Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 14 december 2014, nr. WJZ/14201450, houdende wijziging van de Regeling houders van dieren in verband met de monitoring van voetzoollaesies

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op richtlijn nr. nr. 2007/43/EG van de Raad van de Europese Unie van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimumvoorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PbEU 2007, L 182), en de artikelen 2.52, derde lid, 2.55, derde lid, 2.63, eerste lid, van het Besluit houders van dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling houders van dieren wordt gewijzigd als volgt:

A

De artikelen 6.5, 6.6 en 6.7 komen te luiden:

Artikel 6.5 Aanvullende normen voor het aanhouden van een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2

  • 1. De houder die een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2 toepast, zorgt ervoor dat voor elk koppel in het slachthuis, of voor een voor de export bestemd koppel op het bedrijf ten hoogste vijf werkdagen voor het einde van de ronde, wordt vastgesteld in welke mate voetzoollaesies voorkomen.

  • 2. Ten behoeve van de vaststelling, bedoeld in het eerste lid, wordt bij een aantal vleeskuikens van een koppel beoordeeld bij hoeveel dieren er

    • a. geen of een zeer kleine verkleuring zichtbaar is (klasse 0);

    • b. verkleuring maar geen diepe aantasting aanwezig is (klasse 1);

    • c. een laesie met aantasting van de opperhuid en onderhuidse ontsteking (klasse 2) aanwezig is.

  • 3. De houder maakt afspraken met de exploitant van het slachthuis respectievelijk het bedrijf dat de vaststelling in de stal verricht, zodanig dat de vaststelling plaatsvindt:

    • a. bij het slachthuis:

      • 1°. door een daarvoor opgeleide medewerker, bij 100 kuikens van elk koppel, waarvan 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 30% van het koppel, en 50 kuikens direct na verwerking van ongeveer 60% van het koppel, met inachtneming van het protocol dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd, dan wel:

      • 2°. met gebruikmaking van een digitaal meetsysteem bij ten minste 70% van alle kuikens van elk koppel, overeenkomstig het protocol, dat is opgenomen in bijlage 4;

    • b. in de stal: ten hoogste 5 werkdagen voordat de laatste vleeskuikens worden weggeladen, door een daarvoor opgeleide controleur, bij 100 kuikens van elk koppel met inachtneming van het protocol dat als bijlage 5 bij deze regeling is gevoegd.

  • 4. De totaalscore voor het koppel wordt vastgesteld:

    • a. in geval van visuele meting in het slachthuis of het houderijbedrijf met gebruikmaking van de formule:

      aantal punten = (aantal dieren klasse 0) x 0 + (aantal dieren klasse 1) x (0,5) + (aantal dieren klasse 2) x 2

    • b. bij meting door middel van een digitaal meetsysteem met de formule:

      aantal punten = (percentage dieren klasse 0) x 0 + (percentage dieren klasse 1) x (0,5) + (percentage dieren klasse 2) x 2

  • 5. De in het eerste lid bedoelde houder verstrekt per koppel de gegevens waaruit de score blijkt binnen 30 dagen na de vaststelling aan de minister. De artikelen 6.2, tweede lid, en 6.8, tweede en derde lid, zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 6. De in het eerste lid bedoelde houder stelt na elk kalenderjaar een gemiddelde score voor het afgelopen jaar per stal vast op basis van de gegevens, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Het in het derde lid, onderdeel a, onder 2°, bedoelde digitale meetsysteem voldoet aan de volgende eisen:

    • a. het systeem levert een betrouwbare indeling op van de voetzoollaesies in de in het tweede lid genoemde klassen en van de resultaten van de meting overeenkomstig de in het vierde lid, onderdeel b, genoemde formule;

    • b. het systeem kan ten behoeve van een betrouwbare indeling worden ingesteld op beoordeling van de poten van de koppels die onder hoogbroei en van de koppels die onder laagbroei zijn verwerkt;

    • c. het systeem kan op zodanige wijze worden ingesteld dat de beoordeling van ieder koppel afzonderlijk plaatsvindt;

    • d. de in onderdeel a bedoelde gegevens worden ten minste eenmaal per dag opgeleverd;

    • e. de beelden van de beoordeelde koppels kunnen worden bewaard.

Artikel 6.6 Gevolgen hoge scores

  • 1. Indien een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2, maar ten hoogste 42 kg/m2 wordt toegepast, is de gemiddelde score, bedoeld in artikel 6.5, zesde lid, niet hoger dan 80 punten.

  • 2. Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 6.5, zesde lid, in afwijking van het eerste lid, meer dan 120 punten bedraagt,

    • a. stelt de houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de verstrekte gegevens betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waarvoor de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat in elk geval aan het einde van dat jaar wordt voldaan aan het eerste lid, en

    • b. verlaagt de houder uiterlijk met ingang van 1 maart van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, en vervolgens ten minste gedurende het hele kalenderjaar, de bezettingsdichtheid in elke stal waar de gemiddelde score meer dan 120 punten bedroeg, tot ten hoogste 39 kg/m².

  • 3. Indien de gemiddelde score, bedoeld in artikel 6.5, zesde lid, in afwijking van het eerste lid, meer dan 80 punten bedraagt maar minder dan 120 punten, stelt de houder, zo mogelijk met behulp van een dierenarts, voor 1 februari van het jaar dat volgt op het jaar waarop de meldingen betrekking hadden, een verbeterplan op met daarin de maatregelen die hij gaat doorvoeren in elke stal waar de gemiddelde score meer dan 80 punten bedroeg, om ervoor te zorgen dat binnen een jaar wordt voldaan aan het eerste lid.

  • 4. Een verbeterplan wordt ingediend bij de minister. Artikel 6.2, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5. Indien naar het oordeel van de minister de uitvoering van het verbeterplan er in redelijkheid niet toe kan leiden dat binnen een kalenderjaar kan worden voldaan aan het eerste lid, dient de houder op verzoek van de minister binnen een maand na dat verzoek een aangepast verbeterplan in.

  • 6. De houder voert het verbeterplan, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of in het derde lid, dan wel het aangepaste verbeterplan, bedoeld in het vijfde lid, zo spoedig mogelijk uit.

  • 7. De houder bewaart bewijsstukken van de maatregelen die hij bij de uitvoering van het verbeterplan heeft genomen gedurende ten minste 5 jaar, gerekend vanaf de datering van die stukken.

Artikel 6.7 Voortduren meting bij gedwongen verlaging bezettingsdichtheid naar 39 kg/m²

Artikel 6.5 is ten aanzien van het kalenderjaar waarin de bezettingsdichtheid is verlaagd naar ten hoogste 39 kg/m² van overeenkomstige toepassing op de houder, bedoeld in artikel 6.6, tweede lid.

B

In de aanhef van artikel 6.8, eerste lid, wordt ‘de houder’ vervangen door: de houder, bedoeld in de artikelen 6.2 en 6.3,.

C

Onder vernummering van bijlage 4 tot bijlage 5 wordt een nieuwe bijlage 4 ingevoegd, luidende:

BIJLAGE 4 PROTOCOL VOOR DE MONITORING VAN VOETZOOLLAESIES AAN VLEESKUIKENS IN HET SLACHTHUIS MET BEHULP VAN EEN DIGITAAL MEETSYSTEEM ALS BEDOELD IN ARTIKEL 6.5, DERDE LID, ONDERDEEL A, SUBONDERDEEL 2°, VAN DE REGELING HOUDERS VAN DIEREN

  • 1. In het slachthuis is een rapport aanwezig van een onafhankelijke kennisinstelling of instantie, waaruit blijkt dat het digitale meetsysteem zodanig werkt dat de scores een score oplevert die vergelijkbaar is met de score van een visuele beoordeling die aan de hand van de scorekaart is uitgevoerd. In het rapport is een beschrijving door de kennisinstelling of de instantie opgenomen van de wijze waarop dit is vastgesteld.

  • 2. Het camerasysteem meet ten minste 70% van de poten van elk koppel.

  • 3. De percentages per klasse en de eindscores worden minimaal 1 keer per werkdag door het systeem opgeleverd, door het slachthuis verwerkt en aan de pluimveeveehouder doorgegeven.

  • 4. Het slachthuis treft maatregelen om het digitale meetsysteem en de daarbij gebruikte software te beschermen tegen willekeurige wijzigingen.

  • 5. Het slachthuis zorgt ervoor dat het systeem zodanig wordt onderhouden dat het goed blijft functioneren. Indien het systeem gebreken of defecten vertoont meldt het slachthuis dit aan de leverancier of de fabrikant en de betrokken pluimveehouders.

D

In bijlage 5 wordt onderdeel 2 vervangen door:

  • 2. De opgeleide controleur, bedoeld in artikel 6.5 derde lid, onderdeel b, heeft in elk geval de Cursus monitoring voetzoollaesies of een gelijkwaardige cursus met goed gevolg afgesloten, en is geen werknemer van de pluimveehouder voor wie de beoordeling wordt uitgevoerd.

ARTIKEL II

In de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren vervalt in de opsomming artikel 1.23 van het Besluit houders van dieren.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 december 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

I. Algemeen

1.1 Inleiding

In hoofdstuk 6 van de Regeling houders van dieren zijn voorschriften opgenomen die de houder van vleeskuikens moet naleven als hij in de stal een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m² toepast. Bij deze bezettingsdichtheid vereist het welzijn van de vleeskuikens een grotere inspanning en meer controle. Een van de indicatoren voor het niveau van het welzijn van de vleeskuikens is de mate waarin voetzoollaesies voorkomen. Hierop moeten de vleeskuikens worden gecontroleerd als zij de stal verlaten voor transport naar het slachthuis. Als teveel vleeskuikens last hebben van (ernstige) voetzoollaesies moet de houder een lagere bezettingsdichtheid gaan toepassen.

In de artikelen 6.5, 6.6 en 6.7 is een samenhangend systeem opgenomen voor de monitoring van de mate waarin voetzoollaesies bij vleeskuikens voorkomen en de gevolgen die aan een te hoge score worden verbonden. Het systeem was al eerder, in 2012, opgenomen in de Regeling vleeskuikens, welke regeling inmiddels is vervallen, en vervolgens overgenomen in de Regeling houders van dieren (zie paragraaf 2.4 van de toelichting bij die regeling).

Deze artikelen worden, deels gewijzigd, opnieuw vastgesteld, na bij de Europese Commissie te zijn genotificeerd als technische voorschriften.

1.2 Digitaal meetsysteem en de monitoring van voetzoollaesies

Richtlijn 2007/43/EG van de Raad van 28 juni 2007 tot vaststelling van minimum-voorschriften voor de bescherming van vleeskuikens (PBEU 2007, L182), staat toe dat strengere maatregelen worden getroffen. De mate waarin voetzoollaesies voorkomen is, zoals in de inleiding is gezegd, een maatstaf voor het mogen blijven houden van vleeskuikens met een bezettingsdichtheid van meer dan 39 kg/m2 en ten hoogste 42 kg/m2. De indeling in drie klassen van ernst van de aandoening, met daaraan gekoppeld een score van 0,1 of 2 punten per beoordeelde poot, op basis waarvan een totaalscore voor de hele stal of het hele koppel wordt berekend, waarborgt een gelijke toepassing op alle vleeskuikens.

De verplichting zorg te dragen voor een adequate meting om de mate van het vóórkomen van voetzoollaesies vast te stellen, rust op de houder (artikel 6.5, eerste lid), dat wil zeggen op alle vleeskuikenhouders die in Nederland de ten hoogste toegestane bezettingsdichtheid van 42 kg/m² toepassen. De beoordeling van vleeskuikenpoten, om te zien of er voetzoollaesies voorkomen en wat de ernst daarvan is, geschiedt gewoonlijk in het slachthuis, door een daarvoor opgeleide medewerker, of met gebruikmaking van een digitaal meetsysteem. Dan wordt een bepaalde steekproef, respectievelijk een groot deel, van alle poten van de vleeskuikens uit een bepaalde stal beoordeeld. In bepaalde gevallen geschiedt de beoordeling van de poten op het pluimveebedrijf door daarvoor opgeleide medewerkers van een gespecialiseerd bedrijf. Voor elke wijze van beoordeling is een protocol vastgesteld, dat is afgestemd met de landelijke vertegenwoordigers van vleeskuikenhouders en van de slachthuizen, zodat de score die de vleeskuikenhouders opgeven vergelijkbaar en betrouwbaar zijn. Dit is een geschikte manier om tot een beoordeling te komen of er slechte welzijnsomstandigheden of abnormale niveaus van contactdermatitis voorkomen op het pluimveebedrijf (zie bijlage III, punt 2, van Richtlijn (EU) 2007/43).

Als norm wordt gesteld dat score niet hoger mag zijn dan 80 punten (artikel 6.6, eerste lid).

Als de gemiddelde score in een jaar meer dan 120 punten bedraagt, moet de pluimveehouder een verbeterplan opstellen en aan de minister toesturen, en moet hij in het jaar, volgend op het jaar waarin de te hoge score optrad, de bezettingsdichtheid in de stal verlagen tot ten hoogste 39 kg/m². Hij moet in dat jaar de scores blijven doorgeven.

Als de gemiddelde score in een jaar meer dan 80 punten maar minder dan 120 punten bedraagt, moet eveneens een verbeterplan worden opgesteld en worden opgestuurd. De uitvoering van een verbeterplan moet leiden tot daadwerkelijke verbeteringen in het welzijn van de vleeskuikens.

De meting vindt in veel gevallen plaats in het slachthuis. Over de verwerking van vleeskuikens in slachthuizen worden op nationaal niveau afspraken gemaakt tussen de organisaties van pluimveehouders en van slachthuizen. Slachthuizen beschouwen het meten van voetzoollaesies als een extra dienst aan de pluimveehouders. Om een eenduidige meting te waarborgen, is het nodig om centraal de eisen aan het digitale meetsysteem vast te stellen. Indien de meting door het slachthuis plaatsvindt door middel van een digitaal systeem, zullen de afspraken tussen houders en slachthuizen daarom moeten inhouden dat een systeem wordt gebruikt dat voldoet aan de gestelde eisen. De thans vastgestelde tekst van artikel 6.5, derde lid, in combinatie met artikel 6.5, zevende lid, en bijlage 4 (nieuw) van de Regeling houders van dieren geeft nadere invulling aan de mogelijkheid om het voorkomen van voetzoollaesies met gebruikmaking van een digitaal meetsysteem in het slachthuis te meten.

De afspraken tussen pluimveehouders en slachthuizen kunnen ook nadere afspraken over de werkwijze betreffen. Zo kan bijvoorbeeld afgesproken worden hoelang de gegevens, of het aantal digitale beelden, van gemeten koppels worden bewaard en hoe het slachthuis handelt in het geval er tijdelijk niet van het digitale meetsysteem gebruik kan worden gemaakt bijvoorbeeld omdat sprake is van onderhoud van het systeem of van storingen. Denkbaar is dat het slachthuis dan overgaat op het visuele systeem van artikel 6.5, derde lid, onderdeel a, onder 1°.

Er zijn in artikel 6.5, zevende lid, algemeen geformuleerde eisen opgesteld waaraan digitale camerasystemen moeten voldoen. Deze eisen zijn in samenspraak tussen het Ministerie van Economische Zaken, de vleeskuikensector en de slachthuizen ontwikkeld. Hierdoor wordt zoveel mogelijk gewaarborgd dat de meting van het voorkomen van voetzoollaesies in de verschillende slachthuizen zoveel mogelijk hetzelfde resultaat oplevert bij een gelijk voorkomen van voetzoollaesies.

Daarnaast zijn in bijlage 4 voorwaarden opgenomen waaraan een slachthuis moet voldoen als het gebruik wil maken van een digitaal meetsysteem, die erop gericht zijn om in de werkwijze zodanige waarborgen aan te brengen dat die bijdragen aan een, met de scores van andere slachthuizen, vergelijkbare en betrouwbare score.

Inmiddels wordt in een tweetal Nederlandse slachthuizen gebruik gemaakt van een digitaal systeem. Dat systeem is door de Universiteit Wageningen (WUR) gevalideerd en voldoet aan de genoemde eisen.

1.3 Notificatie

De regels over het monitoren van het voorkomen van voetzoollaesies zijn als technisch voorschrift bij de Europese Commissie genotificeerd onder nummer 2014/0389/NL. De Europese Commissie en de andere Lid-Staten hebben geen inhoudelijke opmerkingen gemaakt.

De Europese Commissie heeft in document 2014/0389/NL MSG 007 laten weten dat, in samenwerking met de lidstaten en ter uitvoering van artikel 6, tweede lid, van Richtlijn (EG) 2007/43, onderzocht wordt welke methode geschikt is om binnen alle Lid-Staten betrouwbare en vergelijkbare beoordelingsresultaten voor voetzoollaesies te genereren.

Van de wijziging van bijlage 5, onderdeel 2, van de Regeling houders van dieren (artikel I, onderdeel D) is, in overeenstemming met richtlijn nr. 2006/123/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende diensten op de interne markt (de Dienstenrichtlijn, PbEG 2006, L 376/36) na de vaststelling van deze regeling een kennisgeving gedaan aan de Europese Commissie.

1.4 Regeldruk

Het gebruik van digitale meetsystemen is niet verplicht voor de vaststelling van de scores voor voetzoollaesies, maar wel al mogelijk. Het gebruik is afhankelijk van de afspraken die het slachthuis maakt met de pluimveehouders die hun vleeskuikens aanleveren. De vaststelling van de eisen voor de systemen levert geen extra regeldruk of lasten op.

De verplichting om de mate waarin voetzoollaesies bij vleeskuikens voorkomen te meten en de scores daarvoor op te geven, bestond al. Door deze regels verandert de regeldruk eveneens niet.

1.5 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, maar wordt kort daarvoor gepubliceerd. Dat laatste is niet in overeenstemming met het beleid inzake de vaste verandermomenten. De regels over het meten van de mate van voetzoollaesies worden opnieuw vastgesteld. De regels voor digitale meetsystemen en voor het gebruik van digitale meetsystemen geven een nadere invulling van de thans reeds bestaande mogelijkheid om de voetzoollaesies te meten met behulp van een digitaal meetsysteem. Deze regels zijn van belang voor de slachthuizen die werken of willen gaan werken met de digitale meetsystemen; zij leveren de scores over voetzoollaesies aan de pluimveehouders van de koppels die zijn beoordeeld. Het reeds in twee slachthuizen in gebruik zijnde digitale meetsysteem voldoet aan de in deze regeling gestelde eisen.

II ARTIKELEN

Artikel I, Onderdeel A

Voor een toelichting op de vaststelling van de artikelen 6.5, 6.6 en 6.7 en op bijlage 4 wordt verwezen naar paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting.

Artikel I, onderdeel B

Hiermee wordt gepreciseerd dat de verplichting om de gegevens over voetzoollaesies te verstrekken alleen geldt voor de pluimveehouders die de hoogste graden van bezettingsdichtheid toepassen.

Artikel I, onderdeel C

Door dit artikel wordt de bijlage met de eisen voor het gebruik van een digitaal meetsysteem ingevoegd. Omdat de bijlagen zijn opgenomen in de volgorde van de artikelen waarop zij gebaseerd zijn, wordt deze bijlage voor de bijlage met de regels voor de monitoring van levende vleeskuikens op het bedrijf geplaatst.

De regels voor het digitale meetsysteem zijn primair bedoeld om een betrouwbare en eenduidige score vast te kunnen stellen, en om de fabrikanten en slachthuizen te laten weten wat van de meetsystemen wordt verwacht om een vlotte beoordeling van de poten en doorgifte van de scores mogelijk te maken.

Artikel I, onderdeel D

In bijlage 4 (thans 5) van de Regeling houders van dieren was bepaald dat de monitoring van voetzoollaesies op vleeskuiken bedrijven geschiedde door een controleur die was opgeleid door een door het Productschap voor Pluimvee en Eieren erkende organisatie. Door de opheffing van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie met ingang van 1 januari 2015 komt deze erkenning te vervallen. Om de objectieve beoordeling door controleurs zoveel mogelijk te waarborgen, is daarom thans bepaald dat de controleur de Cursus monitoring voetzoollaesies of een gelijkwaardige cursus met goed gevolg moet hebben doorlopen, en geen werknemer is van de desbetreffende pluimveehouder. Net zoals de opgeleide medewerker van het slachthuis die de visuele beoordeling uitvoert, maakt de opgeleide controleur die de levende dieren in de stal beoordeelt, gebruik van een standaard scorekaart, waarop duidelijk de verschillen tussen de onderscheiden klassen zijn aangegeven.

De Cursus monitoring voetzoollaesies is een cursus van de organisatie PTC+ in Barneveld. De controleurs die voldeden aan de voorheen in de bijlage opgenomen eisen hebben allen de genoemde cursus gevolgd.

Artikel II

Artikel 1.23 van het Besluit houders van dieren betreft uitsluitend het toedienen van geneesmiddelen, hetgeen strafrechtelijk wordt gehandhaafd ingevolge de artikelen 8.11 en 11.8 van de Wet dieren. Er is op grond van dat artikel geen overtreding die met een bestuurlijke boete kan worden beboet, zodat de vermelding van dit artikel in de bijlage bij de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren kan vervallen.

Artikel III

In overeenstemming met het beleid inzake vaste verandermomenten treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2015. Op de periode tussen publicatie en inwerkingtreding is hierboven in paragraaf 1.5 ingegaan.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven