Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2014, 36161 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2014, 36161 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Gelet op de artikelen 6.3, 7.4, vijfde lid, en 11.1, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000, artikel 17 van het Besluit studiefinanciering 2000, de artikelen 8.1, eerste lid, en 11.1, eerste lid, van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, artikel 5 van het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en de artikelen 4.3, 5.2, derde lid, en 8.1 van de Wet studiefinanciering BES;
BESLUIT:
In deze regeling wordt verstaan onder:
Besluit studiefinanciering 2000;
Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten;
Wet studiefinanciering 2000;
Wet studiefinanciering BES;
Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
1. Voor de toepassing van artikel 17, derde lid, van het BSF 2000 en artikel 5, derde lid, van het BTOS wordt onder indexcijfer van de cao-lonen verstaan: de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen’, zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin. De van toepassing zijnde procentuele ontwikkeling is 0,92 procent.
2. Voor de toepassing van artikel 17, derde lid, van het BSF 2000, en artikel 5, derde lid, van het BTOS, wordt onder consumentenprijsindex verstaan: de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens’, zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd in het Statistisch Bulletin. De van toepassing zijnde procentuele ontwikkeling is 2,51 procent.
3. Voor de toepassing van artikel 8.1, eerste lid, van de WSF BES wordt onder consumentenprijsindex verstaan: de index opgenomen in de reeks ‘consumentenprijsindex Caribisch Nederland’ voor Bonaire, zoals die is berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en is gepubliceerd op internet. De van toepassing zijnde procentuele ontwikkeling is 1,73 procent.
Het rentepercentage, bedoeld in artikel 6.3 van de WSF 2000, en artikel 4.3 van de WSF BES, wordt voor het jaar 2015 vastgesteld op 0,12 procent.
Met ingang van 1 januari 2015 wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.4, tweede lid, van de WSF 2000, vastgesteld op € 9.234,45.
Met ingang van 1 januari 2015 worden de bedragen, genoemd in artikel 3.9, derde lid, van de WSF 2000, vastgesteld op € 16.890,62 respectievelijk € 21.399,51.
Met ingang van 1 januari 2015 wordt het bedrag, genoemd in artikel 3.17, eerste lid, van de WSF 2000, vastgesteld op € 13.856,11.
Met ingang van 1 januari 2015 worden de bedragen, genoemd in de overzichten 1 en 2 van artikel 3.18 van de WSF 2000, als volgt vastgesteld:
Hoger onderwijs |
Beroepsonderwijs |
|
---|---|---|
Levensonderhoud |
||
a. thuiswonend |
€ 649,34 |
€ 496,64 |
b. uitwonend |
€ 854,13 |
€ 701,42 |
Hoger onderwijs |
Beroepsonderwijs |
|
---|---|---|
Basisbeurs (excl. Toeslagen) |
||
a. thuiswonend |
€ 102,77 |
€ 81,02 |
b. uitwonend |
€ 286,15 |
€ 264,40 |
Maximale aanvullende beurs/lening (of veronderstelde ouderlijke bijdrage) |
||
a. thuiswonende |
€ 245,30 |
€ 332,30 |
b. uitwonend |
€ 266,71 |
€ 353,70 |
Basislening |
€ 301,27 |
€ 176,49 |
Toeslag partner |
€ 598,95 |
€ 598,95 |
Van 1 januari 2015 tot 1 januari 2016 wordt het bedrag, genoemd in de artikelen 4.7, vierde lid, 4.18, tweede lid, 5.2, derde lid, en 10.3, derde lid, van de WSF 2000, vastgesteld op € 916,96.
1. Met ingang van schooljaar 2015–2016 wordt het grensbedrag draagkracht, bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, van de WTOS, vastgesteld op € 33.329,43.
2. Met ingang van 1 januari 2015 wordt het grensbedrag toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 10.5, tweede lid, van de WTOS, vastgesteld op € 3.746,89.
Met ingang van 1 januari 2015 wordt de hoogte van de basistoelage per kalendermaand, bedoeld in artikel 4.3 van de WTOS, als volgt vastgesteld:
a. € 111,53 voor een thuiswonende leerling;
b. € 260,03 voor een uitwonende leerling.
Met ingang van schooljaar 2015–2016 wordt de tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld in artikel 4.6 van de WTOS, als volgt vastgesteld:
a. onderbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs en onderbouw + bovenbouw volledig op grond van de WEB bekostigd voorbereidend beroepsonderwijs verzorgd in een agrarisch opleidingscentrum |
€ 78,63 |
b. bovenbouw volledig op grond van de WVO bekostigd onderwijs |
€ 86,10 |
c. onderbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo |
€ 107,67 |
d. bovenbouw niet volledig en rechtstreeks bekostigd vo |
€ 115,17 |
e. speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs |
€ 52,24 |
f. voortgezet algemeen volwassenen onderwijs (vavo) |
€ 115,17 |
Met ingang van het schooljaar 2015-2016 wordt de tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld in artikel 5.4 van de WTOS, vastgesteld op € 724,40.
Met ingang van het schooljaar 2015–2016 wordt de tegemoetkoming schoolkosten, bedoeld in de overzichten 1 en 2 van artikel 5.10 van de WTOS, als volgt vastgesteld:
aantal minuten per week |
schoolkosten |
---|---|
540 of meer |
€ 309,94 |
540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540 |
€ 154,97 + € 154,97 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd |
270 tot 540 |
€ 208,81 |
270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270 |
€ 104,41 + € 104,40 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd |
minder dan 270 |
nihil |
aantal minuten per week |
schoolkosten |
---|---|
540 of meer |
€ 154,97 |
540 of meer en voor 1 januari 270 tot 540 |
€ 77,49 + € 77,48 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd |
270 tot 540 |
€ 104,41 |
270 tot 540 en voor 1 januari minder dan 270 |
€ 52,21 + € 52,20 naar rato aantal minuten dat onderwijs wordt gevolgd |
Minder dan 270 |
nihil |
Met ingang van het schooljaar of studiejaar 2015–2016 wordt de tegemoetkoming in de schoolkosten, genoemd in artikel 10.7, derde lid, van de WTOS, als volgt vastgesteld:
a. € 724,00 voor het onderwijs genoemd in onderdeel a;
b. € 309,94 voor het onderwijs genoemd in onderdeel b;
c. € 208,81 voor het onderwijs genoemd in onderdeel c.
Met ingang van 1 januari 2015 worden de bedragen, bedoeld in artikel 2.2 van de WSF BES, als volgt vastgesteld:
I. Onderwijstype |
II. Plaats opleiding |
III. Prestatiebeurs of gift per maand |
IV. Lening tijdens prestatiebeurs per maand |
V. Lening na prestatiebeurs per maand |
---|---|---|---|---|
Beroepsonderwijs |
Eigen openbaar lichaam |
USD 73,15 |
USD 146,30 |
USD 219,45 |
Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten |
USD 237,74 |
USD 475,48 |
USD 713,22 |
|
Overig deel Caribische regio |
USD 365,75 |
USD 731,50 |
USD 1.097,25 |
|
Verenigde Staten van Amerika |
USD 501,73 |
USD 1.003,46 |
USD 1.505,19 |
|
Hoger onderwijs |
Eigen openbaar lichaam |
USD 137,15 |
USD 274,30 |
USD 411,45 |
Ander openbaar lichaam, Aruba, Curaçao, Sint Maarten |
USD 274,30 |
USD 548,60 |
USD 822,90 |
|
Overig deel Caribische regio |
USD 365,75 |
USD 731,50 |
USD 1.097,25 |
|
Verenigde Staten van Amerika |
USD 501,73 |
USD 1.003,46 |
USD 1.505,19 |
I. Onderwijstype |
II. Plaats opleiding |
III. Prestatiebeurs |
IV. Lening |
---|---|---|---|
Beroepsonderwijs opleiding niveau 3 of 4 en hoger onderwijs |
Europees deel van Nederland |
USD 2.524,81 |
USD 5.049,62 |
In artikel 6.1, derde lid, van de Regeling studiefinanciering 2000 komt de tweede volzin te luiden: Wanneer die maandbetalingen naar de maatstaf van 1 januari 2015 hoger zijn dan € 162,87, geschiedt de verrekening met dat bedrag.
In artikel 3.1, derde lid, van de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten komt de tweede volzin te luiden: Wanneer die betalingen naar de maatstaf van 1 januari 2015 hoger zijn dan € 61,31, geschiedt de verrekening met dat bedrag.
In artikel 5.1, derde lid, van de Regeling studiefinanciering BES komt de tweede volzin te luiden: Wanneer die maandbetalingen naar de maatstaf van 1 januari 2015 hoger zijn dan USD 241,24, geschiedt de verrekening met dat bedrag.
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervalt met ingang van 1 augustus 2016.
2. Indien de Staatscourant, waarin deze regeling wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 31 december 2014, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2015.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Deze ministeriële regeling bevat de normbedragen die gelden met betrekking tot de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: WSF 2000), de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (hierna: WTOS) en de Wet studiefinanciering BES (hierna: WSF BES) voor het jaar 2015, voor zover zij bij ministeriële regeling moeten worden vastgesteld. De bedragen worden jaarlijks vastgesteld om ze te kunnen aanpassen aan de loon- en prijsontwikkelingen.
Daarnaast wordt vastgesteld wat wordt verstaan onder de consumentenprijsindex en het indexcijfer van de cao-lonen; op basis daarvan zijn de nieuwe bedragen berekend.
In artikel 5.3, tweede lid, van de WSF 2000 is vastgesteld dat het deel van de prestatiebeurs dat betrekking heeft op het recht op de reisvoorziening, gelijk is aan een twaalfde deel van de waarde die daarvoor per studerende door het vervoerbedrijf aan de minister in rekening wordt gebracht. Dit deel van de prestatiebeurs bedraagt voor kalenderjaar 2015 € 98,11 en wordt, overeenkomstig artikel 5.3, tweede lid, laatste volzin, niet uitbetaald of verrekend.
In artikel 6.10, tweede lid, van de WSF 2000 is vastgesteld dat de draagkrachtvrije voet op het draagkrachtinkomen in mindering wordt gebracht. Dit bedrag wordt niet bij ministeriële regeling vastgesteld, maar vloeit rechtstreeks voort uit het geregelde op grond van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Voor 120 procent van het belastbaar minimumloon wordt € 22.852,11 gelezen. Voor 84 procent van het belastbaar minimumloon wordt € 15.996,48 gelezen.
Omdat de WTOS verschillende categorieën personen bedient, zijn de tegemoetkomingen voor de onderwijsbijdrage gebaseerd op verschillende te betalen onderwijsbijdragen.
Voor een bepaalde groep deelnemers aan het voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (hierna: vavo) (artikel 4.4, eerste lid, WTOS) is de tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage gelijk aan het lesgeld, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Les- en cursusgeldwet. Dit bedrag is voor het schooljaar 2015–2016 vastgesteld op € 1.131,00 (Regeling vaststelling lesgeld en cursusgeldtarieven 2015–2016). Een twaalfde deel hiervan is € 94,25.
Voor studenten aan een lerarenopleiding (artikel 5.3 en artikel 10.7, tweede lid, onder 1, WTOS) is het tegemoetkomingsbedrag aan onderwijsbijdrage gebaseerd op het minimumbedrag aan deeltijdcollegegeld zoals dat gold in studiejaar 2009–2010. Deze tegemoetkoming is dus gefixeerd (kan niet worden geïndexeerd) en bedraagt € 567,23.
Voor leerlingen in het deeltijd voortgezet onderwijs en vavo is de hoogte van de onderwijsbijdrage afhankelijk van de periode waarin en het aantal minuten per week dat onderwijs gevolgd wordt (artikel 5.10 en artikel 10.7, tweede lid, WTOS). De onderwijsbijdrage is € 360,00 indien per week meer dan 540 minuten onderwijs wordt gevolgd en € 240,00 indien 270 tot 540 minuten onderwijs per week wordt gevolgd. Indien minder dan 270 minuten per week onderwijs wordt gevolgd is de onderwijsbijdrage nihil.
Met de Wet hervorming kindregelingen is hoofdstuk 3 van de WTOS vervallen; dat ziet op de tegemoetkoming in de onderwijsbijdragen en schoolkosten voor ouders met minderjarige kinderen die deelnemen aan het beroepsonderwijs, het vavo en niet-bekostigd voortgezet onderwijs.1 Deze normen worden voor het jaar 2015 daarom niet meer vastgesteld.
Dit betreft een definitiebepaling.
Op grond van artikel 11.1 van de WSF 2000, artikel 17 van het BSF 2000, artikel 11.1 van de WTOS en artikel 5 van het BTOS worden de normbedragen jaarlijks aangepast aan de hand van de consumentenprijsindex of het indexcijfer van de cao-lonen. Op grond van artikel 8.1 van de WSF BES worden de normbedragen BES jaarlijks aangepast aan de hand van de in Caribisch Nederland geldende consumentenprijsindex.
Als indexcijfer van de cao-lonen wordt gehanteerd de reeks ‘CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen (2000 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het indexcijfer van de cao-lonen over de maand december van het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van de maand december van het daaraan voorafgaande jaar. Bedoeld indexcijfer over december 2012 bedraagt 130,8 en over december 2013 132,0. De procentuele ontwikkeling is 0,92 procent. De loongevoelige WSF 2000-(grens)bedragen en WTOS-(grens)bedragen voor het jaar 2015 zijn berekend met gebruikmaking van deze laatste procentuele ontwikkeling.
Als consumentenprijsindex wordt gehanteerd de reeks ‘consumentenprijsindex alle huishoudens (2006 = 100)’ zoals die wordt berekend en bekendgemaakt door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De indexering is bepaald door de procentuele wijziging die het consumentenprijsindexcijfer over het tweede jaar voorafgaand aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar. De prijsgevoelige WSF 2000-normbedragen en de prijsgevoelige WTOS-bedragen worden jaarlijks aangepast met die procentuele wijziging. Bedoeld indexcijfer over 2012 bedraagt 111,90 en over 2013 114,71. De procentuele ontwikkeling is 2,51 procent.
De indexering naar bedragen van 2015 is bepaald door de procentuele wijziging die het consumentprijsindexcijfer over het tweede jaar voorafgaand (2013) aan de aanpassing heeft ondergaan ten opzichte van het daaraan voorafgaande jaar (2012). Bedoeld indexcijfer over 2012 bedraagt 108,39 en over 2013 110,26. De procentuele ontwikkeling is 1,73 procent.
Artikel 6.3, eerste lid, van de WSF 2000, en artikel 4.3 van de WSF BES schrijven voor dat jaarlijks uiterlijk in december een rentepercentage wordt vastgesteld. Daarbij moet worden uitgegaan van een rentepercentage dat gelijk is aan het over de maand oktober van dat jaar bekendgemaakte gemiddeld effectief rendement van openbare leningen, uitgegeven door de Staat der Nederlanden en toegelaten tot de notering aan de officiële markt ter beurze van Amsterdam, met een gemiddelde resterende looptijd van 3 tot 5 jaar. Het gemiddeld effectief rendement bedroeg over oktober 2014 0,12 procent.
In de WSF 2000 worden twee verschillende rentepercentages gehanteerd: een percentage van toepassing op leningen aangegaan na 31 december 1991 en een percentage van toepassing op leningen aangegaan voor 1 januari 1992. Overeenkomstig artikel 12.10a van de WSF 2000 is dat laatste percentage elk jaar 1,65-procentpunt lager dan het eerste percentage. Gelet op het feit dat het eerste percentage voor 2015 0,12 procent bedraagt, komt het rentepercentage voor leningen aangegaan voor 1 januari 1992 op 0 procent te staan.
In deze artikelen vindt aanpassing van de loongevoelige WSF 2000-grensbedragen plaats (toetsingsinkomen partner, veronderstelde ouderlijke bijdrage en vrije voet eigen inkomsten). Zie voor de berekening van de bedragen de toelichting bij artikel 2, eerste lid.
Voor de bedragen in artikel 5 geldt de volgende berekening. Met ingang van 1 januari 2015 worden de bedragen van de vrije voet in artikel 3.9, derde lid, van de WSF 2000 gewijzigd door de Wet uniformering loonbegrip. In die wet worden de bedragen vastgesteld naar de maatstaf van 2012. Aan de hand van de indexeringspercentages die golden voor 2013 (1,26%), 2014 (1,47%) en nu voor 2015 (0,92%) zijn die bedragen vervolgens geactualiseerd naar de maatstaf van 2015.
In deze artikelen vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige WSF 2000-normbedragen, bedoeld in de artikelen 3.18, 4.7, vierde lid, 4.18, tweede lid, 5.2, derde lid, en 10.3, derde lid, van de WSF 2000. Zie voor de berekening van de bedragen de toelichting bij artikel 2, tweede lid.
Ten aanzien van de toeslag eenoudergezin, genoemd in artikel 3.18, wordt het bedrag genoemd dat is ingevoerd met de Wet hervorming kindregelingen. Deze toeslag bedraagt als gevolg daarvan voor 2015 € 247,12 per maand. De toeslag is op grond van de Wet hervorming kindregelingen overigens ook in een apart overzicht 3 geplaatst.2 Dit nieuw vastgestelde bedrag zal voor het eerst in 2016 worden geïndexeerd.
De grensbedragen draagkracht en toetsingsinkomen zijn loongevoelig en worden dus aangepast aan de hand van hetgeen beschreven staat in de toelichting bij artikel 2, eerste lid.
In deze artikelen vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige WTOS-normbedragen in de artikelen 4.3, 4.6, 5.4, 5.10, 10.5, eerste lid, en 10.7, derde lid, van de WTOS. Zie voor de berekening van de bedragen de toelichting bij artikel 2, tweede lid.
In dit artikel vindt aanpassing plaats van de prijsgevoelige WSF BES-normbedragen in artikel 2.2 van de WSF BES. Zie voor de berekening van de bedragen de toelichting bij artikel 2, derde lid.
Op grond van artikel 7.4, vijfde lid, van de WSF 2000 en artikel 8.1, eerste lid, van de WTOS worden bij ministeriële regeling regels gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van tegemoetkomingen. Dit is gebeurd in de Regeling studiefinanciering 2000 (RSF 2000) respectievelijk de Regeling tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (RTOS). In artikel 6.1, derde lid, RSF 2000, en in artikel 3.1, derde lid, RTOS, is het bedrag bepaald waarmee teveel uitbetaalde bedragen worden verrekend. In artikel 6.2 RSF 2000 en artikel 3.3 RTOS is bepaald dat dit bedrag wordt aangepast aan de procentuele ontwikkeling van het consumentenprijsindexcijfer. Deze procentuele ontwikkeling is 2,51 procent (zie ook de toelichting bij artikel 2, tweede lid).
Artikel 5.2 van de WSF BES bepaalt dat bij ministeriële regeling regels worden gesteld met betrekking tot de terugbetaling en verrekening van bedragen. Op grond daarvan is in artikel 5.1, derde lid, van de Regeling studiefinanciering BES het bedrag bepaald waarmee teveel uitbetaalde bedragen worden verrekend. In artikel 5.2 van die regeling is bepaald dat dit bedrag op gelijke wijze wordt aangepast als de normbedragen in artikel 2.2 van de WSF BES (indexering aan de hand van de consumentenprijsindex). Om het bedrag voor 2015 vast te stellen wordt gebruikgemaakt van de procentuele ontwikkeling die het indexcijfer heeft ondergaan van 2012 naar 2013. De procentuele ontwikkeling is 1,73 procent (zie ook de toelichting bij artikel 2, derde lid).
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Bussemaker
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-36161.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.