Regeling van de Minister van Economische Zaken van 9 december 2014, nr. WJZ/14129586, tot vaststelling van uitvoeringsregels voor de diergezondheidsheffing (Uitvoeringsregeling diergezondheidsheffing)

De Minister van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 92b, 93, derde lid, en 93a, eerste, vierde en zesde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de artikelen 6, eerste en derde lid, 8, eerste en tweede lid, 13, eerste lid, 56 en 62 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de artikelen 5 en 31 van de Invorderingswet 1998;

Besluit:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

berekening:

de berekening van het gemiddeld in een kalenderjaar op het bedrijf gehouden dieren als bedoeld in artikel 91h, derde lid, van de wet;

diergezondheidsheffing:

heffing als bedoeld in artikel 2 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten;

wet:

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Artikel 2 Bevoegdheden

  • 1. Met betrekking tot de diergezondheidsheffing gelden de bevoegdheden en verplichtingen van de hierna vermelde, in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen genoemde functionarissen, voor de daarachter genoemde functionarissen:

    • a. de directeur: de directeur Financieel-Economische Zaken van het Ministerie van Economische Zaken;

    • b. de inspecteur: de inspecteur van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

    • c. de ontvanger: de ontvanger van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland;

    • d. de ambtenaren van de rijksbelastingdienst: de ambtenaren die onder de directeur Kernprocessen EU en Klantcontact & Gegevens van het Ministerie van Economische Zaken ressorteren en de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

  • 2. De functionaris, bedoeld in artikel 93a, eerste, vierde en zesde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren is de directeur Kernprocessen EU en Klantcontact & Gegevens van het Ministerie van Economische Zaken.

  • 3. Als inspecteur van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en als ontvanger van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland wordt aangewezen de directeur Kernprocessen EU en Klantcontact & Gegevens van het Ministerie van Economische Zaken.

Artikel 3 Door de inspecteur aangewezen ambtenaren

De verplichtingen die ingevolge de artikelen 47, 47b, 48, 49, 50, 53 en 55 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bestaan jegens de Inspecteur van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland gelden mede jegens de door die inspecteur aangewezen ambtenaren van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en jegens de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Artikel 4 Plicht tot aangifte

  • 1. De heffingplichtige wordt na afloop van het kalenderjaar waarover de heffing verschuldigd is uitgenodigd voor het doen van aangifte.

  • 2. De heffingplichtige die niet binnen vier maanden na afloop van het tijdvak waarover de diergezondheidsheffing wordt geheven, is uitgenodigd tot het doen van aangifte, verzoekt de inspecteur om een uitnodiging tot het doen van aangifte.

  • 3. Het in het tweede lid bedoelde verzoek wordt ingediend binnen twee weken na het verstrijken van de in dat lid bedoelde termijn van vier maanden.

  • 4. Het tweede lid is niet van toepassing indien over het tijdvak waarover de diergezondheidsheffing is verschuldigd reeds een aanslag is opgelegd.

  • 5. De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt mede voor de in de artikelen 43 en 44, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde personen.

Artikel 5 Uitnodiging tot aangifte

Het uitnodigen tot het doen van aangifte geschiedt door een verwijzing naar het webadres waarop het aangiftebiljet kan worden ingevuld.

Artikel 6 Elektronische aangifte

Aangifte wordt via de elektronische weg gedaan door het toezenden van het beschikbaar gestelde aangiftebiljet aan de inspecteur, dat is ingevuld en ondertekend op de bij het biljet aangegeven wijze, met de bij het biljet gevraagde bescheiden.

Artikel 7 Voorlopige aanslag

  • 1. Na aanvang van het kalenderjaar wordt één voorlopige aanslag opgelegd tot ten hoogste het bedrag waarop de aanslag over dat kalenderjaar vermoedelijk zal worden vastgesteld.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid kan de bepaling van het bedrag waarop de aanslag over het kalenderjaar vermoedelijk zal worden vastgesteld, geschieden op grond van de gegevens die hebben gediend of zouden hebben kunnen gediend ter vaststelling van de aanslag over het voorafgaande kalenderjaar.

Artikel 8 Melkproducerend rundvee

De berekening voor melkproducerende runderen als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en artikel 8, eerste lid, van het Besluit heffing preventie dierziekten geschiedt door voor elke dag het aantal melkproducerende runderen op te tellen en te delen door het aantal dagen van het kalenderjaar.

Artikel 9 Overige runderen, ouder dan één jaar

De berekening voor andere runderen dan melkproducerende runderen, ouder dan één jaar, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en artikel 8, tweede lid, van het Besluit heffing preventie dierziekten geschiedt door voor elke dag het aantal andere runderen dan melkproducerende runderen, ouder dan één jaar, op te tellen en te delen door het aantal dagen van het kalenderjaar. Het totale aantal dagen van het kalenderjaar wordt verminderd met het aantal dagen dat op het bedrijf geen andere runderen dan melkproducerende runderen, ouder dan één jaar, aanwezig waren.

Artikel 10 Berekening kalveren

De berekening voor andere runderen dan melkproducerende runderen, jonger dan 1 jaar, als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en artikel 8, derde lid, van het Besluit heffing preventie dierziekten geschiedt door voor elke dag het aantal aanwezige andere runderen dan melkproducerende runderen, jonger dan 1 jaar, op te tellen en te delen door het aantal dagen van het kalenderjaar. Het totale aantal dagen van het kalenderjaar wordt verminderd met het aantal dagen dat op het bedrijf geen andere runderen dan melkproducerende runderen, jonger dan 1 jaar, aanwezig waren.

Artikel 11 Berekening Schapen

De berekening voor schapen als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en de artikelen 9 en 10 van het Besluit heffing preventie dierziekten geschiedt door het aantal aanwezige schapen op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november op te tellen en door vier te delen.

Artikel 12 Berekening Geiten

De berekening voor geiten als bedoeld in de artikelen 9 en 10 van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en de artikelen 9 en 10 van het Besluit heffing preventie dierziekten geschiedt door het aantal aanwezige geiten op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november op te tellen en door vier te delen.

Artikel 13 Berekening pluimvee

De berekening voor de diercategorieën, bedoeld in de artikelen vier tot en met zeven van het Besluit heffing bestrijding dierziekten en de artikelen vier tot en met zeven van het Besluit heffing preventie dierziekten geschiedt door voor elke dag van het kalenderjaar het aantal aanwezige dieren van de diercategorie op te tellen en te delen door het aantal dagen van het kalenderjaar. Het totale aantal dagen van het kalenderjaar wordt verminderd met het aantal dagen dat op het bedrijf geen dieren van de diercategorie aanwezig waren.

Artikel 14 Varkens

Het totale aantal in een kalenderjaar door een bedrijf verhandelde varkens als bedoeld in artikel 92 van de wet wordt berekend door het aantal varkens bij elkaar op te tellen dat vanaf het bedrijf wordt verhandeld en die bestemd zijn voor het buitenland of de slacht.

Artikel 15 Vaccinbroedeieren

De heffing, bedoeld in artikel 12 van het Besluit heffing preventie dierziekten, wordt geheven naar het aantal vaccinbroedeieren dat in een kalenderjaar door de persoon, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Besluit heffing bestrijding dierziekten, in een broedmachine wordt ingelegd.

Artikel 16 Slotbepaling

De Uitvoeringsregeling varkensheffing wordt ingetrokken.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 18 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Uitvoeringsregeling diergezondheidsheffing.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 9 december 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Aanleiding

Met ingang van 1 januari 2015 worden de product- en bedrijfschappen opgeheven. Vanaf deze datum worden de publieke taken van deze bedrijfslichamen overgenomen door de Minister van Economische Zaken. Het gaat daarbij ook om taken op het terrein van diergezondheid.

De preventie en bestrijding van dierziekten wordt tot en met 31 december 2014 mede gefinancierd met inkomsten uit heffingen op basis van heffingsverordeningen van de productschappen Zuivel, Vee en Vlees, en Pluimvee en Eieren. Deze productschappen leggen de heffingen op ter uitvoering van een vijfjaarlijks convenant dat met de Minister van Economische Zaken is gesloten. Nu de productschappen opgeheven worden, kan het convenant, dat op 31 december 2014 afloopt, niet op dezelfde wijze en met dezelfde partijen voor een nieuwe looptijd worden voortgezet. Om de sectorbijdrage aan de preventie en bestrijding te verzekeren is daarom met ingang van 1 januari 2015 een heffing ingevoerd op basis van Hoofdstuk VIII van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwwd). In de nota van toelichting bij het Besluit heffing bestrijding dierziekten en het Besluit heffing preventie dierziekten is meer te lezen over de achtergrond en de systematiek van deze heffing.

Krachtens artikel 93 en 93a van de Gwwd wordt een ingestelde heffing grotendeels geheven met overeenkomstige toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invorderingswet 1990. Genoemde bepalingen voorzien erin dat de Minister van Economische Zaken in de plaats treedt van de Minister van Financiën, wat ook betekent dat de eerstgenoemde minister de voor de toepassing van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en de Invoeringswet 1990 noodzakelijk uitvoeringsregels vaststelt. Krachtens beide artikelen dient ook de Minister van Economische Zaken de functionarissen aan te wijzen die in de plaats treden van de in de Algemene wet inzake rijksbelastingen genoemde functionarissen, alsook de functionaris die bepaalde bevoegdheden van de ontvanger van de Rijksbelastingen uitoefent in het kader van de Invorderingswet 1990. Met de onderhavige regeling wordt hieraan invulling gegeven.

2. Systeem

De heffingplichtige ontvangt jaarlijks een uitnodiging tot het doen van een digitale voorlopige aangifte via een webformulier op ‘mijn.rvo.nl’. Op basis van de I&R gegevens over het voorliggende kalenderjaar (t-1) berekent RVO.nl de hoogte van de voorlopige heffing. RVO.nl doet dit conform de voorgeschreven berekeningswijze in deze uitvoeringsregeling. Zowel de uitgangsgetallen als de uiteindelijke hoogte van de heffing zijn door RVO.nl in het digitale aangifteformulier reeds ingevuld op basis van gegevens uit I&R die bij RVO.nl bekend zijn. De heffingplichtige kan, wanneer deze gegevens niet correct zijn of hij een afwijkend aantal dieren, producten verwacht te houden danwel af te voeren in de periode waarvoor de aanslag geldt (t) deze via het webformulier aanpassen. Vervolgens wordt de voorlopige aangifte door de heffingplichtige digitaal verzonden naar RVO.nl.

Bij ontvangst van de voorlopige aangifte beoordeelt RVO.nl de in de aangifte opgenomen gegevens. Wanneer de vooraf ingevulde gegevens door de aangifteplichtige niet gecorrigeerd zijn, wordt een voorlopige aanslag verstuurd. Wanneer de gegevens wel gecorrigeerd zijn, onderzoekt RVO.nl wanneer zij hiertoe aanleiding ziet, of deze aanpassing correct is. Na afloop van dit onderzoek wordt een voorlopige aanslag verzonden. Voor de voorlopige aanslag geldt een betalingstermijn van 6 weken, ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990. Wanneer de aangifteplichtige het niet eens is met de door RVO.nl vastgestelde hoogte van de heffing kan bezwaar en beroep worden aangetekend.

De voorlopige aanslag wordt in het jaar volgend op de periode waarin de voorlopige aanslag is verzonden (t+1) definitief gemaakt op basis van de gegevens die op dat moment bekend zijn over het kalenderjaar waarover de definitieve aanslag wordt berekend (t). Tegelijk wordt door RVO.nl een uitnodiging verstuurd tot het doen van een digitale voorlopige aangifte via een webformulier op ‘mijn.RVO.nl’. Het verschil tussen definitieve aanslag en de voorlopige aanslag m.b.t. het kalenderjaar (t), wordt door RVO.nl verrekend.

3. Berekening dieraantallen

Voor het bepalen van de dieraantallen wordt gebruikt gemaakt van de bestaande I&R-systemen voor deze sectoren. Voor varkens en vaccinbroedeieren wordt gerekend met totale aantallen verhandelde dieren of ingelegde broedeieren. Voor de overige diercategorieën geldt de GWWD-verplichting dat de heffing gebaseerd dient te zijn op het gemiddeld aantal in een kalenderjaar gehouden dieren. De in deze regeling opgenomen berekeningswijze is er op gericht voor iedere diercategorie een zo reëel mogelijk beeld te schetsen van het gemiddeld aantal gehouden dieren op een bedrijf. Daarom wordt het gemiddelde, op basis van I&R gegevens, berekend over 365/366 meetmomenten per jaar (elke dag van het jaar). Voor de diercategorieën pluimvee, kalveren en overige runderen ouder dan 1 jaar wordt leegstand niet meegenomen in de berekening. Dit vloeit voort uit de methodiek van de tariefberekening waarbij leegstand direct of indirect reeds in de hoogte van de gehanteerde tarieven is verwerkt. Voor schapen en geiten wordt vastgehouden aan de reeds bestaande systematiek van vier meetmomenten per jaar. Dit heeft in het verleden goed gefunctioneerd en er is geen aanleiding deze werkwijze nu aan te passen.

4. Regeldruk

Het Besluit heffing bestrijding dierziekten en het Besluit heffing preventie dierziekten strekken ertoe een heffing op te leggen namens de Minister van Economische Zaken. Deze heffing wordt tot 1 januari 2015 door de bedrijfslichamen opgelegd. Deze regeling bepaalt hoe de uitvoering wordt vormgegeven van de heffing die door de eerder genoemde besluiten is ingesteld. RVO is verantwoordelijk voor de uitvoering van de regeling en zal waar mogelijk de sector betrekken met het oog op een efficiënte uitvoering.

Voor de pluimveesector en voor de schapen- en geitenhouderij wijzigt de regeldruk niet, omdat deze regeling is geënt op de reeds bestaande verordeningen van die bedrijfslichamen. Daarbij zal voor de heffing ook gebruik worden gemaakt van bestaande databanken. Er is om die reden geen sprake van nieuwe administratieve lasten en nalevingskosten.

Voor de rundvee- en varkenshouderij wordt vooralsnog geen heffing ingevoerd, omdat deze sectoren de heffing voor 2015 uit de bestaande reserves zullen voldoen. Omdat er in 2015 voor deze sectoren geen heffing wordt opgelegd wordt een verlaging van de administratieve lasten gerealiseerd zoals beschreven in de regeldrukparagraaf van het Besluit heffing bestrijding dierziekten. Voor de rundvee- en varkenshouderij is inwerkingtreding van de heffing met ingang van 2016 voorzien. Daaruit voortvloeiende gevolgen voor de regeldruk zullen op dat moment opnieuw in kaart worden gebracht.

5. Vaste verandermomenten

De inwerkingtredingsdatum voor deze regeling wijkt gedeeltelijk af van het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten. De regeling treedt weliswaar op een vast verandermoment in werking, maar de inwerkingtredingstermijn van twee maanden wordt niet gehaald. Afwijking van het beleid inzake de vaste verandermomenten is echter gerechtvaardigd, omdat inwerkingtreding aanmerkelijke ongewenste private en publieke nadelen voorkomt (Aanwijzing 174, vierde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). De diergezondheidsheffing zou niet met ingang van 1 januari 2015 geheven kunnen worden zonder onderhavige regeling.

II. ARTIKELEN

Artikel 2

In dit artikel wordt allereerst in algemene zin geregeld dat daar waar in de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt gesproken over de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, voor de toepassing van diergezondheidsheffing de ambtenaren die ressorteren onder de directeur Kernprocessen EU en Klantcontact & Gegevens van het Ministerie van Economische Zaken en de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit in de plaats treden van die ambtenaren.

Artikel 3

Dit artikel regelt dat de verplichtingen, bedoeld in artikel 56 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover van toepassing, ook gelden jegens de door de inspecteur van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland aangewezen ambtenaren van die dienst, alsmede jegens de ambtenaren van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit.

Artikel 4

Op grond van artikel 91h, zesde lid van de Gwwd wordt de diergezondheidsheffing geheven bij wege van aanslag. De aanslag zal in het algemeen gebaseerd worden op door de heffingplichtige te verstrekken gegevens. Daartoe zal de inspecteur van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland jaarlijks na afloop van het tijdvak waarover de diergezondheidsheffing wordt geheven, de heffingplichtige uitnodigen tot het doen van aangifte door middel van de toezending of uitreiking van het aangiftebiljet. In die uitnodiging zal de inspecteur, overeenkomstig artikel 9, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ook de termijn aangeven binnen welke de aangifte moet worden gedaan.

Heffingplichtigen waaraan de inspecteur geen uitnodiging tot het doen van aangifte heeft verzonden binnen vier maanden na afloop van het tijdvak waarover de diergezondheidsheffing wordt geheven, dienen de inspecteur binnen twee weken na afloop van die vier maanden te verzoeken om uitnodiging tot het doen van aangifte. Met deze verzoekplicht wordt met name voorkomen dat aan heffingplichtigen die bij de inspecteur niet bekend zijn, geen uitnodiging tot het doen van aangifte zouden worden verzonden en deze heffingplichtigen aldus ook niet aangifteplichtig zouden zijn. Uiteraard is de verzoekplicht niet van toepassing in geval over het desbetreffende tijdvak reeds een aanslag is opgelegd.

Artikel 6

Aangifte dient elektronisch te worden gedaan. Artikel 8, tweede lid, onderdeel a, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) maakt deze verplichting mogelijk. De Awr is als gevolg van artikel 93, tweede lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van toepassing op de heffingen die ten behoeve van het diergezondheidsfonds worden opgelegd. De plicht tot het doen van elektronische aangifte geldt als gevolg artikel 93, vierde lid, van de Gwwd ook voor personen die dieren niet bedrijfsmatig houden.

Artikel 13

Dit artikel schrijft de berekening voor van het gemiddeld aantal op een bedrijf gehouden dieren voor de verschillende categorieën kippen, kalkoenen en eenden die in het Besluit heffing preventie dierziekten en het Besluit heffing bestrijding dierziekten worden onderscheden. Voor elke categorie waarvoor een afzonderlijk heffingsbedrag is voorgeschreven dient de berekening te worden uitgevoerd om tot het verschuldigde bedrag te komen. Hierbij wordt opgemerkt dat leegstand niet bij de berekening wordt betrokken. Leegstand is reeds in de hoogte van de gehanteerde tarieven verwerkt.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven