TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling strekt tot implementatie van de door de Centrale Commissie voor de Rijnvaart
(hierna: CCR) bij resolutie 2013-ll van 5 december 2013 en resolutie 2014-l van 12 juni
2014 aangenomen protocollen 2013-ll-19, 2013-ll-20, 2014-l-12, 2014-l-15 en 2014-l-16.
Daarnaast wordt met deze regeling een aantal artikelen in de Binnenvaartregeling gerepareerd.
Met het aannemen van protocol 2013-ll-19 zijn schepen van de Rijnvaart tot uitrusting
met Inland AIS-apparatuur en het gebruik daarvan verplicht. Deze verplichting is in
artikel 4.07 van het Rijnvaartpolitiereglement (RPR) opgenomen. Tot nu tot werd de
uitrusting en het gebruik aan de beoordeling van de scheepseigenaren en de schippers
overgelaten. Het Reglement Onderzoek schepen op de Rijn (ROSR) schrijft voor Inland
AIS-apparatuur een procedure voor de typegoedkeuring voor. De voorschriften zijn als
voorschriften van tijdelijke aard in het ROSR ingevoerd. Met de onderhavige wijziging
worden, in verband met het opnemen van de verplichting in het RPR, de voorschriften
van het ROSR voor Inland AIS-apparatuur definitief vastgelegd. Feitelijk wijzigt het
ROSR daardoor niet.
Protocol 2013-ll-20 houdt verband met richtlijn 2013/49/EU tot wijziging van bijlage
ll bij richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling
van de technische voorschriften voor binnenschepen. Hierbij worden de bevoegde autoriteiten
van de lidstaten van de Europese Unie verplicht alle toegekende unieke Europese scheepsidentificatienummers
(ENI’s), alle gegevens voor de identificatie van de schepen en alle wijzigingen daarvan
onmiddellijk in een centrale elektronische scheepsrompdatabank in te voeren die door
de Europese Commissie wordt beheerd. De lidstaten van de CCR steunen de instelling
en het beheer van een centrale scheepsdatabank. Om de doelstelling te kunnen verwezenlijken
die met de databank wordt beoogd, moeten de ENI’s en de gegevens voor de identificatie
van de schepen in de databank worden opgenomen voor zowel de schepen waarvoor een
certificaat overeenkomstig Richtlijn 2006/87/EG is afgegeven als de schepen die over
een certificaat overeenkomstig het ROSR beschikken.
Door middel van protocol 2014-l-12 worden technische minimumeisen en aanbevelingen
voor inland ECDIS-apparatuur in de informatiemodus en daarmee vergelijkbare visualiseringssystemen
met inbegrip van de elektronische binnenvaartkaarten vastgelegd.
Met protocol 2014-l-15 wordt een voorschrift van tijdelijke aard opgenomen in het
ROSR met betrekking tot de lichtdoorlatendheid van de stuurhut.
Protocol 2014-l-16 schort, naast andere maatregelen, vanwege de moeilijke economische
situatie in de binnenvaart, de einddatum voor verschillende overgangsbepalingen in
het ROSR op. Daarmee wordt het bedrijfsleven de mogelijkheid geboden om de moeilijke
situatie het hoofd te bieden.
Met betrekking tot de reparatiebepalingen wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting.
Vaste verandermomenten
Met betrekking tot het kabinetsbesluit tot instelling van Vaste Verandermomenten wordt
het volgende opgemerkt. Ingevolge dat besluit dient een regeling minimaal twee maanden
voor inwerkingtreding te worden gepubliceerd. Implementatie van Europese of internationale
regelgeving is één van de uitzonderingsgronden met betrekking tot het beleid ten aanzien
van de vaste verandermomenten van regelgeving. Met deze regeling worden één op één
wijzigingen geïmplementeerd van CCR-besluiten met een vastgelegde implementatiedatum
van 1 december 2014. Ten behoeve van tijdige implementatie van de internationale voorschriften
is dan ook besloten af te wijken van de minimale invoeringstermijn van twee maanden.
Verder worden met de wijziging van de regeling ook enkele reparaties aangebracht.
Reparatie van regelgeving is eveneens een uitzonderingsgrond met betrekking tot het
beleid ten aanzien van de vaste verandermomenten.
Administratieve lasten
Deze wijzigingen betreffen louter technische eisen voor binnenschepen en enkele wetgevingstechnische
ingrepen. Deze leiden niet tot nieuwe informatieverplichtingen, dan wel het vervallen
ervan, voor burgers of bedrijven noch tot extra nalevingskosten.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A en Bijlage 1.10
Artikel 1.17a is een nieuw artikel dat bepaalt dat moet worden voldaan aan de in bijlage
1.10 opgenomen minimumeisen aan Inland ECDIS-apparatuur in de informatiemodus en daarmee
vergelijkbare visualiseringssystemen bij het gebruik van Inland AIS-gegevens aan boord
van schepen. Met de in de bijlage opgenomen minimumeisen worden technische regels
voor deze apparatuur vastgelegd.
Artikel I, onderdeel B en C
De wijziging van de artikel 5.14, eerste lid, en 5.21, eerste lid, onderdeel b, tweede
lid, onderdeel b, vierde lid, onderdeel d, zesde lid, onderdeel b en zevende lid,
onderdeel b betreft de reparatie van een aantal onvolkomenheden in deze artikelen.
Artikel I, onderdeel D
Artikel 32, derde lid, van de Binnenvaartwet geeft de minister de bevoegdheid om medische
verklaringen van buitenlandse artsen te erkennen. Met dit artikel wordt van deze bevoegdheid
gebruik gemaakt om de verklaringen van officiële keuringsartsen van de overige CCR-lidstaten
te erkennen. Hierdoor hoeft de minister geen buitenlandse geneeskundigen meer aan
te wijzen als keuringsarts.
Artikel I, onderdeel E
2. Met de wijziging van artikel 2.18, zesde lid, van bijlage 1.1 wordt een geheel
nieuwe tekst in dit artikellid opgenomen die ziet op de invoering van een centrale
scheepsrompdatabank die wordt beheerd door de Europese Commissie (EC). De belangrijkste
eisen voor de uitwisseling van bepaalde rompgegevens tussen de autoriteiten die schepen
certificeren en de River Information Services (RIS)-autoriteiten zijn vastgesteld
in Richtlijn 2006/87/EG, het ROSR en Verordening (EU) nr. 164/2010 van de Commissie
van 25 januari 2010 betreffende de technische specificaties voor elektronische scheepsrapportering
voor de binnenvaart als bedoeld in artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van het Europees
Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde RIS op de binnenwateren in de Gemeenschap.
De CCR heeft met Besluit 2008-I-16 het ENI ingevoerd door een wijziging van het ROSR.
Op het niveau van de EU is dit gebeurd met Richtlijn 2006/87/EG. Sinds de invoering
van de ENI’s is dit – volgens de opgaven van de EC – aan meer dan 14.000 schepen toegekend.
Gelet op het grote aantal ENI’s is een efficiënte gegevensuitwisseling moeilijk haalbaar
zonder passend instrument. Hierdoor kunnen de veiligheidsrisico’s tijdens de scheepvaart
toenemen (verkeersbeheer), maar ook administratieve problemen ontstaan (bv. dubbeltellingen
in de statistieken). Om de schepen waaraan een ENI is toegekend automatisch te kunnen
identificeren, worden de ENI’s opgeslagen in de AIS-transponders voor de binnenvaart
overeenkomstig het Rijnvaartpolitiereglement en Verordening (EG) nr. 415/2007 van
de Commissie van 13 maart 2007 inzake de technische specificaties voor tracking- en
tracingsystemen voor schepen overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 2005/44/EG van
het Europees Parlement en de Raad betreffende geharmoniseerde RIS op de binnenwateren
in de Gemeenschap.
De bevoegde instanties hebben deze gegevens nodig om te vermijden dat aan één schip
twee ENI’s worden toegekend, terwijl RIS-autoriteiten deze gegevens nodig hebben voor
diverse RIS-toepassingen, zoals het bijhouden van sluislogboeken en het opstellen
van sluisstatistieken. Omdat het aantal AIS-transponders voor de binnenvaart snel
blijft groeien, is een efficiënte uitwisseling van gegevens van vitaal belang voor
een goed functionerend verkeersbeheer. Om een efficiënte gegevensuitwisseling te verzekeren,
moet derhalve een centraal elektronisch register (scheepsrompdatabank) worden opgezet
waarop alle autoriteiten zijn aangesloten en moet het ROSR worden aangepast aan de
technische vooruitgang.
Tegelijk is het aantal bevoegde instanties dat binnenvaartcertificaten voor de Unie
kan afgeven aanzienlijk toegenomen. Op dit moment maken 49 instanties uit 9 lidstaten
van de EU gebruik van de databank om schepen te identificeren en ENI’s toe te kennen.
Voor de voorbereiding van technische inspecties en voor de afgifte, vernieuwing of
intrekking van certificaten moeten deze instanties over betrouwbare informatie over
het schip en zijn certificaat kunnen beschikken. Alle bevoegde instanties moeten in
kennis worden gesteld van de afgifte, vernieuwing of intrekking van een certificaat.
Een gebrek aan informatie of foute informatie kan leiden tot onvolledige beoordelingen
door de bevoegde instantie, die van oordeel kan zijn dat er sprake is van een veiligheidsrisico
of dat de eisen van het ROSR of van Richtlijn 2006/87/EG niet correct worden toegepast.
Het toenemend aantal bevoegde instanties en het feit dat niet alle staten ENI’s informatie
over toegekende ENI’s uitwisselen met de andere staten, heeft in de praktijk een negatieve
impact op de onderlinge uitwisseling van informatie en veroorzaakt uiteindelijk problemen
voor de afgifte van certificaten overeenkomstig de eisen van het ROSR of van Richtlijn
2006/87/EG, aangezien het mogelijk is dat op basis van hetzelfde ENI twee certificaten
worden toegekend. Een efficiënte uitwisseling van gegevens op basis van de scheepsrompdatabank
is derhalve een noodzakelijke voorwaarde om te waarborgen dat eenzelfde veiligheidsniveau
wordt gewaarborgd door de communautaire certificaten voor binnenschepen en de op grond
van artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte verleende certificaten.
De wijziging heeft geen directe consequenties voor het scheepvaartbedrijfsleven. Een
indirect gevolg zal zijn dat de gegevens over de schepen niet meer alleen gedecentraliseerd
worden opgeslagen bij de bevoegde autoriteiten, en meer in het bijzonder bij de Commissies
van Deskundigen die het desbetreffende certificaat hebben afgegeven, maar aanvullend
in een Europese scheepsrompdatabank. Ook andere bevoegde autoriteiten hebben krachtens
de regelingen van het ROSR, Richtlijn 2006/89/EG en RIS toegang tot deze databank.
Voor de bevoegde autoriteiten kunnen met betrekking tot de invoer van de ENI’s en
de gegevens voor de identificatie van de schepen in de databank eventueel aanzienlijke
consequenties ontstaan. De bedoelde autoriteiten moeten deze gegevens niet alleen
in hun eigen databanken opslaan, maar aanvullend ook aan de centrale databank doen
toekomen. Tegelijkertijd moeten zij bij het gebruik van de gegevens van de centrale
databank de bescherming van deze gegevens waarborgen.
4. In artikel 24.02, tweede lid, wordt de tabel op een aantal plaatsen gewijzigd.
De tijdelijke wijziging, die kracht is tot 30 november 2017, van de rij met artikelnummer
7.02, lid 5, houdt verband met een onderzoek naar de lichtdoorlatendheid van de ruiten
van het stuurhuis. Dat onderzoek leverde de volgende resultaten op:
-
– Met groen getinte stuurhuisruiten met een minimale lichtdoorlatendheid van 60% is
het mogelijk ook bij slechte weersomstandigheden (regen, mist, schemering en duisternis)
lichtsignalen te kunnen waarnemen en/of onderscheiden.
-
– ’s Nachts kunnen de plafondreflectie en de binnenverlichting van het stuurhuis de
waarneming van navigatielichten sterk beïnvloeden.
-
– Het vermijden van plafondreflecties en het uitschakelen of dimmen van de binnenverlichting
kunnen het negatieve effect van het groen getint glas op de zichtbaarheid van de navigatielichten
compenseren. Dit is niet mogelijk voor bruin getinte ruiten.
Op grond van de bovenstaande inzichten worden de overgangsbepalingen in artikel 24.02,
tweede lid, in verbinding met artikel 7.02, vijfde lid, van het ROSR, gewijzigd, zodat
voortaan groen getinte stuurhuisruiten met een minimale lichtdoorlatendheid van 60%
behouden kunnen worden, onder voorwaarde dat er maatregelen worden getroffen om reflecties
op de stuurhuisruiten tegen te gaan. Bronskleurige en grijze ruiten zijn vanwege hun
geringe lichtdoorlatendheid niet toegestaan. Deze ruiten moeten in ieder geval worden
vervangen.
4., 5. en 6. De verdere wijzigingen in de tabel bij artikel 24.02, tweede lid, en
de wijzigingen in de tabellen bij artikel 24.03, eerste lid, en artikel 24.06, vijfde
lid, houden verband met de opschorting van de einddatum van verschillende overgangsbepalingen
in het ROSR. Dit vanwege de slechte economische situatie in de binnenvaartsector.
Voor een groot, maar niet exact bekend, aantal schepen hoeven voor een periode van
vijf jaar bepaalde technische maatregelen voor de aanpassing van het schip aan de
huidige bepalingen van het ROSR niet getroffen te worden. De facto leidt dit tot een
uitstel van omvangrijke investeringen en daardoor dus tot een financiële ontlasting
van de eigenaren van de desbetreffende schepen. De termijn van 2015 wordt verlengd
tot 2020.
7. De tekst van bijlage N bij het ROSR wordt in zijn geheel met de wijziging van de
onderhavige regeling vervangen. De wijziging heeft geen materiële gevolgen, aangezien
het enkel een formele wijziging van het ROSR betreft.
Artikel I, onderdeel F
De CCR heeft bij Besluit 2013-II-16 de uitrustings- en gebruiksverplichting van Inland
AIS op de Rijn met ingang van 1 december 2014 ingevoerd. Tegelijkertijd met de invoering
van Inland AIS wordt het verplichte gebruik van Inland ECDIS-apparatuur in de informatiemodus
of een daarmee vergelijkbaar visualiseringssysteem op schepen1 vastgelegd. Het Inland AIS-apparaat moet met het Inland ECDIS-apparaat in de informatiemodus2 of een daarmee vergelijkbaar visualiseringssysteem zijn verbonden en er moet een
geüpdate elektronische binnenvaartkaart worden gebruikt. In bijlage 1.10 zijn de minimumeisen
aan visualiseringssytemen van elektronische kaarten3 bij het gebruik van Inland AIS-gegevens aan boord van schepen, vastgelegd. Bovendien
worden aanbevelingen gegeven, die ertoe bijdragen de weergave van de Inland AIS-gegevens
qua nauwkeurigheid, duidelijkheid en dus betrouwbaarheid te verbeteren. Deze aanbevelingen
zijn niet bindend; de CCR raadt evenwel aan deze op dezelfde wijze als de bindende
minimumeisen na te komen. Teneinde fundamentele minimumeisen en aanbevelingen te identificeren,
worden in de bijalge 1.10 de volgende uitrustingen aan boord van schepen behandeld:
-
a) de elektronische binnenvaartkaarten;
-
b) een apparaat voor het visualiseren van elektronische binnenvaartkaarten;
-
c) de software voor het visualiseren van elektronische binnenvaartkaarten.
Er dient te worden opgemerkt dat voor speciale toepassingen met een verdere strekking dan de minimumeisen, indien nodig bindende eisen kunnen
worden vastgelegd door de bevoegde autoriteiten.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen/Maas Geesteranus