Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 8 december 2014, 2014-0000184505, houdende tijdelijke regels voor subsidies ten behoeve van het versterken van taal- en interactievaardigheden van beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang (Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

PARAGRAAF 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

beroepskracht:

de persoon van 18 jaar of ouder die werkzaam is bij een kindercentrum, bezoldigd is en belast is met de verzorging, de opvoeding en het bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen;

gastouder:

een gastouder als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

houder:

degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert;

gastouderbureau:

een gastouderbureau als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

kindercentrum:

een kindercentrum als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen;

minister:

Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 2. Doel subsidieverstrekking

De minister verstrekt overeenkomstig deze regeling op aanvraag subsidie als bijdrage in de kosten van trainingsactiviteiten die strekken tot het versterken van taal- en interactievaardigheden van beroepskrachten en van gastouders.

Artikel 3. Subsidiabele kosten

  • 1. Als subsidiabele kosten kunnen slechts in aanmerking genomen worden kosten voor het deelnemen aan een training als vermeld in de bij deze regeling behorende bijlage.

  • 2. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen trainingen voor:

    • a. individuele beroepskrachten, of

    • b. leidinggevenden of stafmedewerkers bij een kindercentrum of bemiddelingsmedewerkers van een gastouderbureau, om de tijdens de training verworven kennis en vaardigheden over te dragen aan beroepskrachten van dat kindercentrum of aan gastouders aangesloten bij dat gastouderbureau.

Artikel 4. Hoogte van de subsidie

  • 1. De hoogte van de subsidie is afhankelijk van het type van de te volgen training.

  • 2. Voor een training als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a, bedraagt de subsidie € 650,–.

  • 3. Voor een training als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder b, bedraagt de subsidie € 2000,–.

  • 4. De subsidie bedraagt per subsidieaanvrager gedurende een in artikel 6 bedoeld aanvraagtijdvak in totaal ten hoogste € 25 000.

Artikel 5. Subsidieplafond

  • 1. Het subsidieplafond voor subsidie op grond van deze regeling bedraagt voor het tijdvak van 16 december 2014 tot 16 december 2015 € 3 000 000.

  • 2. Na het in het eerste lid genoemde tijdvak volgen nog drie tijdvakken van twaalf maanden waarvoor per tijdvak een subsidieplafond wordt vastgesteld door de minister en bekend wordt gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 6. Aanvraagtijdvakken

  • 1. De mogelijkheid tot het indienen van aanvragen om subsidie bestaat slechts gedurende door de minister vastgestelde vier aanvraagtijdvakken, gelegen in de periode van 16 december 2014 tot 16 december 2018.

  • 2. Het eerste aanvraagtijdvak loopt vanaf 16 december 2014, 9.00 uur tot en met 27 februari 2015, 17.00 uur.

  • 3. De overige aanvraagtijdvakken worden door de minister vooraf bekend gemaakt in de Staatscourant.

Artikel 7. Subsidieaanvrager

  • 1. De subsidie wordt aangevraagd door de houder van een kindercentrum of een gastouderbureau.

  • 2. De subsidie wordt verleend aan de subsidieaanvrager, die zich als zodanig geregistreerd heeft.

  • 3. De registratie als subsidieaanvrager als bedoeld in het tweede lid, vindt plaats bij het Agentschap SZW door gebruikmaking van een daartoe elektronisch beschikbaar gesteld formulier.

PARAGRAAF 2. SUBSIDIEVERLENING

Artikel 8. Subsidieaanvraag

  • 1. Voor de indiening van een aanvraag voor subsidie wordt gebruik gemaakt van het hiervoor beschikbaar gestelde elektronische aanvraagformulier.

  • 2. De aanvrager geeft in zijn aanvraag aan op welke wijze hij de door de beroepskrachten of gastouders opgedane kennis en vaardigheden gaat borgen in de organisatie.

  • 3. De aanvrager geeft in zijn aanvraag aan op welke wijze hij zijn personeel over de subsidieaanvraag heeft geïnformeerd.

  • 4. De aanvrager verklaart alleen subsidie aan te vragen voor trainingen aan medewerkers die geen trainingen of opleidingen hebben gevolgd in het kader van voorschoolse en vroegschoolse educatie.

Artikel 9. Behandeling aanvragen

  • 1. Voor het bepalen van het bereiken van het subsidieplafond worden de subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst behandeld, waarbij alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen. Van een volledige subsidieaanvraag is sprake indien wordt voldaan aan artikel 7 en 8 en het formulier volledig is ingevuld.

