Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 december 2014, nummer 2014-0000662921, houdende de instelling, taak, werkwijze en samenstelling van de bedrijfscommissie voor de overheid (Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op de artikelen 37, 38, 39, in samenhang met 46d, onderdeel d en 46e van de Wet op de ondernemingsraden;

Besluit:

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

bedrijfscommissie overheid:

de bedrijfscommissie voor de overheid, bedoeld in artikel 1;

ondernemingsraad:

een ondernemingsraad, een centrale ondernemingsraad, een groepsondernemingsraad, een personeelsvertegenwoordiging of een vergadering als bedoeld in artikel 35b van de Wet op de ondernemingsraden;

bemiddeling:

de bemiddeling zoals bedoeld in artikel 4.

Artikel 2 Algemeen

  • 1. Er is een bedrijfscommissie overheid.

  • 2. De bedrijfscommissie overheid vervult de taak zoals opgedragen in de Wet op de ondernemingsraden.

  • 3. De bedrijfscommissie overheid bestaat uit leden die worden benoemd door het Verbond Sectorwerkgevers Overheid en de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel.

  • 4. De bedrijfscommissie overheid heeft een secretariaat.

HOOFDSTUK 2 TAAK BEDRIJFSCOMMISSIE OVERHEID

Artikel 3 Taak

  • 1. De bedrijfscommissie overheid behandelt aangelegenheden, bedoeld in artikel 37 van de Wet op de ondernemingsraden.

  • 2. De bedrijfscommissie overheid geeft uitvoering aan haar taak, bedoeld in het eerste lid, door in ieder geval:

    • a. op verzoek te bemiddelen bij geschillen en bij het niet slagen van de bemiddeling te adviseren over de oplossing van het geschil;

    • b. op verzoek te adviseren over toepassing van de Wet op de ondernemingsraden;

    • c. voorlichting te verzorgen over de Wet op de ondernemingsraden en de toepassing van de Wet op de ondernemingsraden.

Artikel 4 Indienen verzoek tot bemiddeling

  • 1. Iedere belanghebbende kan de bedrijfscommissie overheid verzoeken te bemiddelen bij een geschil, indien op grond van artikel 36, eerste lid, van de Wet op de ondernemingsraden een verzoek kan worden ingediend bij de kantonrechter.

  • 2. De ondernemingsraad en de ondernemer kunnen de bedrijfscommissie overheid verzoeken te bemiddelen bij een geschil, indien op grond van artikel 36, tweede lid, van de Wet op de ondernemingsraden een verzoek kan worden ingediend bij de kantonrechter.

  • 3. De ondernemingsraad en ieder lid van de ondernemingsraad of van een commissie van die raad kunnen de bedrijfscommissie overheid verzoeken te bemiddelen bij een geschil, indien op grond van artikel 18, vierde lid, van de Wet op de ondernemingsraden een verzoek kan worden ingediend bij de kantonrechter.

  • 4. Een in te dienen verzoek als bedoeld in het eerste tot en met derde lid moet voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • a. partijen bij het geschil hebben overeenstemming over het verzoek om bemiddeling door de bedrijfscommissie overheid;

    • b. partijen zien af van de gang naar de kantonrechter zolang de bemiddeling van de bedrijfscommissie overheid duurt, dan wel bij niet geslaagde bemiddeling de bedrijfscommissie overheid haar advies heeft uitgebracht; en

    • c. het verzoek is voldoende omschreven, gemotiveerd en gedocumenteerd.

  • 5. De voorwaarde bedoeld in onderdeel b van het vierde lid, is niet van toepassing als partijen het geschil al aan de kantonrechter hebben voorgelegd en zijn ingegaan op de door de kantonrechter geboden mogelijkheid te proberen het geschil op te lossen zonder uitspraak van de kantonrechter.

  • 6. Bij een verzoek om bemiddeling kan de verzoeker vragen om behandeling volgens de verkorte bemiddelprocedure, zoals beschreven in paragraaf 3.2.

Artikel 5 Einde bemiddeling en status advies

  • 1. Partijen bij het geschil bepalen of de bemiddeling, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, geslaagd is.

  • 2. Het advies van de bedrijfscommissie overheid, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, dat volgt op een niet geslaagde bemiddeling is een niet-bindend advies.

  • 3. Partijen bij het geschil kunnen, in afwijking van het tweede lid, overeenkomen het advies van de bedrijfscommissie overheid te aanvaarden als een bindend advies.

HOOFDSTUK 3 WERKWIJZE VAN DE BEDRIJFSCOMMISSIE OVERHEID BIJ EEN VERZOEK OM BEMIDDELING

Paragraaf 3.1 Reguliere bemiddelprocedure

Artikel 6 Bevoegdheid bedrijfscommissie overheid
  • 1. Na ontvangst van een verzoek om bemiddeling als bedoeld in artikel 4, gaat de bedrijfscommissie overheid na of zij bevoegd is het verzoek te behandelen.

  • 2. Als een andere bedrijfscommissie overheid bevoegd is het verzoek te behandelen, wordt het verzoek direct doorgezonden naar die commissie. Van de doorzending wordt gelijktijdig met de doorzending de verzoeker op de hoogte gesteld.

  • 3. Verklaart de bedrijfscommissie overheid zich onbevoegd op een andere grond dan genoemd in het tweede lid, dan stelt zij de verzoeker hiervan direct op de hoogte. De kennisgeving gebeurt schriftelijk en gemotiveerd.

