De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
Gelet op artikel 75 van de Participatiewet, en artikel 10, vierde lid, van het Besluit
Participatiewet;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling Participatiewet, IOAW en IOAZ wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het derde lid wordt na ‘artikel 10c, tweede lid, van het Besluit WWB 2007,’ ingevoegd:
zoals dit artikel luidde op 31 december 2014.
2. Er wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
B
Het opschrift van artikel 15 komt te luiden:
Artikel 15. Incidentele aanvullende uitkering 2014.
C
Artikel 15a, vijfde lid, onderdeel b, komt te luiden:
-
b. stelt, van een toegewezen verzoek, de hoogte van het uitkeringsdeel dat betrekking
heeft op 2014 vast binnen zes weken na 15 juli 2015 of, indien een gemeente haar verantwoording
over de uitvoering van de wet in 2014 op de wijze als bedoeld in artikel 17a van de
Financiële verhoudingswet niet uiterlijk 15 juli 2015 bij Onze Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ingediend, binnen zes weken na indiening van de
verantwoordingsinformatie.
D
Na artikel 15a wordt in paragraaf 7 een nieuw artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 15aa. Aanvullende uitkering Participatiewet 2015
-
1. Een verzoek tot een aanvullende uitkering wordt door de toetsingscommissie ontvangen
in de periode van 1 januari tot en met 15 augustus 2016.
-
2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid gaat vergezeld van documenten waaruit blijkt
dat voldaan is aan artikel 10a, tweede lid, van het Besluit Participatiewet.
-
3. Een verzoek tot een aanvullende uitkering wordt ingediend onder gebruikmaking van
een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.
-
4. Een verzoek dat door de toetsingscommissie wordt ontvangen na 15 augustus 2016 wordt
niet in behandeling genomen.
-
5. De toetsingscommissie adviseert de minister uiterlijk 31 oktober 2016 over de te
nemen beslissing.
-
6. De toetsingscommissie kan de minister voor 15 oktober 2016 verzoeken om een aantal
adviezen later dan 31 oktober vast te stellen.
-
7. Indien de minister aan een verzoek als bedoeld in het zesde lid voldoet, bepaalt
hij daarbij het aantal adviezen dat later kan worden vastgesteld en de datum waarop
deze adviezen uiterlijk door de minister worden ontvangen.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.
Den Haag, 10 december 2014
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma
TOELICHTING
Op 1 januari 2015 treden zowel de Participatiewet als het nieuwe verdeelmodel voor
de gebundelde uitkering in werking. Het nieuwe verdeelmodel, aangeduid als het multiniveau-model,
vervangt het APE-model. Hiermee hangt samen dat de incidentele aanvullende uitkering
en de meerjarige aanvullende uitkering, beiden direct gelieerd aan het APE-model,
vervangen worden door één nieuw, geïntegreerde aanvullende uitkering (verder: vangnetuitkering).
Hiertoe is het Besluit Participatiewet aangepast. Via de aanpassing van de Regeling
Participatiewet, IOAW en IOAZ wordt een aantal procedurele aspecten geregeld, die
voor de ingetrokken uitkeringen ook bij ministeriële regeling waren geregeld.
De vangnetuitkering Participatiewet 2015
Een vangnetuitkering kan alleen worden toegekend op verzoek van het college. Het verzoek
moet worden ingediend bij de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet
(voorheen de Toetsingscommissie WWB). De commissie dient het verzoek uiterlijk 15 augustus
2016 te hebben ontvangen. Deze termijn geldt voor alle gemeenten, ongeacht of zij
de Participatiewet zelfstandig uitvoeren of die uitvoering hebben ondergebracht in
een samenwerkingsverband met een openbaar lichaam. Verzoeken die na deze datum door
de commissie worden ontvangen, worden niet in behandeling genomen.
Het is van belang dat gemeenten nog in het jaar, waarin de verzoeken zijn ingediend,
uitsluitsel krijgen over hun mogelijke aanspraak op een vangnetuitkering. Om die reden
adviseert de Toetsingscommissie aanvullende uitkeringen Participatiewet (hierna: de
toetsingscommissie), nadat zij heeft getoetst of het verzoek aan alle eisen voldoet,
de minister van SZW uiterlijk 31 oktober 2016 over de te nemen beslissing. De minister
van SZW beslist, met in achtneming van de geldende beslistermijn van 8 weken, uiterlijk
eind december 2016 op het verzoek.
Blijkens haar uitvoerbaarheidtoets van 30 september 2014 meent de toetsingscommissie
dat die termijn, afhankelijk van de omstandigheden, te krap of te kort kan zijn. De
toevoeging van het zesde en zevende lid aan artikel 15aa komt hieraan tegemoet.
In beginsel wordt de periode tot en met 31 oktober 2016, gelet op de aard van het
vangnet voor 2015 en de beperkte toetsende taak voor de toetsingscommissie, een redelijke
adviestermijn geacht. Desondanks kan niet worden uitgesloten dat het aantal ingediende
verzoeken een zorgvuldige afhandeling van alle verzoeken binnen de vastgestelde termijn
te zeer onder druk kan zetten. Mocht een dergelijke situatie zich voordoen, dan voorzien
het zesde en zevende lid van artikel 15aa in de procedure dat overschrijding van de
termijn mogelijk is indien de commissie hiertoe tijdig de instemming van de minister
heeft verkregen. Bij de beoordeling van een uitstelverzoek van de commissie gaat de
minister er vanuit dat de inrichting van de werkzaamheden van de commissie erop gericht
is dat zij alle adviezen uiterlijk 31 oktober 2016 vaststelt en dat de termijnoverschrijding
beperkt blijft tot een minimaal aantal onvermijdelijke zaken en tot een zo kort mogelijke
periode.
Toekenningen kunnen, gelet op het doel van een eenvoudige voorziening, alleen betrekking
hebben op het kalenderjaar 2015. De uit de toekenningen voortvloeiende betalingen
worden verricht in het 1e kwartaal 2017, ten laste van het macrobudget voor 2017.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma