorginstituut Nederland hebben tijd nodig om zich voor te bereiden
op de uitvoering van deze subsidieregeling. Gelet op de datum van publicatie van deze
subsidieregeling kunnen aanvragen tot verlening van de subsidie daarom tot en met
30 april 2015 worden gedaan. Over de aanvragen wordt dan ook later besloten dan gebruikelijk,
namelijk uiterlijk 31 juli 2015. Tenzij de aanvraag na de reguliere termijn is ontvangen,
in welk geval de beslistermijn dertien weken beloopt.
De voorschotten worden in 2015 ook anders betaald. De voorschotten over de maanden
tot en met de maand waarin de subsidie wordt verleend, worden in één keer betaald.
Daarna vangen de reguliere maandelijkse betalingen aan.
Artikel 6.2
De regeling geldt net zolang als het overgangsregime voor kapitaallasten in de Wlz,
namelijk tot 1 januari 2018. Dan vervalt de regeling, zij het dat verstrekte subsidies
nog wel overeenkomstig de regeling worden afgehandeld.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
M.J. van Rijn