Artikel 7 Ontvankelijkheid verzoek
  • 1. Een verzoek om bemiddeling is ontvankelijk als het voldoet aan het gestelde in artikel 4, eerste tot en met vijfde lid.

  • 2. Na ontvangst van een verzoek om bemiddeling gaat de bedrijfscommissie overheid na of het verzoek voldoet aan het gesteld in artikel 4, eerste tot en met vijfde lid.

  • 3. Als de bedrijfscommissie overheid een verzoek niet-ontvankelijk verklaart, wordt de verzoeker hiervan direct op de hoogte gesteld. De kennisgeving gebeurt schriftelijk en gemotiveerd.

  • 4. Als de bedrijfscommissie overheid een verzoek onvoldoende omschreven, gemotiveerd en gedocumenteerd vindt, dan vraagt zij de verzoeker om aanvulling. Daarbij wordt aangegeven welke punten moeten worden aangevuld en welke documenten moeten worden aangeleverd. Zij stelt daarbij aan de verzoeker een termijn. Een verzoek is in ieder geval onvoldoende gemotiveerd, wanneer de verzoeker daarin niet zijn reactie geeft op het standpunt van de wederpartij in het geschil, zoals dit standpunt uit de meegestuurde documenten blijkt.

Artikel 8 Kennisgeving in behandeling nemen en informatieverstrekking over procedure
  • 1. Nadat is vastgesteld dat de bedrijfscommissie overheid bevoegd is en het verzoek ontvankelijk is, stelt de bedrijfscommissie overheid de verzoeker er van op de hoogte dat het verzoek in behandeling wordt genomen.

  • 2. Bij de kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, wordt informatie verstrekt over de procedure en de vermoedelijke duur daarvan, de aanvang van de termijn, bedoeld in artikel 11, en de eventuele opschorting daarvan.

Artikel 9 Wijze van behandeling van het geschil
  • 1. De bedrijfscommissie overheid beslist over de wijze waarop zij het verzoek om bemiddeling zal behandelen.

  • 2. Partijen worden in de gelegenheid gesteld hun standpunten mondeling toe te lichten.

  • 3. Partijen bij het geschil worden gevraagd voor het starten van de bemiddeling aan te geven of zij artikel 5, derde lid, toepassen en het advies dat volgt op een niet geslaagde bemiddeling als een bindend advies aanvaarden.

Artikel 10 Schriftelijk verslag
  • 1. De bedrijfscommissie overheid brengt van elke bemiddeling schriftelijk verslag uit van haar bevindingen.

  • 2. Het schriftelijk verslag bevat ten minste de volgende onderdelen:

    • a. de datum waarop het verzoek is ingediend;

    • b. een duidelijke vermelding van de partijen in het geschil;

    • c. een omschrijving van het geschil en van de standpunten en argumenten van partijen, onder vermelding van het artikel of de artikelen van de Wet op de ondernemingsraden waarop het geschil betrekking heeft;

    • d. een mededeling over de wijze waarop de bedrijfscommissie overheid tussen partijen heeft bemiddeld;

    • e. bij een niet geslaagde bemiddeling, een advies aan partijen over de oplossing van het geschil en of er sprake is van een bindend advies omdat partijen toepassing hebben gegeven aan artikel 5, derde lid;

    • f. de datum van het verslag.

  • 3. De bedrijfscommissie overheid stuurt het verslag zo spoedig mogelijk aan partijen.

Artikel 11 Termijnen
  • 1. De termijn voor de behandeling van een verzoek om bemiddeling, inclusief het uitbrengen van het schriftelijk verslag, genoemd in artikel 10, bedraagt maximaal twee maanden.

  • 2. De termijn vangt aan op de dag waarop het verzoek bij de bevoegde bedrijfscommissie overheid is ontvangen.

  • 3. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop de bedrijfscommissie overheid de verzoeker uitnodigt het verzoek aan te vullen, tot de dag waarop het verzoek is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken.

  • 4. De bedrijfscommissie overheid verlengt de termijn, bedoeld in artikel 7, vierde lid, in elk geval als een van de partijen hierom verzoekt en de andere partij hiermee instemt.

  • 5. Als de bedrijfscommissie overheid het schriftelijk verslag, genoemd in het eerste lid, niet binnen de hiervoor bepaalde uiterste termijn kan uitbrengen, brengt zij betrokken partijen daarvan zo spoedig mogelijk op de hoogte. Zij stelt daarbij een nieuwe uiterste termijn.

Artikel 12 Interne regels
  • 1. De bedrijfscommissie overheid kan interne regels maken over haar werkwijze. De regels moeten goedgekeurd worden door de Minister van Binnenlandse Zaken Koninkrijksrelaties.

  • 2. Over het verlenen of onthouden van goedkeuring als bedoeld in het eerste lid, wordt door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties besloten nadat overleg met de WOR-kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid heeft plaatsgevonden.

Paragraaf 3.2 Verkorte bemiddelprocedure

Artikel 13 Bevoegdheid, ontvankelijkheid, wijze van behandeling

Op de verkorte bemiddelprocedure zijn de artikelen 6, 7, 8, 9 en 10 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14 Bemiddeling op locatie

Bemiddeling volgens de verkorte bemiddelprocedure houdt in dat op locatie een mondelinge behandeling plaatsvindt om een minnelijke schikking tot stand te brengen.

Artikel 15 Beoordeling of verkorte bemiddelprocedure wordt toegepast
  • 1. De verkorte bemiddelprocedure wordt toegepast bij de behandeling van geschillen over de uitleg en toepassing van de Wet op de ondernemingsraden waarbij het waarschijnlijk is dat het geschil tussen partijen door bemiddeling volgens de verkorte procedure kan worden opgelost.

  • 2. Na ontvangst van het verzoek om toepassing van de verkorte bemiddelprocedure beoordeelt de voorzitter of het geschil daarvoor geschikt is. Indien dit het geval is wordt de verkorte bemiddelprocedure toegepast.

Artikel 16 Termijn verkorte bemiddelprocedure
  • 1. De termijn voor de verkorte bemiddelprocedure bedraagt maximaal drie weken.

  • 2. Binnen twee weken na ontvangst van het verzoek om bemiddeling vindt de bemiddeling op locatie plaats.

  • 3. Binnen één week na de bemiddeling volgt het schriftelijk verslag, genoemd in artikel 10.

  • 4. De termijn vangt aan op de dag waarop het verzoek bij de bevoegde bedrijfscommissie overheid is ontvangen.

Artikel 17 Keuze voor reguliere procedure bij niet slagen verkorte procedure
  • 1. Als de bemiddeling volgens de verkorte bemiddelprocedure niet slaagt, kunnen de partijen bij het geschil alsnog verzoeken om behandeling via de reguliere bemiddelprocedure.

  • 2. Als een verzoek als bedoeld in het eerste lid wordt gedaan, wordt in het schriftelijk verslag van de verkorte bemiddelprocedure geen advies opgenomen. In plaats daarvan wordt vermeld dat partijen hebben verzocht om behandeling via de reguliere bemiddelprocedure. Op de behandeling via de reguliere bemiddelprocedure zijn de bepalingen van paragraaf 3.1 van toepassing.

HOOFDSTUK 4 DE SAMENSTELLING VAN DE BEDRIJFSCOMMISSIE OVERHEID

Artikel 18 Samenstelling en benoeming leden

  • 1. De bedrijfscommissie overheid bestaat uit tien leden en tien plaatsvervangende leden.

  • 2. Van de leden en de plaatsvervangende leden van de bedrijfscommissie overheid wordt de helft benoemd door het Verbond Sectorwerkgevers Overheid en de andere helft door de Samenwerkende Centrales van Overheidspersoneel.

  • 3. Het Verbond Sectorwerkgevers Overheid benoemt:

    • a. één lid en één plaatsvervangend lid namens de sector Rijk;

    • b. één lid en één plaatsvervangend lid namens de sector Politie;

    • c. één lid en één plaatsvervangend lid namens de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    • d. één lid en één plaatsvervangend lid namens de Unie van Waterschappen;

    • e. één lid en één plaatsvervangend lid namens het Interprovinciaal Overleg.

  • 4. De bedrijfscommissie overheid wordt door de partijen genoemd in tweede lid, meteen na de benoeming schriftelijk geïnformeerd over de benoeming van een lid of een plaatsvervangend lid.

Artikel 19 Zittingsduur leden en plaatsvervangende leden

  • 1. De leden en de plaatsvervangende leden van de bedrijfscommissie overheid treden om de vier jaar tegelijk af en kunnen direct opnieuw worden benoemd.

  • 2. Het tijdstip waarop de eerste zittingsperiode aanvangt, wordt bepaald door de WOR-kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

  • 3. Degene die tot lid of tot plaatsvervangend lid van de bedrijfscommissie overheid is benoemd om een tussentijds opengevallen plaats te vervullen, treedt af op het tijdstip waarop het oorspronkelijke lid of plaatsvervangende lid, had moeten aftreden.

Artikel 20 Voorzitterschap en plaatsvervangend voorzitterschap

  • 1. Twee leden van de bedrijfscommissie overheid worden door de andere bedrijfscommissieleden aangewezen om bij toerbeurt op te treden als voorzitter en plaatsvervangend voorzitter. De toerbeurten worden vastgelegd in een rooster.

  • 2. Een van de twee leden, bedoeld in het eerste lid, is benoemd door een werkgever of een vereniging van werkgevers als bedoeld in artikel 17, derde lid.

  • 3. Een van de twee leden, bedoeld in het eerste lid, is benoemd door een centrale van overheidspersoneel.

  • 4. In afwijking van bovenstaande kan de bedrijfscommissie overheid een voorzitter aanwijzen die geen lid is en aan deze wel of geen stemrecht verlenen.

Artikel 21 Vormen kamers

  • 1. De bedrijfscommissie overheid kan kamers vormen.

  • 2. Aan de kamers kunnen bevoegdheden of delen van bevoegdheden van de bedrijfscommissie overheid worden overgedragen.

  • 3. Aan het overdragen van de bevoegdheden kunnen voorwaarden worden verbonden.

HOOFDSTUK 5 BESLUITVORMING DOOR DE BEDRIJFSCOMMISSIE OVERHEID

Artikel 22 Vergadering

  • 1. Een vergadering van de bedrijfscommissie overheid vindt alleen plaats als meer dan de helft van de leden volgens de presentielijst aanwezig is.

  • 2. De in het eerste lid genoemde voorwaarde is niet van toepassing bij een tweede oproep voor de vergadering.

Artikel 23 Stemmen

  • 1. De leden van de bedrijfscommissie overheid stemmen zonder last of ruggespraak.

  • 2. Ieder lid brengt één stem uit.

  • 3. Over zaken wordt mondeling gestemd. Over personen wordt met gesloten, ongetekende briefjes gestemd.

Artikel 24 Tot stand komen besluit

  • 1. Voor het tot stand komen van een besluit is volstrekte meerderheid van uitgebrachte stemmen vereist.

  • 2. Indien bij het nemen van een besluit over een zaak geen van de leden om stemming vraagt, is het voorstel aangenomen.

Artikel 25 Belangenverstrengeling of schijn van belangenverstrengeling

  • 1. De leden van de bedrijfscommissie overheid stemmen niet over zaken als er sprake is van belangenverstrengeling of de schijn van belangenverstrengeling.

  • 2. Van belangenverstrengeling of de schijn van belangenverstrengeling is in ieder geval sprake wanneer het zaken betreft die de leden van de bedrijfscommissie overheid, hun echtgenoten of hun geregistreerde partners of hun bloed- of aanverwanten tot de derde graad ingesloten, persoonlijk aangaan.

Artikel 26 Geldige of nietige stemming

  • 1. Voor het bepalen van de geldigheid van een stemming tellen alleen de stemmen mee van de leden die bevoegd zijn te stemmen.

  • 2. Als in overeenstemming met artikel 20, vierde lid, een voorzitter is aangewezen die geen lid is en wel stemrecht heeft, telt zijn stem mee bij het bepalen van de geldigheid van een stemming.

  • 3. Een stemming is nietig als de helft of minder dan de helft van de tot stemmen bevoegde leden aan de stemming heeft deelgenomen.

  • 4. In geval van een nietige stemming vindt in een volgende vergadering herstemming plaats. Deze is geldig, ongeacht het aantal leden dat aan de stemming heeft deelgenomen.

  • 5. Een stemming gehouden in een vergadering als bedoeld in artikel 22, tweede lid, is geldig, ongeacht het aantal leden dat aan de stemming heeft deelgenomen.

Artikel 27 Staking van stemming

  • 1. Bij staking van stemmen in een voltallige vergadering wordt:

    • a. indien het zaken betreft, het voorstel geacht niet aangenomen te zijn,

    • b. indien het personen betreft, door het lot beslist.

  • 2. Bij staking van stemmen in een niet voltallige vergadering, wordt het nemen van een besluit uitgesteld tot een volgende vergadering. In die vergadering worden de beraadslagingen heropend. Als de stemmen opnieuw staken, is het eerste lid van toepassing.

HOOFDSTUK 6 ADVIES EN INFORMATIE AAN MINISTERS EN RAAD VOOR HET OVERHEIDSPERSONEELSBELEID

Artikel 28 Informeren en adviseren ministers en Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid

  • 1. De bedrijfscommissie overheid informeert en adviseert de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de WOR-Kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid op verzoek of uit eigen beweging over alle zaken die haar werkterrein betreffen.

  • 2. De bedrijfscommissie overheid informeert en adviseert de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over alle zaken die haar werkterrein betreffen, wanneer de minister daarom verzoekt.

Artikel 29 Jaarverslag

De bedrijfscommissie overheid stelt het jaarlijks verslag algemeen verkrijgbaar. De bedrijfscommissie overheid kan hiervoor kosten in rekening brengen.

HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN

Artikel 30 Intrekking

De Regeling samenstelling en werkwijze Bedrijfscommissie voor de Overheid 2002 wordt ingetrokken.

Artikel 31 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015.

Artikel 32 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding

Met ingang van 19 juli 2013 is de Wet op de ondernemingsraden (hierna: WOR) gewijzigd (Stb. 2013, 296). Bij deze wetswijziging is de financiering van het scholingssysteem naar aanleiding van een advies van de SER uit maart 2011 (Advies nr. 2011/04) gewijzigd. Verder is de verplichte bemiddelende en adviserende rol van bedrijfscommissies geschrapt. Dit is gebeurd naar aanleiding van een onderzoek van de SER in 2008. Daaruit bleek dat het regelmatig voorkomt dat partijen geen bemiddeling wensen en de gang naar de bedrijfscommissie zien als verplichte tussenstap voordat men bij de kantonrechter een verzoekschrift kan indienen. Bovendien zijn niet alle zaken geschikt voor bemiddeling. De SER adviseerde daarom in 2009 («Notitie consultatief overleg medezeggenschap», van de SER-commissie Arbeid, Onderneming en Medezeggenschap, d.d. 21 september 2009) om het verplichte karakter van de bemiddeling te schrappen. Dit advies is overgenomen in het kabinetsstandpunt over medezeggenschap van 7 december 2009 (Kamerstukken II 2009/10, 29 818, nr. 32) en uiteindelijk heeft dit geleid tot wijziging van de WOR op dit onderdeel per 19 juli 2013. De gang naar de bedrijfscommissie in geval van een geschil over de toepassing van de WOR is hierdoor niet langer verplicht. Bemiddeling blijft op facultatieve wijze mogelijk en daarmee kunnen de bedrijfscommissies een belangrijke rol blijven vervullen bij geschillenbeslechting (zie de memorie van toelichting bij de wijziging van de WOR, Kamerstukken II 2011/12, 33 367, nr. 3, p. 10).

