Onderlinge regeling als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden regelende de samenwerking tussen Nederland, Curaçao en Sint Maarten ten behoeve van het transport van gedetineerden tussen Bonaire, Sint Eustatius en Saba

Nederland, Curaçao en Sint Maarten,

Overwegende, dat het transport van gedetineerden tussen Sint Eustatius en Saba enerzijds en Bonaire anderzijds noodzakelijkerwijs via de landen Sint Maarten en/of Curaçao loopt, waarbij in voorkomende gevallen in die landen moet worden overnacht;

Overwegende, dat wanneer een gedetineerde zich bevindt op het grondgebied van een van de landen, de Minister van Justitie van dat land verantwoordelijk is voor de beveiliging en het welzijn van die gedetineerde;

Gelet op artikel 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden;

Komen het volgende overeen:

Artikel 1 Toepassing van deze regeling

  • 1. Deze regeling is van toepassing op de overplaatsing van personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen op grond van een bevel tot inverzekeringstelling, een bevel tot voorlopige hechtenis of een veroordeling tot een vrijheidsstraf, hierna ook aangeduid als gedetineerden.

  • 2. De toepassing van deze regeling is beperkt tot het transport van gedetineerden waarbij zowel de beginbestemming als de eindbestemming Bonaire, Sint Eustatius of Saba betreffen.

Artikel 2 Kosten

Nederland vergoedt de kosten die voortvloeien uit de toepassing van deze regeling. De landen verlenen elkaar alle medewerking om de uitoefening van de wettelijke verantwoordelijkheden jegens de gedetineerde te kunnen verzekeren.

Artikel 3 Inspanningen van Nederland

Bij toepassing van deze regeling streven de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba ernaar het vervoer van een gedetineerde op één dag te laten plaatsvinden, zodat een overnachting op Curaçao dan wel Sint Maarten niet nodig is.

Artikel 4 Procedure

  • 1. Het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba stelt door tussenkomst van de procureur-generaal de Minister van Justitie van het land dat het transport, bedoeld in artikel 1, aandoet, niet minder dan 5 dagen voorafgaand aan een voorgenomen transport in kennis van dat transport.

  • 2. Deze kennisgeving bevat in ieder geval informatie over:

    • a. de datum waarop het vervoer van de gedetineerde van Bonaire, Sint Eustatius of Saba start, alsmede de overige relevante vluchtgegevens;

    • b. de organisatie die de gedetineerde begeleidt;

    • c. de insluitingsdocumentatie;

    • d. het aantal begeleidende ambtenaren;

    • e. de gegevens van de gedetineerde, waaronder ten minste de identiteitsgegevens en het beveiligingsniveau noodzakelijk voor de eventuele detentieplek.

  • 3. Indien het transport een gedetineerde betreft die geneeskundige verzorging behoeft, wordt tevens informatie verstrekt over de noodzakelijke verzorging van de gedetineerde. Het land waar de gedetineerde verblijft ter overbrugging van de periode tot aan het vervolgtransport voorziet in deze verzorging op de voor deze periode beschikbaar gestelde plek.

  • 4. De kennisgeving, bedoeld in het eerste lid, geschiedt zoveel mogelijk schriftelijk. Indien schriftelijke kennisgeving vooraf niet mogelijk is, volstaat een mondelinge kennisgeving slechts wanneer die onverwijld op schrift wordt gesteld. Een afschrift van de kennisgeving wordt terstond verstrekt aan de beveiligingsorganisaties op de betrokken luchthavens van de landen, de Koninklijke marechaussee en de Immigratiedienst.

Artikel 5 Verantwoordelijkheden

  • 1. Indien een gedetineerde zich bevindt op het grondgebied van één van de landen, is de Minister van Justitie van dat land verantwoordelijk voor de beveiliging en het welzijn van die gedetineerde.

  • 2. Bij het vervoer van gedetineerde mogen, met inachtneming van artikel 37k van de Wet beginselen gevangeniswezen BES, alle dienstige maatregelen, met name vrijheidsbeperkende en andere middelen, met het oog op de veiligheid en het ongestoorde verloop van het vervoer worden toegepast door de begeleidende ambtenaren.

  • 3. Het land dat het transport, bedoeld in artikel 1, aandoet, verzorgt een plaats in een huis van bewaring of politiecel voor de over te brengen gedetineerde, indien in het betreffende land dient te worden overnacht.

  • 4. Enkel in uitzonderlijke situaties kan van het derde lid worden afgeweken. In dergelijke situaties zorgt het land waar dient te worden overnacht, een alternatieve overnachtingsplek waarin het minimale beveiligingsniveau van de gedetineerde kan worden georganiseerd.

Artikel 6 Bescheiden

De begeleidende ambtenaren dragen ervoor zorg dat zij in het land waar de gedetineerde verblijft in elk geval telkens geldige insluitingsdocumentatie van de gedetineerde kunnen overleggen.

Artikel 7 Evaluatie

  • 1. Binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling evalueren de Ministers van Justitie de werking van deze regeling in praktijk.

  • 2. Deze regeling kan in onderlinge overeenstemming worden gewijzigd of naar aanleiding van de evaluatie in onderlinge overeenstemming worden beëindigd.

Artikel 8

Deze onderlinge regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van het publicatiemedium waarin zij wordt geplaatst.

Deze onderlinge regeling zal met de toelichting in de Staatscourant, het Publicatieblad van Curaçao en het Afkondigingsblad van Sint Maarten worden geplaatst.

Voor Nederland: De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten.

Voor Curaçao: De Minister van Justitie, N.G. Navarro.

Voor Sint Maarten: De Minister van Justitie, D.L. Richardson

TOELICHTING

Algemeen

De eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba behoren gezamenlijk tot een jurisdictie. De eilanden delen hun detentiecapaciteit, waarbij het een gegeven is dat veruit het grootste aantal cellen zich op Bonaire bevindt. Saba en Sint Eustatius beschikken vooralsnog niet over een huis van bewaring, zodat voorlopige hechtenis op die eilanden niet kan worden ondergaan. Dit maakt het onvermijdelijk dat in voorkomende gevallen gedetineerden moeten worden vervoerd tussen Saba en Sint Eustatius enerzijds en Bonaire anderzijds.

Tussen Saba en Sint Eustatius enerzijds en Bonaire anderzijds bestaan geen directe vliegverbindingen, waardoor het logistiek niet mogelijk is om deze vervoersbewegingen uit te voeren zonder tussenstop in een ander land. Dat betekent dat het onvermijdelijk is dat een vervoerde gedetineerde enige tijd op het grondgebied van een ander land zal moeten verblijven.

Het verblijf van een gedetineerde in een ander land roept vragen op over de verantwoordelijkheden ten aanzien van de veiligheid en het welzijn van die gedetineerde en van de beveiliging van de maatschappij tijdens zijn verblijf in dat andere land. Deze vragen worden in onderhavige regeling beantwoord. Ook worden regels gegeven met betrekking tot de vergoeding van de kosten die het verblijf van de gedetineerde in een ander land met zich meebrengen.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Toepassing van deze regeling

Met het eerste artikel wordt bepaald dat de regeling enkel van toepassing wordt verklaard op de overplaatsing van personen aan wie rechtens hun vrijheid is ontnomen. Hiervan is sprake wanneer tegen een persoon een bevel tot inverzekeringstelling, een bevel tot voorlopige hechtenis of een veroordeling tot een vrijheidsstraf is afgegeven. In de verdere regeling wordt deze groep aangehaald als gedetineerden. De verwachting is dat de toepassing van deze regeling zich vooral richt op de groep gedetineerden die een bevel tot voorlopige hechtenis hebben of tot een vrijheidsstraf zijn veroordeeld. De toepassing van deze regeling is beperkt tot het transport van gedetineerden tussen de eilanden van Caribisch Nederland, oftewel die eilanden waarbij zowel de beginbestemming als de eindbestemming Bonaire, Sint Eustatius of Saba betreffen.

Artikel 2 Kosten

Ingevolge artikel 2 is het uitgangspunt dat de kosten die voortvloeien uit deze regeling worden vergoed door Nederland. Met deze bepaling wordt geregeld dat geen financiële druk op de eilanden Curaçao en St. Maarten ontstaat met deze regeling. Het vervoer van een gedetineerde wordt namelijk als een primaire aangelegenheid van Nederland gezien.

Artikel 3 Inspanningen van Nederland

Artikel 3 regelt dat Nederland dient te streven naar een vervoersbeweging van de gedetineerde waarin zo min mogelijk beroep wordt gedaan op deze regeling, oftewel waar het vervoer van de gedetineerde op één dag wordt gepland. Hiermee wordt getracht de uitvoeringslasten voor de eilanden Curaçao en St. Maarten te minimaliseren.

Artikel 4 Procedure

Artikel 4 van deze regeling omschrijft de procedure zoals deze gevolgd dient te worden. Het is voor de betrokken landen belangrijk dat zij voldoende informatie hebben om adequaat invulling te geven aan de verantwoordelijkheden die met deze regeling worden bepaald. Daarom dient het openbaar ministerie van Bonaire, Sint Eustatius en Saba de Minister van Justitie van het land dat het transport, bedoeld in artikel 1, aandoet, vooraf in kennis te stellen van ieder voorgenomen transport. Deze kennisgeving verloopt via de Procureur-Generaal van dat betreffende land. Met de kennisgeving wordt in dit artikel om een aantal gegevens gevraagd, zoals de datum, de organisatie die de gedetineerde begeleid, het aantal begeleidende ambtenaren en het beveiligingsniveau noodzakelijk voor de eventuele detentieplek. Daarnaast dient de relevante insluitingsdocumentatie te worden verstuurd.

Wanneer het een medisch transport betreft, dient het land dat door het transport wordt aangedaan, voldoende op de hoogte te zijn om de noodzakelijke verzorging te bewerkstelligen. Hierover wordt tevens informatie verstrekt door het verzendende land. De informatieverstrekking geschiedt zo veel mogelijk schriftelijk. Er zijn echter spoedeisende gevallen denkbaar waarin een schriftelijke kennisgeving niet haalbaar is. In dergelijke gevallen kan een mondelinge kennisgeving, die vervolgens onverwijld op schrift wordt gesteld, voldoen.

De informatie die in deze procedure is beschreven, wordt in ieder geval gedeeld met de beveiligingsorganisaties op de betrokken luchthavens van de landen, de Koninklijke Marechaussee en de Immigratiedienst. Dit zijn organisaties die namelijk bij elk transport enige betrokkenheid kennen.

Artikel 5 Verantwoordelijkheden

Ingevolge artikel 5 is het uitgangspunt dat genoemde verantwoordelijkheden liggen bij het land waarin de gedetineerde zich bevindt. Dit betekent dat wanneer een gedetineerde zich bevindt op het grondgebied van één van de in deze regeling genoemde landen, de Minister van Justitie van dat land verantwoordelijk is voor de beveiliging en het welzijn van die gedetineerde. Onder deze verantwoordelijkheid valt onder meer het verzorgen van een plaats in een huis van bewaring of politiecel voor de overgebrachte gedetineerde, indien in dat betreffende land dient te worden overnacht. Het uitvaardigende land draagt de redelijke kosten die door het ontvangende land worden gemaakt om de gedetineerde te huisvesten. Enkel in uitzonderlijke situaties kan worden afgeweken van de verplichting tot bewaring in een huis van bewaring of politiecel. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn wanneer de detentiecapaciteit in het land waar de overnachting dient plaats te vinden ontoereikend is. In dergelijke situaties dient het land een alternatieve overnachtingsplek te verzorgen waarin het minimale beveiligingsniveau van de gedetineerde kan worden georganiseerd. Op deze manier kan de veiligheid van zowel de persoon als van de maatschappij worden geborgd.

Artikel 6 Bescheiden

Het land waar de gedetineerde verblijft, dient minstens te beschikken over geldige insluitingsdocumentatie van de gedetineerde, en deze documentatie dient te allen tijde door de vervoerende ambtenaren bij hen te worden gedragen. Op deze manier kan de rechtvaardiging van het transport en van de eventuele toepassing van geweldsmiddelen worden aangetoond.

Artikel 7 Evaluatie

De uitvoeringspraktijk zal moeten uitwijzen in hoeverre deze regeling voldoende waarborgen biedt om het transport van gedetineerden tussen de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba via de landen Curaçao en Sint Maarten te laten verlopen. Alhoewel deze regeling is opgemaakt in nauwe samenwerking met de uitvoeringspraktijk, is het denkbaar dat aanpassingen in deze regelgeving de daadwerkelijke uitvoering kunnen vergemakkelijken. Daarom wordt in het zevende artikel bepaald dat deze regeling in onderlinge overeenstemming kan worden gewijzigd of naar aanleiding van de evaluatie in onderlinge overeenstemming worden beëindigd. De evaluatie van de werking van deze regeling in de praktijk dient binnen vijf jaar na inwerkingtreding van deze regeling door de Ministers van Justitie van de landen te worden uitgevoerd.

Voor Nederland: De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten.

Voor Curaçao: De Minister van Justitie, N.G. Navarro.

Voor Sint Maarten: De Minister van Justitie, D.L. Richardson

Naar boven