TOELICHTING
Algemeen
§ 1 Aanleiding
Met de brief ‘Kwaliteitsagenda kinderopvang: op weg naar verbetering van de pedagogische
kwaliteit van de kinderopvang’ (Kamerstukken II 2011/12, 31 322, nr. 173) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de kwaliteitsagenda kinderopvang. Een belangrijke
aanleiding voor deze agenda vormde het rapport van de Commissie Gunning. Het rapport
van deze commissie schetste een brede kwaliteitsagenda voor de kinderopvangsector
met aanbevelingen voor de middellange termijn, aanbevelingen die een nadere invulling
vroegen. Hoewel de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kinderopvang primair
bij de sector ligt, heeft het vorige kabinet besloten dit kwaliteitsproces te stimuleren
en ondersteunen. In dat kader heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(hierna SZW) het initiatief genomen om de verschillende partijen bij elkaar te brengen.
Geïnventariseerd is welke initiatieven al werden ondernomen en welke acties een goede
aanvulling zouden zijn. Dit alles is gebundeld in een gezamenlijke kwaliteitsagenda.
Eén van de maatregelen uit de kwaliteitsagenda is het versterken van de beheersing
van de Nederlandse taal en van de interactievaardigheden bij de nu al actieve beroepskrachten
(in de praktijk vaak aangeduid als pedagogisch medewerkers) werkzaam in de kinderopvang
en in de gastouderopvang. De onderhavige subsidieregeling strekt daartoe.
§ 2 Doel en uitgangspunten
Doel
Door subsidie te verlenen voor trainingen gericht op taal- en interactievaardigheden
binnen de beroepsgerichte context, beoogt deze regeling de beheersing van de Nederlandse
taal en de interactievaardigheden van de beroepskrachten en de gastouders op een hoger
peil te brengen.
Uitgangspunten
Een belangrijk uitgangspunt voor de regeling is dat pedagogische, kwalitatief goede
opvang essentieel is voor de ontwikkeling van het kind. Het startpunt van kwalitatief
goede opvang is de deskundigheid van de beroepskracht en de gastouder. Immers, de
beroepskracht en de gastouder zorgen voor de dagelijkse opvang, ontwikkeling en begeleiding
van het kind.
Deskundige beroepskrachten en gastouders zijn medewerkers die met kinderen praten,
dingen uitleggen, die interactie stimuleren tussen de kinderen en die ze actief in
hun ontwikkeling stimuleren. Om dit te kunnen realiseren is een goede beheersing van
de Nederlandse taal nodig. In de MBO3 opleiding wordt vanaf 2016 bij de exameneisen
voor spreken en luisteren ook uitgegaan van het referentieniveau Nederlandse taal
3F. Spreken en luisteren zijn onderdelen van de mondelinge taalvaardigheid in de opleiding
tot beroepskracht. Voor gastouders wordt in de MBO2 opleiding volstaan met de eis
referentieniveau 2F. Deze referentieniveaus zijn uitgewerkt in het Besluit referentieniveaus
Nederlandse taal en rekenen. De trainingen opgenomen in deze regeling sluiten aan
bij de in de opleidingen vereiste referentieniveaus.
Verder dient men over voldoende interactievaardigheden, zoals gedefinieerd door het
Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) te beschikken. De interactievaardigheden
‘praten en uitleggen’, ‘begeleiden van interacties tussen kinderen’ en ‘ontwikkelingsstimulering’
spelen een belangrijke rol bij het stimuleren van de taalontwikkeling bij kinderen.
De meest recente NCKO kwaliteitspeiling 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 31 322, nr. 216) laat zien dat er met name bij deze drie interactievaardigheden, de zogenoemde educatieve
vaardigheden, ruimte voor verbetering is.
Een ander uitgangspunt van de onderhavige regeling betreft de visie op kwaliteitsontwikkeling.
Kwaliteitsontwikkeling wordt structureel als de kinderopvangsector zich ontwikkelt
tot lerende organisaties. Lerende organisaties worden zo ingericht dat de betrokkenen
– in dit geval beroepskrachten, leidinggevenden, stafmedewerkers, bemiddelingsmedewerkers
en gastouders – kunnen blijven leren. Losse activiteiten worden met elkaar verbonden
en krijgen meer samenhang. Hierdoor versterken de afzonderlijke activiteiten elkaar
en ontstaat er meerwaarde. Teamleren en individueel leren worden verbonden aan een
gezamenlijke visie. Een lerende (kinderopvang) organisatie is beter in staat haar
pedagogische kwaliteit te verbeteren en transparant te maken, en in te spelen op veranderingen.
Een lerende organisatie maakt continu en cyclisch verbeteren van pedagogische kwaliteit
mogelijk en levert een bijdrage aan het ontwikkelen van professionaliteit in de kinderopvang.
In een lerende organisatie passen geen losse, op zichzelf staande trainingen. Alle
activiteiten worden ingebed in een bredere context. Leren en ontwikkelen wordt een
vanzelfsprekend onderdeel van het werken in de kinderopvang.
Het principe van de lerende organisatie is een belangrijk uitgangspunt van deze regeling.
Daarom moet de houder in zijn aanvraag aangeven hoe hij de door de beroepskrachten
c.q. gastouders opgedane kennis en vaardigheden gaat borgen in de organisatie.
§ 3 Doelgroep
De regeling is in eerste aanleg bedoeld voor de beroepskracht/gastouder die werkt
met kinderen in de leeftijdscategorie van 0-12 jaar.
Daar de basis voor de (taal)ontwikkeling van het kind met name in de eerste vier jaar
wordt gelegd kan de minister overwegen om de subsidieverlening meer op de leeftijdscategorie
van 0-4 jaar te richten. Dit wordt mede ingegeven door de toekomstige (integrale)
basisvoorziening, de samenvoeging van kinderopvang en peuterspeelzalen.
De focus op 0-4 jaar kan vorm krijgen door bijvoorbeeld de subsidie voor medewerkers
in de opvang van 4-12 jaar te maximeren op een bepaald percentage van het totale subsidieplafond.
Of het vaststellen van een percentage nodig is, hangt af van het beeld dat de aanvragen
in de eerste tijdvakken laat zien. Afhankelijk van het verloop in de eerste tijdvakken,
kan de Minister van SZW besluiten artikel 5 van de onderhavige regeling op dit punt
te wijzigen door ofwel een maximumpercentage ofwel een maximumbedrag vast te stellen
dat beschikbaar is voor de doelgroep van beroepskrachten/gastouders die werken met
kinderen in de leeftijdscategorie 4-12 jaar. Hierdoor komt er dan meer subsidie beschikbaar
voor de doelgroep die werkt met kinderen van 0-4 jaar.
Medewerkers die voorschoolse vroegschoolse educatie-scholing (VVE-scholing) hebben
gevolgd, in het kader van door de gemeente aan de houder verstrekte VVE middelen,
worden geacht voldoende getraind te zijn in taal- en interactievaardigheden. Het ligt
daarom in de rede dat de houder de subsidie alleen kan inzetten ten behoeve van medewerkers
die niet eerder in het kader van VVE-scholing een training hebben gevolgd.
§ 4 Trainingen
Bij de trainingen zijn er twee categorieën te onderscheiden (zie de bijlage bij de
regeling):
-
– trainingen taal- en interactievaardigheden voor beroepskrachten, en
-
– zogenoemde train-de-trainer-trainingen voor leidinggevenden en stafmedewerkers bij
kindercentra en voor bemiddelingsmedewerkers bij gastouderbureaus die eigen beroepskrachten,
respectievelijk de aangesloten gastouders, trainingen aanbieden gericht op de versterking
van taal- en interactievaardigheden.
Om zoveel mogelijk beroepskrachten en gastouders te bereiken wordt met deze subsidieregeling
ook het train-de-trainerconcept gesubsidieerd. Het idee hiervan is dat er binnen de
kinderopvang leidinggevenden of stafmedewerkers en binnen de gastouderopvang bemiddelingsmedewerkers
worden opgeleid die op hun beurt de beroepskrachten en gastouders gaan trainen. Op
deze wijze kunnen meer medewerkers in de kinderopvang en gastouderopvang bereikt worden
dan wanneer alleen voor individuele trainingen voor beroepskrachten subsidie beschikbaar
wordt gesteld.
De aanvrager kan alleen subsidie aanvragen voor de trainingen die zijn opgenomen in
de bijlage bij deze subsidieregeling. De organisaties die deze trainingen ontwikkeld
hebben, de Stichting Nederlands Jeugdinstituut en Sardes B.V., beide gevestigd te
Utrecht, zijn tevens licentiehouders. Dat betekent dat ook andere organisaties een
licentie kunnen behalen teneinde deze trainingen te kunnen geven. De aanvrager heeft
de keuze de training te volgen bij de licentiehouder of bij één van de organisaties
die een licentie hebben. Het Nederlands Jeugdinstituut en Sardes zorgen er voor dat
de organisaties met een licentie die eveneens bevoegd zijn om deze trainingen te geven
in een up to date lijst op hun websites, www.nji.nl en www.sardes.nl, worden gepubliceerd. Dit is geregeld in de overeenkomsten die door de Minister van
SZW gesloten zijn met organisaties die de trainingen ontwikkeld hebben.
§ 5 Hoogte van de subsidie
De aanvrager geeft in zijn aanvraag aan voor hoeveel individuele trainingen en voor
hoeveel train-the trainer-trainingen hij subsidie wil aanvragen. De hoogte van de
subsidie wordt vervolgens vastgesteld door het aantal aangevraagde trainingen te vermenigvuldigen
met het subsidiebedrag voor een individuele training (€ 650) en/of het subsidiebedrag
van een train-the-trainer-training (€ 2000). De subsidieaanvrager kan desgewenst het
totale subsidiebedrag gebruiken voor meer trainingen dan het aantal dat is aangevraagd.
De subsidieaanvrager kan maximaal € 25.000 subsidie aanvragen in één aanvraagtijdvak.
§ 6 Administratieve lasten
De administratieve lasten zijn voor de aanvrager laag. Zo hoeft de aanvrager geen
accountantsverklaring en gedetailleerde verantwoordingsinformatie te overleggen. Steekproefsgewijs
wordt gecontroleerd of de activiteit waarvoor subsidie is verleend heeft plaatsgevonden.
Daartoe zal de aanvrager per medewerker en gevolgde training een certificaat, diploma
of bewijs van deelname moeten overleggen.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Definities
beroepskracht
De betekenis van de term beroepskracht in deze regeling is beperkter dan die in de
Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Het gaat alleen om degenen die
nu in de praktijk ook wel worden aangeduid als pedagogisch medewerkers en dus niet
om de bemiddelingsmedewerkers die werkzaam zijn bij gastouderbureaus.
gastouder
Een gastouder in de zin van de regeling is een gastouder als bedoeld in artikel 1
van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. In algemene zin gaat
het hierbij om de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt.
houder
De definitie van het begrip houder als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang
en kwaliteitseisen peuterspeelzalen luidt:
-
a. degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort
en die met die onderneming een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert, of
-
b. de gastouder die een voorziening voor gastouderopvang exploiteert.
In het kader van de onderhavige regeling is van belang wie een aanvraag voor subsidie
kan doen. Dat is alleen mogelijk door een houder van een kindercentrum of van een
gastouderbureau en dus niet door een gastouder. Daarom is de definitie van het begrip
“houder” uit de Wko niet integraal overgenomen.
gastouderbureau
Een gastouderbureau als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen is een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt
en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt.
kindercentrum
Een kindercentrum in de zin van artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen
peuterspeelzalen is een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang.
Artikel 3. Subsidiabele kosten
Voor subsidieverstrekking komen alléén deelnemingskosten in aanmerking aan trainingen
die zijn vermeld op de bij deze regeling behorende bijlage. Hierbij wordt een onderscheid
gemaakt tussen een training die betrekking heeft op individuele beroepskrachten (zie
onderdeel a) en een training die is opgezet volgens het train-de-trainer-concept (zie
onderdeel b) waarbij de kennis binnen de eigen organisatie wordt overgedragen. Eventuele
bijkomende kosten, zoals bijvoorbeeld verlet-, reis- en verblijfkosten, komen niet
voor vergoeding in aanmerking.
Artikel 4. Hoogte van de subsidie
Op grond van artikel 5 van de Kaderwet SZW-subsidies moet door de minister een subsidieplafond
worden vastgesteld voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend (zie artikel
5 van deze regeling) en hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.
Hoeveel subsidie kan worden ontvangen hangt af van het type van de training.
Artikel 5. Subsidieplafond
Op grond van artikel 5 van de Kaderwet SZW-subsidies moet door de minister een subsidieplafond
worden vastgesteld voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. In deze
regeling is nu alleen de hoogte van het subsidieplafond voor het eerste tijdvak vermeld.
De hoogte van het subsidieplafond voor de andere drie tijdvakken wordt later vastgesteld.
Artikel 6. Aanvraagtijdvakken
De aanvraag voor de subsidie moet voorafgaand aan het volgen van de training zijn
gedaan. Een aanvraag moet worden gedaan binnen één van de vier aanvraagtijdvakken.
Artikel 7. Subsidieaanvrager
De aanvraag om subsidie kan zowel betrekking hebben op één enkel kindercentrum of
gastouderbureau (éénpitter) als op een grotere organisatie waaronder meer kindercentra
of gastouderbureaus ressorteren.
In deze regeling wordt zowel de term subsidieaanvrager als de term subsidieontvanger
gebruikt. Het gaat daarbij steeds om een houder als bedoeld in artikel 1. De term
subsidieaanvrager wordt gebruikt in de fase waarin de aanvraag wordt gedaan, de term
subsidieontvanger wordt gebruikt wanneer aan de aanvrager subsidie is toegekend.
De subsidieaanvraag wordt ingediend door gebruikmaking van een daartoe door de minister
elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.
Voor het verkrijgen van deze erkende handtekening is een aanmelding als subsidieaanvrager
noodzakelijk. De elektronische handtekening bestaat uit de door de minister verstrekte
combinatie inlognaam-wachtwoord en kan via de website www.mijnagentschapszw.nl worden aangevraagd.
Na acceptatie kan de aanvraag worden ingediend. Dit betekent dat alle subsidieaanvragers
zich eerst voor deze subsidieregeling dienen te registreren. Subsidieaanvragers zijn
zelf verantwoordelijk voor een tijdige registratie. Deze procedure is vergelijkbaar
met die welke gebruikt wordt bij de Subsidieregeling ESF 2014-2020.
Artikel 8. Subsidieaanvraag
De aanvraag moet door middel van een elektronisch formulier worden gedaan. Dit is
inmiddels een gebruikelijke werkwijze bij de aanvraag van subsidies.
De houder verklaart hoe hij de opgedane kennis en vaardigheden gaat waarborgen en
hoe hij zijn personeel over de subsidieaanvraag heeft geïnformeerd (zie het tweede
en derde lid).
Met het derde lid wordt beoogd deelneming aan trainingen waarvoor subsidie wordt aangevraagd
op een bredere manier bekend te maken binnen de organisatie van de aanvrager. In het
formulier zijn enkele opties aangegeven voor de wijze waarop de houder die informatie
aan het personeel verstrekt heeft.
Zoals in paragraaf 3 is aangegeven is het de bedoeling dat alleen subsidie wordt aangevraagd
voor medewerkers die niet al een VVE-opleiding hebben gevolgd. Het gaat daarbij op
VVE-opleidingen met middelen die:
-
– aan de gemeente zijn verstrekt in het kader van de bestuursafspraken van 25 november
2011 tussen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de G37 en
-
– door de minister van OCW zijn toegekend aan de G86 om het taalniveau van de pedagogisch
medewerkers in de VVE te verhogen.
Daarom is het vierde lid opgenomen.
Artikel 9. Behandeling aanvragen
De formulering van het eerste en tweede lid lijkt op artikel 4b, eerste en tweede
lid, van de Subsidieregeling kinderopvang.
De minister kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet
heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de
aanvraag, of bijvoorbeeld de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling
van de aanvraag. Artikel 4:5 van de Awb, waarnaar artikel 9, tweede lid, verwijst,
bepaalt dit. De subsidieaanvrager moet dan echter wel in de gelegenheid zijn gesteld
om de ontbrekende gegevens met betrekking tot de aanvraag aan te vullen. Als de aanvraag
is aangevuld, geldt als datum van subsidieaanvraag de datum van ontvangst van de volledige,
dus aangevulde aanvraag.
Artikel 10. Subsidieverlening en ambtshalve vaststelling
In het eerste lid is bepaald binnen welke termijn de minister beslist over de subsidieaanvraag
en daarmee wordt voor deze regeling de redelijke termijn die de Awb als algemene termijn
voor beslissingen van de overheid voorschrijft, nader ingevuld. Omdat sprake is van
een subsidieplafond en verlening op grond van artikel 9 plaats vindt in volgorde van
binnenkomst, loopt de beslissingstermijn van de minister vanaf het tijdstip waarop
de mogelijkheid om aanvragen in te dienen. Deze bepaling is conform Aanwijzing 17
van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.
Overeenkomstig Aanwijzing 7 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking is in het
tweede lid bepaald dat in de beschikking wordt vermeld op welke datum de activiteiten
uiterlijk moeten zijn verricht en is in het vierde lid bepaald dat de beschikking
vermeldt op welke datum de subsidie uiterlijk ambtshalve moet zijn vastgesteld. De
in het tweede lid bedoelde termijn kan korter zijn dan de in artikel 13, eerste lid,
bedoelde termijn.
De in het derde lid geregelde bevoorschotting is conform Aanwijzing 18 van de Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking.
Voor de termijn van 61 weken, genoemd in het vierde lid is rekening gehouden met een
termijn van 39 weken waarbinnen (op grond van artikel 13, eerste lid) de training
gevolgd moet zijn plus de termijn van 22 weken op grond van Aanwijzing 17, vijfde
lid, van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.
Artikel 11. Weigeren van de subsidie
Voorwaarde voor het verkrijgen van een subsidie is dat er sprake een training als
bedoeld in deze regeling.
Uiteraard geldt tevens dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door de verstrekking
het subsidieplafond zou worden overschreden (zie artikel 4.25 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb)) of wanneer sprake is van de in artikel 4.35 van de Awb bedoelde
omstandigheden, zoals in geval van een onvolledige aanvraag.
Artikel 12. Meldingsplicht
De subsidieontvanger moet alle omstandigheden, die voor de subsidieverhouding relevant
kunnen zijn, direct melden aan de minister. (Voor deze melding kan gebruik worden
gemaakt van de contactgegevens in de beschikking of deze melding kan plaatsvinden
via www.agentschapszw.nl.)
In dat geval zal de subsidie lager of op nihil kunnen worden vastgesteld of zullen
nadere afspraken moeten worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen bijvoorbeeld
door het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten (zie Aanwijzing
8 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking).
Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken,
met toepassing van artikel 4.49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken
omdat de ontvanger wist of behoorde te weten dat de vaststelling onjuist is.
Voor de formulering van de in dit artikel in de onderdelen a en b omschreven meldingsplicht
is aangesloten bij Aanwijzing 8 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.
De meldingsplicht in geval van surseance van betaling en faillissement heeft alleen
betrekking op de onderneming van de aanvrager. Dat sluit ook aan op de definitie van het begrip houder in de Wko.
De tekst van onderdeel c lijkt inhoudelijk op artikel 10, tweede lid, van de Algemene
regeling SZW-subsidies.
Onderdeel d is opgenomen omdat het niet wenselijk is dat voor eenzelfde training uit
meerdere bronnen middelen worden ontvangen.
Artikel 13. Overige verplichtingen subsidieontvanger
Op grond van artikel 10, tweede lid, wordt in de beschikking tot subsidieverlening
vermeld binnen welke termijn de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, uiterlijk
moeten zijn verricht.
De in het tweede lid geformuleerde verplichting van de subsidieontvanger om mee te
werken aan een steekproef is conform Aanwijzing 8, onderdeel b, van de Aanwijzingen
voor subsidieverstrekking. Daarmee kan worden aangetoond dat de trainingen waarvoor
de subsidie is gevolgd zijn verricht en dat voldaan is aan de aan de subsidie verbonden
verplichtingen.
In het derde lid is uitgewerkt wat die medewerking in het kader van die steekproef
inhoudt.
Artikel 14. Evaluatie
Naast de meldingsplicht van de subsidieontvanger op grond van artikel 12, is de subsidieontvanger
tevens gehouden om mee te werken aan onderzoek dat in het kader van deze regeling
wordt uitgevoerd.
Artikel 15. Mandaat Agentschap SZW
Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking
op subsidieverstrekking door de Minister van SZW. Het onderhavige artikel voorziet
erin dat de minister het Agentschap SZW mandateert om deze regeling namens hem uit
te voeren.
Artikel 16. Algemene regeling SZW-subsidies
De op de Kaderwet SZW-subsidies gebaseerde Algemene regeling SZW-subsidies is niet
van toepassing verklaard omdat die regeling gezien de opzet ervan betrekking heeft
op subsidies op declaratiebasis boven de 125.000 euro. Daarvan is in deze regeling
geen sprake. De subsidiebedragen zijn hier veel lager. Artikel 2, eerste lid, van
de Algemene regeling SZW-subsidies maakt het mogelijk van die regeling af te wijken.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher