Beleidsregel van de Inspecteur-Generaal Leefomgeving en Transport, van 20 november 2014, nr. A-0-14-0072.001, over het volgen van vertrekprocedures bij de luchthaven Eelde, de luchthaven Maastricht en de luchthaven Rotterdam (Beleidsregel handhaving vertrekprocedures luchthavens Eelde, Maastricht en Rotterdam)

De Inspecteur-Generaal Leefomgeving en Transport,

Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met de artikelen 5.9 en 11.15 van de Wet luchtvaart alsmede artikel 10, 2e lid, van het Luchtverkeersreglement;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

Inspectie:

Inspectie Leefomgeving en Transport;

Tolerantiegebied

:tweedimensionaal gebied gerelateerd aan de vertrekprocedures bij de luchthavens Eelde, Maastricht en Rotterdam, als weergegeven op de kaarten in de bijlagen bij deze beleidsregel;

Vertrekprocedure:

door LVNL opgedragen luchtverkeersprocedure voor vertrekkende vliegtuigen.

Artikel 2

De Inspectie houdt toezicht op het door gezagvoerders van vliegtuigen volgen van de aan hen opgedragen vertrekprocedures bij de luchthavens Eelde, Maastricht of Rotterdam en treedt handhavend op indien de gezagvoerder van een vliegtuig de buitengrens van het bij de betreffende vertrekprocedure behorende tolerantiegebied overschreden heeft. De inspectie treedt niet handhavend op als een overschrijding het gevolg is van een instructie van de LVNL of als de afwijking noodzakelijk was in verband met de vliegveiligheid.

Artikel 3

De vlieghoogtes tot waarop de vertrekprocedures door de Inspectie worden gehandhaafd zijn:

  • a. Flight Level 60 bij luchthaven Eelde;

  • b. Flight Level 60 voor straalverkeer en 3500 voet voor propellerverkeer bij luchthaven Maastricht;

  • c. 3000 voet bij luchthaven Rotterdam.

Artikel 4

Als de Inspectie vaststelt dat sprake is van een overtreding als bedoeld in artikel 2, zal de ILT met toepassing van de haar opgedragen bevoegdheden optreden.

Artikel 5

Deze beleidregel wordt aangehaald als Beleidsregel handhaving vertrekprocedures luchthavens Eelde, Maastricht en Rotterdam.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze wordt geplaatst.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Inspecteur-Generaal Leefomgeving en Transport, J. Thunnissen

BIJLAGE 1 TOLERANTIEGEBIEDEN VERTREKPROCEDURES LUCHTHAVEN EELDE

BIJLAGE 2 TOLERANTIEGEBIEDEN VERTREKPROCEDURES LUCHTHAVEN MAASTRICHT

BIJLAGE 3 TOLERANTIEGEBIEDEN VERTREKPROCEDURES LUCHTHAVEN ROTTERDAM

TOELICHTING

Deze beleidsregel is bedoeld om duidelijkheid te geven over de wijze waarop de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) invulling geeft aan de handhaving van vertrekprocedures bij de luchthavens Eelde, Maastricht en Rotterdam. Voor deze luchthavens geldt dat aan de vluchten die er starten en landen luchtverkeersleiding wordt gegeven. Met deze beleidsregel wordt aangegeven dat de Inspectie tolerantiegebieden hanteert om vast te stellen of de vertrekprocedures waaraan gezagvoerders van vliegtuigen zich moeten houden, correct worden uitgevoerd. Voor de luchthavens Eelde, Maastricht en Rotterdam zijn deze tolerantiegebieden vastgelegd in respectievelijk bijlage 1, bijlage 2 en bijlage 3.

Wettelijke bepalingen

Artikel 5.9, tweede lid, van de Wet luchtvaart bepaalt onder meer dat voordat met een vlucht waaraan luchtverkeersleiding wordt gegeven wordt aangevangen, daartoe door de luchtverkeersleiding, lees Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), een klaring moet zijn afgegeven. De gezagvoerder die deze vlucht gaat uitvoeren moet de voorwaarden van de klaring nakomen op grond van het derde lid van artikel 5.9. Van deze voorwaarden mag slechts worden afgeweken als de omstandigheden dit in het belang van de veiligheid dringend noodzakelijk maken. Een dergelijke afwijking moet zo spoedig mogelijk door de gezagvoerder aan LVNL worden gemeld.

Verder bepaalt het Luchtverkeersreglement in artikel 10, tweede lid, onder meer dat de gezagvoerder een vlucht moet uitvoeren volgens bij regeling van de minister van Infrastructuur en Milieu (I&M) vastgestelde luchtverkeersprocedures. De op basis hiervan ontworpen vertrekprocedures zijn vastgelegd in artikel 23 van de Regeling luchtverkeersdienstverlening en gepubliceerd in de Aeronautical Information Publication (AIP).

Tegen het niet nakomen van de in artikel 5.9, derde lid, van de Wet luchtvaart neergelegde verplichting kan krachtens artikel 11.15 van deze wet bestuursrechtelijk worden opgetreden.

Ook tegen het handelen in strijd met artikel 10, tweede lid, van het Luchtverkeersreglement kan bestuursrechtelijk worden opgetreden. Strafrechtelijke handhaving is mogelijk op basis van artikel 11.9 van de wet.

Vertrekprocedures en tolerantiegebieden

Een vertrekprocedure is eenduidig. Een gezagvoerder kan een vertrekprocedure maar op één manier uitvoeren. Wel is het zo dat een vertrekprocedure niet via één vaste lijn wordt uitgevoerd. Deze kan per vliegtuigtype, gelet op het maximum startgewicht, het gebruikte flightmanagementsysteem aan boord van het vliegtuig en de meteo-omstandigheden, verschillen.

Een tolerantiegebied is het gebied waarbinnen vliegtuigen, bij het uitvoeren van een vertrekprocedure, zich kunnen bevinden. De in deze beleidsregel bedoelde tolerantiegebieden zijn zo geconstrueerd dat ieder vliegtuigtype een vertrekprocedure binnen het bijbehorende tolerantiegebied kan uitvoeren. Blijft een vertrekkend vliegtuig binnen het tolerantiegebied dan mag ervan worden uitgegaan dat de vertrekprocedure correct is uitgevoerd.

Handhaving in het verleden

De toenmalige aanwijzingsbesluiten voor de luchthavens (toen nog luchtvaartterreinen) Eelde, Maastricht en Rotterdam bevatten de verplichting voor een gezagvoerder van een vliegtuig om een bepaalde vertrekprocedure binnen het bij die vertrekprocedure behorende tolerantiegebied uit te voeren. Deze tolerantiegebieden waren in de aanwijzingsbesluiten opgenomen om rekening te kunnen houden met het feit, zoals hierboven genoemd, dat een vertrekprocedure niet via één vaste lijn wordt uitgevoerd, maar dat deze per vliegtuigtype kan verschillen. De gezagvoerder diende de vlucht binnen zo’n tolerantiegebied uit te voeren. Hierdoor werd de bandbreedte van de vertrekprocedure beperkt, en daarmee de geluidsoverlast voor omwonenden. Immers, vertrekprocedures zijn zo vastgesteld dat bebouwing zoveel mogelijk wordt gemeden. Daarom is het van belang dat procedures goed worden uitgevoerd.

De tolerantiegebieden vervulden destijds een belangrijke functie in het kader van het toezicht. De tolerantiegebieden waren bedoeld om na te gaan of gezagvoerders van vliegtuigen de door LVNL opgedragen vertrekprocedure correct hadden uitgevoerd. Er werd niet eerder handhavend opgetreden dan wanneer een gezagvoerder, zonder geldige reden, de grens van een tolerantiegebied overschreden had.

Handhaving nu

Het is gebleken dat het gebruik van tolerantiegebieden een effectief instrument is bij de handhaving van vertrekprocedures. Vertrekprocedures zijn zo vastgesteld dat bebouwing zoveel mogelijk wordt gemeden. Daarom is het van belang dat procedures goed worden uitgevoerd.

De Inspectie is verantwoordelijk voor de handhaving van de vertrekprocedures. De meeste geluidhinder kan worden veroorzaakt door vliegtuigen die vliegen onder Flight Level 60, een vlieghoogte van ongeveer 6000 voet (= ongeveer twee km vanaf grondniveau). Daarom houdt de Inspectie toezicht tot maximaal Flight Level 60. De procedures die door LVNL bij de afhandeling van het luchtverkeer worden gehanteerd en de specifieke situatie in het luchtruim bepalen of het zinvol is om de vertrekprocedures tot deze vlieghoogte te handhaven of dat een lagere hoogte moet worden gehanteerd. Bij de luchthaven Eelde hanteert de Inspectie voor alle luchtverkeer een hoogte van maximaal Flight Level 60. Bij Maastricht hanteert de Inspectie voor straalverkeer een hoogte van maximaal Flight Level 60 en voor propellerverkeer een hoogte van maximaal 3500 voet (= ruim één km vanaf grondniveau). De reden hiervoor is dat propellerverkeer boven 3500 voet vaak een aanvullende instructie van de luchtverkeersleiding krijgt om van de vertrekprocedure af te wijken om ruimte te maken voor het snellere straalverkeer. Bij de luchthaven Rotterdam hanteert de Inspectie voor alle luchtverkeer een hoogte van maximaal 3000 voet (= ongeveer één km vanaf grondniveau) omdat deze luchthaven binnen de invloedssfeer van de luchthaven Schiphol ligt. De nabijheid van Schiphol zorgt er namelijk voor dat vliegtuigen die van de luchthaven Rotterdam vertrekken, boven 3000 voet vaak een aanvullende instructie van de luchtverkeersleiding krijgen om van de vertrekprocedure af te wijken om ruimte maken voor het landende verkeer uit het zuiden dat de bestemming Schiphol heeft. Indien een gezagvoerder een aanvullende instructie van de luchtverkeersleiding gekregen heeft om van de vertrekprocedure af te wijken en daardoor buiten de grenzen van het tolerantiegebied komt, is sprake van een legitieme afwijking en blijft handhaving achterwege.

Indien door de Inspectie in het kader van de handhaving van de vertrekprocedures wordt vastgesteld dat een gezagvoerder de hem opgedragen vertrekprocedure niet binnen het bij die vertrekprocedure behorende tolerantiegebied heeft uitgevoerd, zal de Inspectie de oorzaak daarvan onderzoeken. Indien uit dit onderzoek blijkt dat de gezagvoerder onrechtmatig (dus niet om reden van vliegveiligheid of op instructie van de LVNL) met het luchtvaartuig buiten de grens is gekomen van het tolerantiegebied, zal de ILT basis van het vigerende interventiekader optreden.

De Inspecteur-Generaal Leefomgeving en Transport, J. Thunnissen

Naar boven