Regeling van de Minister van Economische Zaken van 23 november 2014, nr. WJZ / 14185380, tot wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies houdende een wijziging van de TKI-toeslag

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op de artikelen 2 en 3 van de Kaderwet EZ-subsidies en de artikelen 19 en 25 van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZ-subsidies wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 3.2.3 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, wordt ‘die in dat jaar blijkens onderbouwing in de aanvraag aan onderzoeksorganisaties verschuldigd worden’ vervangen door:

die in het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend, blijkens onderbouwing in de aanvraag aan onderzoeksorganisaties verschuldigd zijn geworden.

2. In het tweede lid wordt ‘in dat jaar’ vervangen door: per jaar.

3. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten, die zijn gerealiseerd in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend, worden in aanmerking genomen tot ten hoogste 40% van de totale gerealiseerde private bijdragen in het kalenderjaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarin de aanvraag is ingediend.

B

Artikel 3.2.4 vervalt.

C

Artikel 3.2.6 komt te luiden:

Artikel 3.2.6 Algemeen nut beogende instellingen

  • 1. In afwijking van de artikelen 3.2.3, eerste lid, en 3.2.5, eerste lid, worden private bijdragen aan onderzoeksorganisaties voor onderzoek dat past binnen een programma als bedoeld in artikel 3.2.2 eerste lid, afkomstig van instellingen als bedoeld in artikel 5b, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, in aanmerking genomen tot ten hoogste € 75.000.000 per jaar.

  • 2. Indien de in een bepaalde openstellingsperiode ingediende aanvragen het bedrag, bedoeld in het eerste lid, overschrijden, worden de in de desbetreffende aanvragen opgenomen bedragen op volgorde van binnenkomst in aanmerking genomen.

D

Artikel 3.2.9 vervalt.

E

In artikel 3.2.11, eerste lid, onderdeel c, wordt ‘waarvoor een private bijdrage als bedoeld in artikel 3.2.4 is opgegeven’ vervangen door:

waarvoor een private bijdrage als bedoeld in artikel 3.2.3, eerste lid, verschuldigd is geworden.

F

Artikel 3.2.13 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid, onderdeel c, wordt ‘onderzoeksopdrachten’ vervangen door: TKI-relevante onderzoeksopdrachten.

2. Het eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

  • d. in geval van programmatoeslag, een overzicht van de gerealiseerde private bijdragen in het kalenderjaar, voorafgaand aan het kalenderjaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

3. Onder verlettering van onderdeel e (oud) tot onderdeel f (nieuw) en onderdeel f (oud) tot onderdeel g (nieuw) wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. Het overzicht, bedoeld in onderdeel d, bevat voor iedere private bijdrage ten minste:

    • i. de naam van het samenwerkingsproject of de TKI-relevante onderzoeksopdracht zoals dat in de samenwerkingsovereenkomst staat;

    • ii. de naam van de deelnemer van wie de private bijdrage afkomstig is;

    • iii. de naam van de onderzoeksorganisatie waaraan de private bijdrage verschuldigd is of is geworden;

    • iv. het KvK-nummer van de deelnemer en onderzoeksorganisatie of, voor zover zij hier niet over beschikken, een ander uniek identificeren nummer;

    • v. de hoogte van de private bijdrage in euro;

4. In onderdeel g (nieuw) wordt ‘private bijdragen’ vervangen door:

private bijdragen, en een projectplan

5. Onder vernummering van artikel 3.2.13, derde lid tot tweede lid (nieuw), vervalt het tweede lid (oud).

ARTIKEL II

Op aanvragen voor TKI toeslag die vóór de inwerkingtreding van deze regeling zijn ingediend, op TKI toeslag die vóór inwerkingtreding van deze regeling is verleend en op TKI toeslag die vóór inwerkingtreding van deze regeling is vastgesteld, blijft het recht van toepassing zoals dat luidde onmiddellijk vóór inwerkingtreding.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 23 november 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Inleiding

De onderhavige wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies (verder: RNES) ziet op titel 3.2 over de TKI-toeslag. De aanpassingen hebben betrekking op de private bijdragen voor de programmatoeslag, de omvang van de private bijdragen in geval van TKI-relevante onderzoeksopdrachten, de private bijdragen van de Algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) en de private bijdragen bij de inzet van de TKI-toeslag. De wijzigingen worden in het onderstaande nader toegelicht.

Voorts zal worden ingegaan op staatssteun, de administratieve lasten en de vaste verandermomenten voor regelgeving.

2. Private bijdragen programmatoeslag

De grondslag van de TKI-toeslag was tot en met 2014 gebaseerd op de private bijdragen die in het jaar van aanvraag aan de onderzoeksorganisaties verschuldigd zouden worden. Het betrof met andere woorden de te verwachten private bijdragen aan een onderzoeksorganisatie.

In overleg met het veld is besloten de TKI-toeslag in het vervolg te baseren op de private bijdragen die zijn verkregen in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarop de aanvraag ziet. De grondslag voor de TKI-toeslag verschuift van de te verwachten private bijdragen in het jaar van de aanvraag naar de reeds gerealiseerde private bijdragen in het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin de aanvraag is ingediend. De grondslag voor de programmatoeslag in 2015 is dus gebaseerd op de private bijdragen in 2014.

De reden voor deze wijziging is dat de schatting van de verwachte bijdrage nogal kon afwijken van de uiteindelijk in het betreffende jaar gerealiseerde private bijdragen. De aan het begin van het jaar toegezegde TKI-toeslag kon dan naar beneden toe bijgesteld worden op basis van de definitief gerealiseerde private bijdragen. Dit leverde de TKI’s onzekerheid op over de uiteindelijk te verkrijgen toeslag. Zowel voor de TKI’s als voor de bij het onderzoeksprogramma van de TKI’s betrokken bedrijven en onderzoeksorganisaties was dit geen wenselijke situatie.

Bovendien moesten TKI’s twee keer informatie aanleveren, namelijk over de verwachte bijdragen en nog een keer over de gerealiseerde bijdragen. De administratieve lasten worden met deze wijziging dus teruggebracht (zie verder paragraaf 7 van deze toelichting).

Artikel I, onderdelen A, B, E en F (wijziging van de artikelen 3.2.3, 3.2.11 en 3.2.13 RNES; artikel 3.2.4 RNES wordt geschrapt) voorzien hierin.

De informatieverplichtingen, die zijn opgenomen in artikel 3.2.13, zijn in overeenstemming gebracht met de bovenomschreven systematiek. Overigens kan er bij de aanvraag gebruik worden gemaakt van een door RVO te verstrekken een formulier.

3. Private bijdragen TKI-relevante-onderzoeksopdrachten

De private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten tellen mee tot ten hoogste 40% van de totale private bijdragen die zijn gerealiseerd in het kalenderjaar dat aan de aanvraag is voorafgegaan. Het kan om private bijdragen voor zowel de programma- als de projecttoeslag gaan. Voor de inwerkingtreding van de wijziging betrof het 40% van de programmatoeslag per aanvraag.

Met deze wijziging wordt het makkelijker om bij de aanvraag van de TKI-toeslag in een keer aan de hand van de totale gerealiseerde private bijdragen aan publiek-private samenwerking te bepalen hoe groot de omvang van de private bijdragen aan TKI-relevante onderzoeksopdrachten is die kan meetellen voor het bepalen van de uiteindelijke hoogte van de TKI-toeslag.

Artikel I, onderdeel A (wijziging van artikel 3.2.3, derde lid, RNES) voorziet hierin.

4. Algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s)

De private bijdragen van algemeen nut beogende instellingen (ANBI’s) aan onderzoeksorganisaties voor onderzoek dat past binnen een TKI-programma worden met de onderhavige wijziging in aanmerking genomen voor TKI-toeslag met een maximum van € 75 miljoen.

Voorheen gold een maximum van € 8 miljoen per topsector. Er is met deze wijziging voor gekozen niet langer een plafond per topsector te hanteren, maar een plafond voor alle topsectoren gezamenlijk van € 75 miljoen. Hiermee blijft het totale plafond ongeveer gelijk aan het eerdere plafond van € 8 miljoen voor 9 topsectoren (€ 72 miljoen) maar hebben de individuele topsectoren meer ruimte om ANBI-bijdragen aan onderzoeksorganisaties mee te tellen voor de TKI-toeslag. Tot nu toe hebben slechts een beperkt aantal topsectoren gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De verwachting is dat een maximum voor alle TKI’s gezamenlijk in de praktijk geen problemen oplevert. De budgettaire beheersbaarheid is hiermee echter wel geborgd.

Artikel I, onderdeel D (artikel 3.2.6 RNES) voorziet hierin.

5. Verplichte private bijdrage bij de inzet van TKI-toeslag

De prikkel tot private financiering ligt ten grondslag aan de systematiek van de TKI-toeslag. Hoe meer private bijdragen aan publiek private samenwerkingsprojecten, hoe meer toeslag kan worden verkregen.

Bij de inzet van de TKI-toeslag worden in de RNES niet langer aanvullende verplichtingen gesteld aan het aandeel private financiering in publiek private samenwerkingsprojecten.

Zoals in de voormalige O&O&I-kaderregeling1 is aangegeven en zoals verder is uitgewerkt en verduidelijkt in de nieuwe O&O&I-kaderregeling2 en de nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening3, is sprake van een samenwerkingsproject als twee onafhankelijke partijen op basis van een taakverdeling, een gemeenschappelijke doelstelling nastreven en samen de omvang van het samenwerkingsproject bepalen, samen bijdragen aan de uitvoering ervan en de daaraan verbonden financiële, technologische en wetenschappelijke en andere risico’s dragen, alsmede samen delen in de projectresultaten.

Voor aanvang van het project dienen hierover tussen de partijen sluitende afspraken te zijn gemaakt. Een of meer partijen kunnen hierbij de volledige kosten van het project dragen en zodoende de andere partijen bevrijden van de aan het project verbonden financiële risico’s. In het geval van samenwerking op het gebied van fundamenteel onderzoek zal hier eerder sprake van zijn dan wanneer publieke en private partijen gezamenlijk aan industrieel onderzoek danwel experimentele ontwikkeling werken.

In de praktijk is voorts gebleken dat onderzoeksorganisaties zelf al eigen regels hebben ten aanzien van de private bijdragen.

Gelet op het bovenstaande, kan artikel 3.2.9 kan komen te vervallen. Artikel I, onderdeel E, voorziet hierin.

6. Staatssteun

De TKI-toeslag regeling bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door steunmaatregel SA.35254 (2012/N). Het betreft de zogenoemde Omnibus, die is gebaseerd op de O&O&I-kaderregeling. Deze kaderregeling is met ingang van 1 juli 2014 vervangen door een nieuwe kaderregeling voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie. Een deel van de steun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie valt onder de nieuwe algemene groepsvrijstellingsverordening (AGVV), die ook met ingang van 1 juli jl. in werking is getreden.

Zowel de nieuwe O&O&I-kaderregeling als de nieuwe AGVV kennen een overgangsperiode van een half jaar. Dat betekent dat regelgeving voor 1 januari 2015 in lijn met de nieuwe staatssteunkaders gebracht moet worden. Dit zal leiden tot een afzonderlijke wijziging van de RNES, waarbij ook de TKI-toeslag regeling zal worden betrokken.

Hierbij zal in ieder geval ook artikel 3.2.8, eerste lid, waarin de bepalingen uit het staatssteunkader op het terrein van onderzoek, ontwikkeling en innovatie over onderzoek en samenwerkingsprojecten geborgd zijn, nader worden bestudeerd.

7. Administratieve lasten

De wijzigingen van de TKI-toeslagregeling betekenen een vereenvoudiging van de regeling.

De belangrijkste wijziging betreft de vereenvoudiging van de opgave van de grondslag waarop toeslag kan worden verkregen.

Deze opgave wordt niet langer gebaseerd op de private bijdragen die de TKI in het jaar van aanvraag verwacht waarbij na afloop van het lopende jaar opgave dient te worden gedaan over de realisatie. De opgave wordt voortaan gebaseerd op de gerealiseerde private bijdragen in het aan de aanvraag voorafgaande jaar. Hierdoor vervalt voor alle TKI’s de administratieve verplichting om na afloop van een jaar apart opgave te doen van de gerealiseerde private bijdragen.

De andere wijzigingen die in de regeling worden ingevoerd hebben geen consequenties voor de administratieve lasten.

Voor de aanvragen voor de TKI-toeslag bedragen de administratieve lasten daarmee € 529.020 en komen daarmee uit op 0,51% van het beschikbare budget.

Ten opzichte van vorig jaar dalen de administratieve lasten daarmee met 0,02 procent.

8. Vaste verandermomenten voor regelgeving

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Gelet op het moment van publicatie, is dit niet geheel in lijn met het uitgangspunt van vaste verandermomenten voor regelgeving als bedoeld in aanwijzing 174 van de aanwijzingen voor de regelgeving. Aangezien over de wijzigingen eerder gecommuniceerd is met belanghebbenden en het in het belang van hen is dat de regeling zo spoedig mogelijk wordt gepubliceerd, is toch gekozen voor inwerkingtreding per 1 januari 2015.

De openstellingsregeling voor het jaar 2015 zal afzonderlijk worden gepubliceerd. Het is de bedoeling de TKI-toeslag in januari 2015 open te stellen.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2006/C323/01 (PbEU 2006, C323).

X Noot
2

Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie nr. 2014/C198/02 (PbEU 2014, C198).

X Noot
3

Verordening (EU) Nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met deinterne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187).

Naar boven