Regeling van de Minister van Economische Zaken van 5 december 2014, nr. WJZ / 14183513, tot wijziging van de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten in verband met het invoeren van de verplichting om geregelde warmtemeters te gebruiken voor warmtemeting

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 9 van het Meetinstrumentenbesluit I;

ARTIKEL I

De Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

h. warmtemeter:

een in artikel 4, onderdeel g, van het Meetinstrumentenbesluit I bedoelde warmtemeter.

B

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 8a

  • 1. Warmtemeters voldoen na ingebruikneming aan de toepasselijke essentiële eisen van bijlage MI-004 van de richtlijn meetinstrumenten met dien verstande dat de maximaal toelaatbare fout in onderdeel 3 telkens met de factor 2 wordt vermenigvuldigd.

  • 2. Voordat een warmtemeter op de bestemde plaats in gebruik wordt genomen, stelt degene die zorg draagt voor de installatie hiervan vast of in de gegeven omstandigheden de warmtemeter geschikt is voor een correcte meting van het te verwachten gebruik.

  • 3. Artikel 3 en het eerste lid zijn tien jaar na inwerkingtreding van dit artikel niet van toepassing op warmtemeters die reeds in gebruik zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze regeling en die voldoen aan de nauwkeurigheidseis ten aanzien van warmtemeters van klasse 3 als bedoeld in onderdeel 3 van bijlage MI-004 van de richtlijn meetinstrumenten met dien verstande dat de maximaal toelaatbare fout met de factor 2 wordt vermenigvuldigd.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 5 december 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Met deze regeling worden de warmtemeters toegevoegd aan de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten. Die regeling bevat eisen ten aanzien van het gebruik van meetinstrumenten die zijn opgenomen in de richtlijn nr. 2004/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 31 maart 2004, betreffende meetinstrumenten (PbEU L 135), hierna aangeduid als de richtlijn meetinstrumenten. Met deze regeling worden eisen van toepassing op warmtemeters na ingebruikname. Het gaat om warmtemeters voor het meten van warmte voor huishoudelijk, handels- en licht industrieel gebruik. Warmtemeters die na het inwerking treden van deze regeling in gebruik worden genomen moeten voldoen aan de essentiële eisen van bijlage 1 en bijlage MI-004 van de richtlijn. Daarbij geldt dat na ingebruikname de warmtemeters een maximaal toelaatbare fout mogen hebben die hoger is dan de maximaal toelaatbare fout genoemd in de bijlage MI-004.

De basis voor deze regeling is het Meetinstrumentenbesluit I. In dat besluit zijn eisen opgenomen waaraan meetinstrumenten met een specifieke meettaak moeten voldoen voordat zij in de handel worden gebracht, in gebruik worden genomen of worden gebruikt. In artikel 9 is bepaald dat bij ministeriële regeling eisen worden gesteld die gelden in de gebruiksfase.

Aanleiding voor deze wijzigingsregeling is dat in het Meetinstrumentenbesluit I na de wijzigingen in het Besluit houdende wijziging van het Meetinstrumentenbesluit I in verband met het invoeren van de verplichting om geregelde warmtemeters te gebruiken voor warmtemeting en van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen ten behoeve van het stellen van eisen aan op afstand uitleesbare meetinrichtingen voor warmte (hierna: wijzigingsbesluit) regels worden gesteld ten aanzien van warmtemeters die gelden voordat zij in de handel worden gebracht, in gebruik worden genomen of worden gebruikt. Daarmee wordt per 1 januari 2015 bepaald dat warmtemeters in de fase voor ingebruikname moeten voldoen aan de eisen uit de richtlijn meetinstrumenten.

Lidstaten van de Europese Unie zijn op grond van de richtlijn meetinstrumenten niet verplicht om deze eisen van toepassing te verklaren, maar als zij voor warmtemeters eisen stellen, dienen het de eisen uit de richtlijn te zijn. De meeste andere lidstaten hebben er al voor gekozen om deze eisen van toepassing te verklaren.

Deze regeling sluit aan bij de doelstelling van de Warmtewet, namelijk het bieden van bescherming aan kleinverbruikers van warmte. Bedoeling is dat in de toekomst slechts geijkte warmtemeters worden gebruikt die voldoen aan bepaalde eisen waaronder eisen wat betreft de nauwkeurigheid ervan. Zoals aangegeven in de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit gaat het bij warmtemeters voor huishoudelijk, handels- en licht industrieel gebruik in het algemeen om warmtemeters die worden gebruikt bij de meting van geleverde warmte aan aansluitingen tot maximaal 100 kW. Net als het wijzigingsbesluit heeft onderhavige regeling zowel betrekking op warmtemeters voor individuele afnemers als op blokverwarming.

In Nederland worden voor zover bekend op dit moment alleen warmtemeters voor kleinverbruik gekocht en geïnstalleerd die voldoen aan de eisen uit de richtlijn. In de praktijk worden meestal warmtemeters met een hogere nauwkeurigheidsklasse geplaatst dan de richtlijn voorschrijft. Hiervoor dienen immers volgens de richtlijn warmtemeters van (minimaal) klasse 3 te worden gebruikt. In de praktijk worden meestal warmtemeters met een hogere nauwkeurigheidsklasse 2 geïnstalleerd. Dit laat onverlet dat er ook (oudere) populaties van warmtemeters van klasse 3 voorkomen en ook populaties zonder typekeur volgens de eisen uit de richtlijn meetinstrumenten (zoals bij voorbeeld de Duitse PTB-norm of de Deense norm).

Zoals hierboven is opgemerkt, dienen warmtemeters die zijn geïnstalleerd na de inwerkingtreding van deze regeling na ingebruikname te voldoen aan de eisen uit zowel bijlage 1 als bijlage MI-004 van de richtlijn meetinstrumenten. De verplichting te voldoen aan de eisen uit bijlage 1 van de richtlijn vloeit voort uit artikel 3 van de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten.

Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de praktijk is bepaald dat voor in gebruik zijnde warmtemeters de maximaal toelaatbare fout zoals bedoeld in onderdeel 3 van bijlage MI-004 bij de richtlijn meetinstrumenten telkens met de factor 2 wordt vermenigvuldigd. Onder andere de Vereniging Meetbedrijven Nederland (VMNED) heeft gevraagd om toepassing van deze factor 2.

Warmtemeters die in gebruik zijn genomen voor de inwerkingtreding van deze regeling hoeven de komende tien jaar niet te worden vervangen wanneer ze wel voldoende nauwkeurig zijn maar niet voldoen aan de overige eisen uit de richtlijn meetinstrumenten.

II. BEDRIJFSEFFECTEN

Zoals aangegeven in de nota van toelichting bij het wijzigingsbesluit zijn er volgens het rapport ‘Review weigeroptie voor de slimme (warmte)meter’ van DNV Kema uit 2014 in Nederland in totaal 360.000 woningen voorzien van een warmtemeter. Al een aantal jaar bestaat er een systeem van zelfregulering voor de metrologische toetsing van gebruikte warmtemeters voor kleinverbruik. Onder de VMNED functioneert een zogenaamde warmtemeterpool. Bijna alle grote energiebedrijven in Nederland die gebruik maken van warmtemeters voor kleinverbruik zijn hierbij aangesloten. Volgens het hierboven aangehaalde rapport van DNV Kema gaat het daarbij om 287.000 warmtemeters. Daarmee valt een groot deel van de in Nederland gebruikte warmtemeters voor kleinverbruik onder deze zelfregulering.

In opdracht van de warmtemeterpool worden de door de aangesloten energiebedrijven gebruikte warmtemeters steekproefsgewijs gecontroleerd. De ervaring bij deze controles wijst uit dat de gebruikte warmtemeters overwegend goed voldoen aan de gestelde eisen.

Door hun deelname aan de warmtemeterpool laten energiebedrijven zien groot belang te hechten aan de nauwkeurigheid van de door hen gebruikte warmtemeters zodat de afrekening van warmtekosten geschiedt op basis van zorgvuldige meetresultaten. Zij vervangen met regelmaat warmtemeters wanneer het vermoeden bestaat dat deze onnauwkeurig zijn geworden. Op grond hiervan kan worden gesteld dat het zorgdragen voor het gebruik van nauwkeurige warmtemeters onderdeel is van hun huidige bedrijfspraktijk.

Opgemerkt zij dat de warmtemeterpool zich vooralsnog richt op warmtemeters met een debiet van maximaal 2,5 kubieke meter per uur. De regeling richt zich, zoals hierboven is aangegeven, op warmtemeters die worden gebruikt bij de meting van afgeleverde warmte aan aansluitingen tot maximaal 100 kW. Dat kunnen ook grotere warmtemeters zijn die worden gebruikt bij blokverwarming. Ook warmtemeters die worden gebruikt door woningbouwcorporaties en Verenigingen van Eigenaren vallen niet onder de warmtemeterpool. Uitgaande van de cijfers uit het rapport van DNV Kema zou het gaan om 73.000 warmtemeters (360.000 min 287.000) en een onbekend aantal warmtemeters die worden gebruikt in de handel en de lichte industrie. Ten aanzien van deze categorie gebruikte warmtemeters zijn er geen indicaties uit de praktijk dat ze veelvuldig onnauwkeurig zouden zijn. Aangenomen kan worden dat ook buiten de warmtemeterpool het in het algemeen tot de gebruikelijke bedrijfspraktijk behoort zorg te dragen voor voldoende nauwkeurige warmtemeters zodat de afrekening van kosten voor geleverde warmte geschiedt op basis van nauwkeurige metingen.

Aan deze regeling zijn geen inhoudelijke nalevingskosten verbonden die verder gaan dan de kosten die reeds worden gemaakt uit hoofde van een verantwoorde bedrijfspraktijk. De eventuele (versnelde) vervanging van onnauwkeurig geworden warmtemeters is een investering in nieuwe nauwkeurige meters waarbij ten aanzien van de gemiddelde levens-afschrijvingsduur vaak wordt uitgegaan van een periode van tien jaar. In veel gevallen zullen eigenaren van onnauwkeurig geworden warmtemeters al het voornemen hebben om ze te vervangen om te voorkomen dat afnemers van warmte kosten in rekening worden gebracht op grond van onnauwkeurige metingen van hun warmteverbruik.

III. UITVOERING EN HANDHAVING

Deze regeling is voorgelegd aan Verispect, de toezichthouder op deze regeling op basis van de Metrologiewet. Verispect heeft aangeven dat zij de regeling uitvoerbaar en handhaafbaar acht. Met name stelt zij dat de handhaafbaarheid verzekerd lijkt ten aanzien van warmtemeters die vallen onder de warmtemeterpool. Ten aanzien van warmtemeters die nu nog vallen buiten de warmtemeterpool acht Verispect het waarschijnlijk dat het drie tot vijf jaar duurt alvorens de metrologische betrouwbaarheid van de meeste daarvan is gewaarborgd.

De ACM, de toezichthouder op basis van de Warmtewet, heeft geen wettelijke taak ten aanzien van het metrologisch toezicht op warmtemeters.

IV. CONSULTATIE

Deze wijzing van de regeling is van 23 juli tot 29 augustus 2014 voor consultatie voorgelegd aan belanghebbenden via een internetconsultatie. Hierbij zijn twee reacties ontvangen, een reactie van Energie-Nederland en een niet openbaar gemaakte reactie. Met Energie-Nederland heeft overleg plaats gehad naar aanleiding van de reactie. Ook Verispect heeft deel genomen aan dit overleg. In het overleg is een toelichting gegeven op de bedoelingen en achtergronden van de regeling en zijn vragen van Energie-Nederland ten aanzien van de handhaafbaarheid ervan besproken. Het heeft niet geleid tot aanpassingen van de regeling.

V. NOTIFICATIE

De regeling is op 29 juli 2014 ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204) voorgelegd aan de Europese Commissie. Naar aanleiding van deze notificatie zijn geen opmerkingen ontvangen.

Voor zover de regeling kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 28 van het EG-verdrag bevat, worden deze maatregelen gerechtvaardigd uit hoofde van het belang van eerlijke handel en consumentenbescherming.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven