ARTIKEL I
Bijlage XIII, onderdeel B2, behorend bij de artikelen 4.19, eerste lid, en 4.20, eerste
lid, van de Arbeidsomstandighedenregeling wordt als volgt gewijzigd:
1. Na de regel Aflatoxines wordt ingevoegd de regel:
2. De regel Arseenpentoxide (als As) komt te luiden:
Arseenpentoxide (als As)
|
1303-28-2
|
0,0028
|
|
|
3. De regel Arseentrioxide (als As) komt te luiden:
Arseentrioxide (als As)
|
1327-53-3
|
0,0028
|
|
|
4. De regel Arseenzuur (als As) komt te luiden:
Arseenzuur (als As)
|
7778-39-4
|
0,0028
|
|
|
5. De regel In water oplosbare zouten van arseenzuur (als As) komt te luiden:
In water oplosbare zouten van arseen-zuur (als As)
|
|
0,0028
|
|
|
6. De regel In water onoplosbare zouten van arseenzuur (als As) komt te luiden:
In water onoplosbare zouten van arseen-zuur (als As)
|
|
0,0028
|
|
|
7. Na de regel In water onoplosbare zouten van arseenzuur (als As) wordt ingevoegd
de regel:
Overige anorganische arseenverbindingen
|
|
0,0028
|
|
|
8. De regel 1,3-Butadieen komt te luiden:
9. De regel Chroom (VI)-oplosbare verbindingen komt te luiden:
Chroom (VI)-oplos-bare verbindingen
|
|
0,01
|
0,02
|
H
|
10. Na de regel Chroom (VI)-oplosbare verbindingen wordt ingevoegd de regel:
Chroom (VI)-slecht oplosbare verbindingen, niet elders op deze lijst vermeld
|
|
0,05
|
|
H
|
11. De regel Chroomtrioxide (als Cr) komt te luiden:
Chroomtrioxide (als Cr)
|
1333-82-0
|
0,01
|
0,02
|
|
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 april 2015.
TOELICHTING
De onderhavige wijziging van de bijlage XIII, onderdeel B2, is gebaseerd op een aantal
adviezen van de SER. De wijzigingen zijn in overeenstemming met de adviezen van de
SER. Het navolgende laat onverlet dat individuele bedrijven een lagere blootstelling
moeten realiseren als dat technisch mogelijk is. Over enkele jaren zal de SER opnieuw
over deze stoffen adviseren over mogelijke verdere verlaging van de grenswaarde. De
adviezen van de SER worden door de SER via zijn website toegankelijk gemaakt in de
Databank Grenswaarden Stoffen op de werkplek, bij de respectieve stoffen.
Het betreft een drietal wijzigingen.
Artikel 1, onderdelen 1 en 7
In de eerste plaats wordt een wettelijke grenswaarde vastgesteld voor arseen en de
(overige) anorganische arseenverbindingen. De Gezondheidsraad (GR) heeft 11 december
2012 advies over de risico's van beroepsmatige blootstelling aan arseen en anorganische
arseenverbindingen uitgebracht. Omdat op basis van de epidemiologische gegevens geen
drempel kon worden vastgesteld, heeft de GR besloten risicogetallen af te leiden.
Te weten:
-
– een TGG-8uur van 28 microgram arseen/m3 als verbodswaarde (risicogetal van 1 op 10.000 extra sterfgevallen per jaar);
-
– een TGG-8uur van 0,28 microgram arseen/m3 als streefwaarde (risicogetal van 1 op 1.000.000 extra sterfgevallen per jaar).
Het afleiden van een STEL (short term exposure limit, TGG-15min waarde) of ceiling
value achtte de GR niet nodig gezien de beschikbare informatie; evenmin achtte hij
een huidnotitie nodig.
De Commissie Arbeidsomstandigheden van de SER (Commissie) heeft medio maart 2013 de
haalbaarheidstoets gestart. Uit de ontvangen reacties viel af te leiden dat de getoetste
waarde van 0,28 microgram als TGG-8uur voor arseen en anorganische arseenverbindingen
niet haalbaar is. De thans haalbare waarde ligt op 2,8 microgram/m3 als TGG-8uur. Dat is de grenswaarde die de Commissie in april 2014 adviseert om in
te voeren. Hieraan dient wel het streven gekoppeld te worden om deze grenswaarde binnen
3 jaar opnieuw te beoordelen om de grenswaarde te verlagen tot het streefwaarderisico
van 0,28 microgram/ m3, waarna deze als wettelijke waarde kan worden ingevoerd.
Het haalbaarheidadvies van de SER wordt overgenomen.
Artikel I, onderdelen 2, 3, 4, 5 en 6
Behalve het invoeren van een grenswaarde voor arseen en (overige) anorganische arseenverbindingen
betekent het overnemen van het advies van de SER ook het verlagen van de al bestaande
grenswaarden voor de anorganische arseenverbindingen arseen-pentoxide, arseentrioxide,
arseenzuur en zouten van arseenzuur naar het geadviseerde niveau.
Artikel I, onderdeel 8
De tweede wijziging betreft het een verdere verlaging van de wettelijke grenswaarde
voor 1,3-Butadieen. Op 31 mei 2013 heeft de GR advies uitgebracht over de risico’s
van beroepsmatige blootstelling aan 1,3-Butadieen. De GR concludeert voor beroepsmatige
blootstelling aan 1,3-Butadieen tot de volgende streef- en verbodswaarde:
-
– een TGG-8uur van 0,1 milligram/m3 (0,05 ppm) als streefwaarde;
-
– een TGG-8uur van 10 milligram/m3 (5 ppm) als verbodswaarde.
De Commissie heeft 20 september 2013 de haalbaarheidstoets gestart. Op basis van de
ontvangen informatie komt de Commissie in haar advies van oktober 2014 tot de conclusie
dat het verlagen van de huidige wettelijke grenswaarde voor 1,3-Butadieen tot het
streefwaardeniveau van 0,1 milligram/ m3 (0,05 ppm) TGG-8uur thans in de praktijk niet haalbaar is. De Commissie adviseert
de huidige wettelijke grenswaarde van 46,2 mg/m3 als TGG-8uur te verlagen tot de in de praktijk wel haalbaar geachte waarde van: 2
milligram/m3 (1ppm) als TGG-8uur. Hieraan koppelt de Commissie het voornemen dat zij binnen vier
jaar opnieuw een haalbaarheidstoets zal uitvoeren om te bezien of het dan mogelijk
is de grenswaarde voor 1,3-Butadieen vast te stellen op het streefwaarderisico-niveau
van 0,1 mg/m3, (0,5 ppm) als TGG-8 uur, dan wel verder te verlagen richting dat niveau waarna die
waarde als wettelijke grenswaarde kan worden ingevoerd.
Het advies van de Commissie wordt overgenomen.
Artikel I, onderdelen 9, 10 en 11
De laatste wijziging gaat over een verdere verlaging van de wettelijke grenswaarde
voor Chroom VI-verbindingen en een invoering van de wettelijke grenswaarde voor slecht
oplosbare Chroom VI-verbindingen (artikel I, onderdelen 9, 10 en 11).
In een rapport SCOEL/SUM/86 (december 2004) maakte het Scientific Committee on Occupational
Exposure Limits (SCOEL) een onderscheid tussen de slecht oplosbare Chroom Vl-verbindingen
en de goed oplosbare verbindingen. Volgens het SCOEL biedt een grenswaarde van 50
microgram/m3 (0,05 mg/m3) als TGG- 8 uur voldoende (adequate) bescherming bij slecht oplosbare Chroom Vl-verbindingen.
Voor oplosbare chroom Vl-verbindingen gaf het SCOEL in overweging een grenswaarde
vast te stellen van 10 microgram/m3 (0,01 mg/m3).
Anders dan gebruikelijk heeft de Commissie gekozen voor de risicobenaderingen van
het SCOEL omdat recente risicogetallen voor Chroom Vl-verbindingen van de GR, die
doorgaans de basis vormen voor de start van de haalbaarheidstoets, niet beschikbaar
waren.
De Commissie ziet genoemde (TGG-8uur) SCOEL-waarden als waarden die zich bevinden
op het niveau van het verbodsrisico (d.w.z. een risicogetal van 1 op de 10.000 extra
sterfgevallen aan kanker per jaar).
De Commissie heeft op 17 april 2012 de haalbaarheidstoets gestart. Uit de ontvangen
reacties is af te leiden dat de getoetste waarde van 10 microgram/m3 als TGG-8uur voor oplosbare Chroom Vl-verbindingen haalbaar lijkt.
Bij bespreking van de resultaten van de haalbaarheidstoets is gebleken dat in verband
met de stand der techniek thans geen lager blootstellingsniveau is te verwachten.
Daar komt bij dat het aantal werknemers dat met chromaten werkt naar verwachting zal
afnemen vanwege saneringen en introductie van alternatieven. De Commissie adviseert
in oktober 2013 om als wettelijke grenswaarden in te voeren:
voor oplosbare Chroom Vl-verbindingen:
-
− 0,01 mg/m3 als TGG-8uur (10 microgram/m3 en
-
− 0,02 mg/m3 als TGG-15min (20 microgram/m3); voor slecht oplosbare Chroom Vl-verbindingen:
-
− 0,05 mg/m3 als TGG-8uur (50 microgram/m3).
De Commissie merkt daarbij op dat wanneer over enkele jaren blijkt dat een lager blootstellingsniveau
dan 10 microgram/m3 toepasbaar is een nieuwe haalbaar-heidstoets zinvol is.
Het haalbaarheidsadvies van de SER wordt zoveel mogelijk overgenomen. De bestaande
grenswaarde voor oplosbare Chroom VI-verbindingen wordt verlaagd naar het geadviseerde
niveau. Dat geldt ook voor de bestaande grenswaarde voor de oplosbare Chroom VI-verbinding
chroomtrioxide.
Daarnaast wordt een grenswaarde voor “Chroom VI-slecht oplosbare verbindingen, niet
elders op de lijst vermeld” ingevoerd conform het advies van de SER. De bestaande
grenswaarden voor de apart vermelde slecht oplosbare Chroom VI-verbindingen, te weten
loodchromaat, bariumchromaat, calcium-chromaat, strontiumchromaat, en zinkchromaat
worden niet aangepast; deze liggen reeds op een lager niveau dan de geadviseerde waarde
voor slecht oplosbare verbindingen.
Bedrijven die een van de genoemde stoffen gebruiken kunnen eenmalig moeten controleren
(d.m.v. opzoeken in hun risico-inventarisatie en -evaluatie) of zij aan de nieuwe
grenswaarde voldoen. Daar staat tegenover dat deze bedrijven op grond van de arboregelgeving
een grenswaarde moeten stellen voor blootstelling aan stoffen die in het bedrijf voorkomen,
voor zover er geen publieke grenswaarde is opgesteld. Dat laatste gold tot dusverre
voor arseen en sommige anorganische arseenverbindingen, en sommige slecht oplosbare
Chroom VI-verbindingen. Met het stellen van publieke grenswaarden voor deze stoffen
wordt het bedrijfsleven derhalve ontlast. Het netto effect op de administratieve lasten
van bedrijven is naar verwachting derhalve erg klein.
De haalbaarheid van deze nieuwe of aangepaste grenswaarden is al vastgesteld door
de Commissie. Op grond van de regelgeving voor het werken met kankerverwekkende stoffen
zijn de bedrijven waar deze stoffen voorkomen al gehouden de blootstelling te reduceren
tot een zo laag als technisch mogelijk niveau. Daardoor zijn er geen nalevingskosten
te verwachten als gevolg van het stellen of verlagen van de betreffende grenswaarden.
Er geldt een overgangstermijn tot 1 april 2015. Dit geeft het bedrijfsleven tijd voor
eventueel noodzakelijke aanpassingen en sluit aan bij de vaste verandermomenten.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher