Beleidsregel van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 27 november 2014, nr. WJZ / 14195093, houdende tegemoetkoming uit het Diergezondheidsfonds in de schade als gevolg van maatregelen ter bestrijding van de uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza in november 2014 voor eendagskuikens en broedeieren (Beleidsregel tegemoetkoming DGF eendagskuikens en broedeieren aviaire influenza 2014)

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 91 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

a. bedrijf:

broederij of vermeerderingsbedrijf;

b. broedeieren:

eieren van pluimvee die zich ter verkrijging van kuikens of embryo’s in een broedmachine bevinden, dan wel kennelijk bestemd zijn om voor dit doel in een broedmachine te worden ingelegd;

c. eendagskuikens:

levend pluimvee bestemd om binnen 72 uur na geboorte als eendagskuiken geplaatst te worden;

d. vermeerderingsbedrijf:

inrichting die zich toelegt op de productie van broedeieren, bestemd voor de productie van gebruikspluimvee of vaccineieren;

e. Tijdelijke regeling standstill:

Tijdelijke regeling standstill hoogpathogene aviaire influenza 2014-II.

Artikel 2

De Minister verstrekt uit het Diergezondheidsfonds op aanvraag met inachtneming van de volgende bepalingen een tegemoetkoming in de schade die is ontstaan als gevolg van de maatregelen ter bestrijding van de uitbraak van hoogpathogene aviaire influenza in november 2014.

Artikel 3

  • 1. Voor tegemoetkoming in de schade komen in aanmerking natuurlijke personen en rechtspersonen die, in voorkomend geval blijkens gegevens van de Kamer van Koophandel, een bedrijf als bedoeld in artikel 1 exploiteren.

  • 2. De tegemoetkoming in de schade wordt verstrekt aan:

    • a. vermeerderingsbedrijven voor de broedeieren die in de periode van 20 november 2014, 14:00 uur, tot en met 29 november 2014, 23:59 uur, zijn geproduceerd met het oog op afzet in Nederland of in een land buiten de Europese Unie;

    • b. broederijen voor de eendagskuikens die worden geboren in de periode vanaf 20 november 2014, 14:00 uur, uit broedeieren die zijn ingelegd voor 20 november met het oog op afzet in Nederland of in een land buiten de Europese Unie;

    • c. broederijen voor de broedeieren die in de periode van 20 november 2014, 14:00 uur, tot en met 29 november 2014, 23:59 uur, zijn vernietigd.

Artikel 4

  • 1. De Minister stelt het bedrag van de tegemoetkoming in de schade vast.

  • 2. De waardebepaling voor de tegemoetkoming in de schade voor broedeieren en eendagskuikens geschiedt op de voet van artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

  • 3. De tegemoetkoming wordt in voorkomend geval verminderd met de restwaarde van de broedeieren en de eendagskuikens.

  • 4. Voor de waardebepaling geldt het tijdstip van inwerkingtreding van de Tijdelijke regeling standstill.

Artikel 5

  • 1. Voor de aanvraag voor de tegemoetkoming in de schade wordt gebruik gemaakt van een daartoe door de minister beschikbaar gesteld middel, vergezeld van alle gevraagde bewijsstukken.

  • 2. De aanvrager is verplicht de met de uitvoering van of toezicht op de naleving van deze regeling belaste personen alle medewerking te verlenen, die zij nodig achten voor de vervulling van hun taken.

  • 3. Indien de aanvrager niet de eigenaar is van de broedeieren of eendagskuikens wordt de aanvraag mede ondertekend door de eigenaar.

  • 4. Een aanvraag voor tegemoetkoming in de schade wordt ingediend tussen 15 december 2014 en 1 februari 2015.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 7

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel tegemoetkoming DGF eendagskuikens en broedeieren aviaire influenza 2014.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 november 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

1. Aanleiding

Op 20 november 2014 is landelijk een ‘standstill’ ingesteld vanwege enkele uitbraken van hoogpathogene aviaire influenza ofwel vogelgriep. De standstill beoogde door een totaal vervoersverbod voor alle risicovolle dieren en risicovolle producten de gevonden besmettingshaarden te isoleren en verdere verspreiding van de ziekte te voorkomen. Zodra dit uit veterinair oogpunt verantwoord werd geacht is de standstill op landelijk niveau opgeheven en vervangen door een gerichte regionale aanpak met aanvullende maatregelen (regionalisering). Het vervoer van risicovolle dieren en producten zoals gevogelte, eieren, dieren van bedrijven waar ook pluimvee wordt gehouden, melk, mest, sperma en diervoeder blijft daarbij in bepaalde gevallen verboden of aan strikte beperkingen onderhevig. Uitgangspunt is dat vervoersbewegingen die wel zijn toegestaan alleen plaats mogen vinden binnen een regio en voor de export.

Behalve op het voorkomen van verspreiding op zichzelf is de strategie na de standstill ook algemeen gericht op het ter bestrijding tijdelijk terugbrengen van de pluimveedichtheid in Nederland. Dit is nodig aangezien uit de analyse van data van de uitbraak van 2003 duidelijk is gebleken dat pluimveedichtheid een belangrijke risicofactor is voor verdere verspreiding van het virus. De mate waarin het virus zich kan verspreiden tussen bedrijven wordt aangeduid met de reproductiefactor. Als deze factor hoger is dan 1 kan een bedrijf gemiddeld meer dan één bedrijf besmetten. Dit kan leiden tot een epidemie. Berekeningen van het CVI laten zien dat het vrijwel onontkoombaar is dat introductie van virus in pluimveedichte regio’s leidt tot een epidemie. De reproductiefactor voor gebieden zoals de Gelderse Vallei en de Peel wordt hoger dan 2 geschat.

Het verbod eendagskuikens en broedeieren aan te leveren is de belangrijkste maatregel om de veedichtheid tijdelijk naar beneden te brengen. Hierdoor kunnen de opfokbedrijven niet worden herbevolkt en doordat de vleeskuikens wel naar de slacht kunnen worden afgevoerd neemt het totale hoeveelheid pluimvee en daarmee de veedichtheid tijdelijk af. Het vervoer van eendagskuikens en broedeieren op zichzelf brengt – in tegenstelling tot vervoer van andere soorten pluimvee – slechts een gering veterinair risico mee. Vervoer voor export en slacht van eendagskuikens van schone bedrijven (buiten de 10 kilometer zones) is onder strenge voorwaarden dan ook gewoon toegestaan.

De beperkingen die gelden voor eendagskuikens en broedeieren dient – anders dan bij andere ondernemingen in de keten – derhalve niet zozeer het tegengaan van het verspreidingsrisico dat uitgaat van de activiteiten van de desbetreffende onderneming zelf, als wel het collectieve belang dat álle in de keten betrokken ondernemingen hebben bij het tijdelijk en gericht terugdringen van de algemene veedichtheid. Zonder tegemoetkoming zou deze strategie in onevenredige mate ten laste komen van de schakels in de keten die specifiek als gevolg van deze vervoersbeperking schade leiden. Via de systematiek van het Diergezondheidsfonds (DGF) worden de kosten die rechtstreeks samenhangen met dan wel voortvloeien uit bestrijding van dierziekten door de sector en de overheid collectief verrekend. Gelet op bovenstaande is er aanleiding ook de kosten die het directe gevolg zijn van deze strategie in aanmerking te brengen voor vergoeding uit het DGF.

Ook overigens zijn deze schakels in de keten van groot belang om de sector na de beëindiging van de maatregelen weer op te kunnen bouwen, aangezien zij zorgen voor het aanleveren van broedeieren en eendagskuikens voor verdere schakels in de keten. Ook om die reden heeft de sector als geheel belang bij deze tegemoetkoming.

2. In aanmerking komende ondernemingen

In aanmerking komen ondernemingen die in de periode vanaf het begin van de standstill geen afzet meer hebben voor hun broedeieren en eendagskuikens in de daarvoor geplande afzetgebieden. Het gaat daarbij om broederijen en vermeerderingsbedrijven voor zover zij niet naar andere EU-landen exporteren. Het gaat om circa 250 productiebedrijven voor broedeieren, vier legkuikenbroederijen, 26 vleeskuikenbroederijen, een kalkoenbroederij, twee eendenbroederijen, een legfokbedrijf en twee vleesfokbedrijven.

3. In aanmerking te nemen schade

Uitsluitend de schade die rechtstreeks voortvloeit uit de bestrijdingsmaatregelen komt op grond van artikel 91 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in aanmerking voor een tegemoetkoming. Voor het overige is net als ten aanzien van andere ondernemingen in de keten sprake van normaal ondernemersrisico.

Tijdens de standstill gold een algemeen vervoersverbod voor alle ondernemingen in de keten. Schade als gevolg van het algemene vervoersverbod behoort tot de normale bedrijfsrisico’s. Deze schade komt volgens staand beleid en ook volgens de afspraken met de sector niet in aanmerking voor vergoeding. Het gaat hier echter om de schade die het gevolg is van het feit dat er een periode van standstill gegolden heeft én dat ook na die periode specifiek voor eendagskuikens en broedeieren in het belang van tijdelijke verlaging van de veedichtheid beperkingen van kracht bleven. Terwijl andere pluimveebedrijven na afloop van de standstill ook via de binnenlandse afzet (hun voorraden weg kunnen werken) of hun dieren en producten kunnen afzetten via de daartoe bestemde kanalen, geldt dat wegens die beperkingen niet voor producenten van eendagskuikens en broedeieren. In de praktijk betekent dat dat met het oog op de binnenlandse afzet en derde landen geproduceerde broedeieren en eendagskuikens verloren gaan voor zover deze niet alsnog naar bestemmingen binnen de EU geëxporteerd kunnen worden of kunnen worden ingelegd. Omdat een broedei er gemiddeld drie weken over doet om een eendagskuiken te worden gaat het maximaal om de productie die samenhangt met de laatste drie weken voorafgaand aan de standstill. Dat is immers de periode waarin de onderneming ‘going concern’ was en men nog niet bedacht hoefde te zijn op de toekomstige standstill. Dat deel van de productie dat als gevolg van toekomstige versoepeling van de maatregelen alsnog zinvol in het productieproces kan worden ingezet of verwaard valt niet onder de schade regeling. Eventuele schade van tijdens de standstill genomen bedrijfsbeslissingen blijft onverkort voor rekening van de ondernemer.

Om te komen tot vaststelling van de hoeveelheid te vergoeden productie zal de ondernemer gevraagd worden de voor de binnenlandse afzet en de voor export naar landen buiten de EU bedoelde verloren gegane productie in kaart te brengen en (aan- of afwezigheid van) eventuele restwaarde met documentatie en cijfers te onderbouwen.

Een belangrijk deel van de productie in Nederland is bestemd voor de export. Export naar EU landen is nog steeds toegestaan zodat hiervoor niet voorzien hoeft te worden in tegemoetkoming in de schade. Export naar landen buiten de EU is echter ook niet mogelijk, aangezien er geen exportcertificaten voor derde landen door Nederland kunnen worden afgegeven. Denkbaar is dat buitenlandse afnemers in de huidige situatie contractueel bevoegd zijn lagere prijzen te bedingen of producten te weigeren. Schade als gevolg hiervan is dan een gevolg van door de desbetreffende ondernemer ondertekende contracten en behoort tot het normale bedrijfsrisico. Het is niet wenselijk en ook overigens onder het DGF niet mogelijk dergelijke schade te vergoeden. Het is in dit verband van belang dat ook het deel van de productie voor binnenlandse afzet dat onder het verbod alsnog naar een EU land geëxporteerd kon worden niet in aanmerking komt voor vergoeding.

4. Steunaspecten

Deze vergoeding uit het DGF valt onder het type staatssteunmaatregelen die ter uitroeiing van dierziekten door de Europese Commissie zijn goedgekeurd (Steunmaatregel N 515/2009, C(2009) 8106 Def.).

5. Uitvoeringsaspecten en administratieve lasten

Voor de uitvoering zal omwille van de voortvarendheid en omwille van de administratieve lasten zo dicht mogelijk aangesloten worden bij hetgeen voor vergoedingen uit het DGF gebruikelijk is. Om te komen tot verantwoorde vaststelling van de schade is het echter noodzakelijk dat de ondernemer een aanvraag doet en daarbij de benodigde gegevens aanlevert. Uit de gegevens over omvang van de afvoer en de bestemming daarvan moet immers blijken op welk bedrag de ondernemer recht heeft. Het gaat daarbij om de vraag welk deel van de productie bestemd was voor binnenlandse afzet of export naar landen buiten de EU, welk deel daarvan alsnog een toegelaten alternatieve toepassing heeft gevonden (alsnog geëxporteerd is of is verkocht aan de eiverwerkende industrie) en voor welk deel dat niet geldt.

Tegen het besluit dat op grond van de aanvraag genomen zal worden staat op reguliere wijze bezwaar en beroep open.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven