Regeling van de Minister van Economische Zaken van 9 december 2014, nr. WJZ/14198645, houdende regels omtrent garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit (Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op richtlijn nr. 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315) en 2009/28/EU van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEG 2009, L28) en de artikelen 77 van de Elektriciteitswet 1998, 66l van de Gaswet en 29 van de Warmtewet;

Besluit:

§ 1. Begripsbepaling

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

afvalverbrandingsinstallatie:

een productie-installatie waarin al dan niet de opgewekte warmte wordt teruggewonnen en die uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is voor:

  • a. de verbranding door oxidatie van afvalstoffen,

  • b. een andere thermische behandeling van afvalstoffen dan bedoeld onder a ingeval de producten daarvan vervolgens worden verbrand of,

  • c. de verbranding van producten die voortkomen uit thermische behandeling van afvalstoffen;

AVI-eenheid:

een onderdeel binnen een afvalverbrandingsinstallatie dat ten minste bestaat uit een verbrandingsoven met bijbehorende ketel en een rookgasreinigingsinstallatie, waarvoor op grond van de AVI-meetvoorwaarden een systeemgrens is bepaald;

ean-code:

uniek 18-cijferig nummer dat dient om een productie-installatie of een productie-eenheid op het net te identificeren;

eindafnemer:

een afnemer aan wie uitsluitend voor eigen verbruik elektriciteit, gas of warmte wordt geleverd;

energie uit hernieuwbare energiebronnen:

duurzame elektriciteit, gas uit hernieuwbare energiebronnen of warmte uit hernieuwbare energiebronnen;

garantie van oorsprong:

een garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit, een garantie van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, een garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen en een garantie van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen;

garantie van oorsprong voor niet-netlevering:

een garantie van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen die op een installatie of op een directe lijn wordt ingevoed of voor gas uit hernieuwbare energiebronnen dat wordt geleverd aan een bemeterd leverpunt, als bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015;

hoogrenderende warmtekrachtkoppeling:

warmtekrachtkoppeling die voldoet aan bijlage I bij richtlijn 2012/27/EU;

HR-WKK-eenheid:

een onderdeel binnen een productie-installatie dat zelfstandig warmte en elektriciteit of mechanische energie opwekt op een zodanige wijze dat sprake is van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en waarvoor op grond van de meetvoorwaarden, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2, een systeemgrens is bepaald;

HR-WKK-elektriciteit:

de elektriciteit die wordt opgewekt door middel van hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en die voldoet aan de rendementseisen als bedoeld in bijlage II bij richtlijn 2012/27/EU;

HR-WKK-installatie:

een productie-installatie bestemd voor het opwekken van elektriciteit, bestaande uit ten minste één productie-eenheid;

gashub:

een verzameling van productie-installaties voor de productie van gas uit hernieuwbare energiebronnen waarvoor voor de invoeding van dit gas op een gasnet gezamenlijk een of meerdere aansluitingen worden gebruikt;

meetprotocol:

een document waarin beschreven zijn de bemetering van een productie-installatie, de wijze van meten en de wijze van kwaliteitsborging van de meetgegevens ten aanzien van de hoeveelheden elektriciteit, gas, warmte of mechanische energie die de installatie opwekt, de hoeveelheden brandstof die de installatie verbruikt en de wijze van bepaling van de calorische waarde van de brandstof;

meetrapport:

een rapport dat alle meetgegevens van de desbetreffende kalendermaand bevat alsmede, indien het meetrapport van toepassing is op een afvalverbrandingsinstallatie, het rendement van de afvalverbrandingsinstallatie in het geheel en de AVI-eenheden afzonderlijk;

meetverantwoordelijke:

degene die op grond van de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998, door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is erkend en een meetbedrijf als bedoeld in artikel 27 van de Warmtewet;

naar haar aard zuivere biomassa:

de zuivere biomassa opgenomen in de NTA 8003:2008, met uitzondering van de groepsnummers 701, 709, 729, 800 tot en met 804, 809, 900 tot en met 904 en 909, waarbij brandstof na pyrolyse, torrefactie en carbonisatie worden toegevoegd aan de nummers 802, 803 en 804;

naar zijn aard zuiver biogas:

stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas dat is ontstaan door inwerking van micro-organismen op biologisch afbreekbare materialen en gas uit hernieuwbare energiebronnen dat is ontstaan na vergassing van naar haar aard zuivere biomassa;

net:

een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998, een gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet en een warmtenet als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Warmtewet;

NTA 8003:2008:

de Nederlands Technische Afspraak 8003, Classificatie van biomassa voor energietoepassingen, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut, zoals deze luidde op 31 december 2008;

nuttig aangewende warmte:

de warmte, uitgedrukt in GJ, die vrijkomt uit hernieuwbare energiebronnen en die wordt aangewend voor:

  • a. gebouwklimatisering van de binnenruimten van gebouwen;

  • b. tapwaterverwarming en verwarming van water dat wordt ingezet in bedrijfsprocessen, met uitzondering van het gebruik als voedingswater voor een productie-installatie waarmee elektriciteit wordt opgewekt;

  • c. verwarming in industriële processen en van tuinbouwkassen, met uitzondering van:

    • 1°. de inzet in een turbine of organische rankine cyclus waarmee elektriciteit wordt opgewekt;

    • 2°. de inzet bij aardgasexpansie;

    • 3°. het drogen en verwarmen van inputstromen van een productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit, inclusief het voorverwarmen van verbrandingslucht;

    • 4°. de inzet voor rookgasreiniging en waterzuivering van een productie-installatie;

    • 5°. de verwarming van een installatie of een onderdeel daarvan, waarmee energie of een energiedrager wordt geproduceerd;

    • 6°. de verwarming van opslagtanks van grondstoffen en producten die gebruikt worden om energie mee op te wekken;

  • d. klimaatregeling van koelcellen en industriële koelingstoepasssingen;

  • e. levering aan een warmtenet, mits de producent aannemelijk kan maken dat de warmte gebruikt wordt voor een van de toepassingen bedoeld onder a tot en met d;

partij:

de op basis van één specificatie geleverde hoeveelheid materiaal die voor controle op het aandeel onvermijdbare kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische oorsprong door de producent, die door middel van het materiaal elektriciteit opwekt, gedurende een door hem vastgestelde periode als eenheid wordt aangemerkt en als zodanig identificeerbaar is;

producent:

een producent als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel g, van de Elektriciteitswet 1998, artikel 1, eerste lid, onderdeel ag, van de Gaswet en artikel 1, onderdeel i, van de Warmtewet en die in Nederland is gevestigd en in Nederland of binnen de Nederlandse exclusieve economische zone een productie-installatie voor de productie van duurzame elektriciteit, HR-WKK elektriciteit, gas uit hernieuwbare energiebronnen of warmte uit hernieuwbare energiebronnen in stand houdt;

productie-eenheid:

een deel van een productie-installatie dat zelfstandig kan worden ingezet voor het opwekken van duurzame elektriciteit, HR-WKK-elektriciteit, gas uit hernieuwbare energiebronnen of warmte uit hernieuwbare energiebronnen;

productie-installatie:

een installatie bestemd voor het opwekken van energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit, bestaande uit één of meer productie-eenheden en die is aangesloten op een in Nederland of binnen de Nederlandse exclusieve economische zone gelegen net dan wel voor zover niet aangesloten op een net, is gelegen in Nederland of binnen de Nederlandse exclusieve economische zone;

richtlijn 2009/28/EG:

richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140);

richtlijn 2012/27/EU:

richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315);

systeemgrens van een AVI-eenheid:

een fictieve gesloten omhulling van de AVI-eenheid die de AVI-eenheid onderscheidt van andere AVI-eenheden binnen het bedrijf;

systeemgrens van de HR-WKK-installatie:

een fictieve, gesloten omhulling van de HR-WKK-eenheden die deel uitmaken van de HR-WKK-installatie, welke omhulling voldoet aan hetgeen in de bijlage bij de beschikking van de Commissie van 19 november 2008 tot vastlegging van gedetailleerde richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging en toepassing van bijlage II bij Richtlijn 2004/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU L 338) is bepaald ten aanzien van systeemgrenzen;

systeemgrens van de productie-installatie:

een fictieve gesloten omhulling van één of meer productie-eenheden die dezelfde wijze van opwekking van energie gebruiken;

zuivere biomassa:

producten, afvalstoffen en residuen van de landbouw – met inbegrip van plantaardige en dierlijke stoffen –, de bosbouw en aanverwante bedrijfstakken, die geheel biologisch afbreekbaar zijn, alsmede industrieel en huishoudelijk afval dat geheel biologisch afbreekbaar is.

§ 2. Onderzoek productie-installatie en openen rekening

Artikel 2

  • 1. Indien een producent:

    • a. de netbeheerder verzoekt om de vaststelling, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998, te verrichten, gebruikt hij hiervoor voor duurzame elektriciteit het formulier dat is opgenomen in bijlage 1A;

    • b. de netbeheerder verzoekt om de vaststelling, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, van de Elektriciteitswet 1998, te verrichten, gebruikt hij hiervoor voor HR-WKK-elektriciteit het formulier dat is opgenomen in bijlage 1B;

    • c. de netbeheerder verzoekt om de vaststelling, bedoeld in artikel 10, vijfde lid, onderdeel c, van de Gaswet te verrichten, gebruikt hij hiervoor het formulier dat is opgenomen in bijlage 1C;

    • d. de meetverantwoordelijke verzoekt om de vaststelling, bedoeld in artikel 27 van de Warmtewet te verrichten, gebruikt hij hiervoor het formulier dat is opgenomen in bijlage 1D.

  • 2. Een producent dient iedere vijf jaar een verzoek om vaststelling in.

  • 3. Indien artikel 7 bepaalt dat een producent een meetprotocol moet opstellen, legt de producent bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, een op basis van artikel 7 goedgekeurd meetprotocol over aan de netbeheerder. De netbeheerder stelt vast of een toepasselijk meetprotocol aanwezig is dat is goedgekeurd door een meetverantwoordelijke vòòr de eerste dag van de kalendermaand waarin de producent het verzoek heeft ingediend.

  • 4. De producent die een productie-installatie in stand houdt met een aansluitwaarde gelijk aan of kleiner dan 3 × 80 A die een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a indient, kan afzien van het installeren van een meetinrichting die geschikt is voor meting van de hoeveelheid opgewekte elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen die op een net of een installatie wordt ingevoed. Hij maakt hiervan melding op het formulier bedoeld in het eerste lid.

  • 5. Indien zich achter de aansluiting meerdere productie-installaties bevinden, bepaalt de producent bij het verzoek tot vaststelling, bedoeld in het eerste lid, de systeemgrens van iedere productie-installatie. De producent vraagt voor elke productie-installatie die zich achter de aansluiting bevindt garanties van oorsprong voor niet-netlevering aan.

  • 6. Een wijziging van de systeemgrens van een productie-installatie leidt er niet toe dat één of meer productie-eenheden van de desbetreffende productie-installatie gaan behoren aan een andere productie-installatie.

  • 7. De netbeheerder of, in geval van warmte uit hernieuwbare energiebronnen, de meetverantwoordelijke, doet de vaststelling door een onderzoek in te stellen naar de productie-installatie en de aansluiting daarvan op het net. De producent stelt de netbeheerder dan wel de meetverantwoordelijke in staat het onderzoek te verrichten.

  • 8. De netbeheerder of, in geval van warmte uit hernieuwbare energiebronnen, de meetverantwoordelijke deelt het resultaat van de vaststelling binnen vier weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid, mee aan de producent en aan de minister.

  • 9. Indien een producent voornemens is een aanpassing door te voeren in zijn productie-installatie die een wijziging van een van de gegevens, vermeld in het vaststellingsverzoek, ten gevolge heeft, dient de producent alvorens hij die aanpassing daadwerkelijk doorvoert, een nieuw verzoek tot vaststelling in bij de netbeheerder of, in geval van warmte uit hernieuwbare energiebronnen, de meetverantwoordelijke. Het derde tot en met het achtste lid zijn in dat geval van toepassing, de eerder verrichte vaststelling vervalt en de termijn van vijf jaar, bedoeld in het tweede lid, vangt aan op de eerste dag van de eerste kalendermaand na de datum van indiening van het nieuw ingevulde formulier.

Artikel 3

De minister verifieert voorafgaand aan het openen van een rekening door een leverancier of een handelaar de identiteit van de aanvrager van een rekening.

§ 3. Meten, meetprotocol en meetrapport

§ 3.1. Algemeen

Artikel 4
  • 1. De meetinrichting van de productie-installatie voldoet aan dezelfde nauwkeurigheidseisen als de meetinrichting op de aansluiting waarachter deze installatie zich bevindt en zoals deze zijn vastgesteld in:

    • a. voor elektriciteit, de voorwaarden op grond van artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998;

    • b. voor gas, de voorwaarden op grond van artikel 12b, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet;

    • c. voor warmte, de voorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 2C.

  • 2. Een productie-installatie voor het produceren van gas uit hernieuwbare energiebronnen is voorzien van een nippel waarop gasanalyse apparatuur kan worden aangesloten.

Artikel 5
  • 1. Indien zich achter een aansluiting één productie-installatie bevindt:

    • a. meet en stelt de netbeheerder of in het geval van warmte de meetverantwoordelijke, maandelijks een meetbericht op waarin de hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR- WKK-elektriciteit die de betreffende productie-installatie op het net heeft ingevoed, wordt vermeld;

    • b. waarvoor de producent garanties van oorsprong voor niet-netlevering aanvraagt, meet de producent de hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR- WKK-elektriciteit die de betreffende productie-installatie heeft opgewekt.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, meet de netbeheerder bij productie-installaties met een aansluitwaarde gelijk aan of kleiner dan 3 x 80 A jaarlijks de hoeveelheid opgewekte duurzame elektriciteit of HR-WKK-elektriciteit en gelijktijdig met de jaarlijkse bepaling van de meterstanden een meetbericht op, tenzij de producent de netbeheerder verzoekt iedere kalendermaand een meetbericht op te stellen.

  • 3. Indien jaarlijks een meetbericht wordt opgesteld, wordt de meetwaarde toegewezen aan de laatste volledige kalendermaand van de periode die is bemeten.

  • 4. Indien een producent als bedoeld in artikel 2, vierde lid, voor de opwekking van duurzame elektriciteit geen meetinrichting heeft die geschikt is voor de meting van de hoeveelheid duurzaam opgewekte elektriciteit die op een net wordt ingevoed, wordt de hoeveelheid duurzaam opgewekte elektriciteit die door de betreffende productie-installaties op een net wordt ingevoed gesteld op nul kWh.

Artikel 6
  • 1. Indien de productie-installatie van de producent voor de opwekking van duurzame elektriciteit of van HR-WKK-elektriciteit gebruik maakt van elektriciteit die is afgenomen van een net, brengt de netbeheerder de hoeveelheid elektriciteit die daarvoor is afgenomen van het net in mindering op de hoeveelheid duurzame elektriciteit of HR-WKK-elektriciteit die hij op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998 meet.

  • 2. Indien de productie-installatie van de producent voor de opwekking van gas uit hernieuwbare energiebronnen gebruik maakt van gas dat is afgenomen van een net, brengt de netbeheerder de hoeveelheid gas die daarvoor is afgenomen van het net in mindering op de hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen die hij op grond van artikel 10, vijfde lid, onderdeel d, van de Gaswet meet.

§ 3.2. Meetprotocol en meetrapport

Artikel 7
  • 1. Voor het verkrijgen van garanties van oorsprong stelt een producent die een productie-installatie in stand houd voor:

    • a. het opwekken van duurzame elektriciteit door middel van een afvalverbrandingsinstallatie en aan de producent die deze installatie in stand houdt subsidie op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie is verleend;

    • b. het opwekken van duurzame elektriciteit door middel van een afvalverbrandingsinstallatie en aan de producent die deze installatie in stand houdt subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2008, is verleend,

    iedere vijf jaar een meetprotocol op dat voldoet aan de meetvoorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 2A.

  • 2. Voor het verkrijgen van garanties van oorsprong stelt een producent die een productie-installatie in stand houd voor het opwekken van duurzame elektriciteit door middel van naar zijn aard zuiver biogas en waarvan het nominaal elektrisch vermogen van de installatie gelijk is of kleiner is dan 2 MW iedere vijf jaar een meetprotocol op dat voldoet aan de meetvoorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 2B.

  • 3. Voor het verkrijgen van garanties van oorsprong stelt een producent die een productie-installatie in stand houd voor het opwekken van warmte uit hernieuwbare energiebronnen iedere vijf jaar een meetprotocol op dat voldoet aan de meetvoorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 2C.

  • 4. Voor het verkrijgen van garanties van oorsprong stelt een producent die een productie-installatie in stand houd voor het opwekken van gas uit hernieuwbare energiebronnen iedere vijf jaar een meetprotocol op dat voldoet aan de meetvoorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 2D.

  • 5. Voor het verkrijgen van garanties van oorsprong stelt een producent die een productie-installatie in stand houd voor het opwekken van HR-WKK-elektriciteit iedere vijf jaar een meetprotocol op dat voldoet aan de meetvoorwaarden die zijn opgenomen in bijlage 2E.

  • 6. De producent laat het meetprotocol voor de eerste dag van de kalendermaand waarin hij het verzoek, bedoeld in artikel 2, eerste lid, indient, goedkeuren door een meetverantwoordelijke.

  • 7. Indien de producent voornemens is een aanpassing door te voeren die een wijziging van het meetprotocol tot gevolg heeft, draagt hij er zorg voor dat alvorens hij die aanpassing doorvoert, een nieuw meetprotocol wordt opgesteld en wordt goedgekeurd door een meetverantwoordelijke. De termijn van 5 jaar, bedoeld in het eerste tot en met het vijfde lid, wordt geacht aan te vangen op het moment van goedkeuring van het nieuwe meetprotocol.

  • 8. De producent legt het goedgekeurde meetprotocol over aan de minister.

Artikel 8

Indien de producent op grond van artikel 7 een meetprotocol vaststelt, draagt de producent er zorg voor dat alle energiestromen die zijn omschreven in de meetvoorwaarden die zijn opgenomen in bijlagen 2A tot en met 2E en die de systeemgrens passeren gemeten worden volgens het meetprotocol.

Artikel 9
  • 1. Indien zich achter de aansluiting meerdere productie-installaties bevinden meet de producent de hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR- WKK-elektriciteit die de betreffende productie-installatie heeft opgewekt.

  • 2. De energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit die door de betreffende productie-installaties aan het net wordt geleverd, wordt bepaald door de energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit die wordt verbruikt door de installatie achter de aansluiting naar rato van de feitelijke opwekking van alle productie-installaties achter de aansluiting, in mindering te brengen op de energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit en andere vormen van elektriciteit, die is opgewekt door de betreffende productie-installaties.

Artikel 10

Indien de producent op grond van artikel 7 een meetprotocol vaststelt, draagt de producent er zorg voor dat per kalendermaand onder toepassing van het meetprotocol een meetrapport wordt opgesteld dat:

  • a. voldoet aan de meetvoorwaarden, opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlagen 2A tot en met 2E;

  • b. de wijze van totstandkoming van de meetgegevens beschrijft, en

  • c. geverifieerd wordt door een meetverantwoordelijke.

Artikel 11
  • 1. Een producent legt uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar de meetrapporten die betrekking hebben op dat jaar over de minister.

  • 2. In afwijking van het eerste lid legt een producent die:

    • a. een afvalverbrandingsinstallatie in stand houdt het meetrapport uiterlijk twee maanden na afloop van het kwartaal waarvan de kalendermaand waar het meetrapport betrekking op heeft over aan de minister;

    • b. een productie-installatie voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen groter dan 3 MWth of een HR-WKK-installatie in stand houdt het meetrapport uiterlijk twee maanden na afloop van de kalendermaand waar het meetrapport betrekking op heeft over aan de minister.

  • 3. Indien in een productie-installatie naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt en de producent subsidie ontvangt op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, rapporteert de producent gelijktijdig met de overlegging van het meetrapport over de ingezette biomassa middels het formulier dat is opgenomen in bijlage 3A.

  • 4. Indien in een productie-installatie biomassa wordt verwerkt, verklaart de producent gelijktijdig met het overleggen van het meetbericht, bedoeld in artikel 5, welk gewogen percentage van de door zijn productie-installatie in de desbetreffende kalendermaand of het desbetreffende kalenderjaar opgewekte totale hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen is opgewekt door middel van:

    • a. zuivere biomassa;

    • b. niet-zuivere biomassa, waarbij hij een onderscheid maakt in het biologisch afbreekbare en het niet biologisch afbreekbare gedeelte;

    • c. overige brandstoffen.

  • 5. Indien in een productie-installatie biomassa wordt verwerkt, kan de producent gelijktijdig met de overlegging van het meetrapport een verklaring overleggen waaruit de norm blijkt conform welke de ingezette biomassa is gecertificeerd en welke certificeerder het certificaat heeft verstrekt.

Artikel 12
  • 1. In afwijking van artikel 11 legt een producent die een productie-installatie voor gas uit hernieuwbare energiebronnen in stand houdt het meetrapport uiterlijk 20 dagen na afloop van de kalendermaand waar het meetrapport betrekking op heeft over aan de netbeheerder.

  • 2. De netbeheerder berekent op basis van de in het meetrapport opgenomen meetgegevens de hoeveelheid gas uit hernieuwbare energiebronnen in m3(n) aardgasequivalent.

  • 3. De netbeheerder vermeldt de in het tweede lid bedoelde hoeveelheid gas in het meetbericht, bedoeld in artikel 5.

Artikel 13
  • 1. Indien een producent die een afvalverbrandingsinstallatie in stand houdt het tijdstip van indienen van meetrapport als bedoeld in artikel 11, tweede lid, overschrijdt, wordt het gewogen maandelijks rendement als bedoeld in artikel 20, derde lid, voor de betreffende maand verminderd met een procentpunt per overschrijdingstijdvak van een dag tot en met een maand. Indien voor de producent een gewogen maandelijks rendement groter dan 31% van toepassing is, vindt de vermindering plaats vanaf 31%.

  • 2. Indien een producent die een afvalverbrandingsinstallatie in stand houdt het tijdstip van indienen van meetrapport als bedoeld in artikel 11, tweede lid, met meer dan zes maanden overschrijdt, bedragen zowel het gewogen maandelijks rendement als het rendement als bedoeld in artikel 20, tweede lid, voor de betreffende kalendermaand 20%.

§ 4. Biomassa

Artikel 14

Deze paragraaf is niet van toepassing op afvalverbrandingsinstallaties.

Artikel 15

  • 1. Indien in een productie-installatie zuivere biomassa wordt verwerkt, verklaart de producent dat hij door middel van een daartoe geëigende methode als bedoeld in artikel 16 aan de hand van bemonstering per partij vaststelt dat het materiaal waaruit de energie uit hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt, is aan te merken als zuivere biomassa.

  • 2. Indien in een productie-installatie biomassa wordt verwerkt die een behandeling heeft ondergaan, zoals pyrolyse, torrefactie of carbonisatie, hanteert de producent in afwijking van het eerste lid, een daartoe geëigende methode om vast te stellen dat de biomassa vóór de behandeling is aan te merken als zuivere biomassa.

  • 3. Indien in een productie-installatie niet-zuivere biomassa wordt verwerkt, verklaart de producent dat hij door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt wat het biologisch afbreekbaar gedeelte is van de niet-zuivere biomassa waaruit de energie uit hernieuwbare energiebronnen wordt opgewekt. Het biologisch afbreekbare gedeelte dient te worden bepaald op grond van de energiebasis met twee decimalen nauwkeurigheid.

  • 4. Indien in een productie-installatie energie uit hernieuwbare energiebronnen uitsluitend wordt opgewekt door middel van naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas, verklaart de producent dat hij gedurende de periode waarop de verklaring betrekking heeft, uitsluitend door middel van naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas energie uit hernieuwbare energiebronnen zal opwekken.

  • 5. Indien in een productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet-zuiver biogas wordt verwerkt, hanteert de producent ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas wordt gebruikt een daartoe geëigende methode om aan de hand van bemonstering per partij vast te stellen dat materiaal waaruit de energie uit hernieuwbare energiebronnen is opgewekt, is aan te merken als zuivere of als niet-zuivere biomassa.

  • 6. Zuivere biomassa met een aandeel onvermijdbare kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische oorsprong van ten hoogste 3,00 massaprocent per partij wordt geacht geheel biologisch afbreekbaar te zijn.

Artikel 16

  • 1. De methode van vaststelling, bedoeld in artikel 15, eerste, derde en vijfde lid, is geëigend als de producent ter zake van de werkzaamheden voor de bepaling van het biologisch afbreekbare gedeelte van de biomassa beschikt over:

    • a. een productcertificaat als bedoeld in de Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016 voor de vaststelling van het aandeel biomassa in secundaire brandstoffen, of

    • b. een schriftelijk bewijs dat hij voldoet aan vergelijkbare procesnormen als vastgelegd in Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016.

  • 2. De methode van vaststelling, bedoeld in artikel 15, tweede lid, is geëigend als de producent beschikt over:

    • a. een certificaat behorend bij de behandelde biomassa, afgegeven door een certificeringsinstantie, waaruit blijkt dat de oorsprong van de biomassa van die partijen volledig is aan te merken als zuivere biomassa, en

    • b. het certificaat voldoet aan de eis dat dit per partij wordt aangebracht en gevolgd en gereproduceerd kan worden.

  • 3. De certificeringsinstantie is onafhankelijk en werkt volgens kwaliteitsstandaarden die zijn gecertificeerd door een organisatie die is geaccrediteerd door een accreditatie-organisatie die is aangesloten bij de European co-operation for Accreditation of het International Accreditation Forum.

Artikel 17

  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op producenten die:

    • a. met biomassa duurzame elektriciteit produceren met een productie-installatie waarvan het nominaal elektrisch vermogen groter is dan 2 MW;

    • b. met biomassa, niet bestaande uit uitsluitend één soort naar zijn aard zuiver biogas, duurzame elektriciteit produceren;

    • c. met biomassa warmte uit hernieuwbare energiebronnen produceren met een productie-installatie waarvan het nominaal vermogen groter is dan 3 MWth;

    • d. met biomassa gas uit hernieuwbare energiebronnen produceren.

  • 2. Uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar overlegt een producent aan de minister een assurancerapport van een externe accountant dat betrekking heeft op dat kalenderjaar en dat is opgesteld met inachtneming van het onderzoeksprotocol Assurance rapport biomassa dat:

    • a. voor duurzame elektriciteit en warmte uit hernieuwbare energie bronnen is opgenomen in bijlage 3A en,

    • b. voor gas uit hernieuwbare energiebronnen is opgenomen in bijlage 3B.

  • 3. Uit het assurancerapport blijkt eenduidig:

    • a. per kalendermaand wat de aard en de verhouding van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen is in honderdsten van procenten nauwkeurig;

    • b. of de door de producent op grond van artikel 15, derde lid, meegedeelde percentages overeenstemmen met de verhouding van de onder a bedoelde brandstoffen;

    • c. of uit de administratie van de producent van uit andere de accountant ter beschikking staande gegevens volgt dat er gedurende het afgelopen jaar in overeenstemming is gehandeld met de overgelegde verklaring, bedoeld in artikel 11, vierde lid.

  • 4. Ten behoeve van het bepalen van de gegevens, bedoeld in het derde lid, gaat de accountant na of een juiste toepassing is gegeven aan de geëigende methode, bedoeld in artikel 16, eerste en tweede lid.

  • 5. Indien op verzoek van de producent op de garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen de gegevens, bedoeld in artikel 24 derde lid, worden opgenomen, blijkt uit het assurancerapport tevens dat deze gegevens overeenkomen met de gegevens uit de audit die is uitgevoerd op het toegepaste duurzaamheidssysteem.

Artikel 18

De minister bepaalt na ontvangst van het meetrapport op verzoek van de producent die een productie-installatie in stand houdt waarin biomassa wordt verwerkt, niet zijn een afvalverbrandingsinstallatie, de nuttig aangewende warmte in MWh.

§ 5. Afvalverbrandingsinstallaties

Artikel 19

  • 1. De minister stelt jaarlijks uiterlijk op 1 december ten behoeve van het daaropvolgende kalenderjaar een percentage vast dat uitdrukt welk gedeelte van de totale hoeveelheid elektriciteit die wordt opgewekt door middel van verbranding van huishoudelijk afval of vergelijkbaar bedrijfsafval in een afvalverbrandingsinstallatie, duurzame elektriciteit of warmte uit hernieuwbare energiebronnen is.

  • 2. Indien de minister constateert dat in een afvalverbrandingsinstallatie of in een AVI-eenheid substantiële hoeveelheden homogemene afvalstromen worden verwerkt met een substantieel ander percentage dan bedoeld in het eerste lid, of dat er substantiële hoeveelheden fossiele brandstoffen worden gebruikt, kan de minister, in afwijking van het eerste lid, voor die afvalverbrandingsinstallatie of die AVI-eenheid het percentage vaststellen dat uitdrukt welk gedeelte van de totale hoeveelheid elektriciteit die wordt opgewekt door middel van die homogene afvalstromen, duurzame elektriciteit of warmte uit hernieuwbare energiebronnen is.

Artikel 20

  • 1. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op een producent als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen a en b.

  • 2. Het rendement van een afvalverbrandingsinstallatie of van een AVI-eenheid bedraagt:

    • a. de som van:

      • 1°. de door de afvalverbrandingsinstallatie of door een AVI-eenheid per kalendermaand opgewekte en aan het net of aan andere productie-installaties dan de productie-installatie of de AVI-eenheid die de elektriciteit opwekt geleverde elektriciteit, en

      • 2°. tweederde van de door de afvalverbrandingsinstallatie of door de AVI-eenheid per kalendermaand opgewekte en nuttig aangewende warmte,

    • b. gedeeld door het product van:

      • 1°. de massa van het in de afvalverbrandingsinstallatie of de AVI-eenheid per kalendermaand verwerkte afval en overige brandstoffen, en

      • 2°. de calorische waarde van het verwerkte afval en overige brandstoffen.

  • 3. Het gewogen maandelijks rendement van een afvalverbrandingsinstallatie of van een AVI-eenheid bedraagt de uitkomst van:

    (Em*Rm + Em-1*Rm-1 + ...Em-11*Rm-11) / (Em + Em-1 + ...Em-11)

    waarbij

    Em = de hoeveelheid opgewekte elektriciteit in maand m

    Rm = het rendement als bedoeld in het tweede lid voor maand m

    Em-1 = de hoeveelheid opgewekte elektriciteit in de maand voorafgaand aan m

    Rm-1 = het rendement als bedoeld in het derde lid voor de maand voorafgaand aan m.

  • 4. De minister bepaalt na ontvangst van het meetrapport het rendement en het gewogen maandelijks rendement van een afvalverbrandingsinstallatie en van een AVI-eenheid. Het rendement wordt niet bepaald voor de periode die ligt vóór het moment dat de producent een verzoek als bedoeld in artikel 2, eerste lid, heeft gedaan. Het gewogen maandelijks rendement wordt in het eerste jaar bepaald over de maanden nadat de producent een verzoek als bedoeld in artikel 2, eerste lid, heeft gedaan.

  • 5. De minister kan het product van de massa van het in de afvalverbrandingsinstallatie en de AVI-eenheid per kalendermaand verwerkte afval en overige brandstoffen, en de calorische waarde van het verwerkte afval en overige brandstoffen mede bepalen op basis van de in de meetvoorwaarden beschreven iteratieve methode.

§ 6. Garanties van oorsprong

Artikel 21

Een garantie van oorsprong heeft betrekking op een hoeveelheid energie ter grootte van 1 MWh.

Artikel 22

  • 1. De minister boekt garanties van oorsprong die betrekking hebben op de energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit die is opgewekt vanaf de eerste dag van de kalendermaand waarin de producent het verzoek, bedoeld in artikel 2, eerste lid, heeft gedaan op de door de producent gespecificeerde rekening, indien:

    • a. de producent beschikt over een geldige vaststelling, bedoeld in artikel 2, en

    • b. het meetbericht, bedoeld in artikel 5 of de benodigde meetgegevens, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a en artikel 9, eerste lid en voor zover van toepassing de biomassapercentages met betrekking tot de hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit die vanaf dat moment is opgewekt zijn overlegd.

  • 2. Indien de producent een afvalverbrandingsinstallatie in stand houdt, hanteert de minister bij het bepalen van het aantal uit te geven garanties van oorsprong de percentages, bedoeld in artikel 18, eerste en tweede lid.

Artikel 23

  • 1. Een rekeninghouder die over garanties van oorsprong beschikt kan deze garanties van oorsprong, niet zijnde garanties van oorsprong voor niet-netlevering en garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen die worden overgeboekt aan de Nederlandse Emissieautoriteit, overboeken op een andere rekening.

  • 2. Een rekeninghouder die over garanties van oorsprong beschikt waarop de gegevens, genoemd in artikel 24, derde lid, zijn vermeld, die hij wil gebruiken om hernieuwbare brandstofeenheden als bedoeld in artikel 9.7.3.1 van de Wet milieubeheer te verwerven, boekt deze garanties over op de rekening van de Nederlandse Emissieautoriteit.

  • 3. In afwijking van het tweede lid kan een rekeninghouder die over garanties van oorsprong voor niet-netlevering voor gas uit hernieuwbare energiebronnen dat wordt geleverd aan een bemeterd leverpunt beschikt en waarop de gegevens, genoemd in artikel 24, derde lid, zijn vermeld, die hij wil gebruiken om hernieuwbare brandstofeenheden als bedoeld in artikel 9.7.3.1 van de Wet milieubeheer te verwerven, deze garanties overboeken op de rekening van de Nederlandse Emissieautoriteit.

Artikel 24

  • 1. Op een garantie van oorsprong wordt in ieder geval vermeld:

    • a. op welke vorm van energie de garantie van oorsprong betrekking heeft;

    • b. de gebruikte energiebron;

    • c. in het geval van het gebruik van biomassa:

      • 1°. de soort biomassa;

      • 2°. de afgegeven certificaten, bedoeld in artikel 11, vijfde lid;

    • d. de begindatum en einddatum van de productie;

    • e. een aanduiding van de productie-installatie, waaronder de locatie, het type en de capaciteit;

    • f. de datum waarop de productie-installatie in gebruik is genomen;

    • g. of en in welke mate de productie-installatie overheidssteun heeft ontvangen of genoten en het type overheidssteun;

    • h. een uniek identificatienummer;

    • i. de datum en het land van afgifte.

  • 2. Op een garantie van oorsprong voor HR-WKK-elektriciteit wordt tevens vermeld:

    • a. de identiteit en het thermisch en elektrisch vermogen van de installatie;

    • b. de lagere calorische waarde van de brandstofbron waaruit de elektriciteit werd geproduceerd;

    • c. de hoeveelheid en het gebruik van de samen met de elektriciteit opgewekte warmte

    • d. overeenkomstig bijlage II bij richtlijn 2012/27/EU de hoeveelheid elektriciteit gewonnen uit hoogrenderende warmtekrachtkoppeling waarvoor de garantie geldt;

    • e. de besparing op primaire energie berekend overeenkomstig bijlage II bij richtlijn 2012/27/EU op basis van de in bijlage II, onder f), bij richtlijn 2012/27/EU vastgestelde geharmoniseerde rendementsreferentiewaarden;

    • f. het nominale elektrische en thermische rendement van de installatie.

  • 3. Op een garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen wordt op verzoek van de producent tevens vermeld:

    • a. de grondstof volgens het gehanteerde duurzaamheiddsysteem:

    • b. het land van herkomst van de grondstof;

    • c. indien meerdere grondstoffen gebruikt zijn, de bijdrage aan de energie per grondstof;

    • d. het gehanteerde duurzaamheidssysteem;

    • e. broeikasgasemissie zoals berekend door het duurzaamheidsysteem tot aan de invoeding in het net;

    • f. energieproductie zonder, indien toegepast, correctie voor eigen gebruik van het gas als vermeld in artikel 6 tweede lid.

Artikel 25

  • 1. De leverancier boekt als bewijs van levering van energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit aan een in Nederland gevestigde eindafnemer, binnen één maand na de levering de hoeveelheid garanties van oorsprong die correspondeert met de hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit die is geleverd aan een in Nederlands gevestigde eindafnemer van zijn Nederlandse rekening af.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid draagt de leverancier er zorg voor dat hij op de eerste dag van de kalendermaand van levering beschikt over de benodigde hoeveelheid garanties van oorsprong op zijn Nederlandse rekening die overeenkomen met de aard van de leveringen.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid geldt een garantie van oorsprong voor niet-netlevering, met uitzondering van een garantie van oorsprong voor niet-netlevering voor gas uit hernieuwbare energiebronnen dat wordt geleverd aan een bemeterd leverpunt en waarop de gegevens, genoemd in artikel 24, derde lid, zijn vermeld, niet als bewijs.

  • 4. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, boekt een leverancier als bewijs voor een levering gas uit hernieuwbare energiebronnen ten behoeve van vervoer aan een in Nederland gevestigde eindafnemer binnen één maand na de levering de hoeveelheid garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen waarop de gegevens, genoemd in artikel 24, derde lid, zijn vermeld, die correspondeert met de hoeveelheid met de hoeveelheid gas uit hernieuwbare energiebronnen die is geleverd ten behoeve van vervoer aan een in Nederland gevestigde eindafnemer naar de rekening van de Nederlandse Emissieautoriteit over.

Artikel 26

  • 1. Een garantie van oorsprong, niet zijnde een garantie van oorsprong voor niet-netlevering of een garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen die wordt overgeboekt aan de Nederlandse Emissieautoriteit, verliest haar geldigheid:

    • a. na afboeking als bewijs van levering als bedoeld in artikel 25, eerste lid;

    • b. uiterlijk na het verstrijken van de twaalf maanden na de einddatum van de productie van de energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit waarvoor de garantie van oorsprong is geboekt.

  • 2. Een garantie van oorsprong voor niet-netlevering verliest haar geldigheid nadat ze is gebruikt om het voorschot, bedoeld in artikel 72w, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2007 dan wel in artikel 66 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie te ontvangen.

  • 3. Een garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen die is overgeboekt aan de Nederlandse Emissieautoriteit verliest haar geldigheid uiterlijk na twaalf maanden na de einddatum van de productie van het gas uit hernieuwbare energiebronnen waarvoor de garantie van oorsprong is geboekt.

Artikel 27

  • 1. De minister trekt garanties van oorsprong die in strijd met het bepaalde in deze regeling zijn afgegeven, in.

  • 2. Indien de garanties van oorsprong, bedoeld in het eerste lid, al zijn afgeboekt, vermindert de minister het aantal garanties van oorsprong op de rekening van de rekeninghouder met het aantal ten onrechte afgegeven garanties van oorsprong.

Artikel 28

  • 1. Indien de overeenkomstig artikel 11, vierde lid, meegedeelde percentages afwijken van de percentages die uit het meetrapport als bedoeld in artikel 10 of uit assurancerapport als bedoeld in artikel 17 blijken, corrigeert de minister het ten gevolge van deze afwijking ontstane verschil door garanties van oorsprong bij te boeken of af te boeken van de desbetreffende rekening.

  • 2. Indien het in artikel 11, eerste en tweede lid, artikel 12, eerste lid of artikel 17, tweede lid, bedoelde tijdstip van indiening van het meetrapport of het assurancerapport wordt overschreden, vermindert de minister het aantal garanties van oorsprong op de rekening van de rekeninghouder met toepassing van de formule:

    hoeveelheid af te boeken garanties van oorsprong = [EHE/KM * OT] / 1 MWh,

    waarbij:

    EHE = de hoeveel energie uit hernieuwbare energiebronnen, opgewekt in de periode waarop het meetrapport of het assurancerapport betrekking heeft;

    KM = aantal kalendermaanden in die periode;

    OT = aantal overschrijdingstijdvakken van een dag tot en met een maand.

  • 3. Indien het meetrapport of het assurancerapport niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in de artikelen 11, 12 of 17 geeft de minister de producent vier weken de tijd om het meetrapport of de assuranceverklaring alsnog aan deze eisen te laten voldoen. Indien de producent hieraan geen of onvoldoende gehoor geeft, vermindert de minister het aantal garanties van oorsprong op de rekening van de rekeninghouder met toepassing van de in het tweede lid opgenomen formule.

§ 7. Tarieven

Artikel 29

  • 1. De tarieven ter dekking van de kosten die gepaard gaan met handelingen met betrekking tot garanties van oorsprong zijn gebaseerd op de volgende kosten:

    • a. het ontwikkelen en in stand houden van een elektronisch systeem voor garanties van oorsprong;

    • b. het op aanvraag openen van een rekening;

    • c. het boeken en afboeken van garanties van oorsprong;

    • d. het overdragen van garanties van oorsprong;

    • e. het bevorderen van de nationale en internationale marktwerking voor garanties van oorsprong;

    • f. het op grond van een wettelijk voorschrift verstrekken van gegevens;

    • g. het behandelen van bezwaar- en beroepschriften.

  • 2. De tarieven voor 2015 voor garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit bedragen voor:

    • a. aanmaken, per garantie van oorsprong voor zover duurzame elektriciteit is opgewekt uit wind, water of zon: € 0,018;

    • b. aanmaken, per garantie van oorsprong voor zover duurzame elektriciteit is opgewekt uit biomassa: € 0,041;

    • c. afboeken, per garantie van oorsprong: € 0,018;

    • d. overboeken, per garantie van oorsprong: € 0,018;

    • e. import, per garantie van garantie van oorsprong: € 0,018;

    • f. export, per garantie van oorsprong: € 0,008;

    • g. lidmaatschap voor handelaren, per jaar: € 500,00.

  • 3. De tarieven voor 2015 voor garanties van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen bedragen voor:

    • a. aanmaken, per garantie van oorsprong: € 0,041;

    • b. afboeken, per garantie van oorsprong: € 0,018;

    • c. overboeken, per garantie van oorsprong: € 0,018;

    • d. import, per garantie van garantie van oorsprong: € 0,018;

    • e. export, per garantie van oorsprong: € 0,008;

    • f. lidmaatschap voor handelaren, per jaar: € 500,00.

  • 4. De tarieven voor 2015 voor garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen bedragen voor:

    • a. aanmaken, per garantie van oorsprong: € 0,25;

    • b. afboeken, per garantie van oorsprong: € 0,015;

    • c. overboeken, per garantie van oorsprong: € 0,03;

    • d. lidmaatschap voor producenten, per jaar: € 510,00;

    • e. lidmaatschap voor handelaren, per jaar: € 510,00.

Artikel 30

De kosten van het beheer van de rekening worden niet in rekening gebracht indien aan de rekeninghouder subsidie is verleend op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie juncto:

  • a. artikel 8, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2008;

  • b. artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2009;

  • c. artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2010.

§ 8. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 31

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie wordt als volgt gewijzigd:

  • 1. De artikelen 7 tot en met 7f vervallen.

  • 2. De bijlagen 4 en 6 vervallen.

Artikel 32

  • 1. Een rekeninghouder die beschikt over een rekening die op grond van artikel 77, eerste lid, of artikel 77cb, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2014, is geopend bij de garantiebeheersinstantie, wordt geacht te beschikken over een rekening als bedoeld in artikel 73, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.

  • 2. Het aantal garanties van oorsprong en het aantal garanties van oorsprong voor niet-netlevering dat op het moment van inwerkingtreding van deze regeling is geboekt op een rekening als bedoeld in artikel 77, eerste lid, of artikel 77cb, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2014 wordt geacht te zijn geboekt op een rekening als bedoeld in artikel 73, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998.

  • 3. De periode van vijf jaar, bedoeld in artikel 3, eerste lid, en artikel 5, eerste lid wordt ten aanzien van een producent, die op het moment van inwerkingtreding van deze regeling beschikt over een rekening als bedoeld in artikel 77, eerste lid, of artikel 77cb, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2014, geacht aan te vangen op het moment dat de netbeheerder de vaststelling verrichtte, als bedoeld in artikel 2 van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit zoals dat luidde op 31 december 2014 of in artikel 3 van de Regeling garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling zoals dat luidde op december juni 2014.

  • 4. Een producent die voor de inwerkingtreding van deze regeling een productie-installatie voor het opwekken van gas uit hernieuwbare energiebronnen in stand houdt en beschikt over een door Vertogas B.V. goedgekeurd meetprotocol wordt voor de periode waarvoor deze goedkeuring is verleend geacht te beschikken over een vaststelling als bedoeld in artikel 2.

  • 5. Het aantal certificaten dat door Vertogas B.V. zijn geboekt op rekening als bewijs dat gas uit hernieuwbare energiebronnen is geproduceerd, wordt geacht te zijn geboekt op een rekening als bedoeld in artikel 66i van de Gaswet.

Artikel 33

De volgende regelingen worden ingetrokken:

  • a. Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling Elektriciteitswet 1998;

  • b. Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit;

  • c. Regeling garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling.

Artikel 34

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 35

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 december 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

BIJLAGE 1A BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDERDEEL A VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

VERZOEK TOT VASTSTELLING VAN EEN PRODUCTIE-INSTALLATIE VOOR DE OPWEKKING VAN DUURZAME ELEKTRICITEIT EN MEDEDELING VAN MEETGEGEVENS OMTRENT DUURZAME ELEKTRICITEIT

Toelichting

Met dit formulier verklaart u duurzame elektriciteit te produceren en verzoekt u de netbeheerder vast te stellen of uw productie-installatie geschikt is voor de opwekking van duurzame elektriciteit en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van duurzame elektriciteit en verzoekt u de netbeheerder de meetgegevens met betrekking tot de door u geproduceerde duurzame elektriciteit als zodanig mede te delen aan de Minister.

Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist, in origineel, ondertekend en – voor zover van toepassing – voorzien van de noodzakelijke bijlage(n) te worden ingediend bij de Minister.

Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden waarvoor u garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten heeft aangevraagd, dient u tevens een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens kan meerdere productie-eenheden omvatten.

1. Gegevens producent

  • a. Naam:

  • b. Adres:

  • c. Postcode:

  • d. Woonplaats:

  • e. Land:

  • f. Telefoonnummer:

  • g. Faxnummer:

  • h. E-mail adres:

  • i. Inschrijfnummer Kamer van Koophandel, te .....................:

  • j. BSN-nummer:

2. Locatiegegevens productie-installatie

  • a. Adres:

  • b. Postcode:

  • c. Plaats:

  • d. EAN-code van de aansluiting op het net (18-cijferig):

  • e. EAN-code van de netbeheerder van het net waarop de productie-installatie is aangesloten, dan wel van de netbeheerder in wiens geografische gebied de productie-installatie staat:

  • f. Datum waarop de inschrijving van deze installatie moet ingaan:

  • g. Zijn er meerdere productie-installaties waarvoor garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten zijn aangevraagd aangesloten via dezelfde netaansluiting?

    • Ja

    • Nee

    Indien u deze vraag heeft beantwoord met ‘Ja’ dient u ook vraag 2h in te vullen en een tekening met de systeemgrenzen van de productie-installatie bij te voegen.

  • h. EAN-code van de productie-installatie waarop dit verzoek tot vaststelling betrekking heeft:

3. Typegegevens productie-installatie

Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts één antwoord mogelijk.

  • a. De aanvraag betreft een productie-installatie voor opwekking van duurzame elektriciteit door middel van:

    • windenergie op land

    • windenergie op zee

    • zonne-energie

    • waterkracht

    • getijdenenergie

    • golfenergie

    • afvalverbranding

    • verwerking van biomassa

  • b. Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van biomassa betreft, welke soort brandstof wordt ingezet?

    • uitsluitend biogas uit vergisting

    • uitsluitend stortgas

    • uitsluitend rioolwaterzuiveringsgas of afvalwaterzuiveringsgas (uit slibvergisting)

    • uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste 0. huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval

    • overig (bijvoorbeeld combinaties van bovenstaande brandstoffen, combinaties met fossiele brandstoffen etc.)

  • c. Indien uw installatie elektriciteit opwekt door middel van thermische verwerking van brandstoffen: Wilt u dat op de GvO ook wordt geregistreerd of certificaten aangaande duurzaamheidscriteria met betrekking tot (een deel van) de gebruikte brandstoffen zijn afgegeven?

    • Ja

    • Nee

  • d. Indien uw aanvraag een afvalverbrandingsinstallatie betreft: heeft u een MEP subsidiebeschikking of een SDE subsidiebeschikking voor het jaar 2008, 2009 of 2010?

    • Ja

    • Nee

    Indien u hierboven ‘Ja’ heeft ingevuld, dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de AVI-meetvoorwaarden (bijlage 2A bij de Regeling garanties van oorsprong energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit).

  • e. Indien u subsidie voor deze productie-installatie ontvangt of heeft ontvangen, of indien u in het bezit bent van een subsidiebeschikking of andere financiële ondersteuning geef dan hieronder aan in welke categorie deze ondersteuning valt:

    • geen subsidie

    • investeringssubsidie

    • productie subsidie

    • combinatie van productie en investeringssubsidie

  • f. Indien u een subsidiebeschikking hebt ontvangen op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, vul dan hier het projectnummer in:

  • g. Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van verwerking van biomassa betreft, wenst u voor deze productie-installatie registratie van nuttige aangewende warmte te laten plaatsvinden?

    • Ja

    • Nee

    Indien u hierboven ‘Ja’ heeft ingevuld, dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de meetvoorwaarden nuttige aanwending van warmte (bijlage 2C bij de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit).

  • h. Indien in de productie installatie naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de meetvoorwaarden (bijlage 2B bij de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit).

  • i. Datum waarop de installatie in gebruik is genomen:

  • j. Elektrisch vermogen installatie (MW):

4. Gegevens met betrekking tot de ingevoede elektriciteit

Indien u de eerdere vraag 2g (zijn er meerdere installaties achter dezelfde netaansluiting waarvoor u garanties van oorsprong en/of WKK-certificaten aanvraagt) met ‘Ja’ heeft beantwoord bent u, op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit, verplicht om vraag 4a met ‘Nee’ en vraag 4b met ‘Ja’ te beantwoorden.

  • a. Voedt u alle door uw productie-installatie opgewekte elektriciteit in op een net?

    • Ja

    • Nee

  • b. Wilt u ook garanties van oorsprong ontvangen voor de elektriciteit die niet op een net, maar op een installatie is ingevoed?

    • Ja

    • Nee

    Indien u een installatie heeft met een aansluitwaarde gelijk aan of kleiner dan 3X80 A is het niet verplicht om uw netto-netlevering te meten. U kunt volstaan met het installeren van een bruto-productiemeter, waardoor u de kosten voor een nieuwe meter voor het bepalen van de netto-netlevering bespaart indien uw huidige meter daarvoor niet geschikt is. De netbeheerder zal in dat geval voor de netlevering een 0-waarde insturen (deze wordt immers niet gemeten) en u ontvangt voor de volledige productie van uw installatie garanties van oorsprong voor elektriciteit die op een installatie is ingevoed. Deze elektriciteit wordt geacht door uzelf te zijn gebruikt en is niet verhandelbaar. Dit heeft geen invloed op uw eventuele recht op subsidie. Ook in dit geval beantwoord u vraag 4a met ‘Nee’ en vraag 4b met ‘Ja’

    Indien u toch onderscheid wilt laten maken tussen hetgeen u aan het net levert en hetgeen u zelf verbruikt kunt u dit aangeven door in het opmerkingenveld bij punt 6 te vermelden: ‘Uitsplitsen netlevering en niet-netlevering’

    Uiteraard dient de meter dan geschikt te zijn (of worden gemaakt) om de teruglevering te meten. Dit zal uw netbeheerder beoordelen.

  • c. EAN-code van de rekeninghouder (‘handelaar’) op wiens rekening de Garanties van Oorsprong worden dienen te bijgeschreven:

5. Algemene verklaring

U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:

  • a. Dat de in dit formulier bedoelde installatie zodanig op een net of op een (andere) installatie is aangesloten en voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan de criteria gesteld in de Meetcode Elektriciteit, dat door de netbeheerder dan wel door het toegelaten meetbedrijf de op een net of een installatie ingevoede elektriciteit eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;

  • b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door de netbeheerder uit te voeren controles van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover deze controles betrekking hebben op dit verzoek tot vaststelling van een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit en mededeling van meetgegevens omtrent duurzame elektriciteit;

  • c. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar haar aard zuivere biomassa of niet zuivere biomassa wordt verwerkt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen of de biomassa als zuiver kan worden aangemerkt c.q. welk gedeelte van de verwerkte niet zuivere biomassa biologisch afbreekbaar is;

  • d. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet zuiver biogas wordt verwerkt, ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt wordt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit is opgewekt, is aan te merken als zuivere of niet-zuivere biomassa;

  • e. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2, 3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te vullen en te doen toekomen aan de netbeheerder;

  • f. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.

6. Ondertekening

Plaats:

Datum:

Handtekening aanvrager:

Bijlage(n):

Let op! Maak een kopie van dit ingevulde aanvraagformulier voor eigen gebruik.

Ruimte voor opmerkingen producent:

 
 
 

Plaats:

Datum:

Naam netbeheerder:

Handtekening netbeheerder:

Ruimte voor opmerkingen netbeheerder:

 
 
 

BIJLAGE 1B BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDERDEEL B, VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

VERZOEK TOT VASTSTELLING VAN EEN PRODUCTIE-INSTALLATIE VOOR DE OPWEKKING VAN HR-WKK-ELEKTRICITEIT EN MEDEDELING VAN MEETGEGEVENS OMTRENT HR-WKK-ELEKTRICITEIT

Toelichting

Met dit formulier verklaart u WKK-elektriciteit te produceren, verzoekt u de netbeheerder vast te stellen of uw installatie geschikt is voor de opwekking van WKK-elektriciteit en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van WKK-elektriciteit en verzoekt u de netbeheerder de meetgegevens met betrekking tot de door u geproduceerde WKK-elektriciteit als zodanig mede te delen aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

In het algemeen geldt het volgende: Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden waarvoor u WKK-certificaten en/of Garanties van Oorsprong heeft aangevraagd, dient u tevens de systeemgrenzen van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrenzen kunnen meerdere productie-eenheden omvatten.

1. Gegevens producent

  • a. Naam:

  • b. Adres:

  • c. Postcode:

  • d. Woonplaats:

  • e. Land:

  • f. Telefoonnummer:

  • g. Faxnummer:

  • h. E-mail adres:

  • i. Inschrijfnummer Kamer van Koophandel te ..........:

  • j. BSN:

2. Locatiegegevens productie-installatie

  • a. Adres:

  • b. Postcode:

  • c. Plaats:

  • d. Locatienummer Kadaster:

  • e. EAN-code van de aansluiting op het net (18-cijferig):

  • f. EAN-code van de netbeheerder van het net waarop de installatie is aangesloten:

  • g. Zijn er meerdere productie-installaties waarvoor WKK-certificaten en/of garanties van oorsprong zijn aangevraagd aangesloten via dezelfde netaansluiting?

    • Ja

    • Nee

    Indien u deze vraag heeft beantwoord met Ja dient u ook vraag 2h in te vullen en een tekening met de systeemgrenzen van de productie-installaties bij te voegen. Indien u bij deze vraag Nee heeft geantwoord, kunt u verder gaan met vraag 2i.

  • h. EAN-code van de productie-installatie waarop dit verzoek tot vaststelling betrekking heeft:

3. Typegegevens productie-installatie

Geef aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag en welke brandstof in deze installatie wordt gebruikt. Zowel bij de vraag over het installatie-type als bij de vraag over de brandstofsoort zijn meerdere antwoorden mogelijk.

Uit hoeveel afzonderlijke WKK-eenheden bestaat uw WKK-installatie?

Vul voor elk van deze eenheden de volgende vragen in

  • a. Welk type krachtbron is geïnstalleerd?

    • Stoom- en gasturbine met warmteterugwinning

    • Tegendrukstoomturbine

    • Aftap-condensatiestoomturbine

    • Gasturbine met warmteterugwinning

    • Interne verbrandingsmotor

    • Microturbine

    • Stirlingmotor

    • Brandstofcel

    • Stoommachine

    • ORC

    • Anders:

  • b. Toepassingsgebied warmte

    • huishoudelijk

    • industrie

    • landbouw

  • c. Welke brandstof wordt gebruikt?

    Gasvormigo. Aardgas

    • Raffinagegas of waterstof

    • Biogas

    • Cokesovengas, hoogovengas, andere afvalgassen, industriële overtollige hitte

    Vloeibaar

    • Olie (gasolie + stookolie)

    • Biobrandstoffen

    • Biologisch afbreekbaar afval

    • Niet-hernieuwbaar afval

    Vaste stof

    • Steenkool

    • Bruinkool/bruinkoolbriketten

    • Turf/turfbriketten

    • Houtbrandstoffen

    • Agrarische biomassa

    • Biologisch afbreekbaar (stedelijk) afval

    • Niet-hernieuwbaar (stedelijk en industrieel) afval

  • d. Nominaal elektrisch vermogen WKK-eenheid (MW):

  • e. Nominaal thermisch vermogen WKK-eenheid (MW):

  • f. Nominaal elektrisch rendement WKK-eenheid (MW):

  • g. Nominaal thermisch rendement WKK-eenheid (MW):

U dient een meetprotocol, dat voldoet aan de eisen vastgelegd in de WKK-meetvoorwaarden (bijlage 1 bij de regeling) en dat door een gecertificeerd meetbedrijf is goedgekeurd, als bijlage bij dit verzoek te voegen.

4. Algemene verklaring

U verklaart door het invullen en ondertekenen van deze verklaring:

  • a. Dat de in dit formulier bedoelde productie-installatie zodanig op een net of op een (andere) installatie is aangesloten en voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan de criteria gesteld in de Meetcode Elektriciteit, dat door de netbeheerder dan wel door het gecertificeerd meetbedrijf de op een net of een installatie ingevoede elektriciteit eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;

  • b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door de netbeheerder uit te voeren controles van de in dit formulier bedoelde productie-installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover deze controles betrekking hebben op dit verzoek;

  • c. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2, 3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te vullen en te doen toekomen aan de netbeheerder;

  • d. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.

5. Ondertekening

Plaats:

Datum:

Handtekening aanvrager:

Bijlage(n):

Let op! Maak een kopie van deze ingevulde verklaring voor eigen gebruik.

Ruimte voor opmerkingen producent:

 
 
 
 

Plaats:

Datum:

Naam netbeheerder:

Handtekening netbeheerder:

Ruimte voor opmerkingen netbeheerder:

 
 
 
 

BIJLAGE 1C BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDERDEEL C, VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE BRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

VERZOEK TOT VASTSTELLING VAN EEN PRODUCTIE-INSTALLATIE VOOR DE OPWEKKING VAN GAS UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN MEDEDELING VAN MEETGEGEVENS OMTRENT GAS UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN

Toelichting

Met dit formulier verklaart u gas uit hernieuwbare energiebronnen te produceren en verzoekt u de netbeheerder vast te stellen of uw productie-installatie geschikt is voor de opwekking van gas uit hernieuwbare energiebronnen en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van gas uit hernieuwbare energiebronnen en verzoekt u de netbeheerder de meetgegevens met betrekking tot het door u geproduceerde gas uit hernieuwbare energiebronnen als zodanig mede te delen aan de minister.

Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist, in origineel, ondertekend en – voor zover van toepassing – voorzien van de noodzakelijke bijlage(n) te worden ingediend bij de minister.

Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden waarvoor u garanties van oorsprong heeft aangevraagd, dient u tevens een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens kan meerdere productie-eenheden omvatten.

1. Gegevens producent

  • a. Naam:

  • b. Adres:

  • c. Postcode:

  • d. Woonplaats:

  • e. Land:

  • f. Telefoonnummer:

  • g. Faxnummer:

  • h. E-mail adres:

  • i. Inschrijfnummer Kamer van Koophandel, te .....................:

  • j. BSN-nummer:

2. Locatiegegevens productie-installatie

  • a. Adres:

  • b. Postcode:

  • c. Plaats:

  • d. EAN-code van de aansluiting op het net (18-cijferig):

  • e. EAN-code van de netbeheerder van het net waarop de productie-installatie is aangesloten, dan wel van de netbeheerder in wiens geografische gebied de productie-installatie staat:

  • f. Datum waarop de inschrijving van deze installatie moet ingaan:

  • g. Zijn er meerdere productie-installaties waarvoor garanties van oorsprong zijn aangevraagd aangesloten via dezelfde netaansluiting?

    • Ja

    • Nee

    Indien u deze vraag heeft beantwoord met ‘Ja’ dient u ook vraag 2h in te vullen en een tekening met de systeemgrenzen van de productie-installatie bij te voegen.

  • h. Routering:

    De route wordt opgegeven volgens tabel 1.

    Tabel 1. Routes
     

    A. Landelijk of Regionaal gastransportnet

    B. Lokale verbinding

    C. CNG/LNG

    1. Eén Productie-installatie met opwerking

    A1

    B1

    C1

    2.Meerdere Productie-installaties met opwerking

    A2

    B2

    C2

    3. Eén Productie-installatie zonder opwerking

    n.v.t.

    B3

    n.v.t.

    4. Meerdere Productie-installaties zonder opwerking

    n.v.t.

    B4

    n.v.t.

  • i. EAN-code van de productie-installatie waarop dit verzoek tot vaststelling betrekking heeft:

3. Typegegevens productie-installatie

Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts één antwoord mogelijk.

  • a. Welke soort brandstof wordt ingezet?

    • uitsluitend biogas uit vergisting

    • uitsluitend stortgas

    • uitsluitend rioolwaterzuiveringsgas of afvalwaterzuiveringsgas (uit slibvergisting)

    • uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa (subsidiebeschikking MEP of SDE 2008)

    • uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa (geen subsidiebeschikking of SDE vanaf 2009)

    • huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval

    • overig (bijvoorbeeld combinaties van bovenstaande brandstoffen, combinaties met fossiele brandstoffen etc.)

  • b. Indien u subsidie voor deze productie-installatie ontvangt of heeft ontvangen, of indien u in het bezit bent van een subsidiebeschikking of andere financiële ondersteuning geef dan hieronder aan in welke categorie deze ondersteuning valt:

    • geen subsidie

    • investeringssubsidie

    • productie subsidie

    • combinatie van productie en investeringssubsidie

  • c. Indien u een subsidiebeschikking hebt ontvangen op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie, vul dan hier het projectnummer in:

  • d. Indien in de productie installatie naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt dient u tevens een meetprotocol over te leggen, dat voldoet aan de meetvoorwaarden (bijlage 2D bij de Regeling garanties van oorsprong energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit).

  • e. Datum waarop de installatie in gebruik is genomen:

  • f. Energie vermogen installatie (MW):

  • g. Verwachte jaarproductie (MWh):

4. Gegevens met betrekking tot het ingevoede gas uit hernieuwbare energiebronnen

Indien u de eerdere vraag 2g (zijn er meerdere installaties achter dezelfde netaansluiting waarvoor u garanties van oorsprong aanvraagt) met ‘Ja’ heeft beantwoord bent u, op grond van artikel 2, vijfde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit, verplicht om vraag 4a met ‘Nee’ en vraag 4b met ‘Ja’ te beantwoorden.

  • a. Voedt u alle door uw productie-installatie opgewekte gas uit hernieuwbare energiebronnen in op een net?

    • Ja

    • Nee

  • b. Wilt u ook garanties van oorsprong ontvangen voor gas uit hernieuwbare energiebronnen die niet op een net, maar op een installatie is ingevoed?

    • Ja

    • Nee

    Om onderscheid te maken tussen hetgeen u aan het net levert en hetgeen u zelf verbruikt dient u dit aangeven door in het opmerkingenveld bij punt 6 te vermelden: ‘Uitsplitsen netlevering en niet-netlevering’

    Uiteraard dient de meter dan geschikt te zijn (of worden gemaakt) om de teruglevering te meten. Dit zal uw netbeheerder beoordelen.

  • c. EAN-code van de rekeninghouder (‘handelaar’) op wiens rekening de Garanties van Oorsprong worden dienen te bijgeschreven:

  • d. Erkende Meetverantwoordelijke:

  • e. Contactpersoon meetverantwoordelijke:

  • f. Is er een gasnipper aanwezig om monsters van het gas te kunnen nemen:

  • g. Is er een andere aansluiting op het Gastransport net van een Netbeheerder aanwezig op de route, behoudens die voor (eventueel) invoeden:

  • h. Wordt er gas afgenomen van het Gastransportnet van een Netbeheerder dat wordt gebruikt bij de grondstofvoorbereiding, het productieproces of het gasreinigingsproces:

5. Algemene verklaring

U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:

  • a. Dat de in dit formulier bedoelde installatie zodanig op een net of op een (andere) installatie is aangesloten en voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan de criteria gesteld in de Meetvoorwaarden Gas- LNB of de Meetvoorwaarden Gas- RNB, dat door de netbeheerder dan wel door het toegelaten meetbedrijf de op een net of een installatie ingevoede gas eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;

  • b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door de netbeheerder uit te voeren controles van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover deze controles betrekking hebben op dit verzoek tot vaststelling van een productie-installatie voor de opwekking van gas uit hernieuwbare energiebronnen en mededeling van meetgegevens omtrent gas uit hernieuwbare energiebronnen;

  • c. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar haar aard zuivere biomassa of niet zuivere biomassa wordt verwerkt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen of de biomassa als zuiver kan worden aangemerkt c.q. welk gedeelte van de verwerkte niet zuivere biomassa biologisch afbreekbaar is;

  • d. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet zuiver biogas wordt verwerkt, ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt wordt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen dat het materiaal waaruit de duurzame elektriciteit is opgewekt, is aan te merken als zuivere of niet-zuivere biomassa;

  • e. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2, 3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te vullen en te doen toekomen aan de netbeheerder;

  • f. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.

6. Ondertekening

Plaats:

Datum:

Handtekening aanvrager:

Bijlage(n):

Let op! Maak een kopie van dit ingevulde aanvraagformulier voor eigen gebruik.

Ruimte voor opmerkingen producent:

 
 
 

Plaats:

Datum:

Naam netbeheerder:

Handtekening netbeheerder:

Ruimte voor opmerkingen netbeheerder:

 
 
 

BIJLAGE 1D BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDERDEEL D, VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

VERZOEK TOT VASTSTELLING VAN DE GESCHIKTHEID VAN EEN PRODUCTIE-INSTALLATIE VOOR DE OPWEKKING VAN HERNIEUWBARE WARMTE EN MEDEDELING VAN MEETGEGEVENS VAN HERNIEUWBARE WARMTE

Toelichting

Met dit formulier verklaart u duurzame warmte te produceren en verzoekt u het toegelaten meetbedrijf vast te stellen of uw productie-installatie geschikt is voor de opwekking van duurzame warmte en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van duurzame warmte en verzoekt u het toegelaten meetbedrijf de meetgegevens met betrekking tot de door u geproduceerde duurzame warmte als zodanig mede te delen aan de minister van Economische Zaken.

Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist, in origineel, ondertekend en – voor zover van toepassing – voorzien van de noodzakelijke bijlage(n) te worden ingediend.

Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden, dient u tevens een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens kan meerdere productie-eenheden omvatten.

1. Gegevens producent

  • a. Naam:

  • b. Naam contactpersoon:

  • c. Adres:

  • d. Postcode:

  • e. Woonplaats:

  • f. Telefoonnummer:

  • g. Faxnummer:

  • h. E-mailadres:

  • i. BSN of KvK-nummer:

2. Locatiegegevens productie-installatie

  • a. Adres:

  • b. Postcode:

  • c. Plaats:

  • d. EAN-code van productie-installatie (18-cijferig):

  • e. Projectnummer SDE-beschikking: SDE

3. Typegegevens productie-installatie

Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts één antwoord mogelijk.

  • a. De aanvraag betreft een productie-installatie voor opwekking van duurzame warmte door middel van:

    • geothermie

    • zonthermie

    • afvalverbranding

    • overige verwerking van biomassa

    Indien uw aanvraag een productie-installatie voor de opwekking van duurzame warmte door middel van biomassa betreft, welke soort brandstof wordt ingezet?

    • uitsluitend biogas uit vergisting

    • uitsluitend stortgas

    • uitsluitend rioolwaterzuiveringsgas of afvalwaterzuiveringsgas (uit slibvergisting)

    • uitsluitend naar haar aard zuivere vloeibare of vaste biomassa

    • huishoudelijk en vergelijkbaar bedrijfsafval

    • overig (bijvoorbeeld combinaties van bovenstaande brandstoffen, combinaties met fossiele brandstoffen etc.)

  • b. Datum waarop de installatie in gebruik is genomen:

  • c. Thermisch vermogen installatie (MWth):

4. Algemene verklaring

U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:

  • a. Dat de in dit formulier bedoelde installatie voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan de gestelde criteria, dat door het toegelaten meetbedrijf de nuttige warmte eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;

  • b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door het meetbedrijf uit te voeren controles van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover deze controles betrekking hebben op dit verzoek tot vaststelling van een productie-installatie voor de opwekking van duurzame warmte en mededeling van meetgegevens omtrent duurzame warmte;

  • c. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar haar aard zuivere biomassa of niet zuivere biomassa wordt verwerkt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen of de biomassa als zuiver kan worden aangemerkt c.q. welk gedeelte van de verwerkte niet zuivere biomassa biologisch afbreekbaar is;

  • d. Dat u, indien in de productie-installatie niet naar zijn aard zuiver biogas of niet zuiver biogas wordt verwerkt, ten aanzien van de grondstof die bij het ontstaan van dit biogas gebruikt wordt, door middel van een daartoe geëigende methode aan de hand van bemonstering per partij vaststelt of laat vaststellen dat het materiaal waaruit de duurzame warmte is opgewekt, is aan te merken als zuivere of niet-zuivere biomassa;

  • e. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2, 3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te vullen en te doen toekomen aan het meetbedrijf;

  • f. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.

5. Ondertekening

Plaats:

Datum:

Handtekening aanvrager:

Bijlage(n):

Let op! Maak een kopie van deze ingevulde verklaring voor eigen gebruik.

Ruimte voor opmerkingen producent:

 
 
 
 

Plaats:

Datum:

Naam toegelaten meetbedrijf:

Handtekening toegelaten meetbedrijf:

Ruimte voor opmerkingen toegelaten meetbedrijf:

 
 
 
 

BIJLAGE 2A BIJ ARTIKEL 7, EERSTE LID, VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

AVI-MEETVOORWAARDEN

1. Definities

  • 1.1. Meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie die over een kalendermaand de systeemgrens van de AVI-eenheid is gepasseerd.

  • 1.2. Meetgegeven: het resultaat van het meten voor één vorm van energie. Er is ten minste één meetgegeven van elk van de afzonderlijke energievormen, te weten brandstof, elektriciteit en warmte. Indien een energievorm op meer dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er ook meer meetgegevens voor die energievorm zijn.

  • 1.3. Bemetering: het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie dat nodig is om alle energie die de systeemgrens van de AVI-eenheid passeert, te meten en te waarborgen.

  • 1.4. Meetinrichting: het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die nodig zijn om een hoeveelheid energie te meten. Er is ten minste één meetinrichting voor het meten van elk van de afzonderlijke energievormen, te weten brandstof, elektriciteit en warmte.

  • 1.5. Meter: een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid energie.

  • 1.6. Meetmiddel: een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan een meter.

  • 1.7. Systeemgrens: een fictieve gesloten omhulling van de AVI-eenheid die de AVI-eenheid onderscheidt van de andere AVI-eenheden binnen het bedrijf.

  • 1.8. Brandstof: alle afvalstoffen die in een afvalverbrandingsinstallatie gebruikt worden, alsmede de overige gebruikte brandstoffen

  • 1.9. Calorische waarde: de onderste verbrandingswaarde (stookwaarde) van de brandstof

2. Algemene eisen

Meetprotocol

  • 2.1. Het meetprotocol van de afvalverbrandingsinstallatie bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. beschrijving van de verschillende componenten van de afvalverbrandingsinstallatie, inclusief de eventuele afzonderlijke AVI-eenheden en de verschillende hulpinstallaties daarbij;

    • b. beschrijving en schets van de systeemgrens of systeemgrenzen van de AVI-eenheden waaruit de afvalverbrandingsinstallatie bestaat zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3;

    • c. beschrijving en schets van de bemetering van elk van de AVI-eenheden;

    • d. beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;

    • e. beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;

    • f. beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • g. beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;

    • h. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;

    • i. beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden in geval van storing van de meetinrichting;

    • j. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • k. beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;

    • l. Beschrijving van de berekening van de drie per AVI-eenheid geaggregeerde energiehoeveelheden, die in de formule, bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit moeten worden gebruikt ter bepaling van het rendement.

Administratie

  • 2.2. Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende gegevens worden geregistreerd:

    • a. fabrikaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen, meters en meetmiddelen;

    • b. kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;

    • c. het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;

    • d. het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging die voor de meetinrichting is aangebracht;

    • e. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;

    • f. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;

    • g. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;

    • h. een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen te onderhouden respectievelijk te beheren.

    De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.

Onzekerheid

  • 2.3. De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ (uitgave van BIPM, IEC, IFCC, ISO, IUPAC, IUPAP en OIML; International Organization for Standardization, Geneva, 1995, ISBN 92-67-10188-9).

Meetrapport

  • 2.4. Het meetrapport bevat voor elk van de AVI-eenheden tenminste de meetgegevens van het brandstofverbruik, de totale hoeveelheid netto opgewekte elektriciteit, de netto opgewekte warmte, het aantal draaiuren, en het rendement van de afvalverbrandingsinstallatie in het geheel en de AVI-eenheden afzonderlijk. Indien er (hulp)installaties buiten de systeemgrenzen van de AVI-eenheden aanwezig zijn, dan dienen deze naar rato van de energie-output van de AVI-eenheden te worden toegerekend aan die eenheden.

  • 2.5. Het meetrapport bevat een samenvatting, bestaande uit de geaggregeerde meetgegevens, die in de formule, bedoeld in artikel 20, derde lid van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit moeten worden gebruikt.

  • 2.6. Indien aardgas als brandstof wordt gebruikt, wordt de hoeveelheid aardgas gerapporteerd in kubieke meters van standaard Groningen-kwaliteit (met een energie-inhoud van 35,17 MJ/Nm3) onder normaalcondities. De omrekening van de gemeten hoeveelheid aardgas naar aardgas van standaard Groningen-kwaliteit geschiedt aan de hand van de feitelijke energie-inhoud van het gebruikte aardgas, zoals de leverancier deze bij de facturering van het aardgas aan de producent opgeeft. Het meetrapport bevat een opgave van de gemeten hoeveelheid aardgas, de door de leverancier opgegeven energie-inhoud van het aardgas en de omgerekende hoeveelheid aardgas van standaard Groningen-kwaliteit.

  • 2.7. In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing,

    • a. storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b. storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens,

    • c. dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d. correctie van meetgegevens, en

    • e. wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid AVI-certificaten.

  • 2.8. Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens zijn totstandgekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol.

Storingen

  • 2.9. De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.

  • 2.10. Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.

  • 2.11. Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke wijze de reparatie is aangebracht.

Eisen aan meetinrichtingen en meters

  • 2.12. Het meten van de hoeveelheden energie geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele meetinrichtingen.

  • 2.13. Voor zover een meetinrichting of meter onder de IJkwet valt, zijn deze meetvoorwaarden niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting of meter in de IJkwet word(t)(en) geregeld.

  • 2.14. De meters en meetmiddelen voldoen aan de typekeuringseisen van de voor die meters en meetmiddelen van toepassing zijnde EN-normen of daarmee vergelijkbare nationale normen. Het bewijs van typegoedkeuring is verstrekt conform de IJkwet of door een organisatie die gecertificeerd is conform NEN-ISO 17025.

  • 2.15. De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming met de maximale hoeveelheden energie die de AVI-eenheid kan consumeren respectievelijk produceren.

  • 2.16. Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de meter of meetmiddel.

  • 2.17. Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt. De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling zichtbaar te verbreken.

  • 2.18. De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden voldoet.

3. Systeemgrens

  • 3.1. De systeemgrens omsluit één AVI-eenheid van een afvalverbrandingsinstallatie.

  • 3.2. Op de systeemgrens van de AVI-eenheid worden alle vormen van energie-input en energie-output gemeten. Indien er (hulp)installaties buiten de systeemgrenzen van de AVI-eenheden aanwezig zijn, dan dienen deze naar rato van de energie-output van de AVI-eenheden te worden toegerekend aan die eenheden.

  • 3.3. Alle onderdelen van de AVI-eenheid bevinden zich binnen de systeemgrens.

  • 3.4. Niet aan de AVI-eenheid gerelateerde systemen die elektriciteit of warmte opwekken vallen buiten de systeemgrens.

  • 3.5. De consumptie van elektriciteit of warmte van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt niet gemeten.

  • 3.6. Voor elke AVI-eenheid wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de systeemgrens, de energiestromen die de systeemgrens passeren en voor elk van deze energiestromen de meetinrichtingen die zich op de systeemgrens van de AVI-eenheid bevinden.

  • 3.7. Voor de gehele afvalverbrandingsinstallatie wordt in een schets aangegeven waarop de systeemgrenzen van de AVI-eenheden in onderling verband zijn aangegeven.

4. Nauwkeurigheidseisen aan de meetinrichting en meters

Brandstof

  • 4.1. Elke brandstof die in de AVI-eenheid wordt verbruikt, wordt afzonderlijk gemeten.

  • 4.2. Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan de MID (Bijlage MI-002), klasse 1,5.

  • 4.3. De hoeveelheid kolen wordt gemeten op basis van weging dan wel op basis van de inkoop en voorraadbalans, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%, zoals bepaald in ISO 9411-1 (monstername voor de bepaling van de onderste verbrandingswaarde).

  • 4.4. De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling vloeistofmeters en vloeistofmeetinstallaties, waarbij de eisen voor klasse 1.0 gelden.

  • 4.5. De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.

Elektriciteit

  • 4.6. Alle hoeveelheden door de afvalverbrandingsinstallatie opgewekte elektriciteit worden bepaald met een meetinrichting die voldoet aan de bepalingen met betrekking tot de nauwkeurigheidseisen die de Meetcode Elektriciteit stelt voor een meetinrichting op een aansluiting.

Warmte

  • 4.7. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als warm water wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan het MID (bijlage MI-004 klasse), ofwel een samengestelde meetinrichting die aantoonbaar aan de normstelling voldoet. De maximale relatieve afwijking (MPE) in het debietdeel over het praktische meetbereik is niet meer dan 3,5%. Als de MPE groter is, wordt een afslag gehanteerd. De gerapporteerde warmtemetingen worden dan vermenigvuldigd met een factor (100%-(X%-3,5%)) met daarin X% de waarde van de MPE van meer dan 3,5%.

  • 4.8. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als stoom en indien van toepassing verminderd met retourcondensaat, wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan norm ISO 5167-1 of aan een vergelijkbare norm. Voor een stoomdebiet van 50% tot 100% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 2% van de volle schaal van de meetinrichting. Voor een stoomdebiet van minder dan 50% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 4% van de meetwaarde. De temperatuur wordt gemeten met een weerstandsthermometer die voldoet aan norm IEC-751, nauwkeurigheidsklasse B, een thermokoppel die voldoet aan norm IEC-584, nauwkeurigheidsklasse 2, of een meter die voldoet aan een vergelijkbare norm.

Bagatelbepaling

  • 4.9. Voor ten hoogste 2,5% van de per energievorm in totaal gemeten hoeveelheid energie, kunnen de maximaal toelaatbare afwijkingen ten hoogste tweemaal zoveel bedragen als de volgens de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk voorgeschreven maximaal toelaatbare afwijkingen.

5. Alternatieve meting

  • 5.1. De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:

    • a. geen goede meting mogelijk is van de energiehoeveelheid,

    • b. het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie zou leiden,

    • c. het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou leiden, of

    • d. een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.10 tot en met 2.12.

  • 5.2. De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.

  • 5.3. De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken van hoofdstuk 4, waarin tenminste wordt opgenomen:

    • a. een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen, of

    • b. de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk 4 niet toegepast kan worden, of

    • c. een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen, en

    • d. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn, en

    • e. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.

  • 5.4. De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de AVI-installatie en wordt voorafgaand aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.

  • 5.5. De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van de daadwerkelijke hoeveelheid energie beïnvloeden.

  • 5.6. De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist.

  • 5.7. Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd,

    • a. voor energie die aan de AVI-eenheid wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid en

    • b. voor energie die de AVI-eenheid produceert: de meetwaarde wordt verminderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.

  • 5.8. De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het meetprotocol.

  • 5.9. Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens 5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.

6. Iteratieve berekening die mede gebruik maakt van de indirecte methode

  • 6.1. De iteratieve berekening is een ‘bijzondere alternatieve meting’ zoals bedoeld in hoofdstuk 5, die moet voldoen aan alle punten genoemd in hoofdstuk 5.

  • 6.2. De toegevoerde energie uit de brandstof is veelal niet nauwkeurig meetbaar. Indien de producent om deze reden gebruik maakt van een alternatieve meetmethode zoals in hoofdstuk 5 omschreven zal de Minister de opgegeven hoeveelheid brandstof en calorische waarde van de brandstof controleren met behulp van de in 6.3 opgenomen berekening. Deze berekening is uit te voeren overeenkomstig de norm EN 12952-15:2003.

  • 6.3. Ter bepaling van het product van de massa van het in de afvalverbrandingsinstallatie of de AVI-eenheid per kalendermaand verwerkte afval en overige brandstoffen, en de calorische waarde van het verwerkte afval en overige brandstoffen, wordt de volgende formule gehanteerd:

    Qtoegevoerd = Qafgevoerd

    QB + QL + Qhulp = QN + QRG + QF + QS + QSTR + QCO

    QB =[GJ] = QN + QRG + QF + QS + QSTR + QCO- QL – Qhulp

    Met:

    QB = de met de brandstof toegevoerde energie

    QN = de nuttig door de ketel geproduceerde energie

    QRG = de met de rookgassen afgevoerde energie verliezen

    QF = de met de vlieg- en ketel as afgevoerde energie verliezen

    QS = de met de slak afgevoerde energie verliezen

    QSTR = de door straling optredende energie verliezen

    QCO = het door onvolledige verbranding optredende energie verlies

    QL = de middels voelbare warmte in de lucht toegevoerde energie

    Qhulp = de aan hulpwerktuigen binnen de systeemgrens toegevoerde

    energie

    Teneinde de controle door de Minister mogelijk te maken dienen de bovenstaande grootheden op overzichtelijke en inzichtelijke wijze te worden gerapporteerd in de maandelijkse meetrapporten geverifieerd door het toegelaten meetbedrijf. Tevens dient onder andere het volgende inzichtelijk te worden: de hoeveelheden die over de meetbrug zijn binnengekomen en in de bunker zijn opgeslagen, hoe deze hoeveelheden zijn verdeeld over de AVI-eenheden en in welke mate de voorraadverschillen in de bunker de hoeveelheden die naar de AVI-eenheden worden toegevoerd, bepalen.

  • 6.4. Voor bovenstaande berekening zijn de volgende normen van toepassing:

    Norm

    Omschrijving

    Uitgave

    EN 12952

    Part 15

    Water-tube boilers and auxiliary installations Acceptance tests

    2003

    ISO 5167

    Part 1 t/m 4

    Measurements of flows by means of pressure differential devices

    2003

    VDI 2048

    Messunsicherheiten bei Abnahmemessungen

    Blatt 1 grundlagen

    2000-10

    IAPWS-IF97

    Properties of water and steam

    1997

    FDBR-richtlinie

    Abnahmeversuche an Abfallverbrennungsanlagen

    Mit Rostfeurungen

    04/2000

    Slakbemonstering volgens:

    EN 14899:2005

    Characterization of waste – Sampling of waste materials

    Framework for the preparation and application of a Sampling Plan

     

    of volgens de NEN 7300 serie

    Slak analyse volgens:

    EWAG

    V4002 Onverbrand percentage in slak

     

    EWAG

    V4004 percentage verteerbaar in slak

     

    Vliegas Onverbrand bepaling vliegas

BIJLAGE 2B BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7, TWEEDE LID, VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

MEETVOORWAARDEN VOOR PRODUCTIE-INSTALLATIES MET VERWERKING VAN ‘NAAR ZIJN AARD ZUIVER BIOGAS’ MET EEN NOMINAAL ELEKTRISCH VERMOGEN VAN 2 MW OF MINDER

1. Definities

  • 1.1. Meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie die over een kalendermaand de systeemgrens van de productie-installatie is gepasseerd.

  • 1.2. Meetgegeven: het resultaat van het meten van energie. Indien een energievorm op meer dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er ook meer meetgegevens voor die energievorm zijn.

  • 1.3. Bemetering: het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie dat nodig is om de energie die de systeemgrens van de productie-installatie passeert, te meten en te waarborgen.

  • 1.4. Meetinrichting: het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die nodig zijn om een hoeveelheid energie te meten.

  • 1.5. Meter: een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid energie.

  • 1.6. Meetmiddel: een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan een meter.

2. Algemene eisen

Meetprotocol

  • 2.1. Het meetprotocol van de productie-installatie bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. beschrijving van de verschillende componenten van de productie-installatie, inclusief de verschillende hulpinstallaties;

    • b. beschrijving en schets van de systeemgrenzen van de productie-installatie zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3;

    • c. beschrijving en schets van de bemetering van de productie-installatie;

    • d. beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;

    • e. beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;

    • f. beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • g. beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;

    • h. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;

    • i. beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden in geval van storing van de meetinrichting;

    • j. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • k. beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;

    • l. beschrijving van de berekening van het gewogen percentage als bedoeld in artikel 11 lid 4.

Administratie

  • 2.2. Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende gegevens worden geregistreerd:

    • a. fabricaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen, meters en meetmiddelen;

    • b. kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;

    • c. het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;

    • d. het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging die voor de meetinrichting is aangebracht;

    • e. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;

    • f. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;

    • g. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;

    • h. een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen te onderhouden respectievelijk te beheren. Aanvullend geldt voor warmte norm EN 1434-sectie 2. De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.

Onzekerheid

  • 2.3. De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ (ISO/IEC Guide 98-3:2008).

Meetrapport

  • 2.4. Een meetrapport bevat voor de productie-installatie tenminste de en de totale hoeveelheid netto nuttig aangewende warmte.

  • 2.5. Een meetrapport bevat:

    • a. een overzicht per maand van de gewogen percentages van de in de productie installatie ingezette brandstoffen en;

    • b. indien niet uitsluitend één soort naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt de totale hoeveelheid toegevoerde energie uitgesplitst naar brandstofsoort.

  • 2.6. In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing:

    • a. storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b. storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens,

    • c. dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d. correctie van meetgegevens, en

    • e. wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid garanties van oorsprong.

  • 2.7. Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens tot stand zijn gekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol.

Storingen

  • 2.8. De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.

  • 2.9. Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.

  • 2.10. Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke wijze de reparatie is aangebracht.

Eisen aan meetinrichtingen en meters

  • 2.11. Het meten van de hoeveelheden energie geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele meetinrichtingen.

  • 2.12. Voor zover een meetinrichting of meter onder de IJkwet valt, zijn deze meetvoorwaarden niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting of meter in de IJkwet word(t)(en) geregeld.

  • 2.13. De meters en meetmiddelen voldoen aan de typekeuringseisen van de voor die meters en meetmiddelen van toepassing zijnde EN-normen of daarmee vergelijkbare nationale normen. Het bewijs van typegoedkeuring is verstrekt conform de IJkwet of door een organisatie die gecertificeerd is conform NEN-ISO 17025.

  • 2.14. De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming met de maximale hoeveelheden warmte die de productie-installatie kan consumeren respectievelijk produceren.

  • 2.15. Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de meter of meetmiddel.

  • 2.16. Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt. De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling zichtbaar te verbreken.

  • 2.17. De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden voldoet.

3. Systeemgrens

  • 3.1. De systeemgrens omsluit één productie-installatie.

  • 3.2. Voor producenten die niet uitsluitend één soort biogas inzetten wordt op de systeemgrens van de productie-installatie alle toegevoerde energie gemeten.

  • 3.3. Alle onderdelen van de productie-installatie bevinden zich binnen de systeemgrens.

  • 3.4. Niet aan de productie-installatie gerelateerde systemen die elektriciteit of warmte opwekken vallen buiten de systeemgrens.

  • 3.5. De consumptie van energie van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt niet gemeten.

  • 3.6. Voor de productie-installatie wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de systeemgrens, de energiestromen die de systeemgrens passeren en de meetinrichtingen die zich op de systeemgrens van de productie-installatie bevinden.

4. Nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen en meters

  • 4.1. Elke fossiele brandstof die in de productie-installatie wordt verbruikt, wordt afzonderlijk gemeten.

  • 4.2. Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan de MID (Bijlage MI-002), klasse 1,5.

  • 4.3. De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling vloeistofmeters en vloeistofmeetinstallaties, waarbij de eisen voor klasse 1.0 gelden.

  • 4.4. De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.

5. Alternatieve meting

  • 5.1. De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:

    • a. geen goede meting mogelijk is van de energiehoeveelheid,

    • b. het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie zou leiden;

    • c. het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou leiden, of

    • d. een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.8 tot en met 2.10.

  • 5.2. De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.

  • 5.3. De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken van hoofdstuk 4, waarin tenminste wordt opgenomen:

    • a. een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen, of

    • b. de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk 4 niet toegepast kan worden, of

    • c. een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen, en

    • d. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn, en

    • e. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.

  • 5.4. De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de productie-installatie en wordt voorafgaand aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.

  • 5.5. De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van de daadwerkelijke hoeveelheid energie beïnvloeden.

  • 5.6. De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist.

  • 5.7. Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd:

    • a. voor warmte die aan de productie-installatie wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid en

    • b. voor warmte die de productie- installatie produceert: de meetwaarde wordt verminderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.

  • 5.8. De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het meetprotocol.

  • 5.9. Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens 5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.

BIJLAGE 2C BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7, DERDE LID, VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

MEETVOORWAARDEN VOOR PRODUCTIE-INSTALLATIES MET REGISTRATIE VAN NUTTIG AANGEWENDE WARMTE

1. Definities

  • 1.1. Meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie die over een kalendermaand de systeemgrens van de productie-installatie is gepasseerd.

  • 1.2. Meetgegeven: het resultaat van het meten van energie. Indien een energievorm op meer dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er ook meer meetgegevens voor die energievorm zijn.

  • 1.3. Bemetering: het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie dat nodig is om de energie die de systeemgrens van de productie-installatie passeert, te meten en te waarborgen.

  • 1.4. Meetinrichting: het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die nodig zijn om een hoeveelheid energie te meten.

  • 1.5. Meter: een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid energie.

  • 1.6. Meetmiddel: een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan een meter.

2. Algemene eisen

Meetprotocol

  • 2.1. Het meetprotocol van de productie-installatie bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. beschrijving van de verschillende componenten van de productie-installatie, inclusief de verschillende hulpinstallaties;

    • b. beschrijving en schets van de systeemgrenzen van de productie-installatie zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3;

    • c. beschrijving en schets van de bemetering van de productie-installatie;

    • d. beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;

    • e. beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;

    • f. beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • g. beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;

    • h. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;

    • i. beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden in geval van storing van de meetinrichting;

    • j. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • k. beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;

    • l. beschrijving van de toepassing en de bepaling van de geaggregeerde hoeveelheid nuttig aangewende warmte.

Administratie

  • 2.2. Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende gegevens worden geregistreerd:

    • a. fabricaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen, meters en meetmiddelen;

    • b. kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;

    • c. het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;

    • d. het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging die voor de meetinrichting is aangebracht;

    • e. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;

    • f. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;

    • g. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;

    • h. een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen te onderhouden respectievelijk te beheren. Aanvullend geldt norm EN 1434-sectie 2. De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.

Onzekerheid

  • 2.3. De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ (ISO/IEC Guide 98-3:2008). Meetrapport

  • 2.4. Het meetrapport bevat voor de productie-installatie tenminste de meetgegevens van in- en uitgaande warmtestromen en in aanvulling daarop het aantal draaiuren.

  • 2.5. Het meetrapport bevat de totale hoeveelheid netto nuttig aangewende warmte.

  • 2.6. Het meetrapport bevat een overzicht van de gewogen percentages van de in de productie installatie ingezette brandstoffen;

  • 2.7. In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing:

    • a. storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b. storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens

    • c. dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d. correctie van meetgegevens, en

    • e. wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid garanties van oorsprong.

  • 2.8. Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens tot stand zijn gekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol.

Storingen

  • 2.9. De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.

  • 2.10. Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.

  • 2.11. Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke wijze de reparatie is aangebracht.

Eisen aan meetinrichtingen en meters

  • 2.12. Het meten van de hoeveelheden energie geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele meetinrichtingen.

  • 2.13. Voor zover een meetinrichting of meter onder de IJkwet valt, zijn deze meetvoorwaarden niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting of meter in de IJkwet word(t)(en) geregeld.

  • 2.14. De meters en meetmiddelen voldoen aan de typekeuringseisen van de voor die meters en meetmiddelen van toepassing zijnde EN-normen of daarmee vergelijkbare nationale normen. Het bewijs van typegoedkeuring is verstrekt conform de IJkwet of door een organisatie die gecertificeerd is conform NEN-ISO 17025.

  • 2.15. De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming met de maximale hoeveelheden warmte die de productie-installatie kan consumeren respectievelijk produceren.

  • 2.16. Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de meter of meetmiddel.

  • 2.17. Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt. De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling zichtbaar te verbreken.

  • 2.18. De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden voldoet.

3. Systeemgrens

  • 3.1. De systeemgrens omsluit één productie-installatie.

  • 3.2. Op de systeemgrens van de productie-installatie worden alle vormen van warmte-input en warmte-output gemeten.

  • 3.3. Alle onderdelen van de productie-installatie bevinden zich binnen de systeemgrens.

  • 3.4. Niet aan de productie-installatie gerelateerde systemen die warmte opwekken vallen buiten de systeemgrens.

  • 3.5. De consumptie van energie van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt niet gemeten.

  • 3.6. Voor de productie-installatie wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de systeemgrens, de energiestromen die de systeemgrens passeren en de meetinrichtingen die zich op de systeemgrens van de productie-installatie bevinden.

4. Nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen en meters

Warmte

  • 4.1. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als warm water wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan het MID (bijlage MI-004 klasse), ofwel een samengestelde meetinrichting die aantoonbaar aan de normstelling voldoet. De maximale relatieve afwijking (MPE) in het debietdeel over het praktische meetbereik is niet meer dan 3,5%. Als de MPE groter is, wordt een afslag gehanteerd. De gerapporteerde warmtemetingen worden dan vermenigvuldigd met een factor (100%-(X%-3,5%)) met daarin X% de waarde van de MPE van meer dan 3,5%.

  • 4.2. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als stoom en indien van toepassing verminderd met retourcondensaat, wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan norm ISO 5167-1 of aan een vergelijkbare norm. Voor een stoomdebiet van 50% tot 100% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 2% van de volle schaal van de meetinrichting. Voor een stoomdebiet van minder dan 50% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 4% van de meetwaarde. De temperatuur wordt gemeten met een weerstandsthermometer die voldoet aan norm IEC-751, nauwkeurigheidsklasse B, een thermokoppel die voldoet aan norm IEC-584, nauwkeurigheidsklasse 2, of een meter die voldoet aan een vergelijkbare norm.

Brandstof

  • 4.3. Elke fossiele brandstof die in de productie-installatie wordt verbruikt, wordt afzonderlijk gemeten.

  • 4.4. Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan de MID (Bijlage MI-002), klasse 1,5.

  • 4.5. De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling vloeistofmeters en vloeistofmeetinstallaties, waarbij de eisen voor klasse 1.0 gelden.

  • 4.6. De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.

Bagatelbepaling

  • 4.7. Voor ten hoogste 2,5% van de in totaal gemeten hoeveelheid warmte, kunnen de maximaal toelaatbare afwijkingen ten hoogste tweemaal zoveel bedragen als de volgens de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk voorgeschreven maximaal toelaatbare afwijkingen.

5. Alternatieve meting

  • 5.1. De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:

    • a. geen goede meting mogelijk is van de energiehoeveelheid,

    • b. het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie zou leiden;

    • c. het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou leiden, of

    • d. een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.9 tot en met 2.11.

  • 5.2. De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.

  • 5.3. De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken van hoofdstuk 4, waarin tenminste wordt opgenomen:

    • a. een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen, of

    • b. de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk 4 niet toegepast kan worden, of

    • c. een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen, en

    • d. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn, en

    • e. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.

  • 5.4. De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de productie-installatie en wordt voorafgaand aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.

  • 5.5. De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van de daadwerkelijke hoeveelheid energie beïnvloeden.

  • 5.6. De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist.

  • 5.7. Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd:

    • a. voor warmte die aan de productie-installatie wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid en

    • b. voor warmte die de productie-installatie produceert: de meetwaarde wordt verminderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.

  • 5.8. De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het meetprotocol.

  • 5.9. Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens 5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.

BIJLAGE 2D BEHORENDE BIJ ARTIKEL 7, VIERDE LID, VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

MEETVOORWAARDEN VOOR PRODUCTIE-INSTALLATIES VOOR HET OPWEKKEN VAN GAS UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN

§ 1. Algemene bepalingen

  • 1.1. Definities:

    gasdag: dag van 6.00 uur tot de volgende ochtend 6.00 uur;

    meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie die over een kalendermaand.

  • 1.2. Een producent stelt het door de meetverantwoordelijke goedgekeurde meetprotocol tevens ter beschikking aan de keuringsinstantie.

  • 1.3. Er worden vijf situaties onderscheiden die van belang zijn bij het toepassen van de meetvoorwaarden gas uit hernieuwbare energiebronnen, te weten:

    • er is één productie-installatie met één aansluiting op een regionaal gastransportnet;

    • er zijn meerdere productie-installaties met één aansluiting op een regionaal gastransportnet;

    • er zijn één of meerdere productie-installaties waarbij geen gas uit hernieuwbare energiebronnen wordt ingevoed op het landelijk of een regionaal gastransportnet;

    • er is één productie-installatie met één aansluiting op het landelijk gastransportnet;

    • er zijn meerdere productie-installaties met één aansluiting op het landelijk gastransportnet;

    Het is mogelijk dat in bepaalde gevallen meerdere situaties tegelijkertijd van toepassing zijn of dat de situatie per geval wijzigt in de tijd. Indien dat het geval is dienen deze situaties op zichzelf te voldoen aan de bij de situatie behorende eisen zoals beschreven in deze bijlage, waarbij de relaties tussen de situaties transparant dienen te zijn en geen afbreuk mogen doen aan de minimumeisen per situatie.

  • 1.4. De meetverantwoordelijke verstrekt geen meetgegevens van de producent aan anderen dan de producent of de minister,anders dan met schriftelijke toestemming van die producent.

  • 1.5. Indien voor de productie van gas uit hernieuwbare energiebronnen gebruik wordt maakt van gas dat is afgenomen van een gastransportnet dan brengt de meetverantwoordelijke dit in mindering op de gemeten hoeveelheid economische aangewend gas uit hernieuwbare energiebronnen.

§ 2. Nauwkeurigheidseisen

  • 2.1. Voor metingen niet betreffende aansluitingen op een gastransportnet dient een producent aan de hand van een foutenbeschouwing aan te tonen wat de meetonzekerheid is. Hiervoor mag gebruik worden gemaakt van de leverancierspecificaties.

  • 2.2. De onzekerheid in de bepaling van de energiehoeveelheid die afgeleverd wordt, mag afhankelijk van de klasse-indeling op basis van de flowcapaciteit een bepaald maximum hebben zoals genoemd in tabel 1.

  • 2.3. Voor de bepaling van een energiehoeveelheid ten behoeve van de verdeling over meerdere productie-installaties van een afgeleverde energiehoeveelheid geldt dezelfde eis in de onzekerheid, maar nu op basis van de flowcapaciteit van de betreffende productie-installatie.

    Tabel 1

    Klasse

    Qn (m3n/h)

    uE (%, 95%BI)

    4

    Qn<40

    5,3

    3

    40≤Qn< 200

    3,2

    2

    200≤Qn≤ 1.200

    1,3

    1

    Qn>1200

    1,0

    Qn = flowcapaciteit; uE = maximale onzekerheid in energiehoeveelheid.

  • 2.4. Overschrijding van de maximale onzekerheid tot 2 maal toe is toegestaan. Hierbij moet het surplus in onzekerheid in mindering wordt gebracht op de gemeten energiehoeveelheid.

  • 2.5. Onzekerheid in calorische bovenwaarde als verstrekt door de netbeheerder wordt op 0% verondersteld.

  • 2.6. Ten behoeve van de gashoeveelheidsbepaling moet een compressibiliteitsfactor bepaald worden. In geval van een meting niet betreffende invoeding kunnen aanvullende eisen worden gesteld.

  • 2.7. Afschattingen van de compressibiliteit die niet leiden tot een overschatting van de energiehoeveelheid mogen, mits gemotiveerd in het meetprotocol, gemaakt worden.

§ 3. Meetinrichting

  • 3.1. Indien er sprake is van meerdere productie-installaties met één aansluiting op een regionaal gastransportnet wijzen de producenten voor de metingen op de productie-installaties tezamen één meetverantwoordelijke aan.

§ 4. Meetgegevensverzameling

  • 4.1. De meetverantwoordelijk geeft per productie-installatie maandelijks de economisch aangewende geproduceerde hoeveelheid energie per meetperiode uitgedrukt in MJ door aan de netbeheerder. Deze dataoverdracht vindt plaats uiterlijk op de twintigste werkdag van de maand na de maand waarin de desbetreffende gasdag valt.

  • 4.2. De netbeheerder geeft per aansluiting maandelijks de uitgewisselde hoeveelheid gas uit hernieuwbare energiebronnen per meetperiode uitgedrukt in nM3 aardgasequivalent door de minister. Deze dataoverdracht vindt plaats uiterlijk op de zestiende werkdag van de maand na de maand waarin de desbetreffende gasdag valt.

§ 5. Productie-installatie(s) geen aansluiting RNB of LNB

  • 5.1. Indien er sprake is van een of meerdere productie-installaties zonder een aansluiting op een gastransportnet worden de metingen ten behoeve van de bepaling van de energiewaarde die in aanmerking komt voor garanties van oorsprong uitgevoerd door een door de producent aangewezen meetverantwoordelijke op de wijze als in de Meetvoorwaarden Gas – RNB is opgenomen, met dien verstande dat de metingen plaats vinden op een punt zo dicht als praktisch mogelijk vóór dat het gas uit hernieuwbare energiebronnen naar een afnemer wordt getransporteerd.

  • 5.2. De meetverantwoordelijke bepaalt de energiewaarde per meting door de calorische bovenwaarde te bepalen conform zoals beschreven staat in paragraaf 6.

§ 6. Energiebepaling

  • 6.1. Paragraaf 6 betreft de beschrijving van de energiebepaling in de situatie met een of meerdere productie-installaties zonder een aansluiting op een gastransportnet en ten behoeve van de verdelingberekening in de situatie met meerdere productie-installaties met één aansluiting op een gastransportnet.

  • 6.2. De energiehoeveelheid wordt bepaald door de gemeten hoeveelheid gas te vermenigvuldigen met de calorische bovenwaarde (Hs).

  • 6.3. De calorische bovenwaarde wordt berekend conform ISO 6967:1955 (tabel 3, bij 25°C, molbasis).

    Waarin:

    Hs calorische bovenwaarde (MJ/m3n)

    Hs,i calorische bovenwaarde van component i (kJ/mol)

    x xi concentratie van component i (mol%)

    m aantal componenten

    zn compressibiliteit onder normaalcondities.

  • 6.4. Alle componenten die een significante bijdrage leveren aan de calorische waarde worden op de volgende wijze vastgesteld:

    • a. directe bepaling: alle componenten worden gemeten, of

    • b. indirecte bepaling: uit de concentraties van de gemeten componenten wordt de concentratie van een niet gemeten component berekend. De berekende concentratie dient altijd te worden toegeschreven aan één of meerdere niet brandbare componenten, zodat er nooit een overschatting van de calorische waarde kan plaatsvinden.

  • 6.5. Eénmaal per jaar draagt de producent er zorg voor dat een gasmonster wordt genomen en geanalyseerd wordt door een daarvoor erkend laboratorium. De uitkomst van deze analyse is leidend bij het bepalen of de juiste componenten gemeten worden.

  • 6.6. Watergehalte moet in alle gevallen bepaald worden. Dit mag zowel door meting als door berekening.

  • 6.7. Het waterdauwpunt van het gas uit hernieuwbare energiebronnen ten tijde van de meting dient altijd aantoonbaar lager te zijn dan de omgevingstemperatuur.

  • 6.8. Het maximale meetinterval van de calorische bovenwaarde volgt, afhankelijk van de klasse-indeling op basis van de maximale flowcapaciteit waar de meting betrekking op heeft, uit tabel 2.

    Tabel 2 Meetinterval calorische bovenwaarde

    Klasse

    Qn (m3n/h)

    Max. Interval Hs-bepaling (h)

    4

    Qn<40

    24

    3

    40≤Qn< 200

    12

    2

    200≤Qn≤ 1.200

    6

    1

    Qn>1200

    1

    Qn= maximale flowcapaciteit

  • 6.9. Het verschil tussen twee opeenvolgende metingen van de calorische bovenwaarde mag niet meer dan 10% bedragen. In het geval dit meer is zal de meetfrequentie opgevoerd moeten worden tot dat aan deze eis voldaan wordt.

  • 6.10. In het geval aangetoond wordt dat de nauwkeurigheid met een lagere meetfrequentie gewaarborgd is, mag, na toestemming van de minister, met deze lagere frequentie worden gemeten.

  • 6.11. Het maximale meetinterval van de calorische bovenwaarde ten behoeve van een verdelingsberekening volgt, afhankelijk van de klasse-indeling op basis van de maximale flowcapaciteit waar de meting betrekking op heeft, uit tabel 3.

    Tabel 3. Meetinterval calorische bovenwaarde t.b.v. verdelingberekening

    Klasse

    Qn (m3n/h)

    Max. Interval Hs-bepaling

    4

    Qn<40

    1 x per jaar

    3

    40≤Qn< 200

    1 x per jaar

    2

    200≤Qn≤ 1.200

    1 x per maand

    1

    Qn>1200

    1 x per dag

    Qn= maximale flowcapaciteit

  • 6.12. Het verschil tussen twee opeenvolgende metingen van de calorische bovenwaarde ten behoeve van een verdelingsberekening mag niet meer dan 5% bedragen. In het geval dit meer is zal de meetfrequentie opgevoerd moeten worden tot dat aan deze eis voldaan wordt of zal het verschil worden toegevoegd aan de onnauwkeurigheid.

  • 6.13. De onnauwkeurigheid van de meting van de calorische bovenwaarde moet opgenomen worden in het meetprotocol, op basis van leverancierspecificaties van de meetapparatuur.

  • 6.14. In het meetprotocol moet op basis van de leverancierspecificaties en de nauwkeurigheid van de kalibratiemiddelen, de kalibratiefrequentie worden vastgesteld, waardoor de onnauwkeurigheid bedoeld als in 6.12 gewaarborgd blijft.

§ 7. Meetprotocol

  • 7.1. Het meetprotocol van de productie-installatie bevat tenminste de volgende elementen:

    • a. een beschrijving van alle energiestromen zoals die vanuit de productie-installatie gaan tot en met de nuttige aanwending;

    • b. een beschrijving van alle energiestromen die van en naar de productie-installatie gaan en de energiestromen die worden afgenomen van een gastransportnet;

    • c. een beschrijving van de metingen die plaatsvinden ten einde de economisch aangewende energiewaarde van het geproduceerde gas uit hernieuwbare energiebronnen per productie-installatie te bepalen;

    • d. een beschrijving van de methodes die gebruikt worden om de nauwkeurigheid te waarborgen;

    • e. een beschrijving van de verrekening ten aanzien van eventuele afwijkende nauwkeurigheden;

    • f. een verdelingsmethodiek in geval van meerdere productie-installaties;

§ 8. Meetrapport

  • 8.1. Een meetrapport bevat:

    • a. een overzicht per maand van de gewogen percentages van de in de productie installatie ingezette brandstoffenen;

    • b. indien niet uitsluitend één soort naar zijn aard zuiver biogas wordt verwerkt de totale hoeveelheid toegevoerde energie uitgesplitst naar brandstofsoort.

  • 8.2. In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing:

    • a. storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b. storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens,

    • c. dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d. correctie van meetgegevens, en

    • e. wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid garanties van oorsprong.

  • 8.3. Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens tot stand zijn gekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol.

BIJLAGE 2E BIJ ARTIKEL 7, VIJFDE LID VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

HR-WKK-MEETVOORWAARDEN

1. Definities

  • 1.1. Meten: het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie die over een kalendermaand de systeemgrens van de WKK-eenheid is gepasseerd.

  • 1.2. Meetgegeven: het resultaat van het meten voor één vorm van energie. Er is ten minste één meetgegeven van elk van de afzonderlijke energievormen, te weten brandstof, elektriciteit, warmte en, voor zover van toepassing, mechanische energie. Indien een energievorm op meer dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er ook meer meetgegevens voor die energievorm zijn.

  • 1.3. Bemetering: het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie dat nodig is om alle energie die de systeemgrens van de WKK-eenheid passeert, te meten en te waarborgen.

  • 1.4. Meetinrichting: het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die nodig zijn om een hoeveelheid energie te meten. Er is ten minste één meetinrichting voor het meten van elk van de afzonderlijke energievormen, te weten brandstof, elektriciteit, warmte en, voor zover van toepassing, mechanische energie.

  • 1.5. Meter: een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid energie.

  • 1.6. Meetmiddel: een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan een meter.

  • 1.7. Systeemgrens: een fictieve gesloten omhulling van de HR-WKK-eenheid die de HR-WKK-eenheid onderscheidt van de andere systemen binnen het bedrijf.

2. Algemene eisen

Meetprotocol

  • 2.1. Het meetprotocol van de HR-WKK-installatie bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. beschrijving van de verschillende componenten van de HR-WKK-installatie, inclusief de eventuele afzonderlijke HR-WKK-eenheden en de verschillende hulpinstallaties daarbij;

    • b. beschrijving en schets van de systeemgrens of systeemgrenzen van de HR-WKK-eenheden waaruit de HR-WKK-installatie bestaat zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3;

    • c. beschrijving en schets van de bemetering van elk van de HR-WKK-eenheden;

    • d. beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;

    • e. beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;

    • f. beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • g. beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;

    • h. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;

    • i. beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden in geval van storing van de meetinrichting;

    • j. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • k. beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;

    • l. beschrijving van de vaststelling dan wel de berekening van de hoeveelheid HR-WKK-elektriciteit die op het net is ingevoed en van de berekening van de besparing op primaire energie, overeenkomstig artikel 24, tweede lid onderdeel e van de regeling.

Administratie

  • 2.2. Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende gegevens worden geregistreerd:

    • a. fabrikaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen, meters en meetmiddelen;

    • b. kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;

    • c. het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;

    • d. het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging die voor de meetinrichting is aangebracht;

    • e. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;

    • f. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;

    • g. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;

    • h. een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen te onderhouden respectievelijk te beheren.

    Aanvullend geldt voor warmte norm EN 1434-sectie 2.

    De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.

Onzekerheid

  • 2.3. De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ (uitgave van BIPM, IEC, IFCC, ISO, IUPAC, IUPAP en OIML; International Organization for Standardization, Geneva, 1995, ISBN 92-67-10188-9).

Meetrapport

  • 2.4. Het meetrapport bevat voor elk van de HR-WKK-eenheden ten minste de meetgegevens van het brandstofverbruik, de totale hoeveelheid opgewekte elektriciteit, de netto opgewekte warmte en, voor zover van toepassing, mechanische energie en in aanvulling daarop het aantal draaiuren.

  • 2.5. Het meetrapport bevat een samenvatting, bestaande uit de geaggregeerde meetgegevens, die voor de berekening van de hoeveelheid HR-WKK-elektriciteit die op het net is ingevoed en van de besparing op primaire energie, overeenkomstig artikel 24, tweede lid onderdeel e van de regeling, moeten worden gebruikt.

  • 2.6. Indien aardgas als brandstof wordt gebruikt, wordt de hoeveelheid aardgas gerapporteerd in kubieke meters van standaard Groningen-kwaliteit (met een energie-inhoud van 35,17 MJ/Nm3) onder normaalcondities. De omrekening van de gemeten hoeveelheid aardgas naar aardgas van standaard Groningen-kwaliteit geschiedt aan de hand van de feitelijke energie-inhoud van het gebruikte aardgas, zoals de leverancier deze bij de facturering van het aardgas aan de producent opgeeft.

    Het meetrapport bevat een opgave van de gemeten hoeveelheid aardgas, de door de leverancier opgegeven energie-inhoud van het aardgas en de omgerekende hoeveelheid aardgas van standaard Groningen-kwaliteit.

  • 2.7. In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing,

    • a. storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b. storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens,

    • c. dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d. correctie van meetgegevens, en

    • e. wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid garanties van oorsprong.

  • 2.8. Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens zijn totstandgekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol.

  • 2.9. In aanvulling op deze gegevens kan in het meetrapport ook de verbrandingswaarde van de brandstof worden gerapporteerd ten behoeve van rapportage aan het Centraal bureau voor de statistiek. Dit is niet verplicht.

  • 2.9a. Indien de producent op grond van de Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling Elektriciteitswet 1998 reeds maandelijks over (HR-)WKK-eenheden een meetrapport aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overlegt, kan hij ten aanzien van de HR-WKK-elektriciteit volstaan met het aanvullen van dit rapport met de hiervoor onder 2.4, 2.5 en 2.7-e bedoelde gegevens.

Storingen

  • 2.10. De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.

  • 2.11. Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.

  • 2.12. Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke wijze de reparatie is aangebracht.

Eisen aan meetinrichtingen en meters

  • 2.13. Het meten van de hoeveelheden energie geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele meetinrichtingen.

  • 2.14. Voor zover een meetinrichting of meter onder de IJkwet valt, zijn deze meetvoorwaarden niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting of meter in de IJkwet word(t)(en) geregeld.

  • 2.15. De meters en meetmiddelen voldoen aan de typekeuringseisen van de voor die meters en meetmiddelen van toepassing zijnde EN-normen of daarmee vergelijkbare nationale normen. Het bewijs van typegoedkeuring is verstrekt conform de IJkwet of door een organisatie die gecertificeerd is conform NEN-ISO 17025.

  • 2.16. De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming met de maximale hoeveelheden energie die de HR-WKK-eenheid kan consumeren respectievelijk produceren.

  • 2.17. Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de meter of meetmiddel.

  • 2.18. Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt. De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling zichtbaar te verbreken.

  • 2.19. De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden voldoet.

3. Systeemgrens

  • 3.1. De systeemgrens omsluit één of meerdere HR-WKK-eenheden van een HR-WKK-installatie.

  • 3.2. Indien de systeemgrens meerdere HR-WKK-eenheden omsluit, worden alle eenheden binnen die systeemgrens voor de toepassing van artikel 24, tweede lid onderdeel e van de regeling beschouwd als één HR-WKK-eenheid.

  • 3.3. Indien een systeemgrens meerdere HR-WKK-eenheden omsluit, geldt voor de berekening van de hoeveelheid HR-WKK-elektriciteit die op het net is ingevoed en van de besparing op primaire energie, overeenkomstig artikel 24, tweede lid onderdeel e van de regeling, voor de HR-WKK-eenheden binnen deze systeemgrens als bouwjaar het bouwjaar van de meest recent gebouwde HR-WKK-eenheid.

  • 3.4. Op de systeemgrens van de HR-WKK-eenheid worden alle vormen van energie-input en energie-output gemeten.

  • 3.5. Alle onderdelen van de HR-WKK-eenheid bevinden zich binnen de systeemgrens.

  • 3.6. Niet aan de HR-WKK-eenheid gerelateerde systemen die elektriciteit, mechanische energie of warmte opwekken vallen buiten de systeemgrens.

  • 3.7. De consumptie van elektriciteit, mechanische energie of warmte van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt niet gemeten.

  • 3.8. Voor elke HR-WKK-eenheid wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de systeemgrens, de energiestromen die de systeemgrens passeren en voor elk van deze energiestromen de meetinrichtingen die zich op de HR-WKK-systeemgrens bevinden.

  • 3.9. Voor de gehele HR-WKK-installatie wordt in een schets aangegeven waarop de systeemgrenzen van de HR-WKK-eenheden in onderling verband zijn aangegeven.

4. Nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen en meters

Brandstof

  • 4.1. Elke brandstof die in de HR-WKK-eenheid wordt verbruikt, wordt afzonderlijk gemeten.

  • 4.2. Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan de MID (Bijlage MI-002), klasse 1,5.

  • 4.3 .De hoeveelheid kolen wordt gemeten op basis van weging dan wel op basis van de inkoop en voorraadbalans, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%, zoals bepaald in ISO 9411-1 (monstername voor de bepaling van de onderste verbrandingswaarde).

  • 4.4. De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting die voldoet aan de IJkregeling vloeistofmeters en vloeistofmeetinstallaties, waarbij de eisen voor klasse 1.0 gelden.

  • 4.5. De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.

Elektriciteit en mechanische energie

  • 4.6. Alle hoeveelheden door de HR-WKK-eenheid opgewekte elektriciteit worden gemeten met een meetinrichting die voldoet aan de bepalingen met betrekking tot de nauwkeurigheidseisen die de Meetcode Elektriciteit stelt voor een meetinrichting op een aansluiting.

  • 4.7. De hoeveelheid mechanische energie wordt gemeten met een ‘torquemeter’ volgens norm ASME-PCI 19.7 ‘Measurement of shaft power’, dan wel met een meetinrichting die voldoet aan een vergelijkbare norm. De maximaal toelaatbare afwijking van de meting bedraagt 1,0%.

Warmte

  • 4.8. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als warm water wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan het MID (bijlage MI-004 klasse), ofwel een samengestelde meetinrichting die aantoonbaar aan de normstelling voldoet. De maximale relatieve afwijking (MPE) in het debietdeel over het praktische meetbereik is niet meer dan 3,5%. Als de MPE groter is, wordt een afslag gehanteerd. De gerapporteerde warmtemetingen worden dan vermenigvuldigd met een factor (100%-(X%-3,5%)) met daarin X% de waarde van de MPE van meer dan 3,5%.

  • 4.9. De hoeveelheid warmte, getransporteerd als stoom en indien van toepassing verminderd met retourcondensaat, wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan norm ISO 5167-1 of aan een vergelijkbare norm. Voor een stoomdebiet van 50% tot 100% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 2% van de volle schaal van de meetinrichting. Voor een stoomdebiet van minder dan 50% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 4% van de meetwaarde. De temperatuur wordt gemeten met een weerstandsthermometer die voldoet aan norm IEC-751, nauwkeurigheidsklasse B, een thermokoppel die voldoet aan norm IEC-584, nauwkeurigheidsklasse 2, of een meter die voldoet aan een vergelijkbare norm.

Bagatelbepaling

  • 4.10. Voor ten hoogste 2,5% van de per energievorm in totaal gemeten hoeveelheid energie, kunnen de maximaal toelaatbare afwijkingen ten hoogste tweemaal zoveel bedragen als de volgens de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk voorgeschreven maximaal toelaatbare afwijkingen.

5. Alternatieve meting

  • 5.1. De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:

    • a. geen goede meting mogelijk is van de energiehoeveelheid,

    • b. het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie zou leiden,

    • c. het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou leiden, of

    • d. een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.10 tot en met 2.12.

  • 5.2. De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.

  • 5.3. De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken van hoofdstuk 4, waarin ten minste wordt opgenomen:

    • a. een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen, of

    • b. de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk 4 niet toegepast kan worden, of

    • c. een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen, en

    • d. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn, en

    • e. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.

  • 5.4. De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de HR-WKK-installatie en wordt voorafgaand aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.

  • 5.5. De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van de daadwerkelijke hoeveelheid energie beïnvloeden.

  • 5.6. De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist.

  • 5.7. Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd,

    • a. voor energie die aan de HR-WKK-eenheid wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid en

    • b. voor energie die de HR-WKK-eenheid produceert: de meetwaarde wordt verminderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.

  • 5.8. De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het meetprotocol.

  • 5.9. Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens 5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.

BIJLAGE 3A BEHORENDE BIJ ARTIKEL 17, TWEEDE LID, ONDERDEEL A VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

CONTROLEPROTOCOL EN VOORBEELD ASSURANCERAPPORT PRODUCTIE DUURZAME ELEKTRICITEIT OF HERNIEUWBARE WARMTE UIT BIOMASSA

Toelichting

Op grond van artikel 17, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit overlegt de producent die is beschreven in artikel 17, eerste lid, een assurance rapport van een externe accountant over aan de minister.

Het assurance rapport dient ter controle van de rapportage van de producent over de aard en de verhouding van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen.

Het assurance rapport dient te worden opgesteld conform de in deze bijlage opgenomen model, met inachtneming van het in deze bijlage opgenomen onderzoeksprotocol Assurance rapport productie duurzame elektriciteit of hernieuwbare warmte uit biomassa.

Het assurance rapport moet samen met de door een producent opgegeven rapportage over de verhoudingen van de in de installatie verwerkte brandstoffen uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar worden opgestuurd naar de minister. Voor iedere afzonderlijke productie-installatie dient een assurance rapport te worden opgesteld.

Assurance rapport productie duurzame elektriciteit of hernieuwbare warmte uit biomassa

In artikel 17, tweede lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare bronnen en HR-WKK elektriciteit is bepaald dat de producent uiterlijk binnen vier maanden na afloop van ieder kalenderjaar aan de minister een assurance rapport (conform NV COS richtlijn 3000) 1 overlegt inzake, onder meer, de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen.

Dit onderzoeksprotocol beoogt in aanvulling op (het stramien voor Assurance-opdrachten en) de nadere voorschriften Controle- en overige standaarden richtlijn 3000 (zie website NIVRA.nl) een handreiking aan de controlerend accountant te geven met specifieke aandachtspunten bij de inrichting van zijn onderzoek. De accountant onderzoekt de definitieve opgave van de producent met toelichtingen op conformiteit met artikel 15 en 16 van de regeling (zie NV COS 3000 nr. 33). Dit ter onderbouwing van zijn conclusies/oordeel. Hiertoe onderzoekt de accountant de door de producent verantwoorde definitieve uitkomsten van de verhouding voor wat betreft de gebruikte biomassagrondstoffen, de aard en verhouding van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen.

Het doel van het assurance rapport is om – met redelijke mate van zekerheid – een oordeel te verstrekken over de juistheid van de door de producent (of zijn gemachtigde) opgegeven verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen. In het geval de opgewekte energie wordt aangemerkt als duurzame energie, waarvoor een subsidie-beschikking is afgegeven, zal voor de subsidiabele hoeveelheid duurzaam opgewekte energie subsidie worden verstrekt. De accountant dient derhalve rekening te houden met een tendentie in de opgegeven verhouding.

In het assurance rapport moet verwezen worden naar het stramien voor Assurance-opdrachten en de nadere voorschriften zoals opgenomen in de controle- en overige standaard (NV COS richtlijn 3000), zoals vermeld op de website van het NIVRA2, en naar de aanvullende specifieke punten van aandacht zoals vermeld in het betreffende protocol.

Assurance-werkzaamheden accountant

Ten behoeve van de controle van de opgegeven verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen onderzoekt de accountant wat de aard en de calorische verhouding is van de gebruikte biomassa en welke biomassagrondstoffen zijn ingezet en in welke hoeveelheid.

Reviewbeleid Ministerie van Economische Zaken

De Auditdienst van het Ministerie van Economische Zaken kan een review uitvoeren op de uitgevoerde accountantscontrole inzake deze subsidie. De accountant, die de controle heeft uitgevoerd, verstrekt de Auditdienst desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van de accountant in verband met de review zijn niet voor rekening van het ministerie.

Onderzoekstolerantie en gewenste zekerheid

De aan de individuele regels van de rapportage toegerekende onderzoekstolerantie bedraagt maximaal éénhonderdste deel van het verantwoorde percentage. Het onderzoek van de accountant dient er op gericht te zijn om redelijke mate van zekerheid te verkrijgen dat deze tolerantie niet wordt overschreden.

Minimaal uit te voeren onderzoekswerkzaamheden

  • 1. Het beoordelen van de inrichting van de administratie teneinde vast te stellen dat deze als basis kan dienen voor de opstelling van de jaaropgave. Daarbij stelt de accountant vast dat er bij de producent een stelsel van al dan niet geautomatiseerde interne controlemaatregelen aanwezig is, in opzet, bestaan en in werking, waaraan een redelijke mate van zekerheid is te ontlenen dat de opgegeven verhouding geen fouten van materieel belang bevat.

  • 2. Het beoordelen van de opzet van de methode van bemonsteren door de producent (door middel van het inwinnen van inlichtingen van de producent c.q. beoordelen van de relevante AO-beschrijving van de producent) en het vaststellen van bestaan en werking daarvan (door middel van deelwaarnemingen).

  • 3. Het vaststellen (door middel van deelwaarnemingen) van correcte verwerking in de administratie, van de resultaten van de bemonsteringen, waaruit de aard en calorische verhouding van de gebruikte biomassa en de soort en hoeveelheid biomassagrondstoffen die zijn ingezet voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbaar gas blijkt.

  • 4. Aansluiten van de verantwoorde brandstoffen met de administratie, uitgesplitst naar maand en soort biomassa. In het verlengde hiervan stelt de accountant vast in welke verhouding deze brandstoffen zijn verwerkt en of deze verhouding inderdaad heeft geleid tot de percentages opgewekte hernieuwbare warmte of duurzame elektriciteit zoals deze door de producent of zijn gemachtigde zijn opgegeven. De accountant maakt hierbij gebruik van de sluitende energie balans van de betreffende installatie, gebaseerd op voldoende onderbouwde normen en juist en volledig vastgestelde meet- en installatiegegevens. Indien een geëigende methode dient te worden toegepast, stelt de accountant vast of een juiste toepassing is gegeven aan de geëigende methode.

  • 5. Vaststellen dat de definitieve opgave van de producent en de daarin opgenomen verhouding van de verwerkte brandstoffen in honderdste van procenten nauwkeurig is.

1 3000 assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie.

2 www.Nivra.nl.

3 Krachtens de Comptabiliteitswet 2001 (artikelen 43, 43a) heeft de Minister – bij commanditaire vennootschappen, vennootschappen onder firma en natuurlijke personen die een beroep of bedrijf uitoefenen aan wie door de Staat of een derde voor rekening of risico van de Staat rechtstreeks of middellijk een subsidie, een lening of garantie wordt verstrekt – het recht nadere inlichtingen in te winnen n.a.v. terzake ontvangen bescheiden. Ook zijn onze Ministers bevoegd inzage te vorderen in de controledossiers van de accountant die de betreffende bescheiden heeft gecontroleerd om te bepalen of bij de vaststelling kan worden gesteund op de door deze accountant uitgevoerde controle. Met betrekking tot het verlenen van inzage in het controledossier kan de accountant zich niet beroepen op de omstandigheid dat hij op grond van andere bij of krachtens de wet opgelegde verplichtingen tot geheimhouding is verplicht van in dit dossier opgenomen vertrouwelijke gegevens. Onze Ministers zijn bevoegd van stukken inzake de betreffende controle uit de controledossiers kopieën te maken.

Toelichting op de opgave van de ingezette brandstoffen

In de praktijk blijkt de regeling met betrekking tot biomassa complexe materie. Dit document bevat een toelichting bij het format van de jaarlijks op te stellen opgave en de daarbij te hanteren biomassa indeling, type installaties en de vereisten waaraan het assurance rapport moet voldoen.

Biomassa: Zuiver, naar haar/zijn aard zuiver of niet zuiver

Op basis van de regeling is biomassa ingedeeld in zuiver en niet zuiver. Zuivere biomassa bevat niet meer dan drie massaprocent onvermijdbare kunststoffen.

Zuivere biomassa: Een nadere indeling

Zuivere biomassa kan worden verdeeld in twee groepen: 1) Naar haar aard zuiver en 2) niet naar haar aard zuiver. Voor biogassen wordt gesproken over resp. naar zijn aard zuiver en niet naar zijn aard zuiver. De definitie van naar haar aard zuivere biomassa is opgenomen in artikel 1, eerste lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare bronnen en HR-WKK elektriciteit.

Niet zuivere biomassa

Niet zuivere biomassa wordt in de regeling ook wel aangeduid als mengstromen. Het dient bemonsterd te worden (volgens BRL-K10016). Bepaald dient te worden in welke mate het biogene gedeelte bijdraagt in de energieopwekking. Dat betekent dat het calorische aandeel van het biogene deel dient te worden bepaald in verhouding tot de totale calorische waarde.

Biogassen

De volgende soorten biogassen worden beschouwd als naar zijn aard zuiver: Stortgas, rioolwaterzuiveringsgas, afvalwaterzuiveringsgas en biogas dat ontstaat door middel van vergisting. Voor overige soorten biogas dient te worden aangetoond of het gaat om zuiver biogas. Hiertoe dient het basismateriaal waaruit het biogas ontstaat te worden bemonsterd.

Gebruikte biomassa

In het geval van hernieuwbare warmte dienen producenten naast de gebruikte soort tevens te rapporteren over de hoeveelheid biomassagrondstoffen, gespecificeerd in NTA-codes. In het geval dat biogas is gebruikt, dient te worden gerapporteerd over de soort biomassagrondstof waaruit het biogas is geproduceerd.

Voorbeeld assurancerapport productie duurzame elektriciteit of hernieuwbare warmte uit biomassa

Naam accountantskantoor:

Aan*:

*. Opdrachtgever/producent

Assurancerapport

Opdracht

Ingevolge uw opdracht hebben wij de bijgevoegde, door ons gewaarmerkte rapportage betreffende de aard en calorische verhouding van de gebruikte biomassa en de soort en hoeveelheid biomassagrondstoffen die zijn ingezet voor de productie van hernieuwbare energie in de installatie, bekend onder EAN-code <123456789012345678>, met betrekking tot de periode van <datum> t/m <datum> onderzocht op juistheid en overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in artikel 17 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit (hierna aangeduid als de regeling),

De opgave is opgesteld onder verantwoordelijkheid van <het bestuur van de vennootschap/de leiding van de huishouding>. Het is onze verantwoordelijkheid om een assurance rapport inzake deze rapportage te verstrekken.

Werkzaamheden

Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met het Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie- en het onderzoeksprotocol dat als bijlage bij de regeling is gepubliceerd.

Dienovereenkomstig dient het onderzoek zodanig te worden gepland en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de opgave geen afwijkingen van materieel belang bevat.

Wij zijn van mening dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en geschikt is voor onze conclusie.

Conclusie

Op grond van onze werkzaamheden concluderen wij dat de bovengenoemde rapportage juist weergeeft en in overeenstemming met de wettelijke bepalingen zoals opgenomen in de artikelen 15 en 16 van de regeling de opgave van:

  • de aard en de calorische verhouding van de gebruikte biomassa per maand

  • de soort en hoeveelheid ingezette biomassagrondstoffen per maand

Tevens concluderen wij dat de door de <producent/gemachtigde van de producent> op grond van artikel 15, derde lid, van de regeling meegedeelde percentages <niet> overeenstemmen met de in bovengenoemde rapportage weergegeven verhouding van de brandstoffen

{Ingeval van zuivere en niet naar haar aard zuiver biomassa}

<en dat de geëigende methode voor de vaststelling of het in de installatie verwerkte materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt ten behoeve van de berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast.>

{Ingeval van niet zuivere biomassa}

<en dat de geëigende methode voor de vaststelling van het gedeelte van de in de installatie verwerkte niet-zuivere biomassa dat biologisch afbreekbaar is, ten behoeve van de berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast>

Overige informatie

De accountant kan hier overige informatie en uiteenzettingen opnemen die niet als doel hebben afbreuk te doen aan zijn conclusie.

Beperking in gebruik (en verspreidingskring)

Dit assurancerapport is uitsluitend bedoeld ter onderbouwing van het jaarlijks door de directie van de onderneming te verstrekken rapportage aan de minister (artikel 17 van de regeling) en kan derhalve niet voor andere doeleinden worden gebruikt.

Plaats en datum:

Ondertekening:

BIJLAGE 3B BEHORENDE BIJ ARTIKEL 17, TWEEDE LID, ONDERDEEL B VAN DE REGELING GARANTIES VAN OORSPRONG VOOR ENERGIE UIT HERNIEUWBARE ENERGIEBRONNEN EN HR-WKK-ELEKTRICITEIT

CONTROLEPROTOCOL EN VOORBEELD ASSURANCERAPPORT PRODUCTIE GAS UIT BIOMASSA

Controleprotocol Assurancerapport Biomassa

Inhoud

1

Inleiding

2

Biomassa: ‘Zuiver’, ‘naar haar/zijn aard zuiver’, ‘niet zuiver’

3

Assurancerapport: Nadere toelichting van een aantal installaties

4

Controleprotocol Assurancerapport Biomassa

5

Voorbeeld Assurancerapport

1 Inleiding

Dit document is bedoeld als handleiding bij de jaarlijkse assurancescontrole. Dit document bevat een inleiding met een overzicht van de biomassa indeling, type installaties, vereisten waaraan het assurancerapport moet voldoen en enkele instructies voor de productie van hernieuwbaar gas met biogas uit co-vergisting van dierlijke mest of biogas uit vergisting van groente-, fruit- en tuinafval en de productie van hernieuwbaar gas met stortgas of biogas uit afvalwater of rioolwaterzuiveringsinstallaties.

Naast de inleiding is een protocol opgenomen waarin de instructies voor de accountant (formeel) zijn weergegeven. Het is de bedoeling dat de accountant het protocol toepast en dat in het assurancerapport wordt verwezen naar het betreffende protocol. Het is de bedoeling dat jaarlijks een assurancerapport wordt ingediend.

De minister van Economische Zaken heeft de bevoegdheid tot de uitgifte van garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwwbare energiebronnen gemandateerd aan Vertogas. Overal waar in dit protocol onze minister wordt genoemd, moeten gegevens aan Vertogas worden overgelegd.

2 Biomassa: ‘Zuiver’, ‘naar haar/zijn aard zuiver’, ‘niet zuiver’

Als uitgangspunt kan hierbij dienen de criteria voor biomassa zoals die zijn vastgelegd in de NTA 8003.

Achtergrond assurancerapport

Voor iedere producent van hernieuwbaar gas worden maandelijks meetgegevens door het meetbedrijf of de regionale netbeheerder naar de minister gestuurd.

De definitieve controle van de groenpercentages vindt jaarlijks plaats door middel van een assurancecontrole. Eventuele verschillen die uit de controle voortvloeien worden vervolgens gecorrigeerd door de minister.

Termijn voor het indienen

Na afloop van een kalenderjaar hebben producenten van hernieuwbaar gas 4 maanden de tijd om een assurancerapport te overleggen. Voor productie over kalenderjaar t dient dus uiterlijk 1 mei t +1 een assurancerapport bij de minister te worden ingediend.

Controle accountant

Tenslotte dient de accountant na te gaan of de producent van hernieuwbaar gas heeft gehandeld volgens de biomassaverklaring en biomassa registraties die destijds zijn ingediend voor het betreffende kalenderjaar. In de biomassaverklaring heeft de producent destijds aangegeven welke stoffen mogelijk ingezet worden. De accountant dient te controleren of de ingezette biomassa ook is vermeld op de biomassaverklaring.

Verklaring + tabel

Een gewaarmerkte tabel. Deze tabel bevat de groenpercentages op maandniveau zoals die zijn opgesteld door de producent en gecontroleerd door de accountant. Om de minister een goede consistentiecheck te kunnen laten uitvoeren, zijn onderliggende gegevens gewenst. Daarbij moet worden gedacht aan hoeveelheden ingezette biomassa (tonnen) en bijbehorende calorische waarden.

3 Controleprotocol Assurancerapport Biomassa

Inleiding

In artikel 17, lid 2 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit, is bepaald dat de producent binnen 4 maanden na afloop van ieder kalenderjaar aan de minister een assurancerapport overlegt inzake dat uitsluitend biomassa is gebruikt zoals is genoemd in artikel 14 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit.

Dit controleprotocol beoogt een handreiking door middel van aandachtspunten te geven aan de accountant bij de inrichting van zijn controle volgens de uitgangspunten zoals benoemd in artikel 17 lid 3 van Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit. Deze aandachtspunten, die niet limitatief zijn, moeten in samenhang worden beschouwd met de richtlijnen voor de assurancecontrole zoals uitgevaardigd door het Nivra.

Het doel van het assurancerapport is te komen tot een redelijke mate van zekerheid over de juistheid van de door de producent (of zijn gemachtigde) opgegeven verhouding van de in de installatie verwerkte biomassa. Op basis van de bevindingen zoals weergegeven in het assurancerapport wordt (een deel van) het geproduceerde al dan niet aangemerkt als afkomstig uit hernieuwbare energiebronnen. In geval geproduceerd gas wordt aangemerkt als gas uit hernieuwbare energiebronnen zullen er door de minister garanties van oorsprong worden aangemaakt overeenkomstig het aantal MWh geproduceerde gas uit hernieuwbare energiebronnen. Deze vertegenwoordigen een waarde en zijn verhandelbaar in het geval het gas betreft dat is opgewerkt tot aardgas kwaliteit. In geval het biogas betreft zullen deze garanties van oorsprong een vaste bestemming krijgen waarvoor ze afgeboekt kunnen worden en derhalve dus niet vrij verhandelbaar zullen zijn.

Procedure

Na afloop van een maand wordt door de netbeheerder een meetbericht (ball bericht) verzonden aan de minister waarin gerapporteerd wordt over de totale productie gas uit hernieuwbare energiebronnen van die maand. Dit meetbericht bevat in ieder geval de hoeveelheid aan het net geleverd gas, maar indien de producent hierom verzoekt, bevat het ook het totale opgewekte gas. De minister voert deze gegevens in het systeem via een externe web-based applicatie. Na afloop van het kalenderjaar voert de producent een controleberekening uit en bepaalt hij definitief de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen. De assurancecontrole vormt het sluitstuk in dit proces.

Rol van de accountant

De accountant

  • controleert de juistheid van de door de producent definitief bepaalde uitkomsten van de verhouding,

  • stelt vast of deze verhouding gelijk is of afwijkt van de verhouding zoals die destijds door de producent in het systeem is geplaatst,

  • stelt vast of in overeenstemming is gehandeld met de artikelen 15, vierde lid, en 16 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit (de ‘biomassaverklaring’),

  • stelt vast, voor zover betrekking hebbend op de berekening van de verhouding op een juiste wijze is toegepast. De geëigende methode (‘bemonsteren’) dient te worden toegepast indien er sprake is van biomassa of biogas die/dat niet ‘naar zijn/haar aard zuiver’ is. Volgens artikel 16 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit is een methode geëigend indien voldaan wordt aan de BRL-K10016 of aan vergelijkbare procesnormen.

De accountant rapporteert over de uitkomsten van bovengenoemde controles en over eventuele overige uitkomsten van de controlewerkzaamheden van de accountant (verslag van bevindingen). Wanneer blijkt dat de producent niet in overeenstemming heeft gehandeld met zijn conform de overgelegde verklaringen, wordt de desbetreffende hoeveelheid gas alsnog als niet afkomstig uit hernieuwbare energiebronnen aangemerkt.

Controletolerantie/betrouwbaarheid

De rapportage over de verhouding van de verwerkte biomassa dient maximaal op honderdsten van procenten nauwkeurig te zijn. De aan de individuele regels van de rapportage toegerekende controletolerantie bedraagt maximaal éénhonderdste deel van het verantwoorde percentage. De assurancecontrole dient gericht te zijn op het verkrijgen van een redelijke mate van zekerheid dat deze tolerantie niet wordt overschreden.

Aandachtspunten

De accountant dient in ieder geval vast te stellen:

  • 1. welke biomassa in de installatie is verwerkt, in welke verhouding deze zijn verwerkt en of deze verhouding inderdaad kan leiden tot de percentages opgewekt hernieuwbaar gas zoals deze door de producent of zijn gemachtigde zijn opgegeven. De accountant maakt hierbij gebruik van de sluitende energiebalans van de desbetreffende installatie, gebaseerd op voldoende onderbouwde normen en juist en volledig vastgestelde meet- en installatiegegevens. Indien een geëigende methode dient te worden toegepast, controleert de accountant of een juiste toepassing is gegeven aan de geëigende methode.

  • 2. dat de aard van de in de installatie verwerkte biomassa in overeenstemming is met de biomassa zoals deze in de biomassaverklaring zijn opgenomen

  • 3. dat er bij de producent een stelsel van al dan niet geautomatiseerde interne controlemaatregelen aanwezig is, in opzet, bestaan en in werking, waaraan een hoge mate van zekerheid is te ontlenen dat de opgegeven verhouding geen fouten van materieel belang bevat. In dit stelsel is minimaal een sluitende goederenbeweging van de biomassa aanwezig. Indien een geëigende methode is toegepast voor de vaststelling of de in de installatie verwerkte materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt, dient de accountant vast te stellen dat deze methode op een juiste wijze is toegepast. Wanneer de producent gedurende de periode waarop de rapportage ziet, tussentijds een nieuwe biomassaverklaring heeft overlegd, dient de accountant vast te stellen dat zowel ten aanzien van de eerdere als de latere verklaring(en) in overeenstemming hiermee is gehandeld. Een accountantscontrole kan derhalve meerdere biomassaverklaringen omvatten, maar omvat altijd het zelfde tijdvak van een kalenderjaar.

  • 4. dat er nadrukkelijk door de accountant aandacht wordt besteed aan de aanwezigheid van een aardgasaansluiting.

In dit stelsel is minimaal een sluitende goederenbeweging van de biomassa aanwezig. Indien een geëigende methode is toegepast voor de vaststelling of de in de installatie verwerkte materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt, dient de accountant vast te stellen dat deze methode op een juiste wijze is toegepast. Wanneer de producent gedurende de periode waarop de rapportage ziet, tussentijds een nieuwe biomassaverklaring heeft overlegd, dient de accountant vast te stellen dat zowel ten aanzien van de eerdere als de latere verklaring(en) in overeenstemming hiermee is gehandeld.

Een assarancecontrole kan derhalve meerdere biomassaverklaringen omvatten, maar omvat altijd het zelfde tijdvak van een kalenderjaar.

Rapportage van de verhouding

In geval het aantal brandstofsoorten (volgens de NTA-codes) meer bedraagt dan zes, kunnen regels worden toegevoegd. In de rapportage zijn de letters A t/m D toegevoegd. De indeling is van belang voor de verkrijging van juiste type garanties van oorsprong.

  • A) is als uitgangspunt de officiële definities in de Gaswet en de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit

  • B) is de (nadere) indeling in zuiver en niet zuiver

  • C) is de indeling die van belang is voor de controlemethode die dient te worden toegepast om de mate van zuiverheid dan wel het biogene aandeel vast te stellen

  • D) is een nadere verbijzondering ten behoeve van de hoogte van de subsidie (SDE).

4 Voorbeeld Assurancerapport

Naam accountantskantoor

Aan: Opdrachtgever/producent

Assurancerapport

Dit assurancerapport wordt verstrekt ten behoeve van de rapportage aan de minister en mag uitsluitend worden gebruikt door de minister.

Opdracht

Ingevolge uw opdracht hebben wij de bijgevoegde, door ons gewaarmerkte rapportage betreffende de aard en de verhouding van de in de installatie, bekend onder EAN-code <123456789012345678>, verwerkte biomassa met betrekking tot de periode van <datum> t/m <datum> gecontroleerd. Deze rapportage is opgesteld onder verantwoordelijkheid van <het bestuur van de vennootschap/de leiding van de huishouding>. Het is onze verantwoordelijkheid een assurancerapport inzake deze rapportage te verstrekken.

Werkzaamheden

Onze controle is verricht overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten en in overeenstemming met het controleprotocol (bijlage 5B bij de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit). Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de rapportage geen onjuistheden van materieel belang bevatten. Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de aard en de verhouding van de verwerkte brandstoffen. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Oordeel

Wij zijn van oordeel dat bovengenoemde rapportage de aard en de verhouding van de in de installatie verwerkte brandstoffen juist weergeeft en in overeenstemming is met de bepalingen van controleprotocol.

Tevens zijn wij van oordeel dat de door de <producent/gemachtigde van de producent> op grond van artikel 11, eerste lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit meegedeelde percentages <niet> overeenstemmen met de in bovengenoemde rapportage weergegeven verhouding van de brandstoffen

{Ingeval van zuivere en ‘niet naar haar aard zuivere’ biomassa}

<en dat de geëigende methode voor de vaststelling of het in de installatie verwerkte materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt ten behoeve van de berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast.>

{Ingeval van niet zuivere biomassa}

<en dat de geëigende methode voor de vaststelling van het gedeelte van de in de installatie verwerkte niet-zuivere biomassa dat biologisch afbreekbaar is, ten behoeve van de berekening van de verhouding, op een juiste wijze is toegepast>

<Uit de administratie van de producent/Uit andere ter beschikking staande gegevens> is gebleken dat er gedurende bovengenoemde periode in overeenstemming is gehandeld met de op grond van artikel 4.1 van de procesvoorwaarden overgelegde verklaringen.

Plaats_____________, datum_________________

Ondertekening

__________________________________________

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

Garanties van oorsprong zijn het exclusieve bewijs dat energie uit hernieuwbare bron is opgewekt. Hiermee kunnen handelaren en leveranciers aantonen dat energie uit hernieuwbare bronnen afkomstig is. Er zijn garanties van oorsprong voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, gas uit hernieuwbare energiebron (groen gas) en warmte uit hernieuwbare bron. Daarnaast zijn er garanties van oorsprong die aantonen dat elektriciteit is opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling (verder: HR-WKK). Omdat in de Elektriciteitwet 1998 voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen het begrip ‘duurzame elektriciteit’ wordt gebruikt, wordt in de onderhavige regeling verder gesproken over duurzame elektriciteit. Voor duurzame elektriciteit kunnen garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit worden gebruikt ten behoeve van de stroometikettering (artikelen 95j, 95k en 95l van Elektriciteitswet 1998).

De garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit heeft zijn basis in richtlijn 2009/28 EG van het Europese Parlement en de Raad van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging en intrekking van Richtlijn 2001/77/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140) (hierna: richtlijn 2009/28). De garantie van oorsprong voor HR-WKK-elektriciteit heeft zijn oorsprong in richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PbEU 2012, L 315) (verder: richtlijn 2012/27/EU). Lidstaten zijn verplicht een systeem van garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit en HR-WKK-elektriciteit in stand te houden. Deze richtlijnen bepalen verder dat lidstaten de door andere lidstaten afgegeven garanties van oorsprong erkennen. Garanties van oorsprong uit andere lidstaten worden aldus erkend als bewijs voor de levering van duurzame elektriciteit en HR-WKK-elektriciteit in Nederland.

Voor gas en warmte uit hernieuwbare energiebronnen bestaat momenteel geen Europese verplichting om hiervoor een systeem van garanties van oorsprong in stand te houden. Wel is de mogelijkheid voor een dergelijke systeem voor warmte expliciet in richtlijn 2009/28 opgenomen. De garanties van oorsprong voor hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte, zoals vastgelegd in deze regeling, zijn gebaseerd op de uitgangspunten die richtlijn 2009/28 aangeeft voor duurzame elektriciteit.

Op dit moment strekken de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit en de Regeling garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling tot implementatie van richtlijn 2009/28 respectievelijk 2012/27. De wettelijke grondslag voor deze regeling zijn de artikelen 77c en 77ce van de Elektriciteitswet 1998. De wet van 18 december 2013 tot wijziging van de Elektriciteitswet 1998, de Gaswet en de Warmtewet (wijzigingen samenhangend met het energierapport 2011) wijzigt de bevoegde instantie voor het uitgeven van garanties van oorsprong. Op dit moment is dat de door de minister van Economische Zaken aangewezen garantiebeheerinstantie. Dit wordt op 1 januari 2015 de minister van Economische Zaken. De bevoegdheid om garanties van oorsprong voor gas en warmte uit hernieuwbare energiebronnen uit geven, is in genoemd wetsvoorstel opgenomen in de Gaswet respectievelijk de Warmtewet. In deze wetten is de mogelijkheid opgenomen dat de minister de bevoegdheid tot het uitgeven van garanties van oorsprong mandateert aan een derde. Voorwaarde hierbij is dat degene aan wie de bevoegdheid wordt gemandateerd onafhankelijk is van productie, levering en handel. Deze voorwaarde volgt uit richtlijn 2009/28 en richtlijn 2012/27.

Onderhavige regeling strekt tot uitwerking van het systeem van garanties van oorsprong. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige regelingen voor garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit en HR-WKK-elektriciteit. De Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit is sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2004 een aantal keer gewijzigd wat de leesbaarheid van de regeling niet ten goede is gekomen. De onderhavige regeling is voor duurzame elektriciteit inhoudelijk voor het overgrote deel hetzelfde gebleven, maar de regeling kent een meer logische opbouw en structuur. De voorwaarden waaraan een producent moet voldoen om garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, gas of warmte uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit te verkrijgen zijn zo veel mogelijk gelijk. Alleen waar er specifieke verschillen tussen de diverse energiesoorten zijn, worden in de regeling aparte voorwaarden gesteld.

Er zijn garanties van oorsprong voor netlevering en garanties van oorsprong voor niet-netlevering (rechtstreekse levering) van hernieuwbare energie. De garanties van oorsprong voor netlevering zijn vrij verhandelbaar. Dit geldt dus voor garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit die wordt geleverd aan een elektriciteitsnet, garanties van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen dat wordt ingevoed op een gasnet en voor garanties van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen die wordt ingevoed op een warmtenet.

Wanneer opgewekte duurzame elektriciteit of gas uit hernieuwbare energiebronnen binnen de eigen installatie wordt verbruikt of door de productie-installatie rechtsreeks, met een directe lijn wordt geleverd aan een installatie die de energie verbruikt, worden garanties van oorsprong voor niet-netlevering uitgegeven. Deze zijn niet verhandelbaar. Dit geldt ook voor de levering van biogas en warmte zonder net.

Hernieuwbaar gas kan ook worden gebruikt als een transportbrandstof. Garanties van oorsprong voor hernieuwbaar gas kunnen worden gebruikt om hernieuwbare eenheden transportbrandstof te verkrijgen. Daartoe dient de garantie van oorsprong voor hernieuwbaar gas overgeboekt te worden naar de rekening van de Nederlandse Emissieautoriteit. Een garantie van oorsprong die wordt overgeboekt naar de rekening van de Nederlandse Emissieautoriteit verliest haar geldigheid en kan daarom niet meer worden ingezet als bewijs van levering van energie uit hernieuwbare energiebronnen aan een eindafnemer [zoals beschreven in artikel 25, eerste lid van de regeling].

Als subsidie is verleend op basis van het Besluit stimulering duurzame energieproductie (verder: SDE of – voor 1 januari 2008 – op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 (verder: MEP), dient door middel van garanties van oorsprong te worden aangetoond dat de voor subsidie in aanmerking komende energie uit hernieuwbare bron afkomstig is.

Het niet mogelijk om een garantie van oorsprong voor netlevering voor de ene vorm van hernieuwbare energie om te zetten in een garantie van oorsprong voor een andere energievorm. Het is niet mogelijk om bijvoorbeeld een garantie van oorsprong voor hernieuwbare elektriciteit om te ruilen in een garantie van oorsprong voor hernieuwbaar gas van dezelfde grootte.

2. Vaststellen type installatie en controle meetinrichting

Indien een producent wenst dat voor de door hem geproduceerde energie garanties van oorsprong worden geboekt, dient hij eerst een verzoek tot vaststelling in bij zijn netbeheerder in te dienen. De formulieren hiervoor zijn opgenomen in de bijlagen 1A tot en met 1C bij deze regeling; welk formulier gebruikt moet worden, is afhankelijk van de energiesoort die de producent opwekt. Omdat de warmtewet geen netbeheerder kent, wordt de vaststelling in dat geval gedaan door de meetverantwoordelijke. De vaststellingsverklaring heeft een maximale geldigheidsduur van 5 jaar, mits in die 5 jaar geen wijzigingen optreden in de aard en technische detaillering van de installatie.

Naar aanleiding van dit verzoek stelt de netbeheerder (en bij warmte de meetverantwoordelijke) een onderzoek in om vast te stellen of de installatie geschikt is om energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit mee op te wekken. Dit onderzoek bestaat uit in ieder geval een administratief onderzoek. De netbeheerder kan ook een fysiek onderzoek instellen naar de installatie. De producent is verplicht mee te werken aan een fysiek onderzoek.

Ook onderzoekt de netbeheerder of de meetinrichting geschikt is voor de meting van de energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit die door de productie-installatie wordt opgewekt en wordt ingevoed op een net of op een installatie. Teneinde de netto hoeveelheid geproduceerde en op het net of op een installatie ingevoede energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit te kunnen meten, worden eisen gesteld aan het type meter en de plaats waar de meter is aangesloten. Deze eisen zijn voor elektriciteit en gas vastgelegd in de voorwaarden die de Autoriteit Consument en Markt op grond van artikel 31, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998 (de Meetcode) en artikel 12b van de Gaswet (Meetvoorwaarden Gas – LNB en Meetvoorwaarden Gas- RNB) zijn vastgesteld. In aanvulling hierop is een aantal voorwaarden gesteld in de meetvoorwaarden (bijlagen 2A tot en met 2E bij deze regeling). Als blijkt dat de door de producent opgegeven installatie geen energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit kan produceren, zal de netbeheerder of meetverantwoordelijke conform zijn algemene wettelijke verplichting tot meten, wel de hoeveelheid opgewekte energie meten, maar deze niet als hernieuwbaar of HR-WKK-elektriciteit aanmerken.

De netbeheerder kan het onderzoek naar de installatie zelf verrichten of laten verrichten door een andere partij. Met name bij gas schakelen de netbeheerders thans keuringsinstanties in. Dit blijft onder deze regeling mogelijk.

Producenten die het genoemde verzoek reeds hebben gedaan op grond van de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit of reeds ingeschreven staan bij Vertogas B.V., hoeven geen nieuw verzoek in te dienen. Het reeds gedane verzoek wordt beschouwd als een verzoek om garanties van oorsprong te boeken in het kader van onderhavige regeling en nog geldige vaststellingsverklaringen blijven geldig tot geldigheidsduur van vijf jaar van hun verklaring is verstreken. Op dat moment, of indien zij eerder een verandering in hun productie-installatie willen aanbrengen, moeten zij een verzoek op grond van de onderhavige regeling indienen.

3. Meetprotocol

Om garanties van oorsprong af te kunnen geven moet de betreffende hoeveelheid hernieuwbare energie gemeten worden. Voor de installaties waarbij het meten van de energiestromen relatief complex is, is een meetprotocol vereist waarin staat aangegeven hoe de energiestromen gemeten worden. De productie-installaties waarvoor een meetprotocol vereist is, zijn afvalverbrandingsinstallaties, productie-installaties die duurzame elektriciteit opwekken door middel van naar zijn aard zuiver biogas met een elektrisch vermogen van 2 MW of kleiner, productie-installaties die warmte uit hernieuwbare energiebronnen opwekken, productie-installaties die gas uit hernieuwbare energiebronnen opwekken en HR-WKK-installaties.

Het is de verantwoordelijkheid van de producent te beschikken over een meetprotocol dat is goedgekeurd door een meetverantwoordelijke. Een meetprotocol dient elke 5 jaar worden opgesteld. Ook moet een nieuw meetprotocol worden opgesteld en goedgekeurd door een meetverantwoordelijke wanneer de producent een aanpassing door wil voeren in de installatie.

Een meetprotocol dient te voldoen aan de meetvoorwaarden behorend bij het type productie-installatie (bijlagen 2A tot en met 2E). Indien een meetprotocol van toepassing is, moet de producent een goedgekeurd meetprotocol overleggen bij het verzoek tot vaststelling van de installatie.

4. Het meten van energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit

Na de vaststelling van het type installatie en de controle van de meetinrichting meet de netbeheerder hoeveel energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit de installatie daadwerkelijk produceert. Dit vindt plaats op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10, vijfde lid van Gaswet. De meetactiviteiten kunnen ook door anderen dan de netbeheerder worden verricht, te weten de meetverantwoordelijke. De netbeheerder blijft echter wel verantwoordelijk voor de informatiesystemen en het verzorgen van geaggregeerde meetgegevens en dient derhalve de beschikking te krijgen over de meetgegevens (artikel 16a, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10, tiende lid, van de Gaswet).

Het meten vindt plaats overeenkomstig de voorwaarden zoals vastgelegd in de Meetcode, de Meetvoorwaarden Gas LNB en de Meetvoorwaarden RNB en, voor zover van toepassing, de meetvoorwaarden die onderdeel uitmaken van de onderhavige regeling. De netbeheerder zal de verkregen meetgegevens meedelen aan de producent en aan de minister. De frequentie waarmee de netbeheerder meet, is afhankelijk van het type aansluiting van de installatie. Bij kleine installaties zal de meetfrequentie in principe aansluiten bij de jaarlijkse bepaling van de meetstanden, bij de grotere installaties zal de netbeheerder iedere kalendermaand de hoeveelheid opgewekte duurzame energie meten. Ten aanzien van de garanties van oorsprong hernieuwbaar gas wordt aangesloten bij de in de gassector geldende praktijk de metingen elke kalendermaand te doen.

Bij de productie-installaties die relatief complexe energiestromen bevatten en daarom een meetprotocol moeten maken, worden de meetgegevens weergegeven in een meetrapport in het geval de installatie duurzame elektriciteit of hernieuwbare warmte produceert. De netbeheerder corrigeert de meetgegevens uit het meetrapport op calorische waarde, zodat de hoeveel gas in het meetbericht altijd wordt uitgedrukt in m3(n) aardgasequivalent.

De producent draagt er zorg voor dat het meetrapport wordt opgesteld onder toepassing van het meetprotocol en dat dat wordt geverifieerd door een meetverantwoordelijke.

In principe worden het meetrapport en het meetbericht maandelijks opgesteld. De uitzondering hierop is dat bij kleine productie-installaties voor duurzame elektriciteit of HR-WKK-elektriciteit (kleiner dan 3 x 80 A) jaarlijks wordt gemeten gelijktijdig met de bepaling van de meterstanden.

Producenten die een meetrapport of meetbericht moeten overleggen, dienen dit te doen uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop het meetrapport betrekking heeft. Een producent die een afvalverbrandingsinstallatie in stand houdt, doet het meetrapport uiterlijk twee maanden na afloop van het kwartaal waarop het meetrapport betrekking heeft aan de minister toekomen.

Producenten die een productie-installatie van hernieuwbaar gas in stand houden, overlegt de producent het meetrapport uiterlijk 20 dagen na afloop van de kalendermaand waarop het meetrapport betrekking heeft over aan de netbeheerder. De netbeheerder berekent vervolgens op basis van de in het meetrapport opgenomen meetgegevens de hoeveelheid gas uit hernieuwbare energiebronnen in m3(n) aardgasequivalent en neemt deze gegevens op in het meetbericht, dat hij vervolgens naar de minister stuurt.

Producenten van hernieuwbare warmte groter of gelijk aan 3 MWth dienen het meetrapport uiterlijk twee maanden na afloop van de maand waarop het betrekking heeft, in bij de minister. Dit is een wijziging ten opzichte van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie waarin was bepaald dat deze producenten het meetrapport in konden dienen twee maanden na afloop van het kwartaal waarop het meetrapport betrekking heeft. Hier is voor gekozen omdat producenten van hernieuwbare energie vanuit de subsidieregelingen voor hernieuwbare energie worden bevoorschot zonder dat er daadwerkelijk is geproduceerd. Om de financiële risico’s in te perken, wil de minister, die tevens de subsidieverlener is, zo snel mogelijk over meetgegevens beschikken. Bij de productie van duurzame elektriciteit en hernieuwbaar gas wordt de energie ingevoed op een net en omdat daarbij netbeheerders zijn betrokken kunnen de meetgegevens relatief snel worden uitgewisseld. Bij de productie van hernieuwbare warmte is dat niet het geval. De administratieve lasten voor de producenten van hernieuwbare warmte groter dan 3 MWth stijgen door deze aanpassing.

De meetgegevens, al dan niet verzameld in een meetrapport of meetbericht, zijn de basis voor de afgifte van garanties van oorsprong.

5. De verwerking van de meetgegevens tot garanties van oorsprong

Op het moment dat een in Nederland gevestigde producent daartoe een verzoek doet en de daarbij benodigde gegevens overlegt, zal de minister de garanties van oorsprong op een door de producent opgegeven rekening van een handelaar boeken. Voordat wordt overgaan tot boeking, worden de gegevens gecontroleerd.

6. De handel in garanties van oorsprong

De garanties van oorsprong bestaan uitsluitend in elektronische vorm. Garanties van oorsprong worden uitgegeven per 1 MWh. Eventuele restwaarde in de productie wordt per KWh op de productierekening van de producent bijgeschreven. Nadat garanties van oorsprong voor netlevering op een rekening zijn geboekt, zijn ze geldig tot uiterlijk een jaar na het einde van de productieperiode waarvoor de garantie van oorsprong is uitgegeven. Dit betekent dat een leverancier van duurzame energie de garanties van oorsprong maximaal een jaar kan gebruiken om aan te tonen dat de door hem geleverde energie op duurzame wijze is opgewekt. Iedere in Nederland gevestigde handelaar kan de minister verzoeken om een rekening te openen. Vervolgens kunnen de garanties van oorsprong verkocht worden, waarbij de eigenaar van de garanties van oorsprong aan de minister de wens te kennen kan geven deze over te boeken naar de rekening van degene die de garanties van oorsprong heeft gekocht. De hieraan gekoppelde financiële transacties staan verder los van het hier beschreven garanties van oorsprong-systeem. Via de handel zullen de garanties van oorsprong uiteindelijk bij de leveranciers van duurzame energie en/of afnemers van duurzame energie terecht komen, die deze garanties van oorsprong nodig hebben om aan te tonen dat de door hen verkochte dan wel afgenomen energie duurzaam is.

Garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn niet verhandelbaar en blijven geldig totdat ze zijn gecommuniceerd met de subsidieverstrekker teneinde (het voorschot op) SDE-subsidie of MEP-subsidie te kunnen uitkeren.

7. Toezicht op het systeem van garanties van oorsprong

Op grond van artikel 5, eerste lid van de Elektriciteitswet 1998, artikel 1a, eerste lid, van de Gaswet en artikel 15, eerste lid van de Warmtewet houdt de Autoriteit Consument en Markt (ACM) toezicht op naleving van deze wetten. De ACM houdt hiermee ook toezicht op de markt voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit en het systeem van garanties van oorsprong. Het betreft in ieder geval het toezicht op de taken van de netbeheerder, zoals vastgelegd in artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998, artikel 10 van de Gaswet en artikel 27 van de Warmtewet die zien op de vaststelling of de productie-installatie geschikt is voor de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit en op het meten. Daarnaast zal de ACM erop toezien dat in het kader van de levering van energie uit hernieuwbare energiebronnen een bijbehorende hoeveelheid garanties van oorsprong wordt afgeboekt. De vormgeving van het toezicht op het systeem van garanties van oorsprong zal worden vastgelegd in het handhavingsplan van de ACM.

8. Biomassa

8.1 Gehanteerde begrippen

In het geval dat duurzame energie wordt opgewekt uit biomassa zijn regels nodig om vast te stellen hoeveel duurzame energie precies wordt opgewekt in de biomassa-installatie en uit welke soort biomassa deze energie afkomstig is. Allereerst moet worden vastgesteld of er sprake is van zuivere biomassa of niet. Energie opgewekt uit uitsluitend zuivere biomassa is volledig duurzaam. Zuivere biomassa mag maximaal 3 massaprocent onvermijdbare verontreiniging bevatten. Zuivere biomassa wordt in de regeling onderscheiden in naar haar aard zuivere biomassa en niet naar haar aard zuivere biomassa.

Naar haar aard zuivere biomassa is biomassa waarvan het gezien de specificaties evident is dat ze niet meer dan 3 massaprocent onvermijdbare verontreiniging bevat. Voor een limitatieve opsomming van naar haar aard zuivere biomassa wordt verwezen naar de Nederlandse Technische Afspraak 8003:2008, Classificatie van biomassa voor energietoepassing, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-Instituut. Afgezien van een aantal in de regeling uitgesloten soorten, valt alle biomassa zoals genoemd in de NTA 8003:2008 onder de categorie naar haar aard zuivere biomassa. Voor deze biomassasoorten is in tegenstelling tot alle andere soorten biomassa geen bemonstering nodig.

Bij alle biomassa die niet naar haar aard zuiver is of niet-zuiver is, dient te worden vastgesteld welk percentage van het materiaal als biologisch afbreekbaar is aan te merken. Dat moet gebeuren aan de hand van een daartoe geëigende methode van bemonstering per partij. Alleen de energie die wordt opgewekt uit en te herleiden is tot de biologisch afbreekbare fractie kan namelijk als duurzaam worden aangemerkt. Indien uit de bemonstering blijkt dat de biomassa minder dan 3 massaprocent onvermijdbare verontreiniging bevat, is deze biomassa aan te merken als zuiver. Dat betekent dat alle energie die eruit wordt opgewekt als duurzaam kan worden aangemerkt. Als de biomassa niet is aan te merken als zuiver, dient aan de hand van de bemonstering vastgesteld te worden welk deel van de biomassa biologisch afbreekbaar is, waar uit volgt welk deel van de opgewekte energie als duurzaam kan worden aangemerkt. Deze vaststelling kan consequenties hebben voor de toekenning van de MEP of SDE-subsidie. De (hoogte van de) financiële stimulering is namelijk mede afhankelijk van de vraag welk type biomassa-installatie wordt gesubsidieerd en welke biomassastromen worden verwerkt.

Biogassen worden in de regeling beschouwd als een species van het genus biomassa. Stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas dat ontstaat door middel van vergisting worden aangemerkt als naar zijn aard zuiver biogas. Alle overige soorten biogas kunnen onder het begrip zuiver biogas vallen, voor zover dit wordt aangetoond. Daartoe dient het basismateriaal waaruit het biogas ontstaat ook te worden bemonsterd aan de hand van een daartoe geëigende methode van bemonstering (zie verder de artikelsgewijze toelichting bij artikel 16). Indien uit de bemonstering blijkt dat het basismateriaal niet biologisch afbreekbare stoffen bevat waaruit gas kan worden geproduceerd, wordt het tot deze stoffen te herleiden gas niet aangemerkt als biogas.

8.2 Controlemethodiek

Voor installaties die duurzame energie opwekken uit biomassa geldt voor het aanmelden, het vaststellen van het type installatie en de meetinrichting, het meten en het doorgeven van de meetgegevens dezelfde procedure als bij alle andere soorten installaties. De procedure ter verkrijging van garanties van oorsprong voor biomassa kent aanvullend echter nog een aantal stappen. Als hoofdregel gaat het om het bemonsteren van de biomassa voor zover dit volgt uit de toelichting hierboven, het maandelijks doorgeven van gewogen biomassapercentages en het indienen van een accountantsverklaring dan wel een set meetrapportages als afsluiting van de verantwoordingscyclus.

Aan het niet nakomen van deze stappen zijn maatregelen verbonden. Uit de biomassaverklaring (onderdeel van de accountantsverklaring dan wel de meetrapporten) volgt welke soorten biomassa in de desbetreffende installatie worden omgezet in energie. Bij de biomassaverklaring moet een productcertificaat als bedoeld in de Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016 (hierna: de BRL) of een schriftelijk bewijs dat wordt voldaan aan vergelijkbare procesnormen als vastgelegd in deze beoordelingsrichtlijn, zijn gevoegd. Dit bewijs is niet nodig indien de biomassaverklaring uitsluitend naar haar aard zuivere biomassa of naar haar aard zuiver biogas betreft. De producent geeft maandelijks aan de minister door welk deel van de gemeten energie afkomstig is van welke biomassasoort. Het gewogen percentage is gebaseerd op de daartoe geëigende en toegepaste methode van bemonstering. De doorgegeven meetgegevens worden met dit gewogen percentage vermenigvuldigd en voor deze hoeveelheid worden garanties van oorsprong geboekt. Voor afvalverbrandingsinstallaties hoeft in beginsel geen percentage doorgegeven te worden. Voor deze installaties geldt namelijk een jaarlijks door de minister vast te stellen standaard percentage.

De producent zendt telkens binnen vier maanden na afloop van een kalenderjaar aan de minister een verklaring van een accountant. Deze verplichting geldt voor producenten die met biomassa duurzame elektriciteit produceren met installaties met een nominaal elektrisch vermogen groter dan 2 MW, producenten die duurzame elektriciteit produceren met biomassa niet-bestaande uit uitsluitend één soort naar zijn aard zuiver biogas, producenten die met biomassa hernieuwbare warmte produceren met een installaties met een nominaal vermogen groter dan 3 MW en voor producenten die hernieuwbaar gas produceren. De verklaring heeft betrekking op de voorafgaande periode van (ten hoogste) één kalenderjaar. In deze verklaring wordt aangegeven welk gewogen gemiddeld percentage van de in die periode opgewekte energie op duurzame wijze is opgewekt. De accountant controleert vervolgens of de methode om dit vast te stellen op een juiste wijze is toegepast. Hierbij gaat het erom dat het gewogen gemiddeld percentage aangeeft of het verwerkte materiaal als zuivere biomassa kan worden aangemerkt, dan wel welk gedeelte van de in de productie-installatie verwerkte niet zuivere biomassa biologisch afbreekbaar is. Indien uit de accountantsverklaring blijkt dat er een verschil is tussen de door de producent opgegeven percentages en de door de accountant geconstateerde percentages, wordt dit verschil gecompenseerd. Dit wordt gedaan door de desbetreffende hoeveelheid ten onrechte verkregen of niet verkregen garanties van oorsprong af te boeken respectievelijk bij te boeken op de rekening van de handelaar waarop de garanties van oorsprong zijn geboekt of hadden dienen te worden geboekt. Het is van belang dat bij de accountantscontrole de percentages eenduidig worden vastgesteld. Om dit mogelijk te maken is het noodzakelijk dat de producent zorgt voor een overzichtelijke administratie. Verder is het van belang dat er sprake is van een sluitende energiebalans per kalenderjaar, gebaseerd op voldoende onderbouwde normen en juist en volledig vastgestelde meet- en installatiegegevens.

Onder een sluitende energiebalans wordt in dit verband verstaan dat aantoonbaar zoveel energie in de vorm van fossiele brandstoffen, wind, zon, biomassa en dergelijke in de installatie is ingevoerd als eruit is gekomen in de vorm van elektriciteit, warmte, gas. Wanneer de accountantsverklaring – na aanmaning van de minister – niet voldoet aan de vereisten, of wanneer er in het geheel geen accountantsverklaring wordt overgelegd, wordt de totale hoeveelheid opgewekte energie alsnog als niet-duurzaam aangemerkt.

Indien de accountantsverklaring te laat wordt ingediend wordt, afhankelijk van de overschrijdingstermijn, een deel van de ontvangen garanties van oorsprong afgeboekt. Dit deel wordt door de minister aan de hand van de in artikel 28 van de regeling opgenomen formule bepaald.

9. Afvalverbrandingsinstallaties

Indien afvalverbrandingsinstallaties SDE-subsidie of MEP-subsidie ontvangen wordt op de garantie van oorsprong het gewogen rendement van de installatie vermeld. Deze vermelding wordt vervolgens gebruikt om de hoogte van de subsidie vast te stellen. Het rendement wordt bepaald aan de hand van de meetrapporten die door de producent aan de minister dienen te worden toegestuurd. In het geval dat de meetrapporten niet binnen de vastgestelde termijn worden ingediend wordt het rendement aan de hand van de in artikel 28 opgenomen formule aangepast.

10. Wederzijdse erkenning en import

Op grond van de richtlijnen dienen de lidstaten garanties van oorsprong duurzame elektriciteit en HR-WKK-elektriciteit wederzijds te erkennen. Dit betekent dat garanties van oorsprong uit andere lidstaten geïmporteerd kunnen worden en in Nederland gebruikt kunnen worden om de levering van duurzame energie aan eindafnemers aan te tonen. Omgekeerd kunnen Nederlandse garanties van oorsprong ook geëxporteerd worden.

Het concept garanties van oorsprong is gebaseerd op een ‘book- and claim-systematiek’; het biedt de garantie dat er nooit meer garanties van oorsprong binnen Europa worden verhandeld dan er aantoonbaar uit energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit zijn opgewekt. Het systeem is bedoeld om de opgewekte en verkochte hoeveelheid duurzame energie op de Europese (interne) markt met elkaar in evenwicht te laten zijn. Het sluit daarmee aan bij concepten waarbij elektriciteit op bijvoorbeeld de beursvloer wordt gekocht of verkocht. De verhandelbaarheid garanties van oorsprong heeft dus geen relatie met de (import of export van) fysieke elektriciteit, de capaciteit op de internconnectieverbindingen of de capaciteit van het net zelf. Elektriciteit op het net is niet te volgen en volgt in principe de wetten van de fysica. Dat betekent dat garanties van oorsprong dus ook uit landen kunnen komen waarmee geen of maar een beperkte fysieke interconnectie bestaat.

De minister registreert de import en export van garanties van oorsprong. Bij een vermoeden van fraude of het risico op dubbeltelling kunnen garanties van oorsprong uit andere lidstaten op basis van objectieve, transparante en non discriminatoire criteria geweigerd worden. Indien de gemandateerde het risico op dubbeltelling of het vermoeden van fraude constateert, doet zij daar melding van bij de ACM die de minister daarover adviseert. De minister beslist dan of de garanties van oorsprong geweigerd worden en stel zo nodig de Europese Commissie op de hoogte van de weigering.

Alle gegevens dienen elektronisch te worden aangeleverd aan de minister op een wijze die compatibel is met het Nederlandse elektronische systeem. Ten behoeve van een efficiënte handel in garanties van oorsprong duurzame elektriciteit en HR-WKK-elektriciteit. Met de Europese lidstaten wordt hiervoor gebruik gemaakt van een Europees handelssysteem.

11. Het financiële voordeel van garanties van oorsprong voor de producent

Garanties van oorsprong worden ook gebruikt bij het toekennen van SDE-subsidie en MEP-subsidie. Nederlandse producenten kunnen voor de productie van duurzame energie subsidie ontvangen. De garanties van oorsprong dienen als noodzakelijk bewijs dat een bepaalde installatie een bepaalde hoeveelheid duurzame energie heeft geproduceerd.

De garantie van oorsprong heeft een financiële waarde omdat er consumenten zijn die bereid zijn meer te betalen voor hernieuwbare energie. Energieleveranciers die hernieuwbare energie willen verkopen, moeten hiervoor garanties van oorsprong inkopen en afboeken. De verkoop van garanties van oorsprong levert de producent van hernieuwbare energie geld op en dit maakt hernieuwbare energie concurrerender met fossiele energie.

12. Regeldruk

Deze regeling vervangt de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit, de Regeling garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling en de bepalingen in paragraaf 7 van Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie. De certificering van hernieuwbare warmte en gas uit hernieuwbare energiebronnen wordt op eenduidige en vergelijkbare wijze met elektriciteit geregeld.

Voor de meeste gebruikers van het systeem van garanties van oorsprong blijven de informatieverplichtingen gelijk. De kosten als gevolg van de regeling worden geheel beschouwd als administratieve lasten. Inhoudelijke nalevingskosten zijn derhalve niet aan de orde. Voor grote projecten voor de productie van hernieuwbare warmte (groter dan 3 MWth) nemen de informatieverplichtingen en daarmee de administratieve lasten toe. Deze projecten moeten onder de huidige Uitvoeringsregeling SDE+ eens per kwartaal een meetrapport aanleveren. Met het ingaan van onderhavige regeling moet dat straks maandelijks worden aangeleverd.

Voor het verstrekken van informatie wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande structuren binnen de energiesector (bijvoorbeeld: gegevensverstrekking inzake productie in het geval dat de energie op een openbaar net wordt geleverd). Desalniettemin dient een aantal aanvullende eisen worden gesteld. In het bijzonder de keuring van de installatie (eens per vijf jaar) en de controle op de aard en de energie-inhoud van de ingezette biomassa (brandstoffen) via aanvullende meetrapporten en/of assuranceverklaring. Indien een meetrapport moet worden opgesteld (afhankelijk van het type installatie) dient dat te gebeuren conform een goedgekeurd (eenmalig voor de duur van vijf jaar, per productie-installatie op te stellen) meetprotocol.

Ten opzichte echter van de bestaande lasten volgend uit de te vervangen regelingen is de enige materiële wijziging de verplichting voor grote warmte-installaties om vaker een meetrapport in te dienen. Dit is nodig om de budgetrisico’s voor de overheid te verkleinen. Vanuit de SDE+ bevoorschot de overheid de projecten voordat er daadwerkelijk wordt geproduceerd en dus ook voordat de meetgegevens bij de overheid binnen komen. Zo snel mogelijk nadat is bevoorschot wil de overheid idealiter weten of daadwerkelijk is geproduceerd en hoeveel. Om het risico te beperken van bevoorschotting zonder te beschikken over meetgegevens (het uitstaande voorschot is substantieel), is besloten dat de producenten de meetgegevens vaker dienen te verstrekken (eens per maand in plaats van eens per kwartaal). Omdat bij warmteprojecten (in tegenstelling tot elektriciteit en gas) veelal geen onafhankelijke netbeheerders betrokken zijn, is het niet mogelijk om op een andere manier de gegevens sneller te verkrijgen.

Circa 90% van de betrokken bedrijven bestaat uit MKB en microbedrijven.

Eenmalige lasten

Indien een installatie nog niet is geregistreerd dient de producent een aanvraagformulier in te vullen. Het invullen van dit formulier zal ongeveer een half uur in beslag nemen. Bij een uurtarief van € 49 zijn de lasten van het invullen van deze verklaring circa € 24,50 per aanvrager. 30 minuten maal 49 Euro/uur maal eens per vijf jaar maal 12.500 rechtspersonen = € 61.250 gemiddeld per jaar.

Daarnaast bestaan er eenmalige lasten voor de partijen die als handelaar wensen deel te nemen aan het systeem. Vóór het openen van een rekening waarop GvO’s kunnen worden geboekt en waarvandaan transacties kunnen worden verricht dient de rekeninghouder een aantal gegevens te verstrekken, zoals bepaald in artikel 3 van de regeling. Voor het verstrekken van deze gegevens en het invullen van de benodigde papieren kan rekening worden gehouden met een tijdsinzet van maximaal 4 uur, hetgeen gelijk staat aan € 196 (4 uur * € 49) per rekeninghouder. De totale eenmalige lasten zijn 4 uur maal 49 Euro/u maal 75 handelaren = 14.700 Euro.

Producenten van hernieuwbaar gas moeten eenmalig een keuringsformulier laten opstellen en goedkeuren door de netbeheerder. Dit is noodzakelijk omdat hernieuwbaar gas dat wordt ingevoed in het gasnet aan de invoedeisen moet voldoen. Afhankelijk van de aard en complexiteit van de installatie zal dit twee tot vijf dagen duren. Bij een tarief van € 100 uur per uur variëren de kosten van € 1.600 tot € 4.000 per installatie. Gemiddeld is dit € 2.800. Het totaal komt bij 25 installaties op € 70.000 eenmalig.

De huidige producenten van hernieuwbare energie en de huidige handelaren hoeven zich op grond van de onderhavige regeling niet opnieuw in te schrijven. Wel dienen deze gegevens te worden geactualiseerd indien zich een wijziging voordoet met betrekking tot de installatie en/of de rechthebbende en dienen mogelijk aanvullende gegevens te worden verstrekt voor zover deze volgen uit de identificatie-eisen.

Terugkerende kosten

Meetprotocol

Indien een meetprotocol conform artikel 7 van de regeling moet worden opgesteld (afhankelijk van het type installatie) en goedgekeurd door een erkend meetverantwoordelijke, zal het opstellen en de beoordeling hiervan door de meetverantwoordelijke afhankelijk van de aard en complexiteit van de installatie tussen vier uur en vier dagen nodig zijn. Tegen een uurtarief van € 100 betekent dit een eenmalige last van circa € 400 tot € 3.200,– per installatie. Deze kosten dienen te worden betaald door de producent. Het meetprotocol wordt eenmalig opgesteld voor een termijn van maximaal vijf jaar.

Meetrapporten

De opstelling van maandelijkse meetrapporten voor zover dat volgt uit artikel 10 van de regeling brengt kosten met zich mee.

In de huidige uitvoeringsregeling SDE+ is bepaald dat producenten van hernieuwbare warmte de maandelijkse meetrapporten per kwartaal gebundeld aanleveren. In de nieuwe MR GvO wordt dit veranderd: producenten die op grote schaal hernieuwbare warmte produceren (groter dan 3 MWth) moeten nu maandelijks het meetrapport aanleveren. Dit wordt gedaan omdat er vanuit de SDE+ significante voorschotten worden uitbetaald aan de producenten van hernieuwbare warmte zonder dat daar meetgegevens tegenover staan. Bij hernieuwbare warmte is het financiële risico voor de overheid groter dan bij hernieuwbare elektriciteit of hernieuwbaar gas omdat bij elektriciteit en gas de meetgegevens worden aangeleverd door de betrokken netbeheerders en hierdoor de gegevensverwerking verder geautomatiseerd is en daardoor sneller verloopt. Hernieuwbare warmte wordt vaak niet aan een net geleverd. Grootschalige warmteprojecten (groter dan 3 MWth) zijn vrij complexe projecten en de kosten van het opstellen van het meetrapport zijn hoger dan gemiddeld. De administratieve lasten voor dit type projecten stijgen ten opzichte van de situatie waarin de meetrapporten per kwartaal gebundeld aangeleverd konden worden. De administratieve lasten komen nu uit op 16 uur per maand a € 100 = € 1.600 per maand. De genoemde verhoging van de frequentie van het insturen van het meetrapport komt neer op circa € 800 per maand.

Voor de kleinere installaties (met minder complexiteit) geldt dat voor het opstellen en indienen van de (per kalenderjaar gebundelde) maandelijkse meetrapporten een bedrag kan worden geraamd van maximaal € 400 (4 uur * € 100) per maand. Bij bundeling van meetrapporten treden efficiency voordelen op.

Producenten van hernieuwbaar gas moeten gelijktijdig bij de overlegging van het meetrapport over de ingezette biomassa rapporteren. Het invullen van het daarvoor bestemde formulier (Bijlage 4 van de regeling) kost circa 2 uur per maand, dat komt neer op 2 keer € 49 = € 98.

Voor het opstellen en indienen van een jaarlijkse assuranceverklaring door een accountant, teneinde te voldoen aan het bepaalde in artikel 17, wordt een tijdsinzet van gemiddeld vier dagen geraamd en daarmee corresponderend een bedrag geraamd van € 3.200 (32 uur * € 100) per productie-installatie.

De berekening van de inschatting van de totale administratieve lasten volgt nu. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de eenmalige lasten en de jaarlijks terugkerende (structurele) lasten.

Eenmalige administratieve lasten

  • registratiekosten (vaststelling installatie): € 61.250 gemiddeld per jaar

  • verstrekking gegevens rekeninghouder: € 14.700 eenmalig

  • keuringsformulier hernieuwbaar gas: € 70.000 eenmalig

Terugkerende kosten

Sommige productie-installaties moeten meetprotocollen opstellen en meetrapporten insturen. Het gaat met name om de productie-installaties die op basis van biomassa hernieuwbare elektriciteit, gas of warmte produceren.

In onderstaande berekeningen wordt uitgegaan van circa 250 productie-installaties voor hernieuwbare elektriciteit die hieraan moeten voldoen (allen klein) en circa 150 producenten van hernieuwbare warmte (50 groot en 100 klein). Circa 25 productie-installaties voor groen gas.

Eenmalige kosten van opstellen meetprotocol: de kosten van het meetprotocol kunnen afhankelijk van de aard en complexiteit van de productie-installatie variëren van € 400 – € 3.200.

Meetprotocol:

Circa 250 productie-installaties van hernieuwbare elektriciteit à € 400 = € 100.000

Circa 100 kleine productie-installaties van hernieuwbare warmte à € 400 = € 40.000

Circa 50 grote productie-installaties van hernieuwbare warmte à € 3.200 = € 160.000

Circa 25 productie-installaties van groen gas à € 3.200 = € 80.000

De totale kosten van het meetprotocol komen hiermee op circa € 380.000 eens per 5 jaar.

Meetrapport:

Circa 250 kleine installaties elektriciteit à € 400 per maand = € 1.200.000 per jaar

Circa 100 kleine productie-installaties van warmte à € 400 per maand = € 480.000

Circa 50 grote installaties warmte à € 1.600 per maand = € 960.000

Circa 25 productie-installaties van groen gas à € 800 per maand = € 240.000

De totale kosten van het opmaken en insturen van het meetrapport komen op € 2.880.000 per jaar.

Circa 100 grote installaties moeten een assurancerapport laten maken: 100 * € 3.200 = € 320.000 per jaar.

De kosten die producenten van hernieuwbaar gas moeten maken voor het rapporteren over de ingezette biomassa komt in totaal neer op 25 producenten * € 98 per maand * 12 maanden = € 29.400 per jaar.

De totale gemiddelde jaarlijkse administratieve lasten bedragen dus:

  • registratiekosten (vaststelling installatie): € 61.250

  • Meetprotocol 1/5 * € 380.000: € 76.000

  • Meetrapport: € 2.880.000

  • Rapportage biomassa hernieuwbaar gas: € 29.400

  • Assurancerappport: € 320.000

De totale gemiddelde administratieve lasten komen hiermee op: € 3.366.650.

13. Consultatie

Van 25 juni 2014 tot en met 23 juli 2014 is de regeling opengesteld voor consultatie via de website www.internetconsultatie.nl. Er zijn in totaal 8 reacties ontvangen binnen de daartoe gestelde termijn.

De reacties hebben niet tot inhoudelijke aanpassingen geleid. Wel zijn op basis van de reacties enkele passages verhelderd en is de regeling dankzij de reacties beter leesbaar en helderder geworden.

Partijen geven aan het belangrijk te vinden dat de regeling verschijnt. De oude regeling die ging over duurzame elektriciteit en elektriciteit uit HR-WKK was in de loop der tijd minder goed leesbaar geworden. Daarbij wordt het gewaardeerd dat er met onderhavige regeling ook garanties van oorsprong voor hernieuwbaar gas en garanties van oorsprong voor hernieuwbare warmte komen.

Naar aanleiding van de reacties zijn de artikelen over meten, het meetbericht, het meetrapport en de verantwoordelijkheidsverdeling hierbij verhelderd. Duidelijker is aangegeven dat in het geval waarbij meerdere productie-installaties zich achter één aansluitpunt bevinden, de rol van de netbeheerder zich beperkt tot het meten van de energie op dat aansluitpunt en niet erachter.

Er is een aantal reactie binnengekomen vanuit de groen gas sector over het in mindering brengen van de van het net afgenomen energie voor de opwekking van hernieuwbare energie. Partijen menen dat deze correctie ertoe leidt er producenten van hernieuwbaar gas zijn die hierdoor minder subsidie zullen ontvangen omdat de subsidie uit wordt betaald op basis van garanties van oorsprong. Het principe dat een correctie plaatsvindt voor de energie die van het net is afgenomen, wordt echter al geruime tijd gehanteerd en de introductie van deze regeling zal hier geen verandering in brengen.

Verder is in enkele reacties gewezen op de ontwikkeling van de productie van waterstof en is het verzoek gedaan om ook garanties van oorsprong te ontwikkelen voor duurzame waterstof. Op korte termijn is dit niet mogelijk maar het zal de komende tijd worden bestudeerd.

Als laatste is in de reacties gevraagd of het zinvol is om naast ‘duurzaam aangewende warmte’ ook ‘duurzame koude’ in de regeling op te nemen. De regeling garanties van oorsprong geeft momenteel al aan dat als ‘nuttig aangewende warmte’ onder meer wordt gezien warmte die wordt aangewend voor gebouwklimatisering en de klimaatregeling van koelcellen en industriële koelingstoepassingen. Bekeken zal worden of de huidige definities voldoende zijn of dat er nuttige aanwendingen buiten de boot vallen. Mocht dit zo zijn, zal de regeling er in de toekomst op aangepast worden.

14. Uitvoerings- en handhavingstoets

Een ontwerp van deze regeling is op uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid getoetst door de Autoriteit Consument en Markt. ACM merkt op dat de toelichting in paragraaf 7 verder strekt dan de regeling zelf en acht vanwege de ontstane onduidelijkheid de regeling niet goed handhaafbaar. Dit betreft de vraag wie toezicht houdt op de naleving van de regeling. Naar aanleiding hiervan is de toelichting gewijzigd. Niet-naleving van de regeling kan leiden tot intrekken van garanties van oorsprong door de minister en leidt niet tot extra toezichthoudende taken voor ACM.

15. Technische voorschriften

De artikelen 2, 4, 7, 15 en 16 bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van richtlijn 98/34/EG voor zover zij betrekking hebben op producenten die gas of warmte uit hernieuwbare energiebronnen opwekken. Voor duurzame elektriciteit en HR-WKK-elektriciteit is de regeling implementatie van de richtlijnen 2009/28/EG en 2012/27/EU en vormen de voorschriften geen technische voorschriften. Een ontwerp van deze regeling is op 3 september 2014 gemeld bij de Europese Commissie (2014-0429-NL). De Europese Commissie heeft geen opmerkingen gemaakt.

II. ARTIKELEN

Artikel 1

Het kernbegrip van deze regeling is de garantie van oorsprong. In de wetten waarop deze regeling is gebaseerd worden de begrippen garantie van oorsprong voor duurzame elektriciteit, een garantie van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling, een garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen en een garantie van oorsprong voor warmte uit hernieuwbare energiebronnen gebruikt. Omwille van de leesbaarheid van deze regeling worden deze vier soorten samen onder de noemer garantie van oorsprong gevat. Een garantie van oorsprong is het bewijs dat een hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit is geproduceerd en op een net is ingevoed. Er kan ook sprake zijn van de situatie dat de geproduceerde hoeveel niet op een net wordt ingevoed. In dat geval kunnen garanties van oorsprong voor niet-netlevering worden afgegeven. Zij kunnen worden gebruikt voor het verkrijgen van subsidie voor het invoeden van energie uit hernieuwbare energiebronnen op een installatie of een directe lijn of voor het inzetten als hernieuwbare energie eenheden in het kader van het gebruik van hernieuwbare energie in het vervoer. Dergelijke garanties van oorsprong voor niet-netlevering verschillen van reguliere garanties van oorsprong omdat ze niet verhandelbaar zijn en enkel kunnen worden aangewend ter verkrijging van het subsidievoorschot of in het vervoer. Wanneer ze voor dat doel zijn gebruikt, vervallen ze.

Het begrip energie uit hernieuwbare energiebronnen wordt in de regeling gebruikt voor drie soorten energie, te weten duurzame elektriciteit en gas of warmte uit hernieuwbare energiebronnen. Duurzame elektriciteit is elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, maar omdat de Elektriciteitswet 1998 het begrip duurzame elektriciteit gebruikt, wordt dit begrip in deze regeling ook gebruikt. Daar waar slechts een van drie energiesoorten wordt bedoeld, wordt in de regeling de specifieke energiesoort genoemd.

Een producent die voor elektriciteit die wordt opgewekt in een afvalverbrandingsinstallaties garanties van oorsprong wil ontvangen, moet aan een aantal specifieke voorwaarden voldoen. Om deze reden is in artikel 1 een definitie opgenomen. Deze definitie is overgenomen uit de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit en is ontleend aan richtlijn nr. 2000/76 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval (PbEG L332). Een aantal bestaande afvalverbrandingsinstallaties is in de afgelopen jaren uitgebreid en voor een aantal van deze uitbreiding is subsidie op grond van het besluit stimulering duurzame energieproductie verleend. Omdat alleen voor de uitbreiding subsidie is verleend en de hoogte van het subsidiebedrag afhankelijk is van het behaalde rendement wordt de uitbreiding als een afzonderlijke AVI-eenheid gedefinieerd. Deze eenheid is dus onderdeel van de gehele afvalverbrandingsinstallatie maar kan aan de hand van een systeemgrens worden afgebakend ten opzichte van de rest van de productie-installatie. Een afvalverbrandingsinstallatie bestaat doorgaans uit één afvalontvangststation met één of meerdere afvalbunkers, één of meerdere verbrandingsovens, stoomopwekkingsketels, rookgasreinigingsinstallaties, stoomturbines en generatoren. Daarnaast is sprake van één of meerdere hulpinstallaties zoals slakopwerkingsinstallaties. Al deze installaties staan niet los van elkaar en zijn onderling en energetisch met elkaar verbonden. Om onderscheid te kunnen maken in de verschillende brandstof- en energiestromen en het meten daarvan wordt het begrip AVI- eenheid met de daarbij behorende systeemgrens gedefinieerd. Onder een AVI-eenheid wordt verstaan het samenstel van bovengenoemde installaties maar dient minimaal te bestaan uit een verbrandingsoven met bijbehorende ketel, en een rookgasreinigingsinstallatie. In feite wordt hiermee een afvalverbrandingsinstallatie ‘opgeknipt’ in meerdere min of meer zelfstandige entiteiten. Het betreft hier dus het primaire proces van een afvalverbrandingsinstallatie, van bunker tot schoorsteen. Hierbij zijn uitgesloten de secundaire processen zoals afvalvoorbehandeling en opwerking van reststoffen. Een AVI-eenheid zal in ieder geval moeten bestaan uit een verbrandingsoven met bijbehorende ketel en een rookgasreiniginginstallatie. Op grond van deze definitie is tevens het uitbreiden van een bestaande installatie met nieuwe eenheden flexibeler mogelijk, waarbij tevens een uitwisseling van energiestromen tussen de installatie eenheden mogelijk is en het gebruik van de generatoren wederzijds zo efficiënt mogelijk kan worden toegestaan.

Garanties van oorsprong hebben een beperkte geldigheidsduur. Een garantie van oorsprong wordt afgeboekt indien energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit wordt geleverd aan een eindafnemer. Het begrip eindafnemer houdt in dat aan deze afnemer uitsluitend voor eigen verbruik elektriciteit, gas of warmte wordt geleverd;

In de definities van HR-WKK-eenheid en HR-WKK-installatie is besloten dat een HR-WKK-installatie ten minste één HR-WKK-eenheid omvat. Er kunnen dus binnen de HR-WKK-installatie ook andere warmtekrachtkoppelingseenheden bestaan. Een installatie of eenheid voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling is geschikt om zodanig gecombineerd energie op te wekken dat wordt voldaan aan de in en die voldoet aan de rendementseisen als bedoeld in bijlage II bij richtlijn 2012/27/EU. Daarmee is nog niet gezegd dat een dergelijke installatie bij het opwekken van energie altijd aan de besparingsnorm voldoet. Om die reden moeten in beginsel metingen plaatsvinden om na te gaan of feitelijk wordt voldaan aan het besparingsvereiste.

Voor bepaalde in de regeling aangewezen producenten geldt de eis dat zij een meetprotocol moeten opstellen. Zonder een dergelijk meetprotocol komen zij niet aanmerking voor garanties van oorsprong. Onder meetprotocol wordt verstaan een document waarin de volgende elementen worden beschreven: de bemetering van een productie-installatie, de wijze van meten en de wijze van kwaliteitsborging van de meetgegevens ten aanzien van de hoeveelheden elektriciteit, gas, warmte en mechanische energie die de installatie opwekt, de hoeveelheden brandstof die de installatie verbruikt en de wijze van bepaling van de calorische waarde van de brandstof. Het meetprotocol is een essentieel document waarin nauwkeurig vastgelegd wordt op welke wijze en met behulp van welke meters en meetmiddelen de verschillende energiehoeveelheden die omgaan in een productie-installatie maandelijks gemeten zullen worden. De producent kan dit protocol zelf opstellen, hij kan dit ook laten opstellen door een meetverantwoordelijke. Het meetprotocol dient te voldoen aan alle vereisten en voorwaarden, opgenomen in meetvoorwaarden (bijlage 2A tot en met 2E de regeling). Van belang is voorts, dat de meetverantwoordelijke het meetprotocol voorziet van een goedkeuring. Het meetprotocol zal vervolgens als bijlage bij de productieverklaring naar de netbeheerder gezonden worden.

De meetverantwoordelijke speelt niet alleen een rol bij het goedkeuren van het meetprotocol, maar heeft bij warmte uit hernieuwbare energiebronnen de wettelijke taak om te meten. De meetverantwoordelijke is degene die op grond van de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998, door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet of bedoeld in artikel 12b, eerste lid, onderdeel b, van de Gaswet door de netbeheerder is erkend en een meetbedrijf als bedoeld in artikel 27 van de Warmtewet. Op grond van artikel 16a van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 10 van de Gaswet kunnen ook andere meetbedrijven dan netbeheerders de meting van duurzame elektriciteit bij de producent verrichten. Genoemde voorwaarden voorzien in een systeem waarin de netbeheerders de verantwoordelijkheid houden voor de verzameling en verwerking van meetgegevens, maar waarbij het wordt toegestaan dat bepaalde activiteiten, zoals het uitlezen van de meter, kunnen worden uitgevoerd door een meetverantwoordelijke die door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet is erkend.

Biomassa kan worden onderverdeeld in zuivere biomassa en niet-zuivere biomassa. Er is sprake van zuivere biomassa als de onvermijdbare verontreiniging van het biologisch afbreekbare materiaal met kunststoffen en ander materiaal van langcyclisch organische oorsprong niet meer bedraagt dan 3 massaprocent. Tot materialen van langcyclisch organische oorsprong behoren niet alleen synthetisch vervaardigde stoffen, maar ook fossiele brandstoffen. In de praktijk wordt doorgaans uitsluitend over kunststoffen gesproken. De toegelaten verontreiniging geldt echter voor alle materialen van langcyclisch organische oorsprong. Voor alle duidelijkheid worden daarom naast kunststoffen ook de overige materialen van langcyclisch organische oorsprong aangeduid. De reden dat een zekere verontreiniging met kunststoffen wordt toegelaten, is dat het in de praktijk niet mogelijk is de aanwezigheid daarvan geheel uit te sluiten. Met het opnemen van een maximum aandeel kunststoffen van 3 massaprocent in de definitie van zuivere biomassa wordt aangesloten bij de grenswaarde zoals die is opgenomen in de Kiwa-beoordelingsrichtlijn BRL-K 10016. Indien onderzoeks- of ervaringsgegevens daartoe aanleiding geven, kan dit percentage in de toekomst in nader overleg met de betrokken branche worden aangepast.

Met betrekking tot de toegelaten verontreinigingen moet onderscheid gemaakt worden tussen verontreiniging met kunststoffen enerzijds en andere verontreinigingen anderzijds. Bij de laatste categorie moet worden gedacht aan niet-brandbaar materiaal, zoals zand en metalen. Dergelijke materialen dragen niet bij aan de opwekking van energie uit hernieuwbare bronnen zodat de aanwezigheid ervan voor zuivere biomassa niet bezwaarlijk is. Ten aanzien van verontreinigingen met kunststoffen is van belang of deze vermijdbaar of onvermijdbaar in het materiaal aanwezig zijn. Deze zijn vermijdbaar, als zij door actief menselijk handelen aan de biomassa zijn toegevoegd of ermee zijn vermengd, dan wel op eenvoudige wijze van de biomassa te scheiden zijn. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan kunststoffen die intrinsiek in de biomassa aanwezig zijn, zoals het geval is bij gelijmd afvalhout, bijvoorbeeld triplex, of afvalhout met bindmiddel of lijm, bijvoorbeeld spaanplaat of MDF. Uitsluitend de categorie onvermijdbare kunststoffen komt in aanmerking voor toetsing aan de maximumgrens van 3 massaprocent. Bij verontreinigingen met vermijdbare kunststoffen kan dus nimmer sprake zijn van zuivere biomassa.

Dat de in de desbetreffende productie-installatie verwerkte materialen ‘naar hun aard’ zijn aan te merken als zuivere biomassa, wil zeggen dat van de materialen een zodanige omschrijving kan worden gegeven, dat aan de hand daarvan redelijkerwijs als vaststaand kan worden aangenomen dat zij zijn aan te merken als zuivere biomassa.

Biogas is de ‘verzamelnaam’ voor gassen die ontstaan uit de grondstof biomassa en is een species van het genus biomassa. Deze regeling definieert naar zijn aard zuiver biogas separaat vanwege enkele specifieke kenmerken daarvan en te stellen regels daaromtrent. Stortgas, rioolwaterzuiveringsgas en biogas dat ontstaat door middel van vergisting, dat wil zeggen door inwerking van micro-organismen op uitsluitend biologisch afbreekbare materialen, worden aangemerkt als naar zijn aard zuiver biogas. Deze micro-organismen werken niet in op kunststoffen en dragen derhalve in het geheel niet bij aan de gasproductie. Ten aanzien van stortgas en rioolwaterzuiveringsgas is dit per definitie het geval, daarom zijn deze beide soorten als eerste en apart opgenomen in de definitie van naar zijn aard zuiver biogas. Overig biogas, dat niet ontstaat op een wijze als hier omschreven, kan wel onder het begrip zuivere biomassa vallen, echter dit zal aangetoond moeten worden. Alle overige biomassa is niet-zuivere biomassa (ook wel bekend als ‘mengstromen’), waarvan het biologisch afbreekbare gedeelte kan verschillen. Dit biologisch afbreekbare gedeelte dient te worden bepaald door middel van een daartoe geëigende methode als bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de regeling

In de regeling is gedefinieerd welke aanwendingen van restwarmte nuttig zijn. In algemene zin is het uitgangspunt van de definitie dat zoveel mogelijk toepassingen die fossiele energie besparen als ‘nuttig’ worden gedefinieerd. Daarbij geldt dat is uitgesloten voor subsidie het lozen van warmte en het inzetten van de restwarmte in het productieproces van hernieuwbare elektriciteit zelf. Het lozen van warmte in de buitenlucht en op het water geldt niet als een nuttige aanwending van restwarmte. Ook de inzet van warmte in de productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit geldt in deze regeling niet als nuttig. Reden hiervoor is dat het uitgangspunt van de SDE is dat de uitbreiding van de duurzame energieproductie wordt gesubsidieerd. Het gaat dus om additionaliteit. Het gebruik van de restwarmte in een productie-installatie voor het opwekken van elektriciteit zelf, vervangt geen warmtevraag en is dus niet additioneel. Het drogen en verwarmen van inputstromen van een productie-installatie geldt dus niet als een nuttige aanwending van warmte binnen de SDE. Uiteraard is het niet verboden de vrijgekomen warmte voor deze doeleinden te gebruiken, het definieert echter niet als ‘nuttig aangewende warmte’ in de zin van deze regeling en is derhalve niet subsidiabel.

Als nuttige aanwending van warmte geldt de levering van warmte ten behoeve van klimatisering van binnenruimten van gebouwen. Voor binnenruimten van gebouwen geldt dat ze afgesloten zijn van de buitenlucht. Met klimatisering wordt zowel verwarming als koeling bedoeld. Ook de inzet van warmte in industriële processen en in tuinbouwkassen geldt als nuttig, waarbij is uitgezonderd de inzet van warmte in de productie-installatie waarmee elektriciteit wordt opgewekt. De levering van warmte aan warmtenetten is een nuttige aanwending van restwarmte mits de producent aannemelijk kan maken dat de warmte vanuit het warmtenet gebruikt wordt voor een nuttige toepassing als bedoeld in deze regeling. Dit voorbehoud is opgenomen om te voorkomen dat er via een warmtenet onnuttige aanwendingen als bijvoorbeeld het lozen van warmte gesubsidieerd zullen worden.

Een productie-eenheid moet zelfstandig, dus onafhankelijk van andere delen van de betreffende productie-installatie energie kunnen opwekken en kan niet toehoren aan meerdere productie-installaties. Een windmolen is bijvoorbeeld veelal in staat om zelfstandig elektriciteit op te wekken. In die hoedanigheid is een windmolen een productie-eenheid. Deze windmolen kan daarnaast ook worden gedefinieerd als een productie-installatie. Voor deze windmolen is dan een systeemgrens van de productie-installatie bepaald en deze dient ter identificatie te beschikken over één unieke 18-cijferige code. Indien een producent twee windmolens heeft die zelfstandig elektriciteit kunnen opwekken, zijn deze ieder afzonderlijk een productie-eenheid. Heeft de producent beide windmolens binnen de systeemgrens van de productie-installatie laten vallen en is hiervoor ter identificatie één unieke 18-cijferige code aangevraagd bij de regionaal netbeheerder, dan behoren beide windmolens tot één productie-installatie. De producent kan er echter ook voor kiezen om elke windmolen apart te definiëren als een productie-installatie, mits de systeemgrens van de productie-installatie is getrokken om iedere windmolen afzonderlijk en er een unieke 18-cijferige code is aangevraagd voor iedere windmolen afzonderlijk. Een AVI-eenheid, WKK-eenheid of andere productie-eenheid kan tevens een productie-installatie zijn, maar tegelijkertijd ook slechts een deel van een productie-installatie.

Artikel 2

In dit artikel is aangegeven hoe de netbeheerder – of in het geval van warmte uit hernieuwbare energiebronnen de meetverantwoordelijke – kan vaststellen dat de productie-installatie van de desbetreffende producent geschikt is om energie uit hernieuwbare bronnen of HR-WKK-elektriciteit op te wekken en dat de meter geschikt is om de hoeveelheid geproduceerde energie uit hernieuwbare bronnen te meten. Hij doet dit, op verzoek van de producent (eerste lid), door een administratief onderzoek in te stellen naar diens productie-installatie. In aanvulling op het administratief onderzoek en ter verificatie van de door de producent in het verzoekformulier opgegeven gegevens, bestaat de mogelijkheid voor de netbeheerder dan wel de meetverantwoordelijke om de desbetreffende productie-installatie(s) daadwerkelijk te bekijken. De netbeheerder dan wel de meetverantwoordelijke deelt het resultaat van de vaststelling binnen vier weken na ontvangst van het formulier mee aan de producent en aan de minister, zodat de producent deze gegevens bij zijn verzoek tot opening van een rekening aan de minister kan overleggen. De minister voert een consistentiecheck uit op de gegevens die hij van de producent respectievelijk van de netbeheerder heeft ontvangen en kan vervolgens een rekening openen. De minister beschikt aldus over een overzicht van alle productie-installaties die energie uit hernieuwbare bronnen of HR-WKK-elektriciteit produceren in Nederland en in aanmerking willen komen voor garanties van oorsprong. Steeds wanneer de producent in zijn productie-installatie voornemens is wijzigingen door te voeren die betrekking hebben op typegegevens, gegevens over op een productie-installatie ingevoede energie, dient hij een nieuw ingevuld formulier in bij de netbeheerder. De hiervoor beschreven procedure van onderzoek, vaststelling en toezending resultaat door netbeheerder gaat dan opnieuw in werking (negende lid). Deze wijzigingen kunnen ook betrekking hebben op de systeemgrens van de productie-installatie. Het wijzigen van deze systeemgrenzen is bijvoorbeeld mogelijk indien de productie-installatie wordt uitgebreid met een AVI-eenheid, WKK-eenheid of productie-eenheid die dezelfde wijze van energieopwekking gebruikt. Het is echter niet toegestaan om de systeemgrenzen van de productie-installatie dusdanig te wijzigen, dat één of meerdere AVI-eenheden, WKK-eenheden of productie-eenheden van de desbetreffende productie-installatie gaan behoren aan een andere productie-installatie. Hiermee wordt voorkomen dat een AVI-eenheid, WKK-eenheid of productie-eenheid de ene periode toebehoort aan productie-installatie A en een andere periode aan productie-installatie B.

Afgezien van deze doorgifte van wijzigingen geldt in het kader van betrouwbaarheid en volledigheid dat de vaststelling iedere vijf jaar vernieuwd moet worden (tweede lid).

De producent kan na verstrekking van de unieke 18-cijferige code voor elke afzonderlijke productie-installatie een verzoek indienen bij de netbeheerder dan wel de meetverantwoordelijke tot vaststelling. De netbeheerder dan wel de meetverantwoordelijke stelt vast of het om een productie-installatie voor de opwekking van energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit gaat. Indien zich achter de aansluiting meerdere productie-installaties bevinden, bepaalt de producent bij het verzoek tot vaststelling, bedoeld in het eerste lid, de systeemgrens van iedere productie-installatie. Deze systeemgrens kan meerdere productie-eenheden omvatten. Tevens beoordeelt de netbeheerder dan wel de meetverantwoordelijke of de productie-installatie apart bemeterd is.

Bij een aanpassing van de installatie die leidt tot een wijziging van de in het vaststellingsverzoek vermelde gegevens dient steeds een hernieuwd verzoek om vaststelling te worden gedaan. Dit verplicht overigens niet tot het doen van een nieuw vaststellingsverzoek als de producent niet langer prijs stelt op de verkrijging van garanties van oorsprong.

Indien de producent verplicht is tot het opstellen van een meetprotocol, dient de producent het door een meetverantwoordelijke goedgekeurde meetprotocol bij het verzoek om vaststelling over te leggen.

Artikel 3

Het elektronisch systeem van garanties van oorsprong, de identificatievereisten met betrekking tot gebruikers en overige procedures die gelden bij het gebruikmaken van dit systeem zijn erop gericht onregelmatigheden en fraude zoveel mogelijk uit te sluiten om een betrouwbare markt te garanderen. Het ondubbelzinnig kunnen vaststellen van de identiteit van de gebruikers van het systeem is daarbij van belang.

Artikel 4

Om ervoor te zorgen dat de netbeheerder de meetgegevens per productie-installatie nauwkeurig kan bepalen, is het noodzakelijk dat de meetinrichting van de productie-installatie aan dezelfde nauwkeurigheidseisen voldoet, als de meetinrichting van de aansluiting. Deze eisen zijn omschreven in voorwaarden die zijn vastgesteld op grond van artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 12b van de Gaswet (de Meetcode (voor elektriciteit) en de Meetvoorwaarden Gas – RNB en de Meetvoorwaarden Gas – LNB).

Artikel 5

Het opstellen van een meetbericht met betrekking tot de opgewekte hoeveelheid energie uit hernieuwbare bronnen geschiedt periodiek, waarbij dit artikel een onderscheid maakt naar de grootte van de productie-installatie van de producent. Het meten zelf vindt bij gas uit hernieuwbare energiebronnen per kwartier of per uur plaats.

Bij productie-installaties voor de productie van duurzame elektriciteit met een aansluiting die groter is dan 3 x 80 A wordt iedere kalendermaand gemeten. Bij de kleinere productie-installaties (3 x 80 A en kleiner), die geen op afstand uitleesbare meter hebben, brengt het in het algemeen teveel administratieve lasten met zich meebrengen iedere maand te gaan meten. Er is derhalve bepaald dat de netbeheerder het meetbericht gelijktijdig met de jaarlijkse bepaling van de meterstanden plaatsvindt, tenzij de producent zelf verzoekt om een maandelijks meetbericht.

Artikel 6

Het stimuleringsbeleid ten aanzien van hernieuwbare energie is er op gericht de productie van energie uit hernieuwbare energiebronnen te stimuleren. Het is niet de bedoeling dat bij de productie van hernieuwbare energie grote hoeveelheden fossiele energie worden ingezet. Verder is het goed als bij het productieproces van hernieuwbare energie vrijgekomen restwarmte zo goed mogelijk wordt benut. Daarom wordt bij afgifte van garanties van oorsprong een netto benadering gehanteerd. Dat houdt in dat de fossiele energie die in de productie-installatie van hernieuwbare energie wordt gebruikt, in mindering wordt gebracht op de bruto productie van hernieuwbare energie. De netto productie is dan de hoeveelheid hernieuwbare energie die netto aan de energievoorziening wordt toegevoegd.

Dit uitgangspunt is hanteerbaar gemaakt door in artikel 6 vast te stellen dat bij de productie van hernieuwbare elektriciteit of HR-WKK-elektriciteit de hoeveelheid van het net afgenomen elektriciteit wordt afgetrokken. Bij de productie van hernieuwbaar gas wordt van het net afgenomen gas afgetrokken. Er is dus gekozen om uitsluitend de gelijknamige van net afgenomen energiedrager in mindering te brengen: van het net afgenomen elektriciteit bij de productie van hernieuwbare elektriciteit en HR-WKK-elektriciteit en van het net afgenomen gas bij de productie van hernieuwbaar gas. De netto-methode wordt dus niet volledig doorgevoerd, reden hiervan is dat dit niet uitvoerbaar is omdat in het huidige productiepark de relevante gegevens hiervoor niet worden gemeten.

Artikel 7

Voor het afgeven van garanties van oorsprong is het in beginsel noodzakelijk te kunnen beschikken over meetgegevens van de producent voor de verzameling waarvan een meetprotocol wordt gehanteerd. In het eerste lid wordt de producent die garanties van oorsprong wil verkrijgen verplicht een meetprotocol voor zijn productie-installatie te laten opstellen. De voor dit protocol geldende meetvoorwaarden, die verschillend zijn voor verschillende type productie-installaties en zijn opgenomen in de bijlagen 2A tot en met 2e, bevatten eisen ten aanzien van zowel de onderwerpen waarop het protocol betrekking moet hebben als de wijze waarop de metingen dienen plaats te vinden. De volgende producenten zijn verplicht tot opstellen van een meetprotocol:

  • een producent die duurzame elektriciteit opwekt met een afvalverbrandingsinstallatie indien aan deze producent subsidie op grond van artikel 2 van het Besluit stimulering duurzame energieproductie is verleend;

  • een producent die duurzame elektriciteit opwekt met een afvalverbrandingsinstallatie indien aan deze producent subsidie op grond van artikel 72m van de Elektriciteitswet 1998 zoals dat luidde op 31 december 2008, is verleend;

  • een producent die duurzame elektriciteit opwekt door middel van uitsluitend naar zijn aard zuiver biogas en waarvan het nominaal elektrisch vermogen van de productie-installatie gelijk is of kleiner is dan 2 MW;

  • een producent die warmte uit hernieuwbare energiebronnen opwekt;

  • een producent die gas uit hernieuwbare energiebronnen opwekt;

  • een producent die HR-WKK-elektriciteit opwekt.

Deze producenten zijn verplicht om het meetprotocol iedere vijf jaar opnieuw op te stellen. Indien de producent binnen de termijn van vijf jaar het voornemen heeft een wijziging ten aanzien van zijn productie-installatie door te voeren die leidt tot een wijziging van het meetprotocol, dient hij eerst een nieuw meetprotocol op te laten stellen voordat hij de wijziging daadwerkelijk doorvoert.

Het meetprotocol moet vóór de eerste dag van de kalendermaand, waarin de producent zijn productieverklaring (op grond van artikel 2, eerste lid, van deze regeling) indient, voorzien zijn van de goedkeuring van het toegelaten meetbedrijf.

Artikel 8

Na de vaststelling van het type installatie en de controle van de meetinrichting stelt de netbeheerder dan wel de meetverantwoordelijke hoeveel energie de installatie daadwerkelijk op duurzame wijze produceert vast in een meetbericht. Dit vindt plaats op grond van artikel 16, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998, artikel 10 van de Gaswet en artikel 27 van de Warmtewet. De meetactiviteiten kunnen ook door anderen dan de netbeheerder worden verricht, te weten de meetverantwoordelijken. De netbeheerder blijft echter wel verantwoordelijk voor informatiesystemen en het verzorgen van geaggregeerde meetgegevens en dient derhalve de beschikking te krijgen over de meetgegevens.

Het meten vindt plaats overeenkomstig de voorwaarden zoals vastgelegd in de Meetcode, Meetvoorwaarden Gas – RNB en Meetvoorwaarden Gas – LNB, alsmede overeenkomstig de IJkwet.

Artikel 9

In het geval zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden, is de producent verplicht om voor de productie-installaties waarvoor hij garanties van oorsprong wil ontvangen, tevens garanties van oorsprong voor niet-netlevering aan te vragen. Deze verplichting is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat voor iedere productie-installatie achter de aansluiting de juiste meetgegevens kunnen worden bepaald.

Artikel 9 maakt het mogelijk om voor meerdere productie-installaties achter één aansluiting garanties van oorsprong te ontvangen. In dat geval is het dan niet mogelijk om de unieke 18-cijferige code van de aansluiting te gebruiken om de meetgegevens van de productie-installaties door te geven aan de minister, maar zal de netbeheerder aan iedere afzonderlijke productie-installatie een unieke 18-cijferige code verstrekken. Op deze unieke 18-cijferige code van de productie-installatie komen de meetgegevens binnen en zal de minister garanties van oorsprong verstrekken.

Om ervoor te zorgen dat de netbeheerder de juiste meetgegevens per productie-installatie zal insturen, wordt de netbeheerder verplicht zowel de meetgegevens betreffende de bruto-productie als de meetgegevens betreffende de netlevering van de productie-installatie waarvoor garanties van oorsprong worden aangevraagd, door te geven. De netbeheerder bepaalt de hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit die aan het net wordt geleverd als volgt.

De energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit die door de betreffende productie-installaties aan het net wordt geleverd, wordt bepaald door de totale hoeveelheid aan het net geleverde energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit te verdelen naar rato van de hoeveelheid opgewekte energie van de gelijknamige energiedrager van de productie-installaties achter de aansluiting. De aan het net geleverde elektriciteit wordt dus verdeeld op basis van de geproduceerde hoeveelheden elektriciteit, de aan het net geleverde hoeveelheid gas wordt verdeeld op basis van de geproduceerde hoeveelheden gas en de aan het net geleverde hoeveelheid warmte wordt verdeeld op basis van de geproduceerde hoeveelheden warmte.

Artikel 10

De producent is verantwoordelijk voor het maandelijks (doen) meten volgens het opgestelde meetprotocol. Onder toepassing van het meetprotocol dient iedere kalendermaand een meetrapport te worden opgesteld (door de producent zelf, door de meetverantwoordelijke of door hen samen), dat altijd geverifieerd moet worden door de meetverantwoordelijke. In het meetrapport worden de meetgegevens over die kalendermaand van alle energievormen opgenomen, alsmede de wijze van totstandkoming van deze gegevens. Daarbij kan gedacht worden aan de mate en frequentie van eventuele storingen, de wijze waarop de meetgegevens tijdens die storingen bepaald zijn en eventueel verrekende onnauwkeurigheden in het meten. Tevens wordt voor de gehele afvalverbrandingsinstallatie en voor de AVI-eenheden afzonderlijk het rendement opgenomen in het meetrapport.

Artikel 11

De producent dient gelijktijdig met de overlegging van het meetrapport, mee te delen hoeveel procent van de door hem opgewekte elektriciteit is opgewekt door middel van zuivere biomassa, niet-zuivere biomassa en overige brandstoffen. De totale hoeveelheid energie die door een productie-installatie wordt opgewekt kan worden opgesplitst in een aantal gewogen deelpercentages die tezamen 100% bedragen. Indien voor de opgewekte energie zowel reguliere garanties van oorsprong als garanties van oorsprong voor niet-netlevering worden aangevraagd, dienen de meetgegevens voor netlevering en niet-netlevering gescheiden aangeleverd te worden. Wel kan worden volstaan met één serie percentages die samen optellen tot 100%, aangezien deze percentages voor de energie die op het net wordt ingevoed gelijk zijn aan de energie die niet op het net maar op een productie-installatie wordt ingevoed. Gezien de hantering van een jaarlijks vast te stellen forfaitair percentage voor elektriciteit uit afvalverbrandingsinstallaties, is de methodiek van het vaststellen en doorgeven van percentages voor verwerking van niet-zuivere biomassa in afvalverbrandingsinstallaties niet van toepassing.

Ten opzichte van de bestaande situatie in de Uitvoeringsregeling SDE+ wordt de frequentie waarin grootschalige warmteprojecten (groter dan 3 MWth) de meetgegevens aan moeten leveren verhoogd van eens per kwartaal naar eens per maand. Het meetrapport moet nu uiterlijk twee maanden na afloop van de maand waar het meetrapport betrekking op heeft, worden overlegd aan de minister. De reden hiervoor is dat in tegenstelling tot bij de productie van hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbaar gas er bij de productie van hernieuwbare warmte geen netbeheerder betrokken is. Dit zorgt ervoor dat de meetgegevens minder snel bij de minister aankomen. Vanuit de SDE(+)-regeling worden hernieuwbare energie projecten financieel bevoorschot voordat er daadwerkelijk hernieuwbare energie wordt geproduceerd. Er kunnen enkele maanden zitten tussen het bevoorschotten van de producent en het gereedkomen van de definitieve meetgegevens en in deze periode loopt de overheid een financieel risico. Om dit risico in te perken, is het noodzakelijk dat de meetgegevens eerder en vaker worden aangeleverd bij de minister.

Artikel 12

Voor gas geldt een afwijkend regime met betrekking tot het overleggen van de meetrapporten. De producent legt het meetrapport in dat geval over aan zijn netbeheerder. De netbeheerder berekent vervolgens aan de hand van de meetgegevens die zijn opgenomen in het meetrapport (onder andere kubieke meters gas, temperatuur) de calorische waarde van het gas en drukt de hoeveelheid gas uit hernieuwbare bronnen uit in m3(n) aardgasequivalent. De netbeheerder neemt de hoeveelheid m3(n) aardgasequivalent vervolgens op in het meetbericht en stuurt dit naar de minister.

Artikel 13

Het meetrapport met betrekking tot afvalverbrandingsinstallaties moet voldoen aan hetgeen daarover in de AVI-meetvoorwaarden is opgenomen. De producent moet het meetrapport uiterlijk binnen twee maanden na afloop van het kwartaal waarvan de kalendermaand waarop het meetrapport betrekking heeft deel uitmaakt aan de minister overleggen. Door deze tijdsbepaling wordt voorkomen dat meetgegevens te lang blijven ‘hangen’ en dat garanties van oorsprong voor afvalverbrandingsinstallaties daardoor onwenselijk laat worden uitgegeven. Deze periode levert producent, de meetverantwoordelijke en minister voldoende tijd op voor de afhandeling van alle inhoudelijke en procedurele vereisten die het opstellen, goedkeuren en bezien van het meetrapport met zich meebrengen. Het niet of te laat insturen van een meetrapport heeft dus gevolgen voor het gewogen maandelijks rendement voor de volgende maanden en dus ook voor de hoogte van de subsidie gedurende 12 maanden.

Artikel 14

Afvalverbrandingsinstallaties zijn zodanig afwijkend van overige biomassa-installaties, dat een aantal eisen met betrekking tot biomassa-installaties niet toepasbaar is. in artikel 14 is derhalve bepaald dat paragraaf 4 niet van toepassing is op afvalverbrandingsinstallaties en is in paragraaf 5 een aantal eisen opgenomen die alleen van toepassing zijn op afvalverbrandingsinstallaties.

Artikel 15

Als zuivere biomassa in de productie-installatie wordt verwerkt, dient de producent bij zijn verklaring een bewijs te voegen dat hij voor de bepaling van de zuiverheid van de in zijn productie-installatie verwerkte biomassa een daartoe geëigende methode toepast, waarbij hij per partij aan de hand van bemonstering onderzoekt en vaststelt dat het aandeel onvermijdbare kunststoffen niet meer bedraagt dan drie massaprocent (artikel 15, zesde lid). Gaat het om niet-zuivere biomassa, dan voegt de producent bij zijn verklaring een bewijs dat hij voor de bepaling van het biologisch afbreekbare gedeelte van de in zijn productie-installatie verwerkte niet-zuivere biomassa een daartoe geëigende methode toepast, waarbij hij per partij aan de hand van bemonstering onderzoekt en vaststelt wat het biologisch afbreekbare gedeelte is van de niet-zuivere biomassa waaruit de elektriciteit wordt opgewekt. Op grond van artikel 15, derde lid, moet de producent verklaren dat hij door middel van een geëigende methode vaststelt wat het aandeel onvermijdbare kunststoffen is. Een accountant zal hierop jaarlijks een controle uitvoeren (zie artikel 17, derde lid).

De monsterneming, het onderzoek aan de monsters en de berekening van het aandeel onvermijdbare kunststoffen dienen plaats te vinden volgens een daarvoor geëigende methode, dat wil zeggen een methode die met zodanige waarborgen is omkleed, dat redelijkerwijs niet aan de resultaten getwijfeld behoeft te worden. Daarbij kan worden gedacht aan een methode waarbij de werkzaamheden worden uitgevoerd door een daartoe bevoegde onafhankelijke instelling of waarbij de juistheid van de resultaten door een dergelijke instelling bevestigd worden.

Gaat het om uitsluitend naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas, dan verklaart de producent dat alle in zijn productie-installatie verwerkte partijen biomassa zijn aan te merken als naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas. Indien een elektriciteitsproducent kan aantonen dat hij in zijn productie-installatie, afgezien van de in separate stromen verwerkte fossiele brandstoffen, duurzame elektriciteit opwekt door middel van uitsluitend materialen die zijn aan te merken als naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas, is het namelijk niet nodig hem de verplichting op te leggen de verwerkte biomassa per partij te bemonsteren, het aandeel onvermijdbare kunststoffen vast te stellen en de resultaten hiervan administratief vast te leggen. De uitkomst daarvan staat immers bij voorbaat al vast. De juistheid van deze verklaring wordt op een vast moment na afloop van een kalenderjaar op administratieve wijze gecontroleerd door een accountant (zie artikel 17). Dit geldt overigens alleen als alle in de productie-installatie verwerkte materialen – afgezien van separaat verwerkte fossiele brandstoffen – voldoen aan het begrip naar haar aard zuivere biomassa of naar zijn aard zuiver biogas en als er dus géén niet-zuivere biomassa in de productie-installatie verwerkt wordt. Dit is vervat in de regeling door middel van het woord ‘uitsluitend.’

Artikel 16

Teneinde de bewijslast ten aanzien van de geëigende methode te verlichten, is in artikel 16 een vermoeden opgenomen, op grond waarvan deze methode geacht wordt geëigend te zijn als degene die energie opwekt uit zuivere biomassa beschikt over een productcertificaat als bedoeld in de BRL-K 10016. Dit productcertificaat houdt in, dat Kiwa op grond van daartoe ingesteld onderzoek verklaart dat betrokkene de in het certificaat gespecificeerde werkzaamheden uitvoert overeenkomstig de voorschriften die ter zake in de BRL gegeven zijn. Op grond van dit artikel moet het daarbij ten minste gaan om de werkzaamheden voor de bepaling van de biologisch afbreekbare fractie. Volgens de daarop betrekking hebbende bepalingen in de BRL moet de producent per toeleverancier periodiek een karakteriseringsonderzoek naar de samenstelling van de biomassa laten verrichten, dat moet worden uitgevoerd door een daarvoor gekwalificeerde instelling en met toepassing van door Kiwa goedgekeurde methoden. Het karakteriseringsonderzoek moet jaarlijks worden herhaald, en ook indien uit informatie van de toeleverancier blijkt dat de samenstelling van het materiaal gewijzigd is. Indien de producent beschikt over een certificaat waaruit blijkt dat hij zich aan deze voorschriften houdt, behoeft hij geen nader bewijs te leveren dat hij een geëigende methode toepast. Dit heeft tot gevolg dat de biomassa waarvan de producent aan de hand van bemonstering heeft vastgesteld dat het aandeel onvermijdbare kunststoffen minder dan drie massaprocent bedraagt, zonder nader bewijs wordt aangemerkt als zuivere biomassa.

Dit vermoeden geldt ook voor producenten die niet beschikken over een productcertificaat als bedoeld in de BRL, maar een schriftelijk bewijs kunnen overleggen dat zij met betrekking tot de bepaling van de biologisch afbreekbare fractie voldoen aan dezelfde normen als die welke zijn vastgelegd in de BRL. Dit laatste is het geval als de juistheid van de door hen toegepaste methode op dezelfde wijze en onder dezelfde condities wordt bevestigd als onder de werking van de BRL.

Materialen die een behandeling hebben ondergaan, zoals pyrolyse, torrefactie of carbonisatie, veranderen van vorm en eigenschap. Het oorspronkelijke materiaal is dan niet meer herkenbaar. Daarom wordt geëist dat via een geëigende methode wordt aangetoond dat enkel zuivere biomassa is behandeld. De producent moet per gebruikte partij een dergelijk certificaat kunnen overleggen. Om zekerheid te hebben van de oorsprong van iedere partij wordt tevens de eis gesteld dat iedere partij biomassa die is behandeld door middel van een systeem van ‘track and trace’ gevolgd moet kunnen worden. Dat betekent dat deze partijen gedurende het gehele logistieke traject (vanaf de voorbewerking tot bij de elektriciteitscentrale) controleerbaar en gescheiden dienen te worden bewerkt, opgeslagen en vervoerd zonder dat vermenging optreedt met niet gecontroleerde partijen of partijen van andere oorsprong. Indien een partij behandelde biomassa niet voorzien is van een certificaat waar de oorsprong van de biomassa uit blijkt of het certificaat niet voldoet aan de eis van ‘track and trace’, dan wordt deze partij niet als biomassa aangemerkt. De certificerende instantie dient onafhankelijk te zijn van de producent die behandelde biomassa gebruikt en van de partijen die de biomassa behandelen (torrefactie, pyrolyse, carbonisatie). Tevens dient de certificerende instantie volgens kwaliteitsstandaarden te werken. De kwaliteitsstandaarden zelf worden niet in deze regeling opgenomen; er wordt slechts geëist dat zij standaarden hanteren van een instantie die op haar beurt is geaccrediteerd door een accreditatie-organisatie die is aangesloten bij een (van de twee grootste) overkoepelende organisatie. Dit zijn de European co-operation for Accredition (www.european-accreditation.org) of het International Accreditation Forum (www.iaf.nu). Certificerende instanties hoeven dus niet zelf aangesloten te zijn bij een overkoepelende organisatie.

Artikel 17

Om het opstellen van een assurancerapport te vergemakkelijken en om de inhoud van de assurancerapporten te stroomlijnen, zijn er twee controleprotocollen opgesteld: een voor duurzame elektriciteit en warmte uit hernieuwbare energiebronnen (bijlage 5A) en een voor gas uit hernieuwbare energiebronnen (bijlage 3B). Een assurancerapport moet voldoen aan de eisen van dit controloprotocol.

Uit de jaarlijks in te dienen accountantsverklaring dient eenduidig te blijken of de door de producent overeenkomstig artikel 15, derde lid, periodiek meegedeelde gewogen percentages gezien de biomassaverklaring en gezien de administratie van de producent en eventuele andere de accountant ter beschikking staande gegevens, correct zijn. De accountant gaat, na afloop van de het desbetreffende jaar, na welke brandstoffen in de productie-installatie zijn verwerkt, in welke verhouding deze brandstoffen zijn verwerkt en of de verhouding van in de productie-installatie verwerkte brandstoffen (zuivere biomassa, niet-zuivere biomassa en overige brandstoffen) inderdaad kan leiden tot de percentages opgewekte duurzame energie als door de producent opgegeven (derde lid, onderdelen a en b). Dit laatste is af te leiden uit de energiebalans van de desbetreffende productie-installatie. De accountant hanteert hierbij een berekeningswijze die overeenkomt met hetgeen in de BRL of een vergelijkbare methode is opgenomen (vierde lid).

Artikel 18

In artikel 18 wordt vastgesteld dat de minister de hoeveelheid nuttige aangewende warmte in MWh vaststelt. Aan de hand van deze vaststelling wordt uiteindelijk de hoogte van het subsidiebedrag voor de producent bepaald.

Artikel 19

Artikel 19 bepaalt dat jaarlijks een percentage wordt vastgesteld, dat uitdrukt welk gedeelte van de totale hoeveelheid elektriciteit die wordt opgewekt door een afvalverbrandingsinstallatie door middel van niet-zuivere biomassa, duurzame elektriciteit is.

Hierbij wordt uitgegaan van een heterogene samenstelling van de afvalstromen die in de afvalverbrandingsinstallatie worden verwerkt. Een afvalverbrandingsinstallatie kan ook substantieel homogene afvalstromen verwerken. Het aandeel biomassa in homogene afvalstromen kan aanzienlijk afwijken van het percentage dat is vastgesteld voor heterogene afvalstromen. De minister kan dit aan de hand van de rendementsberekeningen constateren. Indien de minister een substantiële afwijking constateert kan hij voor die afvalverbrandingsinstallatie voor de betreffende homogene afvalstoffen een ander percentage aan duurzame elektriciteit vaststellen. Hiermee wordt voorkomen dat teveel MEP-subsidie of SDE(+)- subsidie wordt verstrekt. Tevens is het mogelijk dat er substantiële hoeveelheden fossiele brandstoffen worden verwerkt in de afvalverbrandingsinstallatie. Dit kan invloed hebben op het percentage dat uitdrukt welk gedeelte van de totale hoeveelheid elektriciteit duurzaam is. Ook kan de minister het bovengenoemde percentage voor de betreffende afvalverbandingsinstallatie aanpassen.

Artikel 20

In artikel 20 wordt bepaald op welke wijze het rendement van een afvalverbrandingsinstallatie wordt berekend dat is opgenomen in de meetrapporten. Dit rendement wordt vervolgens door de minister gebruikt om het gewogen maandelijks rendement als bedoeld in vierde lid te berekenen.

In het vierde lid wordt vermeld op welke wijze het gewogen maandelijks rendement dat op de garanties van oorsprong komt te staan wordt berekend. Deze berekening luidt als volgt. Maandelijks wordt het rendement (als bedoeld in het derde lid) bepaald. Vervolgens wordt een gewogen maandelijks rendement bepaald. Dit gewogen maandelijks rendement is bepalend voor de hoogte van de subsidie dat als voorschot voor die maand wordt uitbetaald.

Het rendement dat in de meetrapporten wordt opgenomen, is voor de minister noodzakelijk om het gewogen maandelijks rendement te bepalen. Het gewogen maandelijks rendement is een voortschrijdend gewogen rendement over de betreffende maand en de 11 voorafgaande maanden, waarbij er een weging plaatsvindt op basis van de opgewekte elektriciteit in de betreffende maanden. Deze berekeningswijze is opgenomen in de regeling, om grote fluctuaties in het rendement door het jaar heen te voorkomen. Door het seizoensafhankelijke gebruik van warmte kan het rendement in de zomermaanden dermate laag zijn dat de elektriciteit die in die maanden wordt opgewekt niet in aanmerking zou komen voor subsidie. Door het rendement en de elektriciteitsproductie over een jaar te middelen en te wegen wordt dit voorkomen.

Artikel 21

Artikel 21 lid bepaalt dat garanties van oorsprong voor zowel duurzame elektriciteit, HR-WKK-elektriciteit, gas uit hernieuwbare energiebronnen en warmte uit hernieuwbare energiebronnen altijd meervouden van 1 MWh betreffen. Achterliggende gedachte is hierbij dat, indien kleinere hoeveelheden energie per garantie van oorsprong gehanteerd zouden worden, een onoverzichtelijk systeem met grote aantallen garanties van oorsprong zou ontstaan.

Artikel 22

Het eerste lid van artikel 22 legt eenduidig vast vanaf welk moment de door een productie-installatie opgewekte energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit beschouwd wordt als energie waarvoor garanties van oorsprong kunnen worden verkregen. Dit moment is bepaald op de eerste dag van de kalendermaand waarin de producent zijn verzoek tot vaststelling van de geschiktheid van de productie-installatie voor de opwekking en van de meetinrichting tot meting van duurzame energie bij de netbeheerder heeft ingediend, onder voorwaarde dat de netbeheerder dit verzoek heeft goedgekeurd en mits vanaf dat moment eenduidige en nauwkeurige meetgegevens beschikbaar zijn.

Artikel 23

In artikel 23 is de verhandelbaarheid van garanties van oorsprong geregeld: als een rekeninghouder daarom verzoekt, boekt de minister de garanties van oorsprong over op een andere rekening. Dit geldt overigens niet voor garanties van oorsprong voor niet-netlevering; deze zijn niet verhandelbaar.

De garanties van oorsprong zijn een veelvoud van 1 MWh. Ze bestaan in Nederland uitsluitend in elektronische vorm. Nadat de garanties van oorsprong op een rekening zijn geboekt, zijn ze maximaal een jaar geldig. Dit betekent dat een rekeninghouder (een producent, handelaar of leverancier van energie uit hernieuwbare energiebronnen) de garanties van oorsprong maximaal een jaar kan gebruiken om aan te tonen dat de door hem geleverde energie op duurzame wijze is opgewekt. Iedere producent, handelaar, leverancier of afnemer kan een rekening openen bij de minister. Vervolgens kunnen de garanties van oorsprong ge- en verkocht worden, waarbij de eigenaar van de garanties van oorsprong aan de minister de wens te kennen kan geven deze over te boeken naar de rekening van degene die de garanties van oorsprong heeft gekocht. De hieraan gekoppelde financiële transacties staan verder los van het hier beschreven garanties van oorsprong-systeem. Via de handel zullen de garanties van oorsprong uiteindelijk bij de leveranciers van duurzame energie terecht komen, die deze garanties van oorsprong nodig hebben om aan te tonen dat de door hen verkochte energie duurzaam is.

Artikel 24

In artikel 5, vijfde lid, van de richtlijn 2009/28/EG is bepaald welke gegevens op de garantie van oorsprong hernieuwbare elektriciteit moeten worden vermeld. Artikel 24, eerste lid, van deze regeling strekt ertoe deze bepaling in nationaal recht om te zetten. Voor de inhoud van de garantie van oorsprong hernieuwbare warmte en hernieuwbaar gas wordt aangesloten bij de bepalingen in de richtlijn voor hernieuwbare elektriciteit.

Richtlijn 2012/27/EG stelt ten aanzien van de garanties van oorsprong HR-WKK-elektriciteit een aantal aanvullende voorwaarden. Deze zijn opgenomen in het tweede lid.

Gas uit hernieuwbare energiebronnen kan ook worden ingezet in de transportsector. Om gebruik te kunnen maken van het stimuleringsinstrumentarium voor hernieuwbare transportbrandstoffen, zijn additionele gegevens noodzakelijk op de garantie van oorsprong. Op verzoek van de producent zet de minister deze gegevens op de garantie van oorsprong voor hernieuwbaar gas.

Artikel 25

Uiterlijk binnen één maand na de leveringsmaand moeten de garanties van oorsprong afgeboekt worden van de rekening van de desbetreffende leverancier. Een garantie van oorsprong is het uitsluitende bewijs van productie van duurzame energie en tevens het uitsluitende bewijs van levering. Het is daarmee niet mogelijk andere bewijzen dan garanties van oorsprong voor de duurzaamheid van de geleverde energie te hanteren.

In het tweede lid wordt expliciet gemaakt dat een leverancier over voldoende garanties van oorsprong moet beschikken op zijn rekening bij de minister. Deze garanties van oorsprong kunnen ook zijn afgegeven door bevoegde instanties uit andere lidstaten.

Artikel 26

In dit artikel is aangegeven wanneer garanties van oorsprong hun geldigheid verliezen. Allereerst verliest een garantie van oorsprong, niet zijnde een garantie van oorsprong voor niet-netlevering, haar geldigheid als zij wordt gebruikt bij de levering van energie uit hernieuwbare energiebronnen of HR-WKK-elektriciteit aan de eindafnemer (eerste lid, onderdeel a). Daarnaast vervallen zij uiterlijk 12 maanden na de einddatum van de productie waarvoor de garantie van oorsprong is geboekt.

Garanties van oorsprong voor niet-netlevering zijn niet verhandelbaar. Daarom is voor deze garanties van oorsprong in het tweede lid bepaalt dat zij vervallen zodra ze zijn aangewend voor de verkrijging van de MEP-subsidie of SDE-subsidie of in het geval van garanties van oorsprong hernieuwbaar uit hernieuwbare energiebronnen uiterlijk na het verstrijken van de twaalf maanden na de einddatum van de productie van het gas uit hernieuwbare energiebronnen.

Garanties van oorsprong die worden gebruikt als bewijs in de transportsector, verliezen hun geldigheid na het verstrijken van twaalf maanden na de datum van overboeken van deze garantie van oorsprong op de rekening van de Nederlandse Emissieautoriteit. Na overboeken op de rekening van de Nederlandse Emissieautoriteit zijn deze garanties van oorsprong niet meer verhandelbaar.

Artikel 28

Er kunnen redenen zijn om het aantal garanties van oorsprong te corrigeren. Indien een producent niet-zuivere biomassa als energiebron gebruikt, kan een reden tot correctie gelegen zijn in het percentage dat de producent heeft opgegeven. Indien uit het assurancerapport blijkt dat er een verschil is tussen de door de producent opgegeven percentages en de door de accountant geconstateerde percentages, wordt dit verschil gecompenseerd. Omdat voor die hoeveelheid energie in de praktijk meestal al (teveel of te weinig) garanties van oorsprong zijn toegekend, wordt in de daarop volgende periode gecompenseerd door de desbetreffende hoeveelheid ten onrechte verkregen of niet verkregen garanties van oorsprong af te boeken van respectievelijk bij te boeken op de rekening van de producent (eerste lid). Afboeking van garanties van oorsprong komt in de praktijk neer op het invoeren van negatieve meetwaarden totdat het negatieve verschil volledig gecompenseerd is.

Het is van belang dat bij de accountantscontrole de percentages eenduidig worden vastgesteld. Om dit mogelijk te maken is nodig dat de producent zorgt voor een overzichtelijke administratie. Verder is het van belang dat er sprake is van een sluitende energiebalans, gebaseerd op voldoende onderbouwde normen en juist en volledig vastgestelde meet- en productie-installatiegegevens. Onder een sluitende energiebalans wordt in dit verband verstaan dat er net zoveel energie in de vorm van fossiele brandstoffen, biomassa en dergelijke in de productie-installatie is ingevoerd als eruit komt in de vorm van elektriciteit, warmte of gas. Als het assurancerapport niet voldoet aan de vereisten bedoeld in artikel 17, krijgt de producent vier weken om daar alsnog aan te voldoen. Als het tijdstip van indiening van het (aangepaste) assurancerapport wordt overschreden, geldt een formule die uitwerkt als een ‘staffel’: is het assurancerapport één overschrijdingstijdvak (een dag tot en met een maand) te laat, dan boekt de minister zoveel garanties van oorsprong af als een kalendermaand waard aan opgewekte energie uit hernieuwbare energiebronnen; is de verklaring één tot twee maanden te laat, dan bedraagt de afboeking van garanties van oorsprong twee kalendermaanden, enzovoorts. Het gedeelte EHE/KM in de formule is opgenomen, omdat de periode waarop een assurancerapport betrekking heeft, kan verschillen. Aldus kan de gemiddelde hoeveelheid in één kalendermaand opgewekte energie uit hernieuwbare energiebronnen berekend worden. Deze gemiddelde hoeveelheid wordt vervolgens vermenigvuldigd met het aantal overschrijdingstijdvakken OT en tenslotte gedeeld door de eenheid van garanties van oorsprong (1 MWh). De uitkomst van de formule betreft het aantal garanties van oorsprong dat afgeboekt moet worden (in de praktijk: de hoeveelheid negatieve meetwaarden die ingevoerd moeten worden).

Als het assurancerapport niet voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 17, krijgt de producent eenmalig vier weken om daaraan alsnog te voldoen. Lukt dat niet, dan wordt de volledige hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen die in de afgelopen periode (meestal een jaar) is opgewekt, aangemerkt als niet-hernieuwbaar. Alle – naar dan blijkt ten onrechte – geboekte garanties van oorsprong worden dan afgeboekt van de rekening (derde lid).

Artikel 29

De tarieven dienen ter dekking van de kosten die gepaard gaan met betrekking tot de garanties van oorsprong. De tarieven worden door de minister vastgesteld op basis van een advies van de gemandateerde voor de garanties van oorsprong hernieuwbare elektriciteit, HR-WKK-elektriciteit en warmte en de gemandateerde voor de garanties van oorsprong hernieuwbaar gas. Het advies van de gemandateerden zal gebaseerd zijn op een meerjarenbegroting. De kostenposten die in de tarieven verwerkt worden, staan in artikel 28 aangegeven.

Artikel 30

In artikel 30 wordt een uitzondering gemaakt op de bepaling dat minister de kosten voor het beheer van de rekening bij haar klanten in rekening brengt. De uitzondering betreft producenten die elektriciteit opwekken met een zon-pv installatie waarvoor in 2008, 2009 en 2010 SDE-subsidie kon worden aangevraagd. Voor deze kleine zon-pv installaties, waarbij de producenten meestal particulieren zijn, zijn de jaarlijkse kosten relatief zeer hoog ten opzichte van de jaarlijkse opbrengsten. Om deze reden worden deze producenten vrijgesteld van betaling van de kosten.

Artikel 31

In de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie is een aantal bepalingen opgenomen met betrekking tot het meten van gas en warmte uit hernieuwbare energiebronnen. De onderhavige regeling voorziet in een systematiek met betrekking tot het meten van de opgewekte hoeveelheid energie uit hernieuwbare energiebronnen zodat de specifieke bepalingen uit genoemde regeling kunnen vervallen.

Artikel 32

Producenten die thans over een rekening bij de garantiebeheerinstantatie of Vertogas B.V. beschikken worden op het moment van inwerkingtreding van deze regeling geacht te beschikken over een rekening op grond van deze regeling. Zij hoeven dus geen nieuwe rekening aan te vragen, nieuwe verzoek om vaststelling bij de netbeheerder in te dienen of een nieuw meetprotocol te laten goedkeuren. Garanties van oorsprong die niet voor januari 2015 zijn afgeboekt, worden geacht garanties van oorsprong te zijn die op grond van deze regeling zijn geboekt. Hetzelfde geldt voor certificaten die zijn afgegeven door Vertogas B.V. Dat certificatensysteem wordt vervangen door het systeem van garanties van oorsprong.

Artikel 33

Deze regeling vervangt de Regeling certificaten warmtekrachtkoppeling Elektriciteitswet 1998, de Regeling garanties van oorsprong voor duurzame elektriciteit en de Regeling garanties van oorsprong voor elektriciteit opgewekt in een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling. Genoemde regelingen worden daarom ingetrokken.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven