Besluit van de Minister van Infrastructuur en Milieu van 2 december 2014, nr. IENM/BSK-2014/255126, houdende vaststelling van beleidsregels tot uitvoering van hoofdstuk IIA van de Wegenverkeerswet 1994 (Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 20b, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

§ 1. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1. In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

    bijzondere bromfiets:

    bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder d, van de wet waarvoor een aanvraag voor een aanwijzing op grond van artikel 20b van de wet is ingediend bij de minister;

    reguliere bromfiets:

    bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder a, b en c, van de wet;

    minister:

    Minister van Infrastructuur en Milieu;

    RDW:

    Dienst Wegverkeer;

    Richtlijn 2002/24/EG:

    Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad (PbEG 2002, L 124);

    Richtlijn 2009/139/EG:

    Richtlijn 2009/139/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de voorgeschreven opschriften op twee- of driewielige motorvoertuigen (PbEU 2009, L 322);

    Verordening (EU) nr. 168/2013:

    Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60);

    VIN:

    voertuigidentificatienummer;

    VN/ECE-reglement:

    reglement van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties;

    wet:

    Wegenverkeerswet 1994.

  • 2. De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de Regeling voertuigen zijn van toepassing.

Artikel 2

Wijzigingen van en amendementen op de richtlijnen, verordening en VN/ECE-reglementen1 genoemd in deze beleidsregel gaan voor de toepassing van deze beleidsregel gelden met ingang van de datum waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn of -verordening of het betrokken amendement uitvoering moet zijn gegeven.

§ 2. Aanwijzingsprocedure

Artikel 3

  • 1. Een aanvraag voor een aanwijzing van een bijzondere bromfiets in verband met de toelating tot het Nederlandse verkeer, wordt ingediend bij de minister.

  • 2. De aanvraag wordt per type of per individuele bijzondere bromfiets ingediend.

  • 3. Bij een aanvraag per type verklaart de aanvrager schriftelijk dat alle exemplaren die van dat type op de weg zullen worden gebracht, identiek zijn aan de ingevolge artikel 5, tweede lid, door de RDW beoordeelde bijzondere bromfiets.

Artikel 4

  • 1. De aanvraag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, vermeldt waarom het betreffende motorvoertuig, al dan niet met aanpassingen, niet aan de toelatingseisen voor een reguliere bromfiets kan voldoen.

  • 2. De aanvraag beschrijft op welke wijze het veiligheids- en milieubeschermingsniveau, bedoeld in artikel 11, tweede lid, wordt gewaarborgd.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van een:

    • a. dossier dat door middel van testrapporten aantoont dat:

      • 1°. het veiligheids- en milieubeschermingsniveau, bedoeld in artikel 11, tweede lid, wordt gewaarborgd;

      • 2°. is voldaan aan het bepaalde in:

        • artikel 17, tweede lid, aanhef en onder b;

        • artikel 19;

        • artikel 28, tweede lid, artikel 33, aanhef en onder c, en artikel 40, tenzij de daar bedoelde typegoedkeuringen genoegzaam blijken uit bijvoorbeeld een merkteken;

    • b. volledig ingevuld en ondertekend inlichtingenformulier, opgenomen in bijlage 1 bij deze beleidsregel, alsmede van de in dat inlichtingenformulier genoemde documenten.

Artikel 5

  • 1. De minister kan derden advies vragen in verband met de beoordeling van:

    • a. het dossier, bedoeld in artikel 4, derde lid, aanhef en onder a;

    • b. de algemene toetsingscriteria, bedoeld in paragraaf 3.

  • 2. De minister vraagt de RDW te beoordelen of het betreffende motorvoertuig voldoet aan de technische toetsingscriteria, bedoeld in paragraaf 4.

Artikel 6

  • 1. De aanvrager is bij de fysieke beoordeling van het betreffende motorvoertuig aanwezig.

  • 2. Tijdens de fysieke beoordeling desgevraagd en op aanwijzing van de tester:

    • a. voert de aanvrager noodzakelijke rijtesten zelf uit;

    • b. demonteert de aanvrager onderdelen door middel van door hem meegebracht gereedschap.

Artikel 7

De kosten van beoordeling, onderzoek en testrapporten komen voor rekening van de aanvrager.

Artikel 8

De minister neemt binnen een termijn van acht weken na ontvangst van de aanvraag een besluit.

Artikel 9

Van een besluit tot aanwijzing wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

§ 3. Algemene toetsingscriteria

Artikel 10

De bijzondere bromfiets valt buiten het toepassingsgebied van Richtlijn 2002/24/EG en Verordening (EU) nr. 168/2013.

Artikel 11

  • 1. Toelating van de bijzondere bromfiets stemt overeen met de volgende doeleinden van de wet:

    • a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;

    • b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;

    • c. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade, alsmede de gevolgen voor het milieu;

    • d. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden; en

    • e. het bevorderen van een doelmatig of zuinig energiegebruik.

  • 2. De bijzondere bromfiets kan slechts worden toegelaten, indien een ten minste even hoog veiligheids- en milieubeschermingsniveau wordt gewaarborgd als het geval is bij toelating van een reguliere bromfiets.

Artikel 12

De bijzondere bromfiets is compleet en, in het geval van een aanvraag tot aanwijzing per type, productierijp.

§ 4. Technische toetsingscriteria

Artikel 13

  • 1. De bijzondere bromfiets is voorzien van een VIN dat in het frame, in het chassis of in een vergelijkbare constructie is ingeslagen en goed leesbaar is. Het VIN voldoet aan Richtlijn 2009/139/EG.

  • 2. Indien het VIN is ingeslagen op een plek die bij de technische beoordeling niet direct zichtbaar is, heeft de aanvrager bij de fysieke beoordeling, bedoeld in artikel 6, eerste lid, adequaat gereedschap voor handen om de onderdelen die het zicht op het VIN belemmeren, te verwijderen.

Artikel 14

  • 1. De langs- en dwarsliggers en chassisversterkingsdelen van het chassisraam, dan wel de daarvoor in de plaats tredende delen van de mee- of zelfdragende carrosserie:

    • a. vertonen geen breuken of scheuren;

    • b. zijn niet zodanig bevestigd, vervormd of door corrosie aangetast, dat de stijfheid en de sterkte van het chassisraam of van de mee- of zelfdragende carrosserie in gevaar worden gebracht dan wel dat het weggedrag van de bijzondere bromfiets nadelig wordt beïnvloed.

  • 2. Indien sprake is van corrosie, zijn de afdelingen 1, 2 en 3 van titel 2 van hoofdstuk 1 van bijlage VIII bij de Regeling voertuigen van toepassing.

  • 3. Indien de bijzondere bromfiets is opgebouwd uit een frame met een voor- of achtervork, mag dat frame met die voor- of achtervork:

    • a. geen breuken of scheuren vertonen;

    • b. niet zijn doorgeroest; en

    • c. niet zodanig zijn vervormd dat de stijfheid en de sterkte ervan in gevaar worden gebracht.

  • 4. De onderdelen die deel uitmaken van het frame of van de zelfdragende constructie, zijn deugdelijk bevestigd.

  • 5. De bovenbouw van de bijzondere bromfiets is deugdelijk op het frame dan wel het onderstel bevestigd.

Artikel 15

De bijzondere bromfiets is:

  • a. niet langer dan 2,00 m;

  • b. niet breder dan 1,10 m;

  • c. niet hoger dan 2,00 m.

Artikel 16

  • 1. De bijzondere bromfiets heeft een door de constructie bepaalde snelheid van niet meer dan 25 km/h.

  • 2. De bijzondere bromfiets is niet voorzien van een voorziening met het kennelijke doel de controle op de constructiesnelheid te bemoeilijken of te beïnvloeden.

Artikel 17

  • 1. Een bijzondere bromfiets voorzien van een verbrandingsmotor, heeft een cilinderinhoud van niet meer dan 50 cm³.

  • 2. Een bijzondere bromfiets voorzien van een elektromotor:

    • a. heeft een nominaal continu maximumvermogen van niet meer dan 4 kW;

    • b. is voor wat betreft de invloed van elektromagnetische stralen getest volgens VN/ECE-reglement nr. 10.

Artikel 18

  • 1. Alle onderdelen van de brandstofsystemen zijn veilig en deugdelijk bevestigd.

  • 2. De aanwezige brandstofsystemen vertonen geen lekkage.

  • 3. De vulopening van een brandstofreservoir is afgesloten met een passende tankdop.

  • 4. De onderdelen van de elektrische aandrijflijn van een elektrisch aangedreven of hybride elektrische bijzondere bromfiets zijn:

    • a. deugdelijk;

    • b. deugdelijk bevestigd;

    • c. niet beschadigd;

    • d. vrij van lekkage;

    • e. goed afgeschermd, met uitzondering van de kabelset; en

    • f. goed geïsoleerd.

Artikel 19

Een bijzondere bromfiets voorzien van een installatie voor Liquid Petroleum Gas (LPG), Liquid Natural Gas (LNG) of Compressed Natural Gas (CNG), voldoet onderscheidenlijk aan de VN/ECE-reglementen nr. 67 (LPG), dan wel nr. 110 (CNG), en aan nr. 115 (LPG en CNG) zoals geldend op het moment van de technische beoordeling, alsmede aan artikel 5.6.10, tweede tot en met achtste lid (LPG), dan wel artikel 5.6.10a, tweede tot en met negende lid (CNG), van de Regeling voertuigen.

Artikel 20

  • 1. Een bijzondere bromfiets voorzien van een verbrandingsmotor, is uitgerust met een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte, met uitzondering van de afwateringsgaatjes, gasdicht is.

  • 2. Het uitlaatsysteem is deugdelijk bevestigd.

  • 3. De bijzondere bromfiets produceert in de nabijheid van de uitmonding van het uitlaatsysteem geen hoger geluidsniveau dan 90 dB(A). Hierbij zijn de artikelen 36, 37 en 38 van bijlage VIII van de Regeling voertuigen van toepassing.

Artikel 21

  • 1. De accu’s zijn deugdelijk bevestigd.

  • 2. De elektrische bedrading is deugdelijk bevestigd en goed geïsoleerd.

  • 3. De motor is deugdelijk bevestigd.

  • 4. De motorsteunen zijn niet in ernstige mate beschadigd, de rubbers zijn niet doorgescheurd en de vulkanisatie is niet geheel losgeraakt.

Artikel 22

  • 1. De snelheid van de bijzondere bromfiets is op eenvoudige en doeltreffende wijze regelbaar.

  • 2. Bij optrekken, afremmen of snelheidsvermindering komen de wielen niet los van de ondergrond en maakt de bijzondere bromfiets geen zijwaartse beweging.

  • 3. De bijzondere bromfiets komt niet in beweging zonder dat deze wordt bediend dan wel het contact aanstaat.

Artikel 23

  • 1. De voor de transmissie noodzakelijke onderdelen zijn deugdelijk bevestigd.

  • 2. De stofhoezen van de aandrijfassen zijn deugdelijk bevestigd en zijn niet zodanig beschadigd dat die hoezen niet meer afdichten.

Artikel 24

  • 1. De assen zijn deugdelijk bevestigd en vertonen geen breuken of scheuren.

  • 2. De assen zijn niet zodanig vervormd dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

  • 3. De assen zijn niet zodanig bevestigd, beschadigd of vervormd dat het weggedrag nadelig wordt beïnvloed.

  • 4. De assen zijn niet zodanig door corrosie aangetast, dat de sterkte ervan in gevaar wordt gebracht.

Artikel 25

  • 1. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels zijn deugdelijk bevestigd.

  • 2. De stofhoezen van fuseekogels zijn deugdelijk bevestigd en niet zodanig beschadigd dat die hoezen niet meer afdichten.

  • 3. De fuseepennen, -lageringen, -bussen en -kogels, alsmede de draaipunten van een volledig onafhankelijke wielophanging, vertonen niet te veel speling. Hierbij zijn de artikelen 46, 47 en 48 van bijlage VIII bij de Regeling voertuigen van toepassing.

  • 4. Indien een gedeelte van de binnenkant van het fuseekogelhuis en de fuseekogel zichtbaar is doordat de hoes is beschadigd of ontbreekt, vertoont dit gedeelte geen corrosie.

Artikel 26

De wiellagers vertonen niet te veel speling. Hierbij is artikel 49 van bijlage VIII bij de Regeling voertuigen van toepassing.

Artikel 27

  • 1. De wielen, alsmede de onderdelen daarvan, vertonen geen breuken, scheuren ernstige corrosie of ernstige vervorming.

  • 2. De wielen en velgen zijn met alle daarvoor bestemde bevestigingsmiddelen deugdelijk bevestigd.

Artikel 28

  • 1. De wielen zijn voorzien van luchtbanden.

  • 2. De luchtbanden, bedoeld in het eerste lid, zijn van een type dat is goedgekeurd volgens VN/ECE-reglement nr. 75.

  • 3. Het karkas van de luchtbanden is niet zichtbaar.

  • 4. Het loopvlak van de luchtbanden bevat geen metalen elementen die tijdens het rijden daarbuiten kunnen uitsteken.

  • 5. De luchtbanden zijn over de gehele omtrek en breedte van het loopvlak voorzien van profilering.

  • 6. De wielen en luchtbanden lopen niet aan.

Artikel 29

Indien de bijzondere bromfiets is voorzien van een veersysteem, is dat veersysteem goed werkend, vertonen de onderdelen daarvan geen breuken of scheuren en zijn die onderdelen niet door corrosie aangetast.

Artikel 30

  • 1. De bijzondere bromfiets is voorzien van een goed werkende stuurinrichting of een goed werkend besturingssysteem.

  • 2. De stofhoezen zijn niet zodanig beschadigd dat die hoezen niet meer afdichten.

  • 3. De koppelingen en verbindingen zijn spelingsvrij.

  • 4. De voor overbrenging van de stuurkrachten noodzakelijke onderdelen zijn deugdelijk bevestigd.

  • 5. De bediening van de stuurinrichting onderscheidenlijk het besturingssysteem, alsmede de koppelingen, worden door geen enkel onderdeel van de bijzondere bromfiets belemmerd.

Artikel 31

  • 1. De bijzondere bromfiets is voorzien van een van een goed werkend remsysteem waarvan de remvertraging ten minste 4,0 m/s² bedraagt.

  • 2. De onderdelen van het remsysteem, bedoeld in het eerste lid:

    • a. zijn deugdelijk bevestigd;

    • b. lopen niet aan;

    • c. schuren niet langs voertuigdelen; en

    • d. zijn niet door corrosie aangetast.

  • 3. De remhendel of het rempedaal maakt geen zodanige slag dat deze tot een aanslag kan worden ingedrukt of ingetrapt.

  • 4. Remmen van wielen op één as worden door dezelfde remhendel of hetzelfde rempedaal bediend.

  • 5. Van een bijzondere bromfiets op meer dan twee wielen, kan één van de remmen in aangezette toestand worden vastgezet, tenzij een afzonderlijke vastzetinrichting aanwezig is.

  • 6. De remkabels zijn niet gerafeld en goed gangbaar.

  • 7. De bediening van het remsysteem wordt door geen enkel onderdeel van de bijzondere bromfiets belemmerd.

  • 8. Indien de bijzondere bromfiets is voorzien van een hydraulisch remsysteem, bevindt het remvloeistofniveau zich niet onder het minimum.

Artikel 32

Windschermen, stroomlijnkappen en permanent aangebrachte inrichtingen om lading mee te vervoeren, zijn deugdelijk bevestigd.

Artikel 33

Indien de bijzondere bromfiets is voorzien van een carrosserie:

  • a. hebben de deuren of kappen die toegang geven tot de personenruimte een deugdelijke sluiting, welke sluiting wordt gewaarborgd door goed werkende sloten en scharnieren;

  • b. kunnen de deuren en kappen, bedoeld onder a, op normale wijze vanaf zowel de binnen- als de buitenzijde van het voertuig worden geopend;

  • c. is deze voorzien van een deugdelijk bevestigde linkerbuitenspiegel van een type dat is goedgekeurd volgens VN/ECE-reglement nr. 81, waarvan het glas geen verschijnselen van breuk vertoont en niet is verweerd;

  • d. mag deze zijn voorzien van een deugdelijk bevestigde rechterbuitenspiegel;

  • e. is deze voorzien van een deugdelijk bevestigde achteruitkijkspiegel waarvan het glas geen verschijnselen van breuk vertoont, indien zicht naar achteren mogelijk is.

Artikel 34

Indien de bijzondere bromfiets is voorzien van een carrosserie met ramen:

  • a. vertonen die ramen geen beschadigingen of verkleuringen;

  • b. zijn die ramen niet voorzien van onnodige voorwerpen die het uitzicht van de bestuurder belemmeren;

  • c. is de lichtdoorlatendheid van die ruiten niet minder dan 55%; en

  • d. is de voorruit voorzien van een goed werkende:

    • 1°. ruitenwisserinstallatie die bij inschakeling de bestuurder voldoende uitzicht geeft;

    • 2°. ruitensproeierinstallatie; en

    • 3°. ontwasemings- en ontdooiingsinstallatie, indien het een gesloten carrosserie betreft.

Artikel 35

De bijzondere bromfiets heeft geen scherpe delen die in geval van botsing gevaar voor lichamelijk letsel voor andere weggebruikers kunnen opleveren.

Artikel 36

  • 1. De bijzondere bromfiets is voorzien van:

    • a. rode opvallende retroreflecterende lijnmarkering of één of twee rode retroreflectoren, aangebracht aan de achterzijde van het voertuig op een hoogte van minimaal 0,15 m en maximaal 0,90 m;

    • b. witte of gele opvallende retroreflecterende markering of één of twee ambergele zijretroreflectoren, aangebracht aan de zijkant van het voertuig.

Artikel 37

De bijzondere bromfiets zonder carrosserie mag zijn voorzien en de bijzondere bromfiets met carrosserie is voorzien van:

  • a. één of twee lichten aan de voorzijde van het voertuig;

  • b. één of twee achterlichten;

  • c. één of twee remlichten;

  • d. twee richtingaanwijzers aan de voorzijde en twee richtingaanwijzers aan de achterzijde van het voertuig; en

  • e. één of twee witte retroreflectoren aan de voorzijde van het voertuig.

Artikel 38

  • 1. Het licht aan de voorzijde straalt niet anders dan wit of geel.

  • 2. Het achterlicht en het remlicht stralen niet anders dan rood.

  • 3. De richtingaanwijzers stralen niet anders dan ambergeel.

Artikel 39

  • 1. De bijzondere bromfiets is niet voorzien van verblindende lichten.

  • 2. De bijzondere bromfiets is, met uitzondering van de richtingaanwijzers, niet voorzien van knipperende lichten.

Artikel 40

  • 1. De retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 36 en 37, aanhef en onder e, zijn van een type dat is goedgekeurd volgens VN/ECE-reglement nr. 3.

  • 2. De verlichting, bedoeld in artikel 37, aanhef en onder a tot en met d, is van een type dat is goedgekeurd volgens de VN/ECE-reglementen nr. 50 dan wel nr. 56.

Artikel 41

  • 1. De retroreflecterende voorzieningen, bedoeld in de artikelen 36 en 37, aanhef en onder e, zijn deugdelijk aan de bijzondere bromfiets bevestigd.

  • 2. De verlichting, bedoeld in artikel 37, aanhef en onder a tot en met d, is deugdelijk aan de bijzondere bromfiets bevestigd.

Artikel 42

De bijzondere bromfiets is niet voorzien van meer retroreflecterende voorzieningen en lichten dan op grond van de artikelen 36 en 37 is voorgeschreven of toegestaan.

Artikel 43

  • 1. De bijzondere bromfiets is voorzien van een goed werkende bel of van een goed werkende hoorn met vaste toonhoogte.

  • 2. De bijzondere bromfiets mag zijn voorzien van een geluidssignaalinrichting die er toe strekt ongeoorloofd gebruik of diefstal van het voertuig te voorkomen.

  • 3. Een hybride elektrische of elektrische bijzondere bromfiets mag zijn voorzien van een akoestisch voertuigwaarschuwingssysteem.

  • 4. De bijzondere bromfiets is niet voorzien van andere geluidssignaalinrichtingen dan die bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

Artikel 44

Indien de bijzondere bromfiets is voorzien van een inrichting tot het koppelen van een aanhangwagen, is deze inrichting deugdelijk bevestigd, niet gescheurd, gebroken of vervormd en niet in ernstige mate door corrosie aangetast.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 45

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen.

Artikel 46

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, namens deze, de directeur-generaal Bereikbaarheid, L.M.C. Ongering

BIJLAGE 1: INLICHTINGENFORMULIER

Inlichtingenformulier betreffende de aanvraag van een door de Minister van Infrastructuur en Milieu aan te wijzen bromfiets als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, onder d, van de Wegenverkeerswet 1994

  • a) Ten aanzien van het bepaalde in artikel 4, eerste lid, van de Beleidsregel aanwijzing bijzondere bromfietsen (hierna: Beleidsregel):

    De ondertekenaar van de aanvraag is van mening dat voor het voertuig waarvoor de aanvraag wordt ingediend, geen (type)goedkeuring op grond van Richtlijn 2002/24/EG2 dan wel Verordening (EU) nr. 168/20133 kan worden afgegeven, omdat:

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

  • b) Ten aanzien van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, juncto derde lid, aanhef en onder a, onderdeel 1°, van de Beleidsregel:

    De ondertekenaar van de aanvraag is voorts van mening dat het bij de aanvraag gevoegde dossier aantoont dat een ten minste even hoog veiligheids- en milieubeschermingsniveau wordt gewaarborgd als het geval is bij toelating van een reguliere bromfiets, omdat:

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

    ...............

De ondertekenaar van de aanvraag vraagt de minister het aangeboden voertuig individueel / per type4 aan te wijzen.

[Bij een aanvraag per type] De ondertekenaar van de aanvraag verklaart dat alle exemplaren die van het aan te wijzen type op de weg zullen worden gebracht, identiek zijn aan het door de RDW te beoordelen voertuig.

De volgende gegevens over het voertuig waarvoor de aanwijzing wordt aangevraagd, worden door de aanvrager in tweevoud verstrekt.

Daar waar foto’s zijn vereist, zijn deze voldoende gedetailleerd.

1.

Algemene gegevens

1.1.

Merk:

1.2.

Type:

1.3.

VIN:

1.4.

Handelsbenaming(en) (indien van toepassing):

1.5.

Naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de fabrikant:

1.5.1.

Naam, adres, telefoonnummer en e-mailadres van de eventuele gevolmachtigde van de fabrikant:

 

2.

Algemene constructie van het voertuig

2.1.

Foto's en/of tekeningen van een representatief voertuig:

2.2.

Wielbasis:

2.3.

Aantal assen en wielen:

2.4.

Plaats en opstelling van de motor:

2.5.

Aantal zitplaatsen:

 

3.

Massa's (in kg) en afmetingen

3.1.

Ledige massa:

3.2.

Technisch toelaatbare maximummassa volgens opgave van de fabrikant:

3.3.

Lengte:

breedte:

hoogte:

 

4.

Motor

4.1.

Fabrikant:

4.2.

Merk:

4.2.1.

Type (zoals op de motor vermeld, of andere identificatiemiddelen):

4.2.2.

Plaatsing van het motornummer (in voorkomend geval):

4.3.

Motor met elektrische / compressie-ontsteking: (¹)

4.3.1.

Specifieke gegevens over de motor

4.3.1.1.

Werkingsprincipe: elektrische ontsteking / compressie-ontsteking, viertakt / tweetakt (¹)

4.3.1.2.

Aantal, opstelling en ontstekingsvolgorde van de cilinders:

4.3.1.3.

Cilinderinhoud: .................... cm³ (g)

4.3.1.4.

Nettomaximumvermogen: .................... kW bij .................... minG¹

4.3.1.5.

Nettomaximumkoppel: .................... Nm bij .................... minG¹

4.3.2.

Brandstof: diesel / benzine / mengsmering / LPG / andere (¹)

4.3.3.

Brandstofreservoir:

4.3.3.1.

Maximale inhoud:

4.3.4.

Uitlaatsysteem:

4.3.4.1.

Tekening van het volledige uitlaatsysteem:

4.3.5.

Voorzieningen tegen luchtverontreiniging:

4.3.5.1.

Additionele anti-verontreinigingsinrichtingen (indien aanwezig en niet onder een ander hoofdstuk vallend):

4.3.5.2.1.

Katalysator: ja / neen (¹):

4.3.5.2.2.

Aantal katalysatoren en elementen:

4.4.

Elektrische aandrijfmotor:

4.4.1.

Type (wikkeling, bekrachtiging):

4.4.1.1.

Maximaal continu vermogen (k): .................... kW

4.4.1.2.

Bedrijfsspanning: .................... volt

4.4.2.

Accu:

4.4.2.1.

Aantal cellen:

4.4.2.2.

Massa: .................... kg

4.4.2.3.

Capaciteit: .................... Ah (ampère-uur)

4.4.2.4.

Plaats: ...................

4.5.

Andere motoren of combinaties daarvan (specifieke gegevens over de onderdelen van dergelijke motoren):

 

5.

Overbrenging

5.1.

Maximumsnelheid van het voertuig en versnelling waarin deze wordt bereikt (in km/h):

5.2.

Snelheidsmeter:

5.2.1.

Merk(en):

5.2.2.

Type(s):

 

6.

Ophanging

6.1.

Standaard gemonteerde banden (categorie, afmetingen en maximale belasting) en velgen:

6.1.2.

Door de fabrikant aanbevolen bandenspanning: .................... kPa

6.1.3.

Combinatie(s) van banden en velgen:

6.2.

Symbool voor de laagste snelheidscategorie die overeenkomt met de theoretische maximumsnelheid van het voertuig:

6.3.

Laagste belastingsindex die overeenkomt met de maximumbelasting op elke band:

 

7.

Stuurinrichting

7.1.

Mechanisme en bediening:

7.1.1.

Soort mechanisme:

7.1.2.

Korte beschrijving van de eventuele elektrische en/of elektronische onderdelen van de besturing:

 

8.

Reminrichting

8.1.

Schema van de reminrichting:

8.2.

Voor- en achterrem: schijven / trommels: (¹)

8.2.1.

Merk(en):

8.2.2.

Type(n):

8.2.3.

Remhandels / -pedalen: (¹)

8.2.4.

Remvloeistofreservoir(s) (indien van toepassing):

8.3.

Andere inrichtingen (indien van toepassing): tekening en beschrijving:

8.4.

Korte beschrijving van de eventuele elektrische en/of elektronische onderdelen van de reminrichting:

 

9.

Carrosserie

9.1.

Carrosserietype:

9.2.

Aantal deuren:

9.3.

Aantal spiegels:

9.4.

Aantal ruitenwissers:

9.5.

Type ruitensproeierinstallatie:

9.6.

Type ontwasemings- en ontdooiingsinstallatie:

 

10.

Lichten en retroreflecterende voorzieningen

10.1.

Tabel retroreflectoren:

Naam:

Merk:

Type:

Aantal / Kleur:

Typegoedkeurnummer:

Retroreflector

achterzijde:

       

Retroreflector

zijkant:

       

Retroreflector

voorzijde

(geen verplichte retroreflector):

       

10.2.

Aantal koplampen:

10.3.

Aantal achterlichten:

10.4.

Aantal richtingaanwijzers voorzijde:

10.5.

Aantal richtingaanwijzers achterzijde:

   

11.

Uitrusting

11.1.

Koppelinrichting (in voorkomend geval):

11.1.1.

Type(n): haak / ring / andere (¹)

11.1.2.

Foto’s en/of tekeningen die de positie en de constructie van de koppelinrichting tonen:

11.2.

Plaatsing en identificatie van de bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters:

11.2.1.

Foto’s en/of tekeningen van de plaatsing van symbolen, bedieningsorganen, verklikkerlichten en meters:

11.3.

Voorgeschreven opschriften:

11.3.1.

Foto’s en/of tekeningen van het chassisnummer (met afmetingen):

11.4.

Beveiligingsinrichting tegen gebruik van het voertuig door onbevoegden:

11.4.1.

Type:

11.4.2.

Korte beschrijving:

11.5.

Geluidssignaalinrichting:

(¹) S.v.p. doorhalen wat niet van toepassing is.

Ondergetekende verklaart dat al deze bij de aanvraag behorende gegevens naar waarheid zijn ingevuld en dat het voertuig volledig conform die gegevens ter keuring bij de RDW zal worden aangeboden.

 

Plaats:

Datum:

   

Naam:

Handtekening

TOELICHTING

1. Algemeen

Sinds 1 januari 2011 kan de Minister van Infrastructuur en Milieu (hierna: de minister) op grond van artikel 20b van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: Wvw 1994) motorvoertuigen aanwijzen voor toelating tot het Nederlandse verkeer op de weg.

Deze alternatieve toelatingsprocedure voor innovatieve bromfietsachtige is ingesteld op verzoek van de Tweede Kamer naar aanleiding van de introductie van de Segway. De procedure ziet op motorvoertuigen als bedoeld in artikel 20b van de Wvw 1994 die, zoals de Segway, buiten de werkingssfeer van het communautaire systeem voor de goedkeuring van motorvoertuigen vallen. Voor twee- en driewielers en lichte vierwielers wordt het juridisch kader voor de toelating gevormd door Richtlijn 2002/24/EG en Verordening (EU) nr. 168/2013.5 Met de aanwijzingsprocedure is mogelijk gemaakt dat deze bijzondere bromfietsen toch worden toegelaten tot de Nederlandse openbare weg, ondanks dat zij niet zijn goedgekeurd voor toelating tot de weg door de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW) op grond van hoofdstuk 3 van de Wvw 1994.

De Wvw 1994, in het bijzonder artikel 20b, vormt het wettelijke kader voor de aanwijzingsprocedure voor bijzondere bromfietsen. Tevens is de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing, omdat een aanwijzing voor toelating tot het verkeer door de minister een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, in welk kader de gebruikelijke bestuursrechtelijke rechtsmiddelen (primair: bezwaar) open staan.

Deze beleidsregel strekt ertoe duidelijkheid te scheppen over de wijze waarop de minister invulling geeft aan de discretionaire aanwijzingsbevoegdheid in individuele gevallen. Deze beleidsregel schetst de hoofdlijnen van de procedure en geeft inzicht in de criteria waaraan wordt getoetst of het betreffende motorvoertuig geschikt is voor toelating tot het verkeer.

2. Administratieve lasten

Deze beleidsregel leidt niet tot een verhoging van de inhoudelijke nalevingskosten of administratieve lasten voor burgers en bedrijven. Aanvragers betalen de RDW tegen een door de RDW vastgesteld uurtarief voor het uitvoeren van de technische beoordeling. De grondslag voor deze beoordeling en dit tarief zijn opgenomen in de Regeling taken Dienst Wegverkeer.

3. Artikelsgewijs

§ 2. Aanwijzingsprocedure

Na de begripsbepalingen (paragraaf 1) wordt in paragraaf 2 de aanwijzingsprocedure beschreven. De aanvraag – die per type of per individueel voertuig kan worden ingediend – kan worden gericht aan het ministerie van Infrastructuur en Milieu, t.a.v. afdelingshoofd Verkeersveiligheid, Postbus 20901, 2500 EX, Den Haag. De aanvraag dient vergezeld te gaan van een dossier van testrapporten die onder meer aantonen dat een ten minste even hoog veiligheids- en milieubeschermingsniveau wordt gewaarborgd als het geval is bij toelating van een reguliere bromfiets (artikel 4, derde lid, aanhef en onder a, onderdeel 1°), alsmede van een volledig ingevuld inlichtingenformulier (bijlage 1) en daarbij horende documenten (artikel 4, derde lid, aanhef en onder b). Indien de aanvraag aan deze voorwaarden voldoet, wordt getoetst of het motorvoertuig waarvoor een aanvraag is ingediend binnen het toepassingsgebied van de ministeriële aanwijzingsbevoegdheid valt en aan de algemene toetsingscriteria in paragraaf 3 voldoet. De minister kan besluiten daarover, alsmede over vorenbedoelde testrapporten, (niet-bindend) advies van derden in te winnen, bijvoorbeeld over het veiligheids- en milieubeschermingsniveau van het betreffende motorvoertuig (artikel 5, eerste lid).

Vervolgens vraagt de minister de RDW te beoordelen of het betreffende motorvoertuig aan de technische toetsingscriteria in paragraaf 4 voldoet (artikel 5, tweede lid). De kosten van onder andere deze technische beoordeling komen, ongeacht of de beoordeling leidt tot een aanwijzing of een afwijzing, voor rekening van de aanvrager (artikel 7). Hierbij geldt het op dat moment geldende uurtarief, waarvan de grondslag is opgenomen in de Regeling tarieven Dienst Wegverkeer. Indien bij de technische beoordeling een gebrek is geconstateerd dat eenvoudig hersteld kan worden, kan de aanvraag worden aangehouden. Alsdan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld het gebrek binnen een bepaalde, redelijke termijn te herstellen. De kosten van een herbeoordeling komen op basis van vorenbedoeld uurtarief wederom voor rekening van de aanvrager.

Indien de minister besluit het betreffende motorvoertuig aan te wijzen voor toelating tot het verkeer, wordt van dat besluit mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant (artikel 9).

§ 3. Algemene toetsingscriteria

In paragraaf 3 is beschreven aan de hand van welke algemene criteria de minister beoordeelt of het betreffende motorvoertuig geschikt is voor toelating tot het verkeer op de weg.

Motorvoertuigen waarvoor op grond van Europese regelgeving goedkeuring is vereist, kunnen niet worden aangewezen door de minister. Dit is bepaald in artikel 20b, eerste lid, onderdeel b, van de Wvw 1994. Dit betekent dat het betreffende motorvoertuig niet binnen het toepassingsgebied van artikel 1 van Richtlijn 2002/24/EG en artikel 2 van Verordening (EU) nr. 168/2013 mag vallen (artikel 10).

Tevens beoordeelt de minister of toelating van het betreffende motorvoertuig overeenstemt met de in artikel 20b, eerste lid, onderdeel a, van de Wvw 1994 bedoelde doeleinden van die wet, die met name zijn gelegen op het terrein van verkeersveiligheid en milieu (artikel 11, eerste lid). De bijzondere bromfiets kan slechts worden toegelaten, indien een ten minste even hoog veiligheids- en milieubeschermingsniveau wordt gewaarborgd als het geval is bij toelating van een reguliere bromfiets (artikel 11, tweede lid). Deze eis is geënt op de artikelen inzake te verlenen ontheffingen ten aanzien van nieuwe technologieën in de te onderscheiden bindende EU-rechtshandelingen op het gebied van de goedkeuring van motorvoertuigen (zie bijvoorbeeld artikel 40 van Verordening (EU) nr. 168/2013).

Het motorvoertuig waarvoor een aanvraag is ingediend, dient volledig afgebouwd te zijn en, in het geval van een aanvraag tot aanwijzing per type, productierijp (artikel 12).

§ 4. Technische toetsingscriteria

In paragraaf 4 staan de technische criteria vermeld volgens welke de minister toetst of het betreffende motorvoertuig geschikt is voor toelating tot het verkeer op de weg (artikelen 13 tot en met 44). Deze toetsingscriteria komen grotendeels overeen met de permanente eisen voor bijzondere bromfietsen in hoofdstuk 5, afdeling 6, paragraaf 13 (artikelen 5.6.72 tot en met 5.6.99) van de Regeling voertuigen.

Op enkele terreinen is het noodzakelijk om strengere eisen te stellen bij de toelating tot het verkeer in vergelijking met vorenbedoelde permanente eisen. In verband met de verkeersveiligheid dienen bijvoorbeeld een eventuele LPG-, LNG-, of CNG-installaties (artikel 19), retroreflecterende voorzieningen en verlichting (artikel 40, eerste respectievelijk tweede lid) te voldoen aan de geldende Europese of internationale goedkeuringseisen voor deze voertuigonderdelen. Bij de reguliere goedkeuring voor toelating tot het verkeer gelden voor alle voertuigonderdelen specifieke, geharmoniseerde toelatingseisen. De alternatieve toelatingsprocedure van artikel 20b van de Wvw 1994 is echter juist bedoeld om de toelating mogelijk te maken voor voertuigen die vanwege hun kenmerken niet kunnen voldoen aan alle reguliere toelatingseisen. Om die reden is de verwijzing naar Europese en internationale eisen beperkt gehouden tot onderdelen die van essentieel belang zijn voor veilig gebruik van motorvoertuigen op de weg.

Een belangrijk vereiste is bovendien dat op het betreffende motorvoertuig een uniek en geldig voertuigidentificatienummer (hierna: VIN) is ingeslagen (artikel 13). Ook het VIN moet overeenkomstig de Europese richtlijn op dit gebied zijn vormgegeven. Een aanvraag betreffende een motorvoertuig dat zonder VIN ter beoordeling aan de RDW wordt aangeboden, wordt niet in behandeling genomen. De kosten voor het verkrijgen van een World Manufacturer Identifier (WMI) die een fabrikant nodig heeft om een uniek en geldig VIN samen te kunnen stellen, komen voor rekening van de aanvrager (vergelijk het bepaalde in artikel 7).

De permanente eisen voor bijzondere bromfietsen zijn reeds gemeld aan de Europese Commissie op 20 juni 2011, en wel ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1998, L 204; notificatienummer 2011/0292/NL). Daar waar in deze beleidsregel wordt verwezen naar Europese of internationale eisen, komen deze eisen overeen met de eisen die in de reguliere toelatingsprocedure worden gesteld. Er is aldus geen sprake van nieuwe, of strengere technische eisen bij de toelating. Om die reden kan notificatie van de toetsingscriteria in deze beleidsregel achterwege blijven.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, namens deze, de directeur-generaal Bereikbaarheid, L.M.C. Ongering


X Noot
1

VN/ECE-reglementen zijn te raadplegen via United Nations Economic Commission for Europe/Transport/Areas of Work/Vehicle Regulations/Agreements and Regulations/UN Regulations (1958 Agreement): http://www.unece.org/trans/main/wp29/wp29regs.html.

X Noot
2

Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad (PbEG 2002, L 124).

X Noot
3

Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60).

X Noot
4

S.v.p. doorhalen wat niet van toepassing is.

X Noot
5

Richtlijn 2002/24/EG: Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen en de intrekking van Richtlijn 92/61/EEG van de Raad (PbEG 2002, L 124);

Verordening (EU) nr. 168/2013: Verordening (EU) nr. 168/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 15 januari 2013 betreffende de goedkeuring van en het markttoezicht op twee- of driewielige voertuigen en vierwielers (PbEU 2013, L 60).

Verder zijn in dit kader van belang Richtlijn 2003/37/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de typegoedkeuring van landbouw- of bosbouwtrekkers en aanhangwagens, verwisselbare getrokken machines, systemen, onderdelen en technische eenheden daarvan en tot intrekking van Richtlijn 74/150/EEG van de Raad (PbEG 2003, L 171) en Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 september 2007 tot vaststelling van een kader voor de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en van systemen, onderdelen en technische eenheden die voor dergelijke voertuigen zijn bestemd (PbEU 2007, L 263).

Naar boven