  • 2. Wanneer de subsidieaanvrager op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld zijn subsidieaanvraag aan te vullen, geldt als datum van binnenkomst de datum van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

Artikel 10. Subsidieverlening en ambtshalve vaststelling

  • 1. De minister beslist binnen 13 weken na afloop van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

  • 2. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de termijn waarbinnen de subsidiabele activiteiten uiterlijk zijn verricht.

  • 3. De minister verleent bij de beschikking tot subsidieverlening een voorschot van 100% van de te verlenen subsidie.

  • 4. De subsidie wordt uiterlijk 61 weken na dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening ambtshalve vastgesteld. De beschikking tot subsidieverlening vermeldt de termijn waarbinnen de subsidie ambtshalve wordt vastgesteld.

Artikel 11. Weigeren van de subsidie

Subsidie wordt geweigerd indien de training ten behoeve waarvan subsidie is aangevraagd niet is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel 12. Meldingplicht

De subsidieontvanger doet onverwijld aan de minister een schriftelijke melding zodra aannemelijk is dat:

  • a. de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht;

  • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;

  • c. voor de onderneming van de aanvrager surseance van betaling wordt aangevraagd, of in geval van dreiging of aangifte van faillissement; of

  • d. aanspraak bestaat op subsidie of financiering uit andere hoofde.

Artikel 13. Overige verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger is verplicht om binnen 39 weken, te rekenen vanaf de datum van dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening, de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend volledig te doen afronden.

  • 2. De subsidieontvanger verleent desgevraagd kosteloos medewerking aan een steekproef door of namens de minister teneinde te onderzoeken of de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en of is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

  • 3. De subsidieontvanger toont in het kader van de in het tweede lid bedoelde steekproef op een daartoe strekkend verzoek van of namens de minister door overlegging van een certificaat, diploma of bewijs van deelname aan dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht.

PARAGRAAF 3. OVERIGE BEPALINGEN

Artikel 14. Evaluatie

De subsidieontvanger werkt mee aan de door of namens de minister ingestelde onderzoeken die erop zijn gericht de minister informatie te verschaffen over de effecten en waardering van de gevolgde trainingen in het kader van de evaluatie van deze regeling en de ontwikkeling van beleid.

PARAGRAAF 4. SUBSIDIEVASTSTELLING

Artikel 15. Mandaat Agentschap SZW

  • 1. Aan de directeur van het Agentschap SZW wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend om namens de minister besluiten ter zake van subsidie te nemen en handelingen te verrichten in het kader van de uitvoering van deze regeling, met uitzondering van de bevoegdheid om nadere regels te stellen. De directeur van het Agentschap SZW kan van dit mandaat ondermandaat verlenen aan één of meer onder hem ressorterende functionarissen.

  • 2. Aan de directeur van het Agentschap SZW wordt mandaat, volmacht en machtiging verleend om ter voorbereiding van de besluiten of handelingen, bedoeld in het eerste lid, alle benodigde werkzaamheden te verrichten. De directeur van het Agentschap SZW kan deze bevoegdheden in een door hem te bepalen omvang mandateren of doorverlenen aan één of meer onder de minister ressorterende functionarissen.

Artikel 16. Algemene regeling SZW-subsidies

De Algemene regeling SZW-subsidies is niet van toepassing.

Artikel 17. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 16 december 2014 en vervalt met ingang van 16 december 2018.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijft deze regeling, zoals die luidde op 15 december 2018, van toepassing op de afwikkeling van subsidies op grond van deze regeling.

Artikel 18. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling versterking taal- en interactievaardigheden beroepskrachten en gastouders in de kinderopvang.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 8 december 2014

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

BIJLAGE BEHORENDE BIJ DE SUBSIDIEREGELING VERSTERKING TAAL- EN INTERACTIEVAARDIGHEDEN BEROEPSKRACHTEN EN GASTOUDERS IN DE KINDEROPVANG

Trainingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a

  • TINK, ontwikkeld door Sardes B.V., gevestigd te Utrecht;

  • Oog voor interactie, ontwikkeld door de Stichting Nederlands Jeugdinstituut, gevestigd te Utrecht.

Trainingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b

  • TINK, ontwikkeld door Sardes B.V., gevestigd te Utrecht;

  • Oog voor interactie, ontwikkeld door de Stichting Nederlands Jeugdinstituut, gevestigd te Utrecht.

TOELICHTING

Algemeen

§ 1 Aanleiding

Met de brief ‘Kwaliteitsagenda kinderopvang: op weg naar verbetering van de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang’ (Kamerstukken II 2011/12, 31 322, nr. 173) is de Tweede Kamer geïnformeerd over de kwaliteitsagenda kinderopvang. Een belangrijke aanleiding voor deze agenda vormde het rapport van de Commissie Gunning. Het rapport van deze commissie schetste een brede kwaliteitsagenda voor de kinderopvangsector met aanbevelingen voor de middellange termijn, aanbevelingen die een nadere invulling vroegen. Hoewel de verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van de kinderopvang primair bij de sector ligt, heeft het vorige kabinet besloten dit kwaliteitsproces te stimuleren en ondersteunen. In dat kader heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna SZW) het initiatief genomen om de verschillende partijen bij elkaar te brengen. Geïnventariseerd is welke initiatieven al werden ondernomen en welke acties een goede aanvulling zouden zijn. Dit alles is gebundeld in een gezamenlijke kwaliteitsagenda.

Eén van de maatregelen uit de kwaliteitsagenda is het versterken van de beheersing van de Nederlandse taal en van de interactievaardigheden bij de nu al actieve beroepskrachten (in de praktijk vaak aangeduid als pedagogisch medewerkers) werkzaam in de kinderopvang en in de gastouderopvang. De onderhavige subsidieregeling strekt daartoe.

§ 2 Doel en uitgangspunten

Doel

Door subsidie te verlenen voor trainingen gericht op taal- en interactievaardigheden binnen de beroepsgerichte context, beoogt deze regeling de beheersing van de Nederlandse taal en de interactievaardigheden van de beroepskrachten en de gastouders op een hoger peil te brengen.

Uitgangspunten

Een belangrijk uitgangspunt voor de regeling is dat pedagogische, kwalitatief goede opvang essentieel is voor de ontwikkeling van het kind. Het startpunt van kwalitatief goede opvang is de deskundigheid van de beroepskracht en de gastouder. Immers, de beroepskracht en de gastouder zorgen voor de dagelijkse opvang, ontwikkeling en begeleiding van het kind.

Deskundige beroepskrachten en gastouders zijn medewerkers die met kinderen praten, dingen uitleggen, die interactie stimuleren tussen de kinderen en die ze actief in hun ontwikkeling stimuleren. Om dit te kunnen realiseren is een goede beheersing van de Nederlandse taal nodig. In de MBO3 opleiding wordt vanaf 2016 bij de exameneisen voor spreken en luisteren ook uitgegaan van het referentieniveau Nederlandse taal 3F. Spreken en luisteren zijn onderdelen van de mondelinge taalvaardigheid in de opleiding tot beroepskracht. Voor gastouders wordt in de MBO2 opleiding volstaan met de eis referentieniveau 2F. Deze referentieniveaus zijn uitgewerkt in het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. De trainingen opgenomen in deze regeling sluiten aan bij de in de opleidingen vereiste referentieniveaus.

Verder dient men over voldoende interactievaardigheden, zoals gedefinieerd door het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO) te beschikken. De interactievaardigheden ‘praten en uitleggen’, ‘begeleiden van interacties tussen kinderen’ en ‘ontwikkelingsstimulering’ spelen een belangrijke rol bij het stimuleren van de taalontwikkeling bij kinderen. De meest recente NCKO kwaliteitspeiling 2012 (Kamerstukken II 2012/13, 31 322, nr. 216) laat zien dat er met name bij deze drie interactievaardigheden, de zogenoemde educatieve vaardigheden, ruimte voor verbetering is.

Een ander uitgangspunt van de onderhavige regeling betreft de visie op kwaliteitsontwikkeling. Kwaliteitsontwikkeling wordt structureel als de kinderopvangsector zich ontwikkelt tot lerende organisaties. Lerende organisaties worden zo ingericht dat de betrokkenen – in dit geval beroepskrachten, leidinggevenden, stafmedewerkers, bemiddelingsmedewerkers en gastouders – kunnen blijven leren. Losse activiteiten worden met elkaar verbonden en krijgen meer samenhang. Hierdoor versterken de afzonderlijke activiteiten elkaar en ontstaat er meerwaarde. Teamleren en individueel leren worden verbonden aan een gezamenlijke visie. Een lerende (kinderopvang) organisatie is beter in staat haar pedagogische kwaliteit te verbeteren en transparant te maken, en in te spelen op veranderingen. Een lerende organisatie maakt continu en cyclisch verbeteren van pedagogische kwaliteit mogelijk en levert een bijdrage aan het ontwikkelen van professionaliteit in de kinderopvang. In een lerende organisatie passen geen losse, op zichzelf staande trainingen. Alle activiteiten worden ingebed in een bredere context. Leren en ontwikkelen wordt een vanzelfsprekend onderdeel van het werken in de kinderopvang.

Het principe van de lerende organisatie is een belangrijk uitgangspunt van deze regeling. Daarom moet de houder in zijn aanvraag aangeven hoe hij de door de beroepskrachten c.q. gastouders opgedane kennis en vaardigheden gaat borgen in de organisatie.

§ 3 Doelgroep

De regeling is in eerste aanleg bedoeld voor de beroepskracht/gastouder die werkt met kinderen in de leeftijdscategorie van 0-12 jaar.

Daar de basis voor de (taal)ontwikkeling van het kind met name in de eerste vier jaar wordt gelegd kan de minister overwegen om de subsidieverlening meer op de leeftijdscategorie van 0-4 jaar te richten. Dit wordt mede ingegeven door de toekomstige (integrale) basisvoorziening, de samenvoeging van kinderopvang en peuterspeelzalen.

De focus op 0-4 jaar kan vorm krijgen door bijvoorbeeld de subsidie voor medewerkers in de opvang van 4-12 jaar te maximeren op een bepaald percentage van het totale subsidieplafond. Of het vaststellen van een percentage nodig is, hangt af van het beeld dat de aanvragen in de eerste tijdvakken laat zien. Afhankelijk van het verloop in de eerste tijdvakken, kan de Minister van SZW besluiten artikel 5 van de onderhavige regeling op dit punt te wijzigen door ofwel een maximumpercentage ofwel een maximumbedrag vast te stellen dat beschikbaar is voor de doelgroep van beroepskrachten/gastouders die werken met kinderen in de leeftijdscategorie 4-12 jaar. Hierdoor komt er dan meer subsidie beschikbaar voor de doelgroep die werkt met kinderen van 0-4 jaar.

Medewerkers die voorschoolse vroegschoolse educatie-scholing (VVE-scholing) hebben gevolgd, in het kader van door de gemeente aan de houder verstrekte VVE middelen, worden geacht voldoende getraind te zijn in taal- en interactievaardigheden. Het ligt daarom in de rede dat de houder de subsidie alleen kan inzetten ten behoeve van medewerkers die niet eerder in het kader van VVE-scholing een training hebben gevolgd.

§ 4 Trainingen

Bij de trainingen zijn er twee categorieën te onderscheiden (zie de bijlage bij de regeling):

  • trainingen taal- en interactievaardigheden voor beroepskrachten, en

  • zogenoemde train-de-trainer-trainingen voor leidinggevenden en stafmedewerkers bij kindercentra en voor bemiddelingsmedewerkers bij gastouderbureaus die eigen beroepskrachten, respectievelijk de aangesloten gastouders, trainingen aanbieden gericht op de versterking van taal- en interactievaardigheden.

Om zoveel mogelijk beroepskrachten en gastouders te bereiken wordt met deze subsidieregeling ook het train-de-trainerconcept gesubsidieerd. Het idee hiervan is dat er binnen de kinderopvang leidinggevenden of stafmedewerkers en binnen de gastouderopvang bemiddelingsmedewerkers worden opgeleid die op hun beurt de beroepskrachten en gastouders gaan trainen. Op deze wijze kunnen meer medewerkers in de kinderopvang en gastouderopvang bereikt worden dan wanneer alleen voor individuele trainingen voor beroepskrachten subsidie beschikbaar wordt gesteld.

De aanvrager kan alleen subsidie aanvragen voor de trainingen die zijn opgenomen in de bijlage bij deze subsidieregeling. De organisaties die deze trainingen ontwikkeld hebben, de Stichting Nederlands Jeugdinstituut en Sardes B.V., beide gevestigd te Utrecht, zijn tevens licentiehouders. Dat betekent dat ook andere organisaties een licentie kunnen behalen teneinde deze trainingen te kunnen geven. De aanvrager heeft de keuze de training te volgen bij de licentiehouder of bij één van de organisaties die een licentie hebben. Het Nederlands Jeugdinstituut en Sardes zorgen er voor dat de organisaties met een licentie die eveneens bevoegd zijn om deze trainingen te geven in een up to date lijst op hun websites, www.nji.nl en www.sardes.nl, worden gepubliceerd. Dit is geregeld in de overeenkomsten die door de Minister van SZW gesloten zijn met organisaties die de trainingen ontwikkeld hebben.

§ 5 Hoogte van de subsidie

De aanvrager geeft in zijn aanvraag aan voor hoeveel individuele trainingen en voor hoeveel train-the trainer-trainingen hij subsidie wil aanvragen. De hoogte van de subsidie wordt vervolgens vastgesteld door het aantal aangevraagde trainingen te vermenigvuldigen met het subsidiebedrag voor een individuele training (€ 650) en/of het subsidiebedrag van een train-the-trainer-training (€ 2000). De subsidieaanvrager kan desgewenst het totale subsidiebedrag gebruiken voor meer trainingen dan het aantal dat is aangevraagd. De subsidieaanvrager kan maximaal € 25.000 subsidie aanvragen in één aanvraagtijdvak.

§ 6 Administratieve lasten

De administratieve lasten zijn voor de aanvrager laag. Zo hoeft de aanvrager geen accountantsverklaring en gedetailleerde verantwoordingsinformatie te overleggen. Steekproefsgewijs wordt gecontroleerd of de activiteit waarvoor subsidie is verleend heeft plaatsgevonden. Daartoe zal de aanvrager per medewerker en gevolgde training een certificaat, diploma of bewijs van deelname moeten overleggen.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

beroepskracht

De betekenis van de term beroepskracht in deze regeling is beperkter dan die in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Het gaat alleen om degenen die nu in de praktijk ook wel worden aangeduid als pedagogisch medewerkers en dus niet om de bemiddelingsmedewerkers die werkzaam zijn bij gastouderbureaus.

gastouder

Een gastouder in de zin van de regeling is een gastouder als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. In algemene zin gaat het hierbij om de natuurlijke persoon van 18 jaar of ouder die gastouderopvang biedt.

houder

De definitie van het begrip houder als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen luidt:

  • a. degene aan wie een onderneming als bedoeld in de Handelsregisterwet 2007 toebehoort en die met die onderneming een kindercentrum of een gastouderbureau exploiteert, of

  • b. de gastouder die een voorziening voor gastouderopvang exploiteert.

In het kader van de onderhavige regeling is van belang wie een aanvraag voor subsidie kan doen. Dat is alleen mogelijk door een houder van een kindercentrum of van een gastouderbureau en dus niet door een gastouder. Daarom is de definitie van het begrip “houder” uit de Wko niet integraal overgenomen.

gastouderbureau

Een gastouderbureau als bedoeld in artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is een organisatie die gastouderopvang tot stand brengt en begeleidt en door tussenkomst van wie de betaling van ouders aan gastouders geschiedt.

kindercentrum

Een kindercentrum in de zin van artikel 1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen is een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, anders dan gastouderopvang.

Artikel 3. Subsidiabele kosten

Voor subsidieverstrekking komen alléén deelnemingskosten in aanmerking aan trainingen die zijn vermeld op de bij deze regeling behorende bijlage. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een training die betrekking heeft op individuele beroepskrachten (zie onderdeel a) en een training die is opgezet volgens het train-de-trainer-concept (zie onderdeel b) waarbij de kennis binnen de eigen organisatie wordt overgedragen. Eventuele bijkomende kosten, zoals bijvoorbeeld verlet-, reis- en verblijfkosten, komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Artikel 4. Hoogte van de subsidie

Op grond van artikel 5 van de Kaderwet SZW-subsidies moet door de minister een subsidieplafond worden vastgesteld voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend (zie artikel 5 van deze regeling) en hoe het beschikbare bedrag wordt verdeeld.

Hoeveel subsidie kan worden ontvangen hangt af van het type van de training.

Artikel 5. Subsidieplafond

Op grond van artikel 5 van de Kaderwet SZW-subsidies moet door de minister een subsidieplafond worden vastgesteld voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend. In deze regeling is nu alleen de hoogte van het subsidieplafond voor het eerste tijdvak vermeld. De hoogte van het subsidieplafond voor de andere drie tijdvakken wordt later vastgesteld.

Artikel 6. Aanvraagtijdvakken

De aanvraag voor de subsidie moet voorafgaand aan het volgen van de training zijn gedaan. Een aanvraag moet worden gedaan binnen één van de vier aanvraagtijdvakken.

Artikel 7. Subsidieaanvrager

De aanvraag om subsidie kan zowel betrekking hebben op één enkel kindercentrum of gastouderbureau (éénpitter) als op een grotere organisatie waaronder meer kindercentra of gastouderbureaus ressorteren.

In deze regeling wordt zowel de term subsidieaanvrager als de term subsidieontvanger gebruikt. Het gaat daarbij steeds om een houder als bedoeld in artikel 1. De term subsidieaanvrager wordt gebruikt in de fase waarin de aanvraag wordt gedaan, de term subsidieontvanger wordt gebruikt wanneer aan de aanvrager subsidie is toegekend.

De subsidieaanvraag wordt ingediend door gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.

Voor het verkrijgen van deze erkende handtekening is een aanmelding als subsidieaanvrager noodzakelijk. De elektronische handtekening bestaat uit de door de minister verstrekte combinatie inlognaam-wachtwoord en kan via de website www.mijnagentschapszw.nl worden aangevraagd.

Na acceptatie kan de aanvraag worden ingediend. Dit betekent dat alle subsidieaanvragers zich eerst voor deze subsidieregeling dienen te registreren. Subsidieaanvragers zijn zelf verantwoordelijk voor een tijdige registratie. Deze procedure is vergelijkbaar met die welke gebruikt wordt bij de Subsidieregeling ESF 2014-2020.

Artikel 8. Subsidieaanvraag

De aanvraag moet door middel van een elektronisch formulier worden gedaan. Dit is inmiddels een gebruikelijke werkwijze bij de aanvraag van subsidies.

De houder verklaart hoe hij de opgedane kennis en vaardigheden gaat waarborgen en hoe hij zijn personeel over de subsidieaanvraag heeft geïnformeerd (zie het tweede en derde lid).

Met het derde lid wordt beoogd deelneming aan trainingen waarvoor subsidie wordt aangevraagd op een bredere manier bekend te maken binnen de organisatie van de aanvrager. In het formulier zijn enkele opties aangegeven voor de wijze waarop de houder die informatie aan het personeel verstrekt heeft.

Zoals in paragraaf 3 is aangegeven is het de bedoeling dat alleen subsidie wordt aangevraagd voor medewerkers die niet al een VVE-opleiding hebben gevolgd. Het gaat daarbij op VVE-opleidingen met middelen die:

  • aan de gemeente zijn verstrekt in het kader van de bestuursafspraken van 25 november 2011 tussen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en de G37 en

  • door de minister van OCW zijn toegekend aan de G86 om het taalniveau van de pedagogisch medewerkers in de VVE te verhogen.

Daarom is het vierde lid opgenomen.

Artikel 9. Behandeling aanvragen

De formulering van het eerste en tweede lid lijkt op artikel 4b, eerste en tweede lid, van de Subsidieregeling kinderopvang.

De minister kan besluiten een aanvraag niet te behandelen, indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag, of bijvoorbeeld de verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Artikel 4:5 van de Awb, waarnaar artikel 9, tweede lid, verwijst, bepaalt dit. De subsidieaanvrager moet dan echter wel in de gelegenheid zijn gesteld om de ontbrekende gegevens met betrekking tot de aanvraag aan te vullen. Als de aanvraag is aangevuld, geldt als datum van subsidieaanvraag de datum van ontvangst van de volledige, dus aangevulde aanvraag.

Artikel 10. Subsidieverlening en ambtshalve vaststelling

In het eerste lid is bepaald binnen welke termijn de minister beslist over de subsidieaanvraag en daarmee wordt voor deze regeling de redelijke termijn die de Awb als algemene termijn voor beslissingen van de overheid voorschrijft, nader ingevuld. Omdat sprake is van een subsidieplafond en verlening op grond van artikel 9 plaats vindt in volgorde van binnenkomst, loopt de beslissingstermijn van de minister vanaf het tijdstip waarop de mogelijkheid om aanvragen in te dienen. Deze bepaling is conform Aanwijzing 17 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

Overeenkomstig Aanwijzing 7 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking is in het tweede lid bepaald dat in de beschikking wordt vermeld op welke datum de activiteiten uiterlijk moeten zijn verricht en is in het vierde lid bepaald dat de beschikking vermeldt op welke datum de subsidie uiterlijk ambtshalve moet zijn vastgesteld. De in het tweede lid bedoelde termijn kan korter zijn dan de in artikel 13, eerste lid, bedoelde termijn.

De in het derde lid geregelde bevoorschotting is conform Aanwijzing 18 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

Voor de termijn van 61 weken, genoemd in het vierde lid is rekening gehouden met een termijn van 39 weken waarbinnen (op grond van artikel 13, eerste lid) de training gevolgd moet zijn plus de termijn van 22 weken op grond van Aanwijzing 17, vijfde lid, van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

Artikel 11. Weigeren van de subsidie

Voorwaarde voor het verkrijgen van een subsidie is dat er sprake een training als bedoeld in deze regeling.

Uiteraard geldt tevens dat een subsidie wordt geweigerd voor zover door de verstrekking het subsidieplafond zou worden overschreden (zie artikel 4.25 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)) of wanneer sprake is van de in artikel 4.35 van de Awb bedoelde omstandigheden, zoals in geval van een onvolledige aanvraag.

Artikel 12. Meldingsplicht

De subsidieontvanger moet alle omstandigheden, die voor de subsidieverhouding relevant kunnen zijn, direct melden aan de minister. (Voor deze melding kan gebruik worden gemaakt van de contactgegevens in de beschikking of deze melding kan plaatsvinden via www.agentschapszw.nl.)

In dat geval zal de subsidie lager of op nihil kunnen worden vastgesteld of zullen nadere afspraken moeten worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen bijvoorbeeld door het geven van meer tijd voor de uitvoering van de activiteiten (zie Aanwijzing 8 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking).

Bij het niet voldoen aan deze meldingsplicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4.49 Awb alsnog de subsidievaststelling worden ingetrokken omdat de ontvanger wist of behoorde te weten dat de vaststelling onjuist is.

Voor de formulering van de in dit artikel in de onderdelen a en b omschreven meldingsplicht is aangesloten bij Aanwijzing 8 van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking.

De meldingsplicht in geval van surseance van betaling en faillissement heeft alleen betrekking op de onderneming van de aanvrager. Dat sluit ook aan op de definitie van het begrip houder in de Wko.

De tekst van onderdeel c lijkt inhoudelijk op artikel 10, tweede lid, van de Algemene regeling SZW-subsidies.

Onderdeel d is opgenomen omdat het niet wenselijk is dat voor eenzelfde training uit meerdere bronnen middelen worden ontvangen.

Artikel 13. Overige verplichtingen subsidieontvanger

Op grond van artikel 10, tweede lid, wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld binnen welke termijn de activiteiten waarvoor subsidie wordt verleend, uiterlijk moeten zijn verricht.

De in het tweede lid geformuleerde verplichting van de subsidieontvanger om mee te werken aan een steekproef is conform Aanwijzing 8, onderdeel b, van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking. Daarmee kan worden aangetoond dat de trainingen waarvoor de subsidie is gevolgd zijn verricht en dat voldaan is aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

In het derde lid is uitgewerkt wat die medewerking in het kader van die steekproef inhoudt.

Artikel 14. Evaluatie

Naast de meldingsplicht van de subsidieontvanger op grond van artikel 12, is de subsidieontvanger tevens gehouden om mee te werken aan onderzoek dat in het kader van deze regeling wordt uitgevoerd.

Artikel 15. Mandaat Agentschap SZW

Deze regeling is gebaseerd op de Kaderwet SZW-subsidies. Die wet heeft betrekking op subsidieverstrekking door de Minister van SZW. Het onderhavige artikel voorziet erin dat de minister het Agentschap SZW mandateert om deze regeling namens hem uit te voeren.

Artikel 16. Algemene regeling SZW-subsidies

De op de Kaderwet SZW-subsidies gebaseerde Algemene regeling SZW-subsidies is niet van toepassing verklaard omdat die regeling gezien de opzet ervan betrekking heeft op subsidies op declaratiebasis boven de 125.000 euro. Daarvan is in deze regeling geen sprake. De subsidiebedragen zijn hier veel lager. Artikel 2, eerste lid, van de Algemene regeling SZW-subsidies maakt het mogelijk van die regeling af te wijken.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven