Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 16 december 2014, nr. 2014-0000674770, houdende regels om de overtolligheid bij reorganisatie vast te stellen in het kader van het van werk naar werk beleid voor de sector Rijk 2013–2015 (Regeling vaststellen overtolligheid bij het van werk naar werk beleid voor de sector Rijk 2013–2015)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op artikel 49w, zesde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

Besluit:

Artikel 1

  • 1. Het bevoegd gezag bepaalt het onderdeel of de onderdelen van de sector Rijk waarbinnen ambtenaren als overtollig worden aangewezen.

  • 2. Ter uitvoering van het eerste lid stelt het bevoegd gezag voor het onderdeel of de onderdelen een overzicht vast per leeftijdsgroep van alle functies en alle personen die in die functies werkzaam zijn.

  • 3. Het bevoegd gezag kan het in het tweede lid bedoelde overzicht in omvang beperken, in overeenstemming met de centrales van verenigingen van ambtenaren, bedoeld in artikel 113 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en de betrokken ondernemingsraden.

Artikel 2

Het bevoegd gezag stelt vast welke functies uitwisselbaar zijn, gelet op

  • a. de functie-inhoud,

  • b. de voor de functievereiste kennis en vaardigheden,

  • c. de voor de functie vereiste competenties,

  • d. de voor de functie geldende salarisschaal, en

  • e. de bijzondere omstandigheden bij de vervulling van de functie.

Artikel 3

Het aantal per leeftijdsgroep als overtollig aan te wijzen ambtenaren wordt door het bevoegd gezag vastgesteld door het aantal ambtenaren binnen de leeftijdsgroep te delen door het totaal aantal ambtenaren werkzaam in de categorie uitwisselbare functies, met inachtneming van de arbeidsduurfactor van deze ambtenaren, vermenigvuldigd met het aantal waarmee de categorie uitwisselbare functies wordt verminderd.

Artikel 4

Bij een aanstelling voor een variabel aantal uren wordt voor het vaststellen van overtolligheid uitgegaan van de garantie-uren, bedoeld in artikel 6b, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement.

Artikel 5

Het bevoegd gezag kan afwijken van het als eerste als overtollig aanwijzen van een ambtenaar die het geringste aantal jaren overheidswerknemer is geweest, indien:

  • a. de zeer zwakke arbeidsmarktpositie van die ambtenaar in relatie tot die van de andere ambtenaren binnen de leeftijdsgroep waartoe betrokkenen behoren daartoe aanleiding geeft;

  • b. die ambtenaar over bijzondere kennis of vaardigheden beschikt die onmisbaar zijn voor het te reorganiseren onderdeel of de te reorganiseren onderdelen, of

  • c. die ambtenaar tijdelijk bij een derde binnen of buiten de sector Rijk onder diens toezicht en leiding werkzaamheden verricht die niet aan een andere ambtenaar kunnen worden opgedragen.

Artikel 6

De Minister voor Wonen en Rijksdienst stelt beleidsregels vast over de toepassing van deze regeling.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vaststellen overtolligheid bij het van werk naar werk beleid voor de sector Rijk 2013–2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

Het vervangen van het anciënniteitbeginsel (ofwel ‘last in, first out’) om overtolligheid vast te stellen door het afspiegelingsbeginsel is een belangrijke afspraak in de Overeenkomst Sociaal Beleid Rijk: van werk naar werk (VWNW) beleid, (Stcrt. 2013, 14743), die op 11 april 2013 is vastgesteld in het overleg van de Minister voor Wonen en Rijksdienst met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel (verder: het sectoroverleg Rijk). Deze afspraak is geformaliseerd in artikel 49w van het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR). Dit artikel regelt op welke wijze via het afspiegelingsbeginsel wordt vastgesteld wie in geval van overtolligheid zijn functie verliest. Dit gebeurt per leeftijdsgroep, waarbij in de regel de ambtenaar met de kortste diensttijd bij de overheid in de leeftijdsgroep als overtollig wordt aangewezen. Om vast te stellen tot welke leeftijdsgroep een ambtenaar behoort, stelt het bevoegd gezag een peildatum vast. Bij het vaststellen van de overtolligheid blijven ambtenaren van wie de aanstelling binnen 26 weken na die peildatum eindigt buiten beschouwing.

In het zesde lid van artikel 49w staat dat bij regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst nadere regels worden gesteld over de toepassing van dat artikel. In het Besluit van werk naar werk voor de sector Rijk 2013–2015 (Stb. 2013, 540) is aangegeven dat de systematiek van de Beleidsregels ontslagtaak UWV (verder: UWV-beleidsregels) uitgangspunt is voor de nadere regels.

In deze regeling is aangegeven dat het bevoegd gezag het organisatieonderdeel of de organisatieonderdelen moet vaststellen waarbinnen het afspiegelingsbeginsel moet worden toegepast omdat sprake is van overtolligheid en dat van dit organisatieonderdeel een personeelsoverzicht moet worden gemaakt. Tevens is de verplichting voor het bevoegd gezag vastgelegd om vast te stellen welke functies uitwisselbaar zijn en welke criteria daarbij gehanteerd moeten worden. Voorts is vastgelegd op welke wijze de overtolligheid per leeftijdsgroep moet worden vastgesteld. Ten slotte zijn ook de situaties aangegeven waarin het bevoegd gezag de mogelijkheid heeft om af te wijken van de hoofdregel dat ambtenaren die in een leeftijdsgroep de minste diensttijd bij de overheid hebben als eerste als overtollig moeten worden aangewezen.

De regeling biedt de minister voor Wonen en Rijksdienst de gelegenheid om beleidsregels te stellen over de toepassing van de regeling. Hiervoor is gekozen omdat dit de uitvoerbaarheid van de regeling ten goede komt.

Met deze regeling en de daarbij behorende beleidsregels is er rijksbreed een uniforme werkwijze voorgeschreven voor het vaststellen van overtolligheid. In de nota van toelichting van het Besluit van werk naar werk voor de sector Rijk 2013–2015 (Stb. 2013, 540) is toegelicht waarom dit beleid slecht beperkte invloed heeft op de regeldruk en de uitvoeringslast binnen de sector Rijk. Specifiek voor het toepassen van het afspiegelingsbeginsel is daarbij van belang dat bij het beschrijven van het personeelsbestand en het in kaart brengen van uitwisselbare functies het in de digitale personeelsadministraties ingevoerde Functiegebouw Rijk er aan bijdraagt dat deze activiteiten geen extra uitvoeringslasten opleveren omdat de benodigde overzichten grotendeels geautomatiseerd kunnen worden gegenereerd. Het samenstellen van deze overzichten leidt ook niet tot extra handelingen omdat voorheen ook overzichten nodig waren om overtolligheid in kaart te brengen.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven