Advies Raad van State inzake het ontwerp-besluit houdende regels inzake de schriftelijke mededeling van rechten ten behoeve van aangehouden verdachten (Besluit mededeling van rechten in strafzaken)

Nader Rapport

11 november 2014

Nr. 580912

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het ontwerp-besluit houdende regels inzake de schriftelijke mededeling van rechten ten behoeve van aangehouden verdachten (Besluit mededeling van rechten in strafzaken)

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 30 juni 2014, nr. 2014001267, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 3 juni 2014, nr. W03.14.0205/II, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om in het ontwerp-besluit tevens de inwerkingtreding van de Wet van 5 november 2014 tot implementatie van richtlijn nr. 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) (Stb. 2014, 433) te regelen.

Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Advies Raad van State

No. W03.14.0205/II

’s-Gravenhage, 3 juli 2014

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 30 juni 2014, no. 2014001267, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels inzake de schriftelijke mededeling van rechten ten behoeve van aangehouden verdachten (Besluit mededeling van rechten in strafzaken), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit geeft de Afdeling advisering van de Raad van State geen aanleiding tot het maken van inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling geeft U in overweging dienovereenkomstig te besluiten.

Gelet op artikel 26, zesde lid jo vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, is de Afdeling van oordeel dat openbaarmaking van dit advies achterwege kan blijven.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit houdende regels inzake de schriftelijke mededeling van rechten ten behoeve van aangehouden verdachten (Besluit mededeling van rechten in strafzaken)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 25 juni 2014, nr. 532606;

Gelet op artikel 27c, derde lid, onderdeel g, van het Wetboek van Strafvordering;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ........, nr. .....);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ........, nr. .....;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

De schriftelijke mededeling, bedoeld in artikel 27c, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, omvat informatie over:

  • a. het bepaalde in artikel 27 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren;

  • b. het bepaalde in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van het op 24 april 1964 te Wenen tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Trb. 1981, 143);

  • c. het bepaalde in artikel 32 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren.

Artikel 2

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mededeling van rechten in strafzaken

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit houdt verband met de implementatie van de richtlijn 2012/13/EU van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 betreffende het recht op informatie in strafprocedures (PbEU L 142) (hierna: de richtlijn). De richtlijn verplicht de lidstaten onder andere iedere verdachte die is aangehouden schriftelijk te informeren over een aantal rechten die hem toekomen in verband met de strafprocedure en zijn vrijheidsbeneming. Aan de aangehouden verdachte dient in ieder geval schriftelijk mededeling te worden gedaan van de rechten die zijn opgesomd in de artikelen 3 en 4 van de richtlijn.

De richtlijn is geïmplementeerd in het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv), in het bijzonder in het nieuw ingevoegde artikel 27c Sv. Artikel 27c, derde lid, Sv bepaalt dat een verdachte die is aangehouden onverwijld na zijn aanhouding doch in ieder geval voorafgaand aan zijn eerste verhoor schriftelijk mededeling wordt gedaan van de rechten, bedoeld in de onderdelen a tot en met g. Onderdeel g verwijst naar de rechten genoemd in het onderhavige besluit. De reden om een deel van de rechten niet in artikel 27c, derde lid, Sv zelf aan te wijzen, maar in dit besluit heeft louter een wetstechnische reden. De in dit besluit aangewezen rechten zijn namelijk – anders dan de rechten die in artikel 27c, derde lid, Sv zijn genoemd – in het Nederlandse recht niet op het niveau van de wet geregeld.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Artikel 1 wijst de drie rechten aan waarover de schriftelijke mededeling van rechten ten behoeve van aangehouden verdachten informatie dient te bevatten. Zoals hiervoor is aangegeven, dient de mededeling van rechten daarnaast informatie te bevatten over de in artikel 27c, derde lid, onderdelen a tot en met f bedoelde rechten.

Onderdeel a verwijst naar het bepaalde in artikel 27 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en andere opsporingsambtenaren (hierna: de Ambtsinstructie). Dit artikel bepaalt dat de politie op verzoek van de aangehouden verdachte een familielid of huisgenoot in kennis zal stellen van de vrijheidsbeneming, tenzij het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen verzet. Is de verdachte minderjarig, dan doet de desbetreffende ambtenaar dit uit eigen beweging.

Onderdeel b verwijst naar het bepaalde in artikel 36, eerste lid, onderdeel b, van het op 24 april 1964 te Wenen tot stand gekomen Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen (Trb. 1981, 143). Hierin is bepaald dat indien een onderdaan van een andere staat van zijn vrijheid is beroofd, het consulaat van het land van herkomst hiervan onverwijld in kennis wordt gesteld, indien de betrokkene daarom verzoekt.

Onderdeel c verwijst naar het bepaalde in artikel 32 van de Ambtsinstructie. Hierin is – kort gezegd – bepaald dat overleg wordt gevoerd met een arts indien de ingesloten om medische bijstand of medicijnen vraagt.

Artikelen 2 en 3

Dit zijn gebruikelijke slotbepalingen. Vanwege de onderlinge samenhang tussen de bepalingen in dit besluit en die van de wet tot implementatie van de richtlijn, is ervoor gekozen om de inwerkingtreding van dit besluit bij koninklijk besluit vast te stellen. Aldus kunnen de bepalingen van dit besluit en van de wet tot implementatie van de richtlijn op hetzelfde tijdstip in werking treden.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

Naar boven