Besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 10 december 2014, nummer WBV 2014/35, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A4/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2 Geen inreisverbod

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt geen inreisverbod uit als:

  • a. de IND een ander land dat partij is bij Verordening (EU) nr. 604/2013 heeft verzocht de vreemdeling op grond van deze verordening terug te nemen of over te nemen;

  • b. de vreemdeling in het bezit is van een verblijfsvergunning, verleend door een andere lidstaat van de EU of van de EER of door Zwitserland;

  • c. het uitvaardigen van een inreisverbod aan de vreemdeling een schending van artikel 8 EVRM betekent.

Ad b.

Uitsluitend als de andere lidstaat van de EU (met uitzondering van het Verenigd Koninkrijk en Ierland) of van de EER of Zwitserland die de verblijfsvergunning aan de vreemdeling heeft verleend na consultatie via SIRENE instemt de verblijfsvergunning in te trekken, vaardigt de IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen aan de vreemdeling een inreisverbod uit.

Ad c.

Bij het besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod weegt de IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen artikel 8 EVRM-aspecten mee. Verwezen wordt naar paragraaf B7/3.8 Vc.

Artikel 3 EVRM

Een opgelegd inreisverbod staat niet in de weg aan inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag. Beoordeling van asielgerelateerde aspecten, waaronder artikel 3 EVRM, vindt dan ook niet plaats in het kader van het inreisverbod. Dit uitgangspunt lijdt uitzondering indien de openbare orde aspecten die aan de vreemdeling worden tegengeworpen, zouden leiden tot weigering van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (zie C2/6.2.7). In dat geval kan inhoudelijke beoordeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd immers niet leiden tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zodat het in de rede ligt de aanspraken op vluchtelingschap of artikel 3 EVRM bij de beoordeling van het inreisverbod te betrekken. Toetsing vindt plaats overeenkomstig A4/3.6.

B

Paragraaf A4/2.5.5 Vreemdelingencirculaire 2000 komt geheel te vervallen.

C

Paragraaf B1/4.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4 Afwijzingsgronden verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd

4.9 Illegaal verblijf

Met inachtneming van artikel 17a Vw en artikel 3.77, achtste en negende lid, Vb wijst de IND de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 16, eerste lid, onder j, Vw af als de vreemdeling sinds de laatste uitzetting of het laatste gecontroleerde vertrek geen ononderbroken periode van ten minste vijf jaren buiten Nederland heeft verbleven.

De IND wijst de aanvraag voor een verblijfsvergunning niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder j, Vw als door de IND is vastgesteld dat de vreemdeling voor verlening van de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt die verband houdt met een beperking als opgesomd in artikel 6.6 VV.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 10 december 2014

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

TOELICHTING

ALGEMEEN

Op 1 januari 2015 treedt de Regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (132e wijziging) in werking. Met deze regeling wordt uitvoering gegeven aan de bevoegdheid die in artikel 6.5, vijfde lid, Vb is neergelegd, om andere gevallen aan te wijzen waarin het inreisverbod als bedoeld in artikel 66a Vw om humanitaire of andere redenen achterwege wordt gelaten dan wel wordt opgeheven. In het nieuwe artikel 6.6 VV wordt geregeld wanneer aangenomen kan worden dat van een dergelijk geval sprake is.

In het eerste lid van artikel 6.6 VV wordt tot uiting gebracht dat verblijfsaanvragen voor een aantal specifiek genoemde verblijfsdoelen leiden tot opheffing van het inreisverbod, indien door de IND is vastgesteld dat de vreemdeling voor de gevraagde verblijfsvergunning in aanmerking komt. Het gaat om de verblijfsdoelen als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a tot en met e, i, l of m, van het Besluit:

  • a. verblijf als familie- of gezinslid;

  • b. verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling;

  • c. arbeid als zelfstandige;

  • d. arbeid als kennismigrant;

  • e. verblijf als houder van de Europese blauwe kaart;

  • i. wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG;

  • l. studie;

  • m. het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst;

  • p. tijdelijke humanitaire gronden; en

  • r. niet-tijdelijke humanitaire gronden.

Om te voorkomen dat een cirkelredenering ontstaat, wordt in dit WBV geregeld dat de IND een aanvraag om een verblijfsvergunning niet afwijst vanwege eerder illegaal verblijf als het uitgevaardigde inreisverbod ambtshalve of op verzoek is of zou zijn opgeheven omdat de vreemdeling voldoet aan de voorwaarden voor een verblijfsvergunning onder de hierboven genoemde verblijfsdoelen. Een inreisverbod wordt immers doorgaans opgelegd vanwege eerder illegaal verblijf.

ARTIKELSGEWIJS

A

Gelet op het nieuwe artikel 6.6 VV is de passage in paragraaf A4/2.2 Vc waarin een aanvulling wordt gegeven op artikel 6.5, lid 2, Vb overbodig geworden. Daarom wordt deze passage geschrapt.

B

Gelet op het nieuwe artikel 6.6 VV is paragraaf A4/2.5.5 Vc overbodig geworden. Daarom wordt deze paragraaf geschrapt.

C

Met deze beleidsregel wordt voorkomen dat artikel 16 aanhef en onder j, Vw als afwijzingsgrond voor een verblijfsaanvraag moet worden gebruikt indien het inreisverbod kan worden opgeheven omdat aan alle overige verblijfsvoorwaarden wordt voldaan van de verblijfsdoelen als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a tot en met e, i, l of m, van het Besluit.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, voor deze, de directeur-generaal Vreemdelingenzaken, J.C. Goet

Naar boven