De WOR-kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid heeft naar aanleiding van deze wetswijziging op 18 juli 2013 de gevolgen van de gewijzigde WOR besproken. Zij heeft vastgesteld dat de bedrijfscommissie als orgaan nog steeds verankerd is in de WOR. In de vergadering van 18 juli 2013 is besloten om de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor te stellen de Regeling instelling en werkwijze Bedrijfscommissie voor de Overheid 2002 aan te passen en in de aangepaste regeling expliciet te bepalen wat de taken en bevoegdheden zijn van de bedrijfscommissie voor de overheid. De WOR-kamer heeft in haar overleg ook vastgesteld dat nu de gang naar de bedrijfscommissie facultatief is geworden, de focus nog meer op bemiddeling komt te liggen. Dit omdat partijen die een antwoord op een rechtsvraag willen meteen naar de kantonrechter kunnen.

In haar brief aan de minister (Wor-k/13.00010, d.d. 3 september 2013) stelt de WOR-kamer voor de taakopvatting van de bedrijfscommissie voor de overheid als volgt vorm te geven:

  • de bedrijfscommissie richt zich primair op bemiddeling tussen partijen;

  • daar waar mogelijk zal worden aangestuurd op de zogenaamde verkorte procedure;

  • als bemiddeling niet slaagt, zal de bedrijfscommissie adviseren.

In haar taakopvatting richt de bedrijfscommissie zich op bemiddeling. Daarnaast zal de bedrijfscommissie ook haar adviseringstaak en voorlichtingstaak blijven vervullen.

Deze regeling voorziet in de samenstelling en de werkwijze van de bedrijfscommissie voor de overheid (hierna: bedrijfscommissie). De minister heeft hierin de voorstellen van de WOR-kamer, zoals in de vorige alinea aangegeven, overgenomen. In de regeling wordt de taak opgedragen door de WOR, nader uitgewerkt in deeltaken. Het betreft een niet-limitatieve uitwerking. Deze zijn: het op verzoek bemiddelen bij geschillen en bij het niet slagen van de bemiddeling te adviseren over de oplossing van het geschil; het op verzoek adviseren over toepassing van de WOR; het verzorgen van voorlichting over de WOR en de toepassing van de WOR. De bemiddelingstaak kent in de huidige regeling een nieuw element, namelijk de verkorte bemiddelprocedure. De bedrijfscommissie past deze procedure al enige tijd met succes toe. Het voordeel van de procedure is dat partijen snel deskundige hulp krijgen bij het oplossen van geschillen. Als bemiddeling niet slaagt, brengt de bedrijfscommissie advies uit. Daar waar mogelijk wordt door de bedrijfscommissie aangestuurd op toepassing van de verkorte bemiddelprocedure. In de huidige regeling wordt, op verzoek van de Raad voor Overheidspersoneelsbeleid, de verkorte bemiddelprocedure geformaliseerd en de gewijzigde taakopvatting vastgelegd in een ministeriële regeling.

Grondslag

De grondslag voor het vaststellen van een ministeriële regeling tot het vaststellen van de werkwijze van de bedrijfscommissie en de nadere uitwerking van haar taak vormt artikel 46d, onderdeel d, in samenhang met artikel 39 van de WOR. In artikel 46d, onderdeel d, van de WOR is bepaald dat de Minister van Binnenlandse Zaken de in onder meer artikel 39 van deze wet aan de SER toegekende bevoegdheden uitoefent. Uit de aanhef van artikel 46d van de WOR volgt dat de bedrijfscommissie moet worden ingesteld voor ondernemingen waarin uitsluitend of nagenoeg uitsluitend krachtens publiekrechtelijke aanstelling arbeid wordt verricht. Hieruit blijkt dat de doelgroep de overheid in brede zin is. Dit maakt dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bevoegd is de taken van artikel 46d, onderdeel d, uit te oefenen.

In artikel 39 van de WOR is bepaald dat bij verordening nadere regels worden gesteld ten aanzien van de samenstelling en de werkwijze van de bedrijfscommissies. Met het vermelden van de niet-limitatieve opsomming van deeltaken in artikel 3 van de huidige regeling wordt de werkwijze van de bedrijfscommissie verduidelijkt. De bedrijfscommissie voert de haar in artikel 37 van de WOR opgedragen taak uit door in ieder geval de deeltaken uit te voeren zoals genoemd in artikel 3, tweede lid, van de huidige regeling.

Nieuwe regeling

Er is voor gekozen om de Regeling samenstelling en werkwijze Bedrijfscommissie voor de Overheid 2002 (hierna: Regeling 2002) in te trekken en een nieuwe regeling vast te stellen. Dit heeft meerdere redenen. Ten eerste is de taakstelling van de bedrijfscommissie met de wetswijziging ingrijpend gewijzigd, onder meer doordat bemiddeling door de bedrijfscommissie niet langer verplicht is, maar facultatief. Dit zou een ingrijpende wijziging van de Regeling 2002 tot gevolg hebben, die de toegankelijkheid ervan niet ten goede zou komen. Ten tweede is de Regeling 2002 meer dan tien jaar geleden vastgesteld, en voldoet deze niet aan de huidige eisen die aan wet- en regelgeving worden gesteld. Om deze redenen is het beter een geheel nieuwe regeling vast te stellen.

In de Regeling bedrijfscommissie voor de overheid 2015 (hierna: Regeling 2015) is ervoor gekozen de artikelen die betrekking hebben op de samenstelling van de bedrijfscommissie meer aan het einde van de regeling te plaatsen en de artikelen die betrekking hebben op de taak en de werkwijze aan het begin van de regeling te plaatsen. De huidige volgorde komt tegemoet aan dat wat partijen die bemiddeling door de bedrijfscommissie wensen willen weten. Voor hen is het van belang inzicht te hebben in de taak en werkwijze van de commissie. De titel van de regeling is overeenkomstig de wijziging van de hoofdstukken aangepast.

Opbouw regeling

De opbouw van de Regeling 2015 is als volgt. Hoofdstuk 1 bevat de algemene bepalingen. Artikel 1 bevat verschillende algemene bepalingen. In artikel 2 worden begrippen gedefinieerd.

Hoofdstuk 2 bevat artikelen die betrekking hebben op de taak van de bedrijfscommissie. In artikel 3 zijn verschillende deeltaken die de bedrijfscommissie uitoefent benoemd. Het betreft een niet-limitatieve opsomming. In artikel 4 wordt aangegeven wie een verzoek om bemiddeling kan doen en aan welke cumulatieve voorwaarden moet worden voldaan om het verzoek om bemiddeling te kunnen doen. Artikel 5 bevat bepalingen die betrekking hebben op de bemiddelingstaak van de bedrijfscommissie en het advies dat de bedrijfscommissie in dat kader uitbrengt.

Hoofdstuk 3 bevat artikelen die betrekking hebben op de werkwijze van de bedrijfscommissie. Hoofdstuk 3 is opgedeeld in twee paragrafen. Paragraaf 3.1 behandelt de reguliere bemiddelprocedure. Paragraaf 3.2 behandelt de verkorte bemiddelprocedure.

In hoofdstuk 4 zijn de artikelen opgenomen die betrekking hebben op de samenstelling van de bedrijfscommissie. In dit hoofdstuk is geregeld welke werkgeversorganisaties en welke werknemersorganisaties de leden voor de bedrijfscommissie leveren. Ook is bepaald hoeveel leden per organisatie worden geleverd. Verder wordt de zittingsduur van de leden geregeld, wordt het aanwijzen van de voorzitter geregeld en wordt de mogelijkheid tot het vormen van kamers geregeld.

Hoofdstuk 5 bevat de artikelen die betrekking hebben op besluitvorming door de bedrijfscommissie.

Hoofdstuk 6 bevat de artikelen over het adviseren en informeren van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

De hoofdstukken 4, 5 en 6 kennen geen inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de vorige regeling.

Hoofdstuk 7 bevat de slotbepalingen. Het regelt de intrekking van de Regeling 2002 en de inwerkingtreding van de Regeling 2015. Ook regelt het de citeertitel van de Regeling 2015.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2 Algemeen

In artikel 2 zijn verschillende algemene bepalingen opgenomen.

Het eerste lid van artikel 2 bepaalt dat er een bedrijfscommissie voor de overheid is. Er is voor gekozen dit lid in de huidige regeling op te nemen, omdat hiermee in een stuk dat gepubliceerd wordt en daarmee voor iedereen kenbaar is, vastligt dat de minister invulling heeft gegeven aan de opdracht die de WOR hem heeft gegeven om een bedrijfscommissie voor de overheid in te stellen.

Het tweede lid van artikel 2 bepaalt dat de bedrijfscommissie de taak vervult zoals opgedragen in de WOR. Wetstechnisch is het niet noodzakelijk om dit in de regeling te benoemen. De bedrijfscommissie kan namelijk niet anders dan uitvoering geven aan de taak zoals bij wet aan haar opgedragen. De reden dat dit lid hier toch is opgenomen is dat het meteen duidelijkheid verschaft over wat de bedrijfscommissie doet.

Artikel 3 Taak

In artikel 3 is aangegeven welke taak aan de bedrijfscommissie is opgedragen door de WOR en op welke wijze de bedrijfscommissie uitvoering geeft aan de aan haar opgedragen taak.

Het eerste lid van artikel 3 bepaalt dat de bedrijfscommissie tot taak heeft aangelegenheden bedoeld in artikel 37 van de WOR te behandelen. Dit feit is opgenomen als handreiking aan de gebruiker van de Regeling 2015. Voor de gebruiker is hierdoor meteen duidelijk dat artikel 37 van de WOR de basis is voor de deeltaken zoals opgenomen in tweede lid van artikel 3. Artikel 37, eerste lid, van de WOR draagt aan de bedrijfscommissie op de aangelegenheden te behandelen betreffende de ondernemingsraden, de centrale ondernemingsraden, de groepsondernemingsraden van deze ondernemingen, de personeelsvertegenwoordiging en de vergadering als bedoeld in artikel 35b van de WOR.

Het tweede lid van artikel 3 geeft aan welke deeltaken de bedrijfscommissie uitoefent om uitvoering te kunnen geven aan de haar in artikel 37 van de WOR opgedragen taak. De opsomming van deeltaken is niet-limitatief. Het staat de bedrijfscommissie vrij om ook andere deeltaken uit te oefenen. De enige voorwaarde is dat de deeltaak binnen de opdracht valt zoals opgenomen in artikel 37 van de WOR.

In onderdeel a van het tweede lid van artikel 3 is bepaalt dat de bedrijfscommissie bemiddelt bij geschillen en bij het niet slagen van de bemiddeling adviseert over de oplossing van het geschil. Na een niet geslaagde bemiddeling volgt er altijd een advies van de bedrijfscommissie over hoe volgens haar het geschil opgelost moet worden. Het advies kan betrekking hebben op de omgang tussen partijen. Het advies zal altijd ingaan op het deel van het geschil dat betrekking heeft op de uitleg van de WOR. In artikel 5, tweede lid, in samenhang met het derde lid, is geregeld dat het advies niet bindend is, tenzij partijen bij het geschil zijn overeengekomen het advies als bindend te beschouwen. In hoofdstuk 3 van de Regeling 2015 is de werkwijze van de bemiddeling uitgewerkt. Het advies bedoeld in onderdeel a van het tweede lid van artikel 3 is onderdeel van het schriftelijk verslag dat de bedrijfscommissie uitbrengt van elke bemiddeling. In artikel 9 wordt het schriftelijk verslag nader uitgewerkt.

Onderdeel b van het tweede lid van artikel 3 bepaalt dat de bedrijfscommissie op verzoek adviseert over de toepassing van de WOR. Een ieder die vragen heeft over de toepassing van de WOR kan die vragen aan de bedrijfscommissie voorleggen.

Onderdeel c van het tweede lid van artikel 3 bepaalt dat de bedrijfscommissie voorlichting verzorgt over de WOR en de toepassing van de WOR. Het betreft algemene voorlichting op verzoek of op eigen initiatief van de bedrijfscommissie.

Artikel 4 Indienen verzoek tot bemiddeling

Artikel 4 regelt wie, welk verzoek tot bemiddeling kan indienen. Ook regelt artikel 4 aan welke voorwaarden het verzoek moet voldoen. In drie aparte leden wordt aangegeven wie, welk verzoek kan indienen. Er is voor gekozen om de toegang tot de bedrijfscommissie gelijk te houden aan de toegang tot de rechter op grond van de WOR. De aparte leden zijn noodzakelijk omdat de WOR drie aparte groepen kent die een verzoek bij de rechtbank kunnen indienen en per groep bepaalt over welke onderwerpen een verzoek bij de rechtbank kan worden ingediend.

Het eerste lid van artikel 4 regelt dat elke belanghebbende een verzoek om bemiddeling bij de bedrijfscommissie kan indienen. De voorwaarde genoemd in het eerste lid van artikel 4 is dat er op grond van artikel 36, eerste lid, van de WOR toegang is tot de rechter. Artikel 36, eerste lid, van de WOR regelt dat elke belanghebbende de kantonrechter kan verzoeken te bepalen dat de ondernemer of de ondernemingsraad gevolg dient te geven aan hetgeen bij of krachtens de WOR is bepaald omtrent het instellen of in stand houden van een ondernemingsraad, het vaststellen van een voorlopig of definitief reglement van de ondernemingsraad, de kandidaatstelling voor en de verkiezing van de leden van de ondernemingsraad, alsmede omtrent het bekend maken van agenda’s en verslagen van vergaderingen, een en ander voor zover dit van de ondernemer of de ondernemingsraad afhangt.

Het tweede lid van artikel 4 regelt dat de ondernemingsraad en de ondernemer een verzoek om bemiddeling bij de bedrijfscommissie kunnen indienen. De voorwaarde genoemd in het tweede lid van artikel 4 is dat er toegang is tot de rechter op grond van artikel 36, tweede lid, van de WOR. Artikel 36, tweede lid, van de WOR regelt dat de ondernemingsraad en de ondernemer de kantonrechter kunnen verzoeken te bepalen dat de ondernemer of de ondernemingsraad gevolg dient te geven aan hetgeen overigens bij of krachtens de WOR is bepaald, een en ander voor zover dit van de ondernemer of de ondernemingsraad afhangt.

Het derde lid van artikel 4 regelt dat de ondernemingsraad en ieder lid van de ondernemingsraad of van een commissie van die raad een verzoek om bemiddeling bij de bedrijfscommissie kan indienen. De voorwaarde genoemd in het derde lid van artikel 4 is dat het een geschil is over de toepassing van artikel 18, eerste, tweede en derde lid, van de WOR.

Het vierde lid van artikel 4, regelt de overige voorwaarden waaraan moet worden voldaan om een verzoek in te dienen zoals genoemd in de leden één tot en met drie. Het zijn cumulatieve voorwaarden.

Het vijfde lid van artikel 4 regelt dat als het geschil al aan de kantonrechter is voorgelegd, toch nog de bemiddeling kan worden gevraagd van de bedrijfscommissie. Dit is alleen mogelijk in de situatie dat de kantonrechter aan partijen de mogelijkheid biedt te proberen het geschil onderling op te lossen. Als partijen van de mogelijkheid gebruik maken, houdt de kantonrechter de behandeling van de zaak aan. Slagen partijen er niet in om het geschil op te lossen, dan vervolgt de kantonrechter de behandeling van de zaak en doet hij alsnog uitspraak. Slagen partijen er wel in om het geschil op te lossen, dan trekt de partij die de zaak bij de kantonrechter aanhangig heeft gemaakt de zaak in. In dat geval doet de kantonrechter geen uitspraak.

Het zesde lid van artikel 4 benoemt dat bij het indienen van een verzoek om bemiddeling partijen kunnen vragen om behandeling volgens de verkorte bemiddelprocedure. De verkorte bemiddelprocedure zelf is geregeld in paragraaf 3.2.

Artikel 9 Wijze van behandeling van het geschil

Artikel 9 regelt de wijze waarop de bedrijfscommissie het geschil behandelt. Bij haar beslissing over de wijze waarop zij het verzoek om bemiddeling behandelt, betrekt zij de omstandigheden van het geval.

Artikel 10 Schriftelijk verslag

Artikel 10 regelt dat er van elke bemiddeling een schriftelijk verslag komt. Het doel van het schriftelijk verslag is transparantie en controleerbaarheid. Verder regelt artikel 10 welke onderdelen in het schriftelijk verslag zijn opgenomen.

Artikel 12 Interne regels

Artikel 12 regelt dat de bedrijfscommissie interne regels kan maken. De grondslag hiervoor is artikel 39 van de WOR. Artikel 39 van de WOR geeft aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bevoegdheid om de werkwijze van de bedrijfscommissie nader te regelen. Onderdeel van de geregelde werkwijze is dat de minister aan de bedrijfscommissie de mogelijkheid geeft interne regels te maken, met daarbij de voorwaarde dat ze voor goedkeuring aan hem worden voorgelegd. Voordat hij besluit overlegt de minister met de WOR-kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid. De verplichting tot overleg is opgenomen in artikel 46e van de WOR. In artikel 46e van de WOR staat dat de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aan hem toegekende bevoegdheden in artikel 46d, uitoefent na overleg met de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid.

Artikel 15 Beoordeling of verkorte bemiddelprocedure wordt toegepast

Artikel 15 regelt dat de bedrijfscommissie beoordeelt of het geschil geschikt is om via de verkorte bemiddelprocedure te behandelen. De omstandigheden die beoordeeld moeten worden om dit vast te stellen kunnen per geschil verschillen. Artikel 15 bevat daarom een algemeen beoordelingskader. Onderdeel van het beoordelingskader is in ieder geval dat getoetst wordt of: het geschil zich leent voor bemiddeling en het sluiten van compromissen; bestuurder en ondernemingsraad zich volledig willen inzetten voor het bereiken van een geslaagde bemiddeling; partijen niet de intentie hebben om hun geschil aan de rechter voor te leggen.

Bij toetsing of de reguliere bemiddelprocedure moet worden toegepast, wordt onder andere naar de volgende punten gekeken: het geschil leent zich niet voor de verkorte procedure en het sluiten van compromissen; is er sprake van een juridisch vraagstuk of een ingewikkelder vraagstuk; vragen partijen een bindend advies aan de bedrijfscommissie over de juiste toepassing van de WOR; willen partijen de weg naar de rechter nadrukkelijk openhouden.

Artikel 17 Keuze voor reguliere procedure bij niet slagen verkorte procedure

Artikel 17 regelt dat partijen bij het niet slagen van de verkorte bemiddelprocedure kunnen vragen om behandeling volgens de reguliere bemiddelprocedure. Het gevolg van de keuze is dat er geen advies wordt opgenomen in het schriftelijk verslag van de verkorte bemiddelprocedure. De termijnen die gelden voor het behandelen van een geschil via de reguliere bemiddelprocedure zijn van toepassing en starten bij aanvang van de reguliere bemiddelprocedure.

Artikel 22 Vergadering

Artikel 22 regelt wanneer een vergadering van de bedrijfscommissie doorgaat. Een vergadering gaat door als meer dan de helft van de leden volgens de presentielijst aanwezig is. Bij dit aantal is er altijd minimaal één werknemersvertegenwoordiger en één werkgeversvertegenwoordiger aanwezig.

Artikel 23 Stemmen

De stemprocedure voor personen waarborgt dat leden anoniem kunnen stemmen.

Artikel 24 Tot stand komen besluit

Artikel 24 regelt wanneer een besluit is genomen. Voor het tot stand komen van een besluit is volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen nodig. Volstrekte meerderheid is minimaal de helft plus één van de uitgebrachte stemmen. Een besluit is ook genomen als het voorstel een zaak betreft en geen van de leden vraagt om een stemming.

Artikel 26 Geldige of nietige stemming

Artikel 26 regelt wanneer er sprake is van een geldige stemming of een nietige stemming. Een nietige stemming is een stemming die niet geldig is. Het artikel regelt ook hoe gehandeld wordt na een nietige stemming.

Artikel 27 Staking van stemming

Artikel 27 regelt wat de gevolgen zijn van het staken van de stemmen. Het staken van stemmen betekent dat er een gelijk aantal geldige stemmen is uitgebracht voor het voorstel en tegen het voorstel.

Artikel 28 Informeren en adviseren ministers en Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid

Artikel 28 regelt dat de bedrijfscommissie de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de WOR-kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid informeert en adviseert over zaken die het werkterrein van de bedrijfscommissie betreffen. De adviezen en de informatie aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de WOR-kamer van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid worden gevraagd en ongevraagd verstrekt. De adviezen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden alleen op verzoek van de minister verstrekt.

Artikel 29 Jaarverslag

In aanvulling op de in artikel 40 en artikel 46d, onder g van de WOR genoemde verplichtingen tot het uitbrengen van een jaarverslag, regelt artikel 29 dat het jaarverslag algemeen verkrijgbaar is. Het jaarverslag is in principe in digitale vorm verkrijgbaar.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

Naar boven