Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 27 november 2014, nr. IenM/BSK-2014/259021, houdende vaststelling van regels ter uitvoering van titel 9.7 Hernieuwbare energie vervoer van de Wet milieubeheer en van het Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015 (Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 9.7.1.1, 9.7.1.4, 9.7.2.3, derde lid, 9.7.4.5, eerste lid, onderdelen a, b, c en d, 9.7.4.6, derde en vierde lid, 9.7.4.7, eerste lid, 9.7.5.2, eerste lid, 9.7.5.3, vijfde lid, en 18.1a van de Wet milieubeheer, artikel 5.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de artikelen 3.6, 4.3, 4.6 en 4.9 van het Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015;

BESLUIT:

§ 1. Algemeen

Artikel 1.1

In deze regeling wordt verstaan onder:

besluit:

Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015;

bewijs van duurzaamheid:

document dat de informatie, bedoeld in artikel 18, derde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie bevat;

elektriciteitsaansluiting:

aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Elektriciteitswet 1998;

fiatteur:

natuurlijk persoon die een door een rekeningbevoegde voorgestelde transactie moet goedkeuren;

garantie van oorsprong:

garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in 24, derde lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit;

gasaansluiting:

aansluiting als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Gaswet;

minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

rekening:

rekening als bedoeld in artikel 9.7.5.3 van de wet;

rekeningbevoegde:

natuurlijk persoon die alle handelingen die mogelijk zijn op een rekening, met uitzondering van het goedkeuren van een transactie, mag uitvoeren.

Artikel 1.2 uitvoering artikel 9.7.1.1 van de wet

De energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van biobrandstof waarvoor in bijlage III bij de richtlijn hernieuwbare energie geen energie-inhoud wordt vermeld en van hernieuwbare brandstof, wordt door de inboeker aangetoond aan de hand van bestaande gegevens of vastgesteld door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium.

Artikel 1.3 uitvoering artikel 9.7.1.4 van de wet

  • 1. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit alle informatie die de emissieautoriteit nodig heeft om te bepalen welke ondernemingen een jaarverplichting hebben. Hiertoe levert zij ten minste in oktober en februari een lijst met namen van de dan bekende ondernemingen met een jaarverplichting over het betreffende respectievelijk voorafgaande kalenderjaar. Deze lijst omvat de houders van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats voor minerale oliën, of geregistreerd geadresseerden voor minerale oliën, die meer dan 500.000 liter benzine, diesel, LPG of LNG leveren tot eindverbruik, dan wel importeur zijn.

  • 2. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit alle informatie die de emissieautoriteit nodig heeft om te bepalen of in het register de leveringen tot eindverbruik door ondernemingen juist en volledig zijn geregistreerd. Hiertoe voert de rijksbelastingdienst ten minste een gegevensanalyse uit nadat zij daartoe de benodigde gegevens heeft ontvangen van de emissieautoriteit. Ook verstrekt zij aan de emissieautoriteit risicosignalen ten aanzien van ondernemingen bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De rijksbelastingdienst verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit informatie die de emissieautoriteit nodig heeft om specifieke toezicht- of handhavingsonderzoeken te doen naar ondernemingen die een rekening hebben in het register.

  • 4. De rijksbelastingdienst en het bestuur van de emissieautoriteit sluiten over de invulling van het bepaalde in dit artikel een bestuursovereenkomst. Deze bestuursovereenkomst wordt bekend gemaakt in de Staatscourant.

§ 2. Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer

Artikel 2.1 uitvoering artikel 9.7.2.3 van de wet

Bij het invoeren van de hoeveelheid benzine, diesel, vloeibare biobrandstof en vloeibare hernieuwbare brandstof, bedoeld in artikel 9.7.2.3, eerste lid, van de wet, vermeldt de leverancier tot eindverbruik de volgende gegevens:

  • a. soort brandstof;

  • b. periode overeenkomend met de periode van de accijnsaangifte;

  • c. volume in liters bij een temperatuur van 15 °C;

  • d. of de opgave afwijkt van de accijnsopgave;

  • e. indien de opgave afwijkt van de accijnsopgave, de reden voor die afwijking.

§ 3. Inboeken hernieuwbare energie vervoer

Artikel 3.1 uitvoering artikel 9.7.4.5, onderdelen a en b, van de wet

  • 1. De hoeveelheid vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in liters bij een temperatuur van 15 °C die blijkens de massabalans van het gehanteerde duurzaamheidssysteem en de bedrijfsadministratie van de locatie van de inboeker is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer.

  • 2. Voor een hoeveelheid vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt stelt de inboeker ten behoeve van het bestuur van de emissieautoriteit een bewijs van duurzaamheid op.

  • 3. Bij vermenging van een hoeveelheid vloeibare biobrandstof met een hoeveelheid vloeibare fossiele brandstof wordt de biobrandstof bij deelleveringen uit de gemengde hoeveelheid in gelijke percentages aan die deelleveringen toegekend.

Artikel 3.2 uitvoering artikel 9.7.4.5, onderdelen a en b, van de wet

  • 1. De hoeveelheid aan vervoer in Nederland geleverde gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt, is de geleverde hoeveelheid gas in normaal m3 die blijkt uit de meter van het aan de gasaansluiting van de inboeker gekoppelde bemeterd leverpunt of de aan de gasaansluiting van de inboeker gekoppelde bemeterde leverpunten.

  • 2. Voor een hoeveelheid gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt zijn garanties van oorsprong afgegeven. De op de garanties van oorsprong vermelde hoeveelheid fysiek ingevoede gasvormige biobrandstof heeft ten minste de omvang van de hoeveelheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De garanties van oorsprong, bedoeld in het tweede lid:

    • a. zijn voorafgaand aan het inboeken van de hoeveelheid gasvormige biobrandstof, bedoeld in het eerste lid, op de rekening van de emissieautoriteit als bedoeld in artikel 3 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit geboekt, en

    • b. hebben op het moment van overboeken op die rekening hun geldigheid niet verloren.

  • 4. Voor de bepaling van de omvang van de op de garanties van oorsprong vermelde energie-inhoud in normaal m3 wordt de op die garanties vermelde inhoud in MWh vermenigvuldigd met 102,33.

Artikel 3.3 uitvoering artikel 9.7.4.5, onderdelen a en b, van de wet

  • 1. De hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in liters bij een temperatuur van 15 °C die blijkens de bedrijfsadministratie van de inboeker is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer.

  • 2. Voor een hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof die wordt ingeboekt is een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof afgegeven.

  • 3. Vloeibare hernieuwbare brandstof kan worden ingeboekt door de onderneming die die brandstof geleverd heeft gekregen door de producent.

Artikel 3.4 uitvoering artikel 9.7.4.5, onderdelen a en b, van de wet

De hoeveelheid aan wegvoertuigen in Nederland geleverde elektriciteit die wordt ingeboekt is de geleverde hoeveelheid in kWh die blijkt uit de meter van het aan de elektriciteitsaansluiting van de inboeker gekoppelde leverpunt of de aan de elektriciteitsaansluiting van de inboeker gekoppelde leverpunten.

Artikel 3.5 uitvoering artikel 9.7.4.5, onderdelen c en d, van de wet

  • 1. Bij het inboeken van een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer vermeldt de inboeker de in bijlage 1 genoemde gegevens.

  • 2. De inboeker beschikt over de bewijsstukken met betrekking tot de gegevens, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. De inboeker vermeldt bij het inboeken de gegevens zoals die vermeld zijn op de bewijsstukken.

Artikel 3.6 uitvoering artikel 9.7.4.6, derde lid, van de wet

  • 1. Het gedeelte, bedoeld in artikel 9.7.4.6, derde lid, van de wet, is het door Eurostat bekend gemaakte gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de Europese Unie twee jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar.

  • 2. De factor, bedoeld in artikel 9.7.4.6, derde lid, van de wet is tweeënhalf.

Artikel 3.7 uitvoering artikel 9.7.4.6, vierde lid, van de wet

De importeur die een hoeveelheid vloeibare biobrandstof heeft ingeboekt, overlegt aan het bestuur van de emissieautoriteit een bewijs van aangifte accijns voor die hoeveelheid.

Artikel 3.8 uitvoering artikel 3.6, eerste lid, van het besluit

Bij de uitgifte van hernieuwbare brandstofeenheden door het bestuur van de emissieautoriteit wordt de energie-inhoud van biobrandstof die is geproduceerd uit de materialen, genoemd in bijlage 2:

  • a. tabel 1, 2 en 3 vermenigvuldigd met twee,

  • b. tabel 4 en 5 niet vermenigvuldigd met twee.

Artikel 3.9 uitvoering artikel 3.6, eerste lid, van het besluit

  • 1. Op verzoek van de drijver van een inrichting kan de minister besluiten dat, in afwijking van artikel 3.8, onderdeel b, bij de uitgifte van hernieuwbare biobrandstofeenheden door het bestuur van de emissieautoriteit de energie-inhoud van biobrandstof die is geproduceerd uit materialen, genoemd in bijlage 2, tabel 5, onder specifieke locatie- of bedrijfsomstandigheden wordt vermenigvuldigd met twee.

  • 2. Een verzoek als bedoeld in het eerste lid vermeldt in ieder geval de ontstaanswijze van het materiaal, de huidige toepassingen van het materiaal en de marktcondities.

  • 3. De minister beoordeelt na een verzoek als bedoeld in het eerste lid, de materialen als volgt:

    • a. de energie-inhoud van biobrandstof geproduceerd uit materiaal dat in de richtlijn hernieuwbare energie of bijbehorende communicaties als residu wordt aangemerkt, telt dubbel;

    • b. de energie-inhoud van biobrandstof geproduceerd uit materiaal dat niet in de richtlijn hernieuwbare energie of bijbehorende communicaties als residu wordt genoemd, telt slechts dubbel als:

      • 1°. er geen alternatieve toepassing is,

      • 2°. het materiaal niet zodanig in kwaliteit is verlaagd of verontreinigd dat het niet meer geschikt is voor zijn oorspronkelijke toepassing, en

      • 3°. het geen ongebruikt product is ongeacht of de houdbaarheidsdatum is verstreken;

    • c. de energie-inhoud van biobrandstof geproduceerd uit materiaal dat niet op grond van onderdeel a of b kan worden gecategoriseerd, is een niet-voedsel of niet-voeder cellulose of lignocellulose materiaal en telt slechts dubbel als:

      • 1°. de energie-inhoud van een biobrandstof geproduceerd uit dat materiaal voor ten minste 70% afkomstig is uit het aandeel cellulose en/of lignocellulose van het materiaal, en

      • 2°. het onder 1° vermelde percentage met behulp van de criteria in bijlage 3 is vastgesteld;

    • d. de energie-inhoud van biobrandstof geproduceerd uit materiaal dat niet op grond van onderdeel a, b of c kan worden gecategoriseerd en daarom wordt aangemerkt als een co-product, telt niet dubbel als:

      • 1°. het productieproces waaruit het materiaal overblijft is aangepast om een grotere hoeveelheid of een hogere kwaliteit van dat materiaal te verkrijgen, of

      • 2°. het in aanzienlijke mate bijdraagt aan de waarde van alle producten uit het proces waarin het ontstaat;

    • e. de energie-inhoud van biobrandstof geproduceerd uit materiaal dat niet op grond van onderdeel a, b, c of d kan worden gecategoriseerd en daarom wordt aangemerkt als afval of residu, telt dubbel.

  • 4. Ten behoeve van de beoordeling, bedoeld in het derde lid, wordt verstaan onder:

    a. alternatievetoepassing:

    toepassing anders dan opwekking van elektriciteit of warmte, compostering of benutting van het lignocellulosedeel van biomassa als diervoeder;

    b. residu:

    van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw afkomstig restproduct of stof die niet het eindproduct vormt waarop een productieproces rechtstreeks is gericht.

§ 4. Verificatie

Artikel 4.1 uitvoering artikel 4.3 van het besluit

  • 1. De verificateur hernieuwbare brandstof:

    • a. voorziet de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof van een uniek nummer dat tot hem te herleiden is;

    • b. verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit een overzicht van de door hem afgegeven en ingenomen verificatieverklaringen hernieuwbare brandstof;

    • c. ziet erop toe dat te verifiëren hoeveelheden energie en grondstoffen zijn bepaald overeenkomstig artikel 4 van het Meetinstrumentenbesluit I.

  • 2. De verificatie en de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof voldoen aan de eisen gesteld in bijlage 4.

Artikel 4.2 uitvoering artikel 4.6 van het besluit

  • 1. De dubbeltellingverificateur:

    • a. voorziet de dubbeltellingverklaring van een uniek nummer dat tot hem te herleiden is;

    • b. beheert de unieke nummers van de dubbeltellingverklaringen;

    • c. verstrekt op verzoek van het bestuur van de emissieautoriteit een overzicht van de door hem afgegeven en ingenomen verklaringen;

    • d. ziet erop toe dat te verifiëren hoeveelheden grondstoffen en biobrandstoffen zijn bepaald overeenkomstig artikel 4 van het Meetinstrumentenbesluit I;

    • e. ziet er op toe dat het toegepaste duurzaamheidssysteem passend is voor de gebruikte grondstof.

  • 2. De dubbeltellingverificatie en de dubbeltellingverklaring voldoen aan de eisen gesteld in bijlage 5.

Artikel 4.3 uitvoering artikel 4.9 van het besluit

  • 1. De inboekverificatieverklaring dan wel het rapport van bevindingen wordt langs elektronische weg verstrekt aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2. De inboekverificateur vermeldt in het register het resultaat van de verificatie.

  • 3. De inboekverificatie voldoet aan de eisen gesteld in bijlage 6.

  • 4. Het rapport van bevindingen wordt opgesteld overeenkomstig de norm ISAE 3000 op basis van een verificatie van alle inboekingen die ter verificatie werden aangeboden.

§ 5. Register hernieuwbare energie vervoer

Artikel 5.1 uitvoering artikel 9.7.5.2, eerste lid, van de wet

  • 1. Het register is toegankelijk via het internet.

  • 2. Het register is toegankelijk op werkdagen van 9.00 tot 17.00 uur.

  • 3. Voor de toegang tot het register wordt gebruik gemaakt van een door het bestuur van de emissieautoriteit aangewezen authenticatiemiddel.

Artikel 5.2 uitvoering artikel 9.7.5.2, eerste lid, van de wet

  • 1. De emissieautoriteit neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van haar verwacht kunnen worden om er voor te zorgen dat het register beschikbaar is op werkdagen van 9.00 tot 17.00 uur.

  • 2. De emissieautoriteit draagt tevens zorg voor de nodige voorzieningen van technische en organisatorische aard ter beveiliging van het register tegen verlies of aantasting van gegevens en tegen onbevoegde kennisneming, wijziging of verstrekking daarvan.

Artikel 5.3 uitvoering artikel 9.7.5.2, eerste lid, van de wet

De emissieautoriteit kan de toegang tot het register opschorten indien schade is ontstaan of dreigt te ontstaan aan het register.

Artikel 5.4 uitvoering artikel 9.7.5.3, vijfde lid, van de wet

  • 1. De aanvraag voor een rekening vermeldt de gewenste faciliteiten.

  • 2. Bij de aanvraag voor een rekening verstrekt de onderneming aan het bestuur van de emissieautoriteit langs elektronische weg de volgende gegevens:

    • a. de naam, het vestigingsadres en handelsregisternummer van de onderneming;

    • b. de naam en een kleurenkopie van het geldige legitimatiebewijs van de statutair vertegenwoordigingsbevoegde van de onderneming alsmede een uittreksel uit het handelsregister waaruit de bevoegdheid blijkt;

    • c. RSIN;

    • d. de naam, het woonadres, het burgerservicenummer en een kleurenkopie van het geldige legitimatiebewijs van de rekeningbevoegden en fiatteurs;

    • e. het bewijs van een actieve bankrekening;

    • f. indien de onderneming een vergunning voor een accijnsgoederenplaats heeft of geregistreerd geadresseerde is:

      • 1°. de afgiftedatum, de ingangsdatum, de einddatum en het nummer van de vergunning voor de accijnsgoederenplaats;

      • 2°. De activiteiten en goederen waarvoor de vergunning is afgegeven.

Artikel 5.5 uitvoering artikel 9.7.5.3, vijfde lid, van de wet

  • 1. Bij de aanvraag van een rekening met inboekfaciliteit verstrekt de onderneming aan het bestuur van de emissieautoriteit langs elektronische weg voorts de volgende gegevens, indien de onderneming:

    • a. vloeibare biobrandstof wil inboeken:

      • 1°. de naam en het vestigingsadres van de bedrijfslocaties;

      • 2°. per bedrijfslocatie de naam van het voor die locatie gehanteerde duurzaamheidssysteem of de voor die locatie gehanteerde duurzaamheidssystemen;

      • 3°. het certificaat en de geldigheidsduur daarvan van het duurzaamheidssysteem of de duurzaamheidssystemen, bedoeld in onderdeel b.

    • b. gasvormige biobrandstof wil inboeken:

      • 1°. het aantal gasaansluitingen ten behoeve van leveringen aan vervoer in Nederland dat hij bezit, en

      • 2°. het EAN van die aansluitingen.

    • c. hernieuwbare brandstof wil inboeken: de naam van de producent van de hernieuwbare brandstof.

    • d. elektriciteit wil inboeken:

      • 1°. het aantal elektriciteitsaansluitingen dat hij bezit;

      • 2°. het EAN van die aansluitingen.

Artikel 5.6 uitvoering artikel 9.7.5.3, vijfde lid, van de wet

  • 1. Het bestuur van de emissieautoriteit controleert of de gegevens en documenten die verstrekt zijn, volledig, actueel, nauwkeurig en waarheidsgetrouw zijn.

  • 2. Indien is voldaan aan de eisen voor het hebben van een rekening maakt de emissieautoriteit uiterlijk tien werkdagen na ontvangst van de gegevens, bedoeld in de artikelen 5.4 of 5.5, in het register een rekening aan voor de aanvrager.

  • 3. Alvorens de rekening te gebruiken accepteert de rekeninghouder de gebruiksvoorwaarden.

Artikel 5.7 uitvoering artikel 9.7.5.3, vijfde lid, van de wet

  • 1. De rekeninghouder meldt wijzigingen van de op hem betrekking hebbende gegevens, bedoeld in de artikel 5.4 of 5.5, binnen tien werkdagen langs elektronische weg aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2. De emissieautoriteit wijzigt de gegevens, nadat de juistheid van de melding, bedoeld in het eerste lid, is vastgesteld overeenkomstig die melding binnen tien werkdagen na ontvangst van die melding.

  • 3. Artikel 5.6, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.8 uitvoering artikel 9.7.5.3, vijfde lid, van de wet

  • 1. Indien een rekeningbevoegde weet of vermoedt dat een onbevoegde persoon zich toegang tot de rekening kan verschaffen, meldt hij dit onverwijld langs elektronische weg aan het bestuur van de emissieautoriteit.

  • 2. Indien een melding als bedoeld in het eerste lid is ontvangen, schort de emissieautoriteit de toegang tot de betreffende rekening op.

  • 3. Tot het moment waarop de melding, bedoeld in het eerste lid, is ontvangen, wordt elke toegang tot de rekening als bevoegd aangemerkt.

Artikel 5.9 uitvoering artikel 9.7.5.3, vijfde lid, van de wet

  • 1. De rekeninghouder wijst per rekening ten minste twee en ten hoogste tien rekeningbevoegden aan.

  • 2. De rekeninghouder kan per rekening ten minste twee en ten hoogste tien fiatteurs aanwijzen.

  • 3. Een rekeningbevoegde kan slechts fiatteur zijn voor een overboeking die hij niet heeft geïnitieerd.

§ 6. Rapportage

Artikel 6.1 uitvoering artikel 9.7.4.7, eerste lid, van de wet

Het overzicht, bedoeld in artikel 9.7.4.7 van de wet wordt openbaar gemaakt op 1 januari, 1 maart, 10 april, 1 juli en 1 oktober, dan wel op de eerste werkdag na de genoemde datum.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 7.1

In artikel 8a van het Besluit aanwijzing ambtenaren VROM-regelgeving wordt ‘titel 12.4’ vervangen door: titel 9.7.

Artikel 7.2

De Regeling hernieuwbare energie vervoer wordt ingetrokken.

Artikel 7.3

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Artikel 7.4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling hernieuwbare energie vervoer 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

BIJLAGE 1 BIJ ARTIKEL 3.5

Bij inboeking van hernieuwbare energie vervoer te vermelden gegevens

1. Algemeen

  • a. soort hernieuwbare energie vervoer;

  • b. datum of periode van levering aan de Nederlandse markt voor vervoer, aan vervoer in Nederland dan wel aan wegvoertuigen in Nederland;

  • c. referenties eigen administratie inboeker.

2. Vloeibare biobrandstof

  • a. de soort vloeibare biobrandstof;

  • b. de hoeveelheid in liters bij 15 °C;

  • c. de locatie van waaraf geleverd is, met inbegrip van een identificerende naam en het adres;

  • d. of er sprake is van levering tot eindverbruik of levering aan een andere houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns;

  • e. het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvond;

  • f. indien beschikbaar: het nummer van het bewijs van duurzaamheid;

  • g. de naam van de grondstof of de grondstoffen volgens het duurzaamheidssysteem waaronder de levering plaatsvond;

  • h. het land van herkomst van de grondstof of de grondstoffen;

  • i. de broeikasgasemissie in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

  • j. in het geval van meerdere grondstoffen: per grondstof de bijdrage van die grondstof aan de totale energie-inhoud van, indien van toepassing het hernieuwbare gedeelte van, de biobrandstof als percentage;

  • k. indien de vloeibare biobrandstof als dubbeltellend is aangemerkt:

    • 1°. het nummer van de dubbeltellingsverklaring;

    • 2°. bij een gesplitste hoeveelheid dubbeltellende vloeibare biobrandstof, de nummers van ingetrokken dubbeltellingsverklaringen;

    • 3°. indien van toepassing, het kenmerk van het besluit van de minister, bedoeld in artikel 3.9.

3. Gasvormige biobrandstof

  • a. de per aansluiting volgens het bemeterde leverpunt of de bemeterde leverpunten geleverde hoeveelheid gas in normaal m3, met inbegrip van de identificerende naam, het adres en het EAN van de gasaansluiting;

  • b. van de garantie van oorsprong, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid:

    • 1°. het nummer van de certificaatreeks;

    • 2°. de aanmaakdatum van de certificaatreeks;

    • 3°. de naam van de grondstof of de grondstoffen volgens het duurzaamheidsysteem waaronder de levering plaatsvond;

    • 4°. het land van herkomst van de grondstof of de grondstoffen;

    • 5°. in het geval van meerdere grondstoffen: per grondstof de bijdrage van die grondstof aan de totale energie-inhoud van de biobrandstof als percentage;

    • 6°. het duurzaamheidsysteem waaronder de levering plaatsvindt;

    • 7°. de broeikasgasemissie in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

    • 8°. de energieproductie zonder, indien toegepast, correctie voor eigen gebruik van het gas als vermeld in artikel 6, tweede lid, van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HR-WKK-elektriciteit;

  • c. indien de gasvormige biobrandstof als dubbeltellend is aangemerkt:

    • 1°. het nummer van de dubbeltellingsverklaring;

    • 2°. bij een gesplitste hoeveelheid dubbeltellende vloeibare biobrandstof, de nummers van ingetrokken dubbeltellingsverklaringen;

    • 3°. indien van toepassing, het kenmerk van het besluit van de minister, bedoeld in artikel 3.9.

4. Hernieuwbare brandstof

  • a. de soort hernieuwbare brandstof;

  • b. de hoeveelheid in liters bij 15 °C;

  • c. de locatie van waaraf geleverd is, met inbegrip van een identificerende naam en het adres;

  • d. of er sprake is van levering tot eindverbruik of levering aan een andere houder van een vergunning voor een accijnsgoederenplaats als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op de accijns;

  • e. de naam en het vestigingsadres van de producent van de hernieuwbare brandstof;

  • f. de broeikasgasemissie in g CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

  • g. het nummer van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof.

5. Elektriciteit

De per elektriciteitsaansluiting volgens het aan die elektriciteitsaansluiting gekoppelde bemeterde leverpunt of de aan die elektriciteitsaansluiting gekoppelde bemeterde leverpunten aan wegvoertuigen in Nederland geleverde hoeveelheid elektriciteit in kWh, met inbegrip van een identificerende naam, het adres en het EAN van de elektriciteitsaansluiting.

BIJLAGE 2 BIJ DE ARTIKELEN 3.8 EN 3.9

Tabel 1 – Procesafval of procesresidu

Materiaal

Omschrijving

Afvalhout

Hout van voldoende kwaliteit om als materiaal of brandstof te worden toegepast. Voor de beoordeling is leidend of de toepassing wel of niet onder de afval wet- en regelgeving valt.

Afvalwater vrijkomend bij productie van suiker uit suikerbieten

Afvalwater dat vrijkomt bij verwerking van suikerbieten tot suiker en waarvoor is aangetoond, dat er geen sprake is van terugwinbare hoeveelheden suiker in het afvalwater, bijvoorbeeld door aan te tonen dat de concentraties suiker in het afvalwater niet substantieel zijn toegenomen ten opzichte van voorgaande jaren.

AWZI- en RWZI zuiveringsslib

(NTA 8003:410)

Slib uit afvalwaterzuiveringsinstallaties (AWZI’s) en rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI’s). Dit is relevant voor biogas geproduceerd in AWZI- en RWZI-slibvergisters.

Biomassa deel ongesorteerd stedelijk afval (residual MSW)

De gemengde restfractie is aan te merken als afval.

Dit is relevant voor uit stortplaatsen gewonnen biogas (ook wel stortgas genoemd).

CNSL (cashew nut shell liquid)

CNSL is de olie geperst uit het harde omhulsel van cashewnoten. Dit omhulsel blijft over als residu bij het consumptiegeschikt maken van de cashewnoot.

Dierlijke vetten categorieën 1 en 2

Dierlijk vet dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke bijproducten in vetsmelterijen wordt in verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten1 wordt ingedeeld in categorieën. Categorie 1 en 2 materiaal heeft geen toepassing (in significante hoeveelheden) anders dan voor energie.

Druivendraf oftewel ‘Grape Marc’

Grape Marc is de dikke brij met schillen en pitten die overblijft na persing van de gegiste most bij de wijnproductie.

Gebruikte bleekaarde (spent bleaching earth)

Bleekaarde (‘bleaching earth’) wordt gebruikt als filtermedium bij het raffineren van plantaardige oliën. Gebruikte bleekaarde wordt doorgaans gestort of verbrand. Uit gebruikte bleekaarde kunnen achtergebleven (residuale) oliën via extractie worden teruggewonnen.

Gebruikte frituurolie

(NTA 8003: 572)

Gebruikte frituurolie ontstaat bij het frituren van plantaardige of dierlijke producten in plantaardige olie of dierlijke vetten. De olie wordt door daarin gespecialiseerde bedrijven ingezameld. Gebruikte frituurolie is – op mogelijk een kleine fractie na uit de voedselverwerkende industrie waarin geen dierlijke producten zijn bereid – ongeschikt voor toepassing als diervoeder of als grondstof voor de oleochemische industrie en heeft daarmee geen toepassing anders dan voor energie.

Gft (NTA 8003: 610) en organisch afval van handel-diensten-bedrijven (NTA 8003: 620)

Gft en soortgelijke afvalstromen uit handel- diensten en bedrijven worden aangemerkt als afval. Dit is inclusief etensresten van restaurants (swill).

Organische mest

Organische mest is volgens de Europese Commissie2 een residu.

Palmolie – lege vruchtbundels (empty palm fruit bunches)

Lege palmolie vruchtbundels ontstaan als de palmvruchten worden verwijderd van de verse palmolievruchtbundels. Lege vruchtbundels worden gestort, verbrand of als mulch in de plantages gebruikt.

Palmolie – afvalwater uit palmolie molen (POME)

Het afvalwater uit een palmoliemolen (palm oil mill effluent; POME) wordt opgeslagen in open bassins waar het leidt (na anaerobe vergisting) tot methaanemissies. Als alternatief kan het in gesloten tanks worden opgeslagen en vergist.

Putvet

Putvet is het materiaal dat in afscheiders voor oliën en vetten uit afvalwater van restaurants en andere grootkeukens wordt verzameld.

Ruwe glycerine

Ruwe glycerine (‘raw glycerine’ of ‘crude glycerine’) wordt o.a. geproduceerd bij verestering van plantaardige oliën om bijv. biodiesel te produceren. Volgens de bijlage V, onderdeel C, onder 18, bij de richtlijn hernieuwbare energie en de Europese Commissie2 is ruwe glycerine een residu.

Suikerbietenpunten

Suikerbietenpunten zijn stukjes van suikerbiet die tijdens transport en wassen van de suikerbiet (tijdens verwerking tot suiker) zijn afgebroken. Typisch ontstaat circa 10 kg suikerbietenpunt per ton verwerkte suikerbiet. Ook vrijkomend bladmateriaal wordt tot ‘suikerbietenpunten’ gerekend.

Talloliepek

Tallolie (‘tall oil’) ontstaat als bijproduct uit black liquor dat vrijkomt bij papierproductie uit hout. De tallolie kan via raffinage worden gescheiden in een aantal producten plus een destillatieresidu genaamd talloliepek. Volgens de Europese Commissie2 is talloliepek een residu.

Zaagsel

Hier valt niet onder zaagsel dat vrijkomt in de bosbouw (dat valt onder ‘bosbouwresidu’ in tabel 2). Zaagsel komt vrij bij de verwerking van hout in de houtverwerkende industrie. Zaagsel is een procesafval/residu zolang niet de hoeveelheid zaagsel opzettelijk wordt vergroot. Opzettelijke aanpassingen aan het proces om de hoeveelheid te verhogen, resulteren erin dat het zaagsel moet worden geclassificeerd als een product in plaats van als een residu.

1 Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PbEU 2009, L 300).

2 Mededeling van de Commissie over de praktische tenuitvoerlegging van de duurzaamheidsregeling van de EU over biobrandstoffenen vloeibare biomassa en over boekingsregels voor biobrandstoffen (PbEU 2010, C 160)

Tabel 2 – Afval of residu van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw

Materiaal

Omschrijving

Bagasse

Bagasse wordt als landbouwresidu genoemd in bijlage V, onderdeel C, onder 18, bij de richtlijn hernieuwbare energie.

Stro (NTA 8003:220)

De droge halmen van koren en andere vruchtdragende planten.

Stro wordt als landbouwresidu genoemd in bijlage V, onderdeel C, onder 18, bij de richtlijn hernieuwbare energie.

Lege maïskolven

Kolven worden als landbouwresidu genoemd in bijlage V, onderdeel C, onder 18, bij de richtlijn hernieuwbare energie.

Doppen, schillen, vliezen, pitten (NTA 8003: 230)

Harde schillen van noten en dergelijke en schillen, vliezen en omhulsels van oliezaden en oliebonen en olienoten, inclusief pitten.

Bosbouwresiduen

Residuen uit de bosbouw. Hieronder wordt niet verstaan vers hout (zie tabel 3). Bij de inzameling van bosbouwresiduen moet erop worden toegezien dat het proces waarin deze residuen ontstaat niet is aangepast, leidend tot een toename van de hoeveelheid materiaal dat als residu wordt geclaimd. Opzettelijke aanpassingen aan het proces om de hoeveelheid zaagsel, chips, schors, of houtafval te verhogen, resulteren erin dat het materiaal moet worden geclassificeerd als een product in plaats van als een residu. Zo worden houtchips van de takken van bomen waarvan de stam separaat wordt verwerkt of afgevoerd, geclassificeerd als bosbouwresidu, terwijl houtchips uit hele stammen worden geclassificeerd als product (‘vers hout’ in tabel 3).

Tabel 3 – Niet-voedsel cellulosemateriaal en ligno-cellulosisch materiaal (geen afval of residu)

Materiaal

Omschrijving

Korte omloop hout

Landbouwteelt van snelgroeiende houtachtige gewassen waarbij de bovengrondse biomassa periodiek tot maximaal 8 jaar na de aanplanting of na de vorige oogst, in zijn totaliteit wordt geoogst.

Vers hout

Niet gebruikt hout, dat qua samenstelling niet is veranderd ten opzichte van het hout dat in het bos groeit, en waar geen vermenging, verontreiniging of vervuiling met productvreemde stoffen heeft plaatsgevonden. Houtresten uit de houtverwerkende industrie, die vrijgekomen zijn bij het verkleinen van vers hout, worden hier niet ook onder verstaan (dit in tegenstelling tot NTA 8003 categorie 110).

Tabel 4 – Product of co-product

Materiaal

Omschrijving

DDGS (Dried Distillers Grains with Solubles)

DDGS ontstaat bij de productie van ethanol uit granen zoals maïs, gerst, rogge en tarwe. De vaste stof die achterblijft na fermentatie heet distillers grains with solubles en bevat de niet gefermenteerde delen waaronder proteïnen, vezels en vet. Dit natte product DGS kan worden gedroogd tot DDGS. Zowel DGS als DDGS worden toegepast als veevoeder.

Dierlijke vetten categorie 3

Dierlijk vet dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke bijproducten in vetsmelterijen wordt in verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten1 ingedeeld in categorieën. Categorie 3 materiaal kent alternatieve toepassingen, bijv. als diervoeder en in de oleochemische industrie.

NB. Omdat dit materiaal niet rechtstreeks vanuit landgebonden gewassen wordt geproduceerd, hoeft biobrandstof uit categorie 3 dierlijk vet niet te voldoen aan de landgebonden duurzaamheidscriteria.

Dierlijke vetten – categorie onbekend of niet gecategoriseerd

Dierlijk vet dat ontstaat bij de verwerking van dierlijke bijproducten in vetsmelterijen wordt in verordening (EG) nr. 1069/2009 inzake dierlijke bijproducten1 ingedeeld in categorieën. Niet gecategoriseerd dierlijk vet is of afkomstig van buiten Europa of er is sprake van categorie onbekend voor een Europese stroom. Voor de regelgeving hernieuwbare energie vervoer wordt dit materiaal ingedeeld als (co-)product. Materiaal afkomstig van buiten Europa kan als procesresidu worden ingedeeld als wordt aangetoond dat het materiaal geen alternatieve toepassing heeft.

NB. Omdat dit materiaal niet rechtstreeks vanuit landgebonden gewassen wordt geproduceerd, hoeft biobrandstof uit categorie of onbekend of niet-gecategoriseerd dierlijk vet niet te voldoen aan de landgebonden duurzaamheidscriteria.

Glycerine, geraffineerd

Geraffineerde glycerine wordt uit ruwe glycerine geproduceerd op de plek waar de ruwe glycerine ontstaat (bijv. bij productie van biodiesel) of in een centrale raffinagefabriek. Geraffineerde glycerine heeft toepassingen in o.a. de voedsel-, cosmetica- en farmaceutische industrie.

Olie-, suiker- of zetmeelhoudende agrarische producten

Agrarische producten zoals oliehoudende pitten, vruchten of zaden (jatropha, koolzaad, palmvruchten, sojabonen, zonnebloempitten), zetmeelhoudende zaden (gerst, maïs, rogge, tarwe) en suikerhoudende producten waaronder knollen (suikerbiet) en stengels (suikerriet) worden toegepast als voeding en diervoeder.

Plantaardige oliën (ruw en geraffineerd)

Plantaardige oliën ontstaan door mechanische persing of door extractie uit oliehoudende zaden zoals jatrophaboon, koolzaad, palmvrucht, sojaboon en zonnebloemzaad. De meeste oliën worden toegepast in voeding en cosmetica, daarnaast zijn de oliën in alle gevallen hoofdproduct of één van de hoofdproducten van de teelt van het betreffende gewas.

Plantaardige oliekoek

Plantaardige oliekoek (‘cake’ of ‘meal’) is het restant na persen van ruwe plantaardige oliën uit oliehoudende pitten, vruchten of zaden). De koek wordt doorgaans toegepast als diervoeder.

Pulp uit suikerbereiding (Nta 8003: 532).

Overblijfsel uit suiker-extractie uit suikerbiet. Dit betreft zowel perspulp (nat) als pulpbrok (droog). De pulp wordt verkocht als diervoeder.

Melasse

Reststroom uit suikerbereiding uit suikerbiet en suikerriet. Wordt toegepast in de consumptie alcohol-industrie en als veevoer.

Tall olie, onbewerkt

Tallolie (‘tall oil’ or ‘crude tall oil’: CTO) ontstaat als bijproduct uit black liquor dat vrijkomt bij papierproductie uit hout. De onbewerkte (ook wel ‘ruwe’) tallolie kan via raffinage worden gescheiden in een aantal producten.

Vetzuren ((Free) fatty acids, refinery fatty acids, fatty acid distillates, fatty acid oils)

Vetzuren worden geproduceerd tijdens de raffinage van ruwe plantaardige olie tot geraffineerde plantaardige olie, bijv. tijdens het productieproces van biodiesel. Hoeveelheid en samenstelling van de gevormde vetzuren hangen af van het soort plantaardige olie en van het type raffinageproces. Vetzuren worden gebruikt in de oleochemie, als diervoeder en voor productie van biodiesel.

1 Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PbEU 2009, L 300).

Tabel 5 – Overige materialen

Materiaal

Omschrijving

Gras

Gras is een verzamelnaam voor planten uit de grassenfamilie. Gras kan worden benut (vers, gekuild of gedroogd) als veevoer. Vele grassoorten zoals tarwe, rijst, maïs, etc. bevatten zetmeelrijke vruchten (zaden/korrels) die worden gebruikt als voedsel en veevoer en ook als grondstof voor productie van biobrandstoffen zoals ethanol en biogas. Naast de vrucht bevatten ook de andere delen van gras significante hoeveelheden eiwitten, suikers, vetten en zetmeel.

Uit de lignocellulose bestanddelen van gras kan biobrandstof worden geproduceerd. Gras is niet in tabel 3 ingedeeld omdat de verhouding tussen het aandeel biobrandstoffen uit het lignocellulose deel van het gras en het aandeel biobrandstoffen uit de overige bestanddelen afhankelijk is van het specifieke biobrandstof productieproces. Stro, dat kan worden gezien als subcategorie van gras en waarvan het lignocellulose gehalte zeer hoog is, is ingedeeld in tabel 2.

Industrieel afvalwater

Industrieel afvalwater is niet in één van de tabellen 1 t/m 4 ingedeeld omdat de samenstelling zeer divers van aard is. Industrieel afvalwater kan componenten bevatten die zijn terug te winnen of na eventuele opwerking benut kunnen worden als diervoeder. Er is een overlap tussen het materiaal ‘industrieel afvalwater’ en het materiaal ‘zetmeelrijke bij- en restproducten uit de aardappel- en graanverwerkende industrie’.

Het gaat in deze categorie niet om afvalwater vrijkomend bij productie van suiker uit suikerbieten of om palmolie – afvalwater uit palmolie molen (POME) als bedoeld in tabel 1.

Voedingsmiddelen ongeschikt voor menselijke consumptie (NTA 8003: 581,582, 583)

Dit betreft bijvoorbeeld over datum producten, of producten die uit gezondheids- of veiligheidsoverwegingen uit de markt worden gehaald. Deze materialen zijn niet in één van de tabellen 1 t/m 4 ingedeeld omdat het een diverse groep materialen betreft waarvan een deel een alternatieve toepassing heeft, bijvoorbeeld als veevoeder.

Zetmeelrijke bij- of restproducten uit de aardappel- en graan- (oa maïs- en tarwe-) verwerkende industrie

Deze materialen zijn niet in één van de tabellen 1 t/m 3 ingedeeld omdat het een zeer diverse groep materialen betreft; de samenstelling en afzetbaarheid van de materialen hangt af van het productieproces en/of de productielocatie. Een groot deel van deze materialen heeft een alternatieve toepassing, bijvoorbeeld als veevoeder of als toevoeging in de papier- en kartonindustrie.

BIJLAGE 3 BIJ ARTIKEL 3.9, EERSTE LID, ONDERDEEL C, ONDER 2°

Criteria

  • 1. De energie-inhoud (calorische onderwaarde) van de geproduceerde biobrandstof, afkomstig uit het cellulose en/of lignocellulosedeel van het materiaal, dient te worden vastgesteld op basis van een massabalans over de hoeveelheid en samenstelling van het uitgangsmateriaal, van het overblijvend materiaal na de conversie en van de geproduceerde biobrandstof. Die energie-inhoud wordt opgesteld aan de hand van monstername, monstervoorbehandeling en analyses die zijn uitgevoerd volgens gangbare (ISO, NEN, DIN, ASTM) normen.

  • 2. Een analyse van het proces als bedoeld onder 1 wordt in ten minste tweevoud verricht met behulp van representatieve monsters. Representatief houdt in dat de monsters genomen zijn in de daadwerkelijke bedrijfsopstelling waarvoor dubbeltelling wordt aangevraagd, of – als een bedrijfsopstelling nog niet voorhanden is – monsters genomen in een vergelijkbare demo- of testopstelling. De monsters dienen te worden genomen tijdens condities (temperatuur, druk, verblijftijd, hoeveelheden en eigenschappen van de toegevoegde hulpstoffen, etc.) zoals die ook zullen gelden tijdens commerciële productie van de biobrandstof.

  • 3. De bedrijfsvoering tijdens monstername, wijze van bemonstering, gebruikte analysemethoden, resultaten en conclusies moeten op een transparante en reproduceerbare wijze worden gerapporteerd. De rapportage moet met het verzoek voor dubbeltelling mee- of nagezonden worden.

  • 4. De minister neemt, eventueel na consultatie van een onafhankelijke deskundige, een beslissing over de aanvraag.

  • 5. Een onafhankelijke deskundige kan worden geconsulteerd als de uitkomst van het onderzoek niet in lijn is met de verwachting is.

  • 6. Een eventueel ingeschakelde onafhankelijke deskundige krijgt desgewenst toegang tot de installatie waaraan is bemonsterd en kan daar desgewenst zelf bemonsteren en analyses laten uitvoeren.

  • 7. Mocht de onafhankelijke deskundige op basis van onderbouwde argumenten tot andere conclusies dan de aanvrager komen dan past de minister wederhoor toe.

BIJLAGE 4 BIJ ARTIKEL 4.1, TWEEDE LID

Verificatieverklaringen hernieuwbare brandstof worden afgegeven bij:

  • a. de producent van de hernieuwbare brandstof, en

  • b. afnemers van de hernieuwbare brandstof, die die hernieuwbare brandstof inboeken.

  • A. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof die wordt afgegeven bij de producent van de hernieuwbare brandstof voldoet aan de volgende eisen:

    • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de verklaring is en blijft de verificateur hernieuwbare brandstof bekend met de administratieve processen en de productie-installatie van de brandstof. De verificateur hernieuwbare brandstof bezoekt daarom de productielocatie ten minste:

      • a. eenmaal per jaar tijdens het initieel onderzoek;

      • b. eenmaal per jaar in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven.

    • 2. Als onderdeel van de verificatie hernieuwbare brandstof wordt nagegaan of:

      • a. de fysieke brandstof uit een hernieuwbare bron als bedoeld in artikel 2 onderdeel a van de richtlijn hernieuwbare energie wordt geproduceerd;

      • b. de daarbij benodigde energie volledig uit hernieuwbare bronnen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de richtlijn hernieuwbare energie afkomstig is, en

      • c. de productie van hernieuwbare energie financieel is gestimuleerd via een subsidie per opgewekte hoeveelheid hernieuwbare energie dan wel via een subsidie voor de productie van de voor de productie van de hernieuwbare brandstof gebruikte energie.

    • 3. Met betrekking tot de totstandkoming van de verificatieverklaring hernieuwbare energie wordt of de seggregatie-methode als ‘traceerbaarheidketen’systeem gehanteerd dan wel indien de hernieuwbare brandstof met niet-hernieuwbare brandstof wordt gemengd, wordt slechts het deel van het mengsel dat fysiek uit hernieuwbare brandstof afkomstig is (dus naar rato van de gemengde hoeveelheden) als hernieuwbare brandstof beschouwd. Voor vloeibare hernieuwbare brandstoffen is het massabalanssysteem uit artikel 18, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie niet van toepassing.

    • 4. Met betrekking tot de totstandkoming van de verklaring vergewist de verificateur hernieuwbare brandstof zich er van dat alle partijen en organisaties bij wie gedurende het verificatieproces informatie wordt verzameld deze informatie minimaal vijf jaar bewaren.

    • 5. Met betrekking tot de hernieuwbare herkomst van de grondstoffen en energie

      • a. is de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof gericht op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid;

      • b. wordt de energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van hernieuwbare brandstof in de verklaring overgenomen van bestaande gegevens of wordt die waarde in opdracht van de producent van de hernieuwbare brandstof bepaald door een laboratorium dat voor die werkzaamheden geaccrediteerd is overeenkomstig ISO/IEC 17025;

    • 6. Met betrekking tot de hoeveelheid grondstoffen en energie

      • a. omvat de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof:

        • 1°. de hoeveelheden hernieuwbare brandstof, waaronder tevens worden verstaan de onderste verbrandingswaarde en energie-inhoud;

        • 2°. de aantoonbaarheid van productie van hernieuwbare energie, waaronder wordt verstaan de bron van hernieuwbare energie waaruit de brandstof is geproduceerd;

        • 3°. het land waarin de hernieuwbare brandstof is geproduceerd;

        • 4°. de broeikasgasemissie in CO2eq/MJ, berekend overeenkomstig artikel 19, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie;

      • b. stemt de hoeveelheid hernieuwbare brandstof waarvoor deverklaring wordt afgegeven, overeen met de hoeveelheid grondstof en/of hernieuwbare energie die voor zijn productie aangewend is.

    • 7. Met betrekking tot de geverifieerde hernieuwbare brandstof:

      • a. wordt in de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof de hoeveelheid brandstof gespecificeerd die in een vastgestelde tijdsperiode geleverd is, evenals de afnemer;

      • b. wordt voor een geproduceerde hoeveelheid hernieuwbare brandstof per afnemer een verklaring met een unieke code afgegeven, waarbij de som van de hoeveelheden waarop deze verklaringen betrekking hebben, niet meer bedraagt dan de oorspronkelijke geproduceerde hoeveelheid.

  • B. De verificatieverklaring hernieuwbare brandstof die wordt afgegeven bij de afnemer die de hernieuwbare brandstof inboekt, voldoet aan de volgende eisen:

    • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof is en blijft de verificateur hernieuwbare brandstof bekend met de administratieve processen van de afnemer. De verificateur hernieuwbare brandstof bezoekt daarom de locatie van de afnemer ten minste:

      • a. eenmaal per jaar tijdens het initieel onderzoek;

      • b. eenmaal per jaar in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven.

    • 2. Met betrekking tot de totstandkoming van de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof:

      • a. vergewist de verificateur hernieuwbare brandstof zich er van dat alle partijen en organisaties bij wie gedurende het verificatieproces informatie wordt verzameld deze informatie minimaal vijf jaar bewaren;

      • b. vergewist de verificateur hernieuwbare brandstof zich ervan dat een verificatieverklaring productie hernieuwbare brandstof aanwezig is waarop de inboekende partij als afnemer staat vermeld en waarvan de hoeveelheid hernieuwbare brandstof overeen stemt met de hoeveelheid op de uit te geven verklaring inboeking hernieuwbare brandstof;

      • c. neemt de onafhankelijke instelling de verificatieverklaring productie hernieuwbare brandstof in;

      • d. geeft de verificateur hernieuwbare brandstof het unieke nummer van de verklaring weer volgens het formaat xxx.9999999, waarbij de drie letters betrekking hebben op de identificatiecode van de verificatie-instelling.

    • 3. Met betrekking tot het transport van hernieuwbare brandstof van de producent naar de afnemer:

      • a. is de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof gericht op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid;

      • b. wordt de segregatiemethode als ‘traceerbaarheidsketen’ systeem gehanteerd dan wel indien de hernieuwbare brandstof met niet hernieuwbare brandstof wordt gemengd, wordt slechts het deel van het mengsel dat fysiek uit hernieuwbare brandstof afkomstig is (dus naar rato van de gemengde hoeveelheden) als hernieuwbare brandstof beschouwd. Voor vloeibare hernieuwbare brandstoffen is het massabalanssysteem uit artikel 18, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie niet van toepassing,

      • c. vergewist de verificateur hernieuwbare brandstof zich er op basis van transportdocumenten, die in de administratie van de inboeker aanwezig dienen te zijn, van dat de hoeveelheid vloeibare hernieuwbare brandstof, zoals vermeld op de verificatieverklaring productie hernieuwbare brandstof, is geladen bij de producent;

      • d. vergewist de verificateur hernieuwbare brandstof zich er op basis van transportdocumenten, die in de administratie van de inboeker aanwezig dienen te zijn, van dat:

        • 1°. de hernieuwbare brandstof niet vermengd met andere brandstoffen is gelost bij de inboeker, dan wel

        • 2°. indien de hoeveelheid hernieuwbare brandstof, zoals vermeld op de verificatieverklaring productie hernieuwbare brandstof en geladen bij de producent, vermengd is met een hoeveelheid andere brandstoffen, zowel de hoeveelheid hernieuwbare brandstof als de hoeveelheid andere brandstof zijn gelost bij de inboeker, of

        • 3°. indien de hoeveelheid hernieuwbare brandstof, zoals vermeld op de verificatieverklaring hernieuwbare brandstof is geladen bij de producent, vermengd is met een hoeveelheid andere brandstoffen en de gemengde hoeveelheid niet in het geheel bij de inboeker zijn gelost, op basis van de transportdocumenten naar rato is ingeboekt.

BIJLAGE 5 BIJ ARTIKEL 4.2, TWEEDE LID

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de dubbeltellingsverklaring is de dubbeltellingsverificateur bekend met de administratieve processen en de productie-installatie van de biobrandstof. De dubbeltelllingsverificateur bezoekt daarom de productielocatie ten minste:

    • a. eenmaal per jaar tijdens het initieel onderzoek;

    • b. eenmaal per jaar in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven.

    Met de betrekking tot de administratieve processen vermeldt de dubbeltellingverklaring:

    • a. onder welk duurzaamheidssysteem productie en opslag op de productielocatie plaats vindt;of

    • b. de dubbeltellende biobrandstof volgens de massabalans van het duurzaamheidssysteem van de producent aan de ontvanger van de dubbeltellingverklaring geleverd is;

    • c. dat de geleverde dubbeltellende biobrandstof niet door een andere verificatie-instelling voor dubbeltelling geverifieerd is.

  • 2. Met betrekking tot de aard van de grondstof en de dubbeltelling van de biobrandstof:

    • a. vermeldt de dubbeltellingsverklaring uit welk materiaal de biobrandstof geproduceerd is, gebruikmakend van de benaming in de tabellen 1, 2 of 3 van bijlage 2 dan wel in de beschikking van de minister, bedoeld in artikel 3.9;

    • b. vermeldt de dubbeltellingsverklaring de energie-inhoud van de biobrandstof overeenkomstig artikel 1.2;

    • c. kan in de dubbeltellingsverklaring gebruik worden gemaakt van analyseresultaten als bewijslast voor de inzet van dubbeltellende grondstoffen of de samenstelling van grondstoffen, voor zover de analyses uitgevoerd zijn door een laboratorium dat geaccrediteerd is overeenkomstig ISO/IEC 17025.

  • 3. Met betrekking tot de hoeveelheid grondstof en de hoeveelheid dubbeltellende biobrandstof:

    • a. is de dubbeltellingsverklaring gericht op het verschaffen van een redelijke mate van zekerheid;

    • b. omvat de dubbeltellingsverklaring:

      • 1°. de hoeveelheden biobrandstof, waaronder tevens worden verstaan de onderste verbrandingswaarde en energie-inhoud;

      • 2°. de aantoonbaarheid van productie uit dubbeltellende grondstof, waaronder wordt verstaan de grondstof waarvan de biobrandstof afkomstig is;

      • 3°. het land van of de landen van herkomst van de grondstof;

    • c. stemt de hoeveelheid dubbeltellende biobrandstof waarvoor een dubbeltellingsverklaring wordt afgegeven, overeen met de hoeveelheid grondstof die voor zijn productie aangewend is.

  • 4. Met betrekking tot de geverifieerde dubbeltellende biobrandstof:

    • a. specificeert de dubbeltellingverklaring de hoeveelheid biobrandstof die in een vastgestelde tijdsperiode geleverd is, evenals de afnemer en de leverancier in de handelsketen;

    • b. vermeldt de dubbeltellingverklaring indien de grondstof voor de biobrandstof is opgenomen in tabel 5 de datum en het nummer van het besluit, bedoeld in artikel 3.9, eerste lid;

    • c. geeft de verificateur voor een geproduceerde hoeveelheid dubbeltellende biobrandstof per afnemer een dubbeltellingverklaring met een unieke code af, waarbij de som van de hoeveelheden waarop deze dubbeltellingverklaringen betrekking hebben, niet meer bedraagt dan de oorspronkelijke geproduceerde hoeveelheid volgens de massabalans van het controlerend duurzaamheidssysteem;

    • d. kan een hoeveelheid dubbeltellende biobrandstof, waarvoor reeds een dubbeltellingverklaring afgegeven is, worden gesplitst in een of meer kleinere hoeveelheden, voor zover de oorspronkelijke dubbeltellingverklaring nog niet door een inboeker is gebruikt als bewijs voor dubbeltelling;

    • e. kunnen de dubbeltellingverklaringen die voor de gesplitste hoeveelheden worden opgesteld, opgeteld geen grotere hoeveelheid betreffen, dan in de oorspronkelijke verklaring verantwoord werd;

    • f. neemt de dubbeltellingverificateur bij de splitsing de oorspronkelijke dubbeltellingverklaring in;

    • g. wordt bij splitsing een nieuw uniek nummer afgegeven, terwijl alle voorgaande unieke nummer worden vermeld;

    • h. de dubbeltellingverificateur geeft het nummer van de verklaring weer volgens het formaat xxx.9999999, waarbij de drie letters betrekking hebben op de identificatiecode van de verificatie-instelling.

BIJLAGE 6 BIJ ARTIKEL 4.3, DERDE LID

A – Inboekverificatie op een accijnsgoederenplaats (AGP), geregistreerd geadresseerde (GG) of een douane-entrepot in een lidstaat

De inboekverificateur levert ten behoeve van de inboekverificatie een onafhankelijk oordeel dat gericht is op het verschaffen van een voldoende mate van zekerheid met betrekking tot de juistheid van de data en informatie over de aard, herkomst en hoeveelheid van de ingeboekte biobrandstof, de mogelijke dubbeltelling hiervan en de bijbehorende duurzaamheidskenmerken en de juistheid van de data en informatie over de aard, herkomst en hoeveelheid van de ingeboekte biobrandstof die de heeft vermeld in het register. De inboekverificatie vindt plaats op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 4.7 van het besluit, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn.

De inboekverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals document review, interviews, observaties en het toetsen van data en informatie van externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende relevante bewijzen te verzamelen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen.

Van belang zijn twee elementen.

Ten eerste de systeemverificatie ofwel de beoordeling van de administratieve organisatie. Hierbij zijn van belang:

  • controle van de massabalans (per kwartaal, of de periode die wordt gehanteerd in het duurzaamheidsysteem), aansluiting bij voorraadadministratie en financiële en mogelijk accijnsadministratie; toetsing op verschillen;

  • de wijze waarop de vloeibare brandstoffen evenredig worden verdeeld na menging en splitsing.

  • beoordeling van procedures met betrekking tot de voorraadopname (inventarisatie).

  • controle van de interne beheersmaatregelen en/of systemen van de inboeker.

  • de wijze waarop de inboeker voorkomt dat ingeboekte hernieuwbare energie niet als duurzaam of hernieuwbaar geproduceerd, wordt verkocht;

  • het systeem voor het overnemen van de juiste duurzaamheidskenmerken van de biobrandstoffen of milieukenmerken bij hernieuwbaar brandstof;

  • de kalibratie en onderhoud van relevante meters en het juist omrekenen van factoren bij verschillende eenheden (indien van toepassing);

  • de wijze waarop dubbeltellende biobrandstoffen zijn gedocumenteerd, en van verklaringen en duurzaamheidsbewijzen zijn voorzien;

  • de wijze waarop hernieuwbare brandstof is gedocumenteerd, en van verificatieverklaringen hernieuwbare brandstof is voorzien. De hernieuwbare brandstof mag niet doorgeleverd zijn, maar moet direct van de producent afkomstig zijn;

  • de wijze waarop de gegevens vanuit de massabalans of de voorraadadministratie in het register worden ingevoerd.

Ten tweede de dataverificatie die bestaat uit kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan om te komen tot een voldoende mate van zekerheid van de hoeveelheden ingeboekte hernieuwbare energie en voor de juiste overname van de duurzaamheidkenmerken en milieukenmerken in het register.

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties op de locaties die onder het duurzaamheidssysteem zijn gecertificeerd.

    • De onafhankelijke instelling bezoekt daarom de locaties die onder het duurzaamheidssysteem vallen ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek.

    • De onafhankelijke instelling bezoekt daarom de locaties die onder het duurzaamheidssysteem vallen in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven als op die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd. Dit op basis van een risico-analyse die de onafhankelijke instelling maakt.

    • De onafhankelijke instelling bezoekt daarom in ieder geval de hoofdlocatie waar de administratieve processen worden gedocumenteerd.

    • De onafhankelijke instelling bezoekt daarom in ieder geval de locatie van waaruit de hernieuwbaar brandstof wordt ingeboekt tijdens het initieel onderzoek en daarna jaarlijks zolang van deze locatie hernieuwbaar brandstof wordt geleverd aan de markt voor vervoer.

  • 2. Met betrekking tot de aard van de hernieuwbare energie wordt de energie-inhoud vermeld overeenkomstig artikel 1.2.

  • 3. Met betrekking tot de hoeveelheid hernieuwbare energie heeft de inboekverificatieverklaring betrekking op:

    • een hoeveelheid hernieuwbare energie die in het betreffende kalenderjaar is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer;

    • op een hoeveelheid hernieuwbare energie die op grond van artikel 9.7.4.1 van de wet door een inboeker is ingeboekt in het register.

  • 4. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die is gebaseerd op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

    • check of het certificaat van het duurzaamheidssysteem toereikend is voor alle locaties van de AGP van waar uit geleverd wordt;

    • controle van de massabalans (per kwartaal) versus voorraadadministratie en financiële en mogelijk accijnsadministratie;

    • controle van de wijze waarop de vloeibare brandstoffen evenredig worden verdeeld na menging en splitsing;

    • controle van eerdere verklaringen afgegeven door een verificateur hernieuwbare brandstof of dubbeltellingverificateur;

    • controle van de wijze waarop de inboeker voorkomt dat ingeboekte hernieuwbare energie als duurzaam wordt verkocht;

    • beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;

    • interviews met betrokken werknemers bij de rapportage van hernieuwbare energie;

    • locatiebezoeken.

  • 5. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • de kenmerken van de opdrachtgever inclusief het rekeningnummer in het register van de opdrachtgever;

    • de kenmerken van de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie inclusief rekeningnummer van de inboeker in het register;

    • een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (inclusief bezochte locaties);

    • dat een voldoende mate van zekerheid is verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte hernieuwbare energie in het register in de juiste eenheden, opgedeeld in soorten zoals gegeven in bijlage III bij de richtlijn hernieuwbare energie, en opgesplitst in enkel- en dubbeltellend geen onjuistheden van materieel belang bevat;

    • dat een redelijke mate van zekerheid is verkregen dat de duurzaamheidskenmerken behorende bij de hernieuwbare energie juist zijn overgenomen;

    • dat een beperkte mate van zekerheid is verkregen dat uit de massabalansen volgt dat de ingeboekte hernieuwbare energie niet opnieuw als duurzaam is verkocht;

    • een totaal oordeel waaruit blijkt of met voldoende mate van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de aard, herkomst en hoeveelheid van de ingeboekte biobrandstoffen, de mogelijke dubbeltelling hiervan en de bijbehorende duurzaamheidskenmerken van de betreffende partij ingeboekte hernieuwbare energie kan worden vastgesteld;

    • een aanduiding van de inboekingen waarvoor de verklaring niet geldt.

  • 6. Een inboekverificatie wordt afgerond door het verstrekken van een inboekverificatieverklaring en het plaatsen van een aantekening in het register door de inboekverificateur voor de inboekingen, met uitzondering van die inboekingen waarvoor de inboekverificatieverklaring niet geldt.

  • 7. Zowel de inboeker als de inboekverificateur houden een deugdelijke administratie bij van de inboekverificatie en het inboekverificatieproces.

B – Inboekverificatie bij een leverancier van elektriciteit aan wegvoertuigen in Nederland

De inboekverificateur levert ten behoeve van de inboekverificatie een onafhankelijk oordeel dat gericht is op het verschaffen van een voldoende mate van zekerheid met betrekking tot de juistheid van de data en informatie over de hoeveelheid van de ingeboekte elektriciteit die de inboeker heeft vermeld in het register voor. De inboek verificatie vindt plaats op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens genoemd in artikel 4.7 van het besluit hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn.

De inboekverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals document review, interviews, observaties en het toetsen van data en informatie van externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende relevante bewijzen te verzamelen en te documenteren om tot een verificatieverklaring te kunnen komen.

Van belang zijn twee elementen.

Ten eerste de systeemverificatie ofwel de beoordeling van de administratieve organisatie. Hierbij zijn van belang:

  • controle van het systeem van inzamelen van de standen van de telwerken van de aan de elektriciteitsaansluiting gekopppelde bemeterde leverpunten;

  • de wijze waarop afrekening met de leverancier van elektriciteit plaatsvindt en de borging dat de hoeveelheid geleverd aan wegvoertuigen in Nederland niet meer is dan de in dezelfde periode ingekochte hoeveelheid elektriciteit;

  • de wijze waarop is geborgd dat geen andere leveringen dan aan wegvoertuigen in Nederland worden meegeteld;

  • controle van de interne beheersmaatregelen of -systemen van de inboeker;

  • de kalibratie en onderhoud van relevante meters en het juist omrekenen van factoren bij verschillende eenheden (indien van toepassing);

  • de wijze waarop de gegevens vanuit de administratie in het register worden vermeld.

Ten tweede de dataverificatie die bestaat uit kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan om te komen tot een voldoende mate van zekerheid van de hoeveelheden ingeboekte elektriciteit en voor de juiste overname van de duurzaamheidkenmerken in het register.

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker. De inboekverificateur bezoekt daarom in ieder geval de hoofdlocatie waar de administratieve processen worden gedocumenteerd.

  • 2. Met betrekking tot de aard van de elektriciteit wordt de energie-inhoud vermeld overeenkomstig artikel 1.2.

  • 3. Met betrekking tot de hoeveelheid elektriciteit heeft de verificatieverklaring betrekking op:

    • een hoeveelheid elektriciteit in kWh die in het betreffende kalenderjaar is geleverd aan wegvoertuigen in Nederland;

    • op een hoeveelheid elektriciteit in kWh die op grond van artikel 9.7.4.1 van de wet is ingeboekt in het register.

  • 4. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die is gebaseerd op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

    • controle van de in- en verkoopadministratie en financiële administratie;

    • beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;

    • interviews met betrokken werknemers bij de rapportage van hernieuwbare energie.

  • 5. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • de kenmerken van de opdrachtgever inclusief het rekeningnummer in het register van de opdrachtgever;

    • de kenmerken van de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit inclusief rekeningnummer van de inboeker in het register;

    • een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (inclusief geraadpleegde registers zoals EDSN en CIR);

    • dat een voldoende mate van zekerheid is verkregen dat de hoeveelheid ingeboekte elektriciteit in het register in de juiste eenheden en periodes, geen onjuistheden van materieel belang bevat;

    • een totaal oordeel waaruit blijkt of met voldoende mate van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de aard, herkomst en hoeveelheid van de ingeboekte elektriciteit kan worden vastgesteld.

    • en aanduiding van de inboekingen waarvoor de verklaring niet geldt.

  • 6. Een inboekverificatie wordt afgerond door het verstrekken van een inboekverificatieverklaring en het plaatsen van een aantekening in het register door de inboekverificateur voor de inboekingen, met uitzondering van die inboekingen waarvoor de inboekverificatieverklaring niet geldt.

  • 7. Zowel de inboeker als de inboekverificateur houden een deugdelijke administratie bij van de inboekverificatie en het inboekverificatieproces.

C – Inboekverificatie bij een leverancier van gasvormige biobrandstof aan vervoer in Nederland

De inboekverificateur levert ten behoeve van de inboekverificatie een onafhankelijk oordeel dat gericht is op het verschaffen van een voldoende mate van zekerheid met betrekking tot de juistheid van de data en informatie over de aard, herkomst en hoeveelheid van de ingeboekte gasvormige biobrandstof, de mogelijke dubbeltelling hiervan en de bijbehorende duurzaamheidskenmerken die de inboeker heeft vermeld in het register. De inboekverificatie vindt plaats op basis van een verificatieplan dat de materialiteitsgrens, genoemd in artikel 4.7 van het besluit, hanteert met betrekking tot het ontdekken van kwantitatieve en kwalitatieve afwijkingen die van materieel belang zijn.

De inboekverificateur maakt gebruik van de standaard auditingprocessen zoals document review, interviews, observaties en het toetsen van data en informatie van externe informatiebronnen. Het doel is om voldoende relevante bewijzen te verzamelen en te documenteren om tot een inboekverificatieverklaring te kunnen komen.

Van belang zijn twee elementen.

Ten eerste de systeemverificatie ofwel de beoordeling van de administratieve organisatie. Hierbij zijn van belang:

  • beoordeling van procedures met betrekking tot de meteropname (inventarisatie), met name rondom de metingen rond de jaarwisseling;

  • controle van de interne beheersmaatregelen of -systemen van de inboeker.

  • het systeem voor het overnemen van de juiste duurzaamheidskenmerken van de garanties van oorsprong;

  • de kalibratie en onderhoud van relevante meters en het juist omrekenen van factoren bij verschillende eenheden (indien van toepassing);

  • de wijze waarop dubbeltellende biobrandstoffen zijn gedocumenteerd, en van de juiste verklaringen en duurzaamheidsbewijzen zijn voorzien.

Ten tweede de dataverificatie die bestaat uit kritische deelwaarnemingen van de gerapporteerde gegevens op basis van het verificatieplan om te komen tot een voldoende mate van zekerheid van de ingeboekte hoeveelheden gasvormige biobrandstof en voor de juiste overname van de duurzaamheidkenmerken en milieukenmerken in het register.

  • 1. Met betrekking tot de totstandkoming van de inboekingverificatieverklaring is de inboekverificateur bekend met de administratieve processen van de inboeker en de relevante fysieke situaties op de locaties die onder het duurzaamheidssysteem zijn gecertificeerd.

    De inboekverificateur bezoekt daarom:

    • de locaties vanwaar gasvormige biobrandstof geleverd wordt aan het wegvoertuigen in Nederland ten minste eenmaal tijdens het initieel onderzoek.

    • de locaties vanwaar gasvormige biobrandstof geleverd wordt aan wegvoertuigen in ieder jaar waarin verklaringen worden uitgegeven als op die locaties een substantiële verandering is doorgevoerd. Dit op basis van een risico-analyse die de inboekverificateur maakt.

    • in ieder geval de hoofdlocatie waar de administratieve processen worden gedocumenteerd.

  • 2. Met betrekking tot de aard van de gasvormige biobrandstof wordt de energie-inhoud vermeld overeenkomstig artikel 1.2

  • 3. Met betrekking tot de hoeveelheid gasvormge biobrandstof heeft de inboekverificatieverklaring betrekking op:

    • een hoeveelheid gasvormige biobrandstof die in het betreffende kalenderjaar is geleverd aan wegverkeer in Nederland;

    • op een hoeveelheid gasvormige biobrandstof die op grond van artikel 9.7.4.1 van de wet is ingeboekt in het register.

  • 4. De inboekverificatieverklaring geeft een risicoanalyse die is gebaseerd op een onderzoek dat ten minste de volgende onderdelen omvat:

    • check of de garanties van oorsprong op moment van leveren zoals vermeld bij de inboeking in het register, nog de status ‘actief’ bezitten en op de rekening van de NEa zijn bijgeboekt;

    • controle van de afleveradministratie, de inkoopadministratie en de financiële administratie;

    • controle van eerdere verklaringen afgegeven door een dubbeltellingverificateur of verificateur hernieuwbare brandstof;

    • beoordeling van de administratieve organisatie en de interne controle;

    • interviews met betrokken werknemers bij de rapportage van hernieuwbare energie;

    • locatiebezoeken, waarbij met name de primaire gasmeters en de aflevermeters worden gecontroleerd.

  • 5. Een inboekverificatieverklaring vermeldt:

    • de kenmerken van de opdrachtgever inclusief het rekeningnummer in het register van de opdrachtgever;

    • de kenmerken van de ingeboekte hoeveelheid gasvormige biobrandstof inclusief rekeningnummer in het register van de inboeker;

    • een beschrijving van de uitgevoerde werkzaamheden (inclusief bezochte locaties);

    • dat een voldoende mate van zekerheid is verkregen dat de ingeboekte hoeveelheidgasvormige biobrandstof in de juiste eenheden, opgedeeld in soorten zoals gegeven in bijlage III bij de richtlijn hernieuwbare energie, en opgesplitst in enkel- en dubbeltellend geen onjuistheden van materieel belang bevat;

    • dat een redelijke mate van zekerheid is verkregen dat de duurzaamheidskenmerken behorende bij de gasvormige biobrandstof juist zijn overgenomen;

    • dat een beperkte mate van zekerheid is verkregen dat uit de massabalans volgt dat de ingeboekte gasvormige biobrandstof niet opnieuw als duurzaam is verkocht;

    • een totaal oordeel waaruit blijkt of met voldoende mate van zekerheid de juistheid van de data en informatie over de aard, herkomst en hoeveelheid van de ingeboekte gasvormige biobrandstof, de mogelijke dubbeltelling hiervan en de bijbehorende duurzaamheidskenmerken van de ingeboekte gasvormige biobrandstof kan worden vastgesteld;

    • een aanduiding van de inboekingen waarvoor de verklaring niet geldt.

  • 6. Een inboekverificatie wordt afgerond door het verstrekken van een inboekverificatieverklaring en het plaatsen van een aantekening in het register door de inboekverificateur voor de inboekingen, met uitzondering van die inboekingen waarvoor de inboekverificatieverklaring niet geldt.

  • 7. Zowel de inboeker als de inboekverificateur houden een deugdelijke administratie bij van de inboekverificatie en het inboekverificatieproces.

TOELICHTING

I Algemeen

§ 1. Inleiding

Deze regeling ziet met name op het stellen van nadere regels voor het inboeken van verschillende vormen van hernieuwbare energie. Daartoe behoren: vloeibare biobrandstof, gasvormige biobrandstof, elektriciteit uit hernieuwbare bron, vloeibare hernieuwbare brandstof (brandstof, geproduceerd uit hernieuwbare bronnen, die geen biobrandstof is). Ook worden regels gesteld aan de verificatie van dubbeltellende biobrandstof en de verificatie van hernieuwbare brandstof.

§ 2. Uitslaan

Bedrijven die een jaarverplichting hebben geven hun jaarverbruik op aan de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa). Daartoe verstrekken zij de volgende gegevens:

  • soort brandstof (diesel, benzine of vloeibare biobrandstof) die geleverd is aan wegvoertuigen en spoorvoertuigen in Nederland;

  • de periode waarin de levering plaatsvond;

  • het geleverde volume in liters bij een temperatuur van 15 °C;

  • of de opgave afwijkt van de accijnsopgave en indien de opgave afwijkt van de accijnsopgave, de reden voor die afwijking.

De NEa ontvangt ter verificatie van de opgaven van de bedrijven een rapport van bevindingen van de rijksbelastingdienst, waarin zij bij de NEa ingediende gegevens vergelijken met de gegevens van de rijkbelastingdienst.

Indien er een verschil wordt geconstateerd zal de NEa het bedrijf de gelegenheid bieden het verschil toe te lichten, waarna de NEa zal kunnen overgaan tot een correctie van de opgegeven hoeveelheden.

§ 3. Inboeken

Het inboeken gebeurt op basis van de in bijlage III bij richtlijn nr. 2009/28/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 april 2009 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen en houdende wijziging van en intrekking van Richtlijn 2001/71/EG en Richtlijn 2003/30/EG (PbEU 2009, L 140) (hierna: de richtlijn hernieuwbare energie) opgenomen verbrandingswaarden. Waar die niet zijn opgenomen zal de inboeker de NEa moeten informeren over de verbrandingswaarde. Daartoe zal de onderste verbrandingswaarde van de brandstof moeten worden gehanteerd. Dit zal moeten worden aangetoond aan de hand van bestaande gegevens of vastgesteld door een volgens ISO-/IEC 17025 geaccrediteerd laboratorium. Daarbij geldt dat de opgegeven verbrandingswaarde representatief dient te zijn voor de ingeboekte brandstoffen.

§ 3.1 Vloeibare biobrandstof

Op het moment van inboeken dient de inboeker over een bewijs van duurzaamheid te beschikken voor ten minste de hoeveelheid ingeboekte biobrandstof.

De hoeveelheid vloeibare biobrandstof die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in liters bij een temperatuur van 15 °C die blijkens de massabalans van de inboeker is geleverd aan de Nederlandse markt voor vervoer.

De te vermelden gegevens bij inboeking zijn opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

§ 3.2 Gasvormige biobrandstof

Voor een hoeveelheid gasvormige biobrandstof die wordt ingeboekt moet een garantie van oorsprong voor gas uit hernieuwbare energiebronnen als bedoeld in artikel 24 van de Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energie bronnen en HR-WKK-elektriciteit zijn afgegeven. De hoeveelheid die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in normaal m3 die blijkt uit de meter van het leverpunt of de leverpunten gekoppeld aan de aansluiting van de inboeker. De aansluiting is uitsluitend bedoeld voor de levering van gas aan vervoer en mag niet ook gebruikt worden voor bijvoorbeeld verwarmingdoeleinden.

De garantie van oorsprong moet voorafgaand aan het inboeken op de Vertogasrekening van de Nederlandse emissieautoriteit zijn overgeboekt. Hiermee wordt een gelijksoortige situatie gecreëerd als voor vloeibare biobrandstoffen.

Leveranciers van in het buitenland geproduceerde en in het gasnet ingevoede gasvormige biobrandstof kunnen door Vertogas het duurzaamheidscertificaat laten omzetten naar een garantie van oorsprongverklaring. Om gasvormige biobrandstof te kunnen inboeken in het register hernieuwbare energie vervoer (hierna: het register) zullen de hierboven genoemde gegevens op de garantie van oorsprong te zijn vermeld.

Voor vloeibare biobrandstoffen geldt dat ze onder een duurzaamheidsysteem geproduceerd moeten zijn. Aangezien het aardgasnet niet onder een duurzaamheidsysteem kan vallen, kan uitsluitend op de productielocatie vloeibaar gemaakte gasvormige biobrandstof worden ingeboekt als vloeibare biobrandstof. Het is niet mogelijk en niet toegestaan om aardgas voorzien van een garantie van oorsprong vloeibaar te maken en als vloeibare biobrandstof in te boeken.

§ 3.3 Hernieuwbare brandstof

Nieuwe vormen van brandstof uit hernieuwbare bron zijn in opkomst. Het betreft brandstoffen die geproduceerd zijn uit grondstoffen die niet van biologische oorsprong zijn. In de praktijk gaat het momenteel om één concreet geval, waarbij een vloeibare brandstof met behulp van energie uit niet-biologische hernieuwbare bronnen wordt geproduceerd uit niet-biologische hernieuwbare bronnen, zoals gedefinieerd in artikel 9.7.1.1 van de Wet milieubeheer (hierna: de Wm). Zoals in de Wm is aangegeven, dient de brandstof geproduceerd te worden met hernieuwbare energie. Om praktische redenen wordt hierbij een grens van minimaal 98% hernieuwbaar gehanteerd. Op het moment van inboeken dient de inboeker over een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof te beschikken van een verificateur hernieuwbare brandstof dat de hernieuwbare brandstof voldoet aan de vereisten.

§ 3.4 Elektriciteit

De hoeveelheid aan wegvoertuigen in Nederland geleverde elektriciteit die wordt ingeboekt is de hoeveelheid in kWh die blijkt uit de meter van het leverpunt of de leverpunten gekoppeld aan de aansluiting van de inboeker. De aansluiting is uitsluitend bedoeld voor de levering van elektriciteit aan wegvoertuigen en mag niet ook gebruikt worden voor bijvoorbeeld de verlichting van de locatie. De afnemer, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van de Elektriciteitswet 1998 kan de hoeveelheid elektriciteit die geleverd is via een leverpunt dat gekoppeld is aan zijn aansluiting inboeken. Voor elektriciteit wordt een vaste omrekenfactor toegepast, conform de richtlijn hernieuwbare energie, namelijk een factor 2,5 (omdat het elektriciteit betreft) en een factor die overeenkomt met het forfaitair aandeel hernieuwbare energie in de elektriciteitsproductie. Dit betreft het door Eurostat bekend gemaakte gemiddelde aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare bronnen in de Europese Unie twee jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar. De inboeking vindt plaats in kWh waarna het register de vermenigvuldigingsfactoren toepast voor de berekening van het aantal hernieuwbare brandstofeenheden (hierna: HBE’s).

§ 3.5 Dubbeltelling

Teneinde het gebruik van geavanceerde biobrandstoffen te stimuleren is een aantal biobrandstoffen opgenomen in bijlage 2 waarvoor de inboeker bij inboeking twee HBE’s per gigajoule energie-inhoud op zijn rekening krijgt bijgeschreven. De inboeker van vloeibare of gasvormige biobrandstof dient op het moment van inboeken te beschikken over een dubbeltellingverklaring van dubbeltellingverificateur. De op de dubbeltellingverklaring vermelde gegevens met betrekking tot de grondstof en het land van herkomst van die grondstof dienen overeen te komen met de grondstof van de betreffende ingeboekte hoeveelheid biobrandstof.

Producenten van biobrandstoffen hebben de mogelijkheid om de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu te verzoeken een brandstof te erkennen als dubbeltellend.

§ 4. Verificatie

Een belangrijke schakel in de informatieketen is de controle op de ingeboekte gegevens. Deze vindt plaats op verschillende manieren:

  • 1. Voor biobrandstof dient elke locatie gecertificeerd te zijn volgens de normen van een door de Europese Commissie erkend duurzaamheidssysteem. Inboekers dienen ten behoeve van de NEa op het moment van inboeken een bewijs van duurzaamheid op te stellen die ze in de eigen administratie houden. Achteraf vindt controle plaats door middel van een inboekverificatie, waarbij gelet wordt op de juistheid van de in het register ingevoerde gegevens en de aanwezigheid van de benodigde verklaringen.

  • 2. In geval van dubbeltellende biobrandstof dienen de dubbeltellingverklaringen aanwezig te zijn op het moment van inboeken. Hiervoor is een dubbeltellingverificatie noodzakelijk. Het is niet mogelijk een biobrandstof eerst enkeltellend in te voeren en vervolgens dubbeltellend. De certificaatnummers dienen bij inboeking te worden vermeld.

  • 3. In geval van hernieuwbare brandstof dienen de verklaringen aanwezig te zijn op het moment van inboeken. De certificaatnummers dienen bij inboeking te worden vermeld. Daarnaast dienen de gegevens over de verbrandingswaarde vooraf in het register te worden ingevoerd. Of aan de eisen wordt voldaan dient te worden aangetoond door middel van een verificatieverklaring hernieuwbare brandstof.

Slechts geaccrediteerde verificatie-instellingen of instellingen die aantoonbaar bezig zijn met het verkrijgen van een accreditatie komen in aanmerking voor het uitvoeren van een verificatie. Een verificatie-instelling dient te zijn geaccrediteerd, of aantoonbaar bezig zijn met het verkrijgen van een accreditatie, voor het werkterrein waarvoor de verificatie wordt uitgevoerd (inboek-, dubbeltelling, verificatie hernieuwbare brandstof).

De verificatienormen zijn opgenomen als bijlagen bij deze regeling.

§ 5. Administratieve lasten en uitvoeringslasten

De administratieve en uitvoeringslasten van de nieuwe systematiek voor hernieuwbare energie vervoer, waar deze regeling onderdeel van is, zijn uitgebreid verantwoord in paragraaf 6.1 van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer (jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer, hernieuwbare brandstofeenheden en elektronisch register hernieuwbare energie vervoer) (Kamerstukken II 2013/14, 33 834, nr. 3, blz. 8-10). Kortheidshalve wordt daarnaar verwezen.

§ 6. Overleg met betrokken bedrijfsleven

Over de eisen die in deze regeling gesteld zijn is op meerdere momenten overleg gevoerd met de betrokken ondernemingen. Dit betreft de ondernemingen die een jaarverplichting hebben, de potentiële inboekers en de potentiële verificateurs.

II Artikelen

Artikel 1.2

Dit artikel strekt tot uitvoering van de begripsbepaling van ‘energie-inhoud’ in artikel 9.7.1.1 van de Wm.

De inboeker die een hoeveelheid hernieuwbare energie vervoer inboekt waarvoor geen energie-inhoud is vastgelegd, dient daarvan de energie-inhoud aan te tonen. Hij kan dat doen door zich te baseren op de in de wetenschappelijke literatuur vermelde energie-inhoud. Indien in die literatuur geen energie-inhoud is vermeld, dient hij die energie-inhoud te laten vaststellen door een laboratorium dat volgens ISO-/IEC 17025 is geaccrediteerd. Daarmee wordt aangesloten bij een heldere internationale standaard voor degenen die de energie-inhoud op basis van de onderste verbrandingswaarde van een biobrandstof mogen bepalen. Zulks om tot een eenduidige bepaling van de betreffende waarde te komen.

Artikel 1.3

Op grond van artikel 9.7.1.4 van de Wm verstrekt de rijksbelastingdienst op verzoek de bij ministeriële regeling genoemde gegevens aan de NEa.

In de bestuursovereenkomst zijn de gegevens vermeld die de rijksbelastingdienst aan de NEa rapporteert over de aansluiting tussen de door de leveranciers tot eindverbruik ingevoerde jaarverplichting in het register met de bij de rijksbelastingdienst ingediende accijnsaangifte.

Artikel 2.1

De voorgeschreven gegevens heeft de NEa nodig om de ingevoerde hoeveelheid te kunnen aansluiten met de bij de rijksbelastingdienst ingediende accijnsaangifte.

Om diezelfde reden is in onderdeel b bepaald dat de periode die overeenkomt met periode van de accijnsaangifte moet worden vermeld. In concreto betekent dit dat de leverancier tot eindverbruik zijn opgave moet doen uitgesplitst naar kalendermaanden.

Artikel 3.2

tweede lid

Vertogas is de instelling die garanties van oorsprong afgeeft voor duurzaam geproduceerd hernieuwbaar gas, hier aangeduid als gasvormige biobrandstof. Die garanties garanderen dat de bewuste hoeveelheid gasvormige biobrandstof op duurzame wijze is geproduceerd en of is voldaan aan de duurzaamheidscriteria die de richtlijn hernieuwbare energie voorschrijft.

vierde lid

Op garanties van oorsprong wordt de energie-inhoud van de gasvormige biobrandstof vermeld in megawattuur (MWh). Blijkens het eerste lid gaat het register uit van normaal m3. Om MWh om te rekenen naar normaal m3moet de vermelde hoeveelheid met 102,33 worden vermenigvuldigd; een MWh komt overeen met 102,33 normaal m3.

Artikel 3.6

Bij het bepalen van het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare bronnen van de totale geleverde elektriciteit laat artikel 3, vierde lid, van de richtlijn hernieuwbare energie de keuze aan de lidstaat tussen het gemiddelde op het nationale net en het gemiddelde op het Europese net en dat gemeten twee jaar voor het jaar waarop de verplichtingen van toepassing zijn. Evenals in de Regeling henieuwbare energie vervoer is in deze regeling gekozen voor het Europese gemiddelde dat wordt berekend en bekendgemaakt door EUROSTAT.

Artikel 3.8

In tabel 1, 2 en 3 zijn de materialen genoemd waarvoor geldt dat de daaruit geproduceerde biobrandstof in ieder geval dubbeltelt. Tabel 1 ziet op procesafval of procesresiduen, tabel 2 op afval en residu van landbouw, aquacultuur, visserij of bosbouw en tabel 3 op niet-voedsel cellulosemateriaal en ligno-cellulosisch materiaal (geen afval of residu). Artikel 21, tweede lid, van de richtlijn hernieuwbare energie bepaalt dat biobrandstof geproduceert uit de in de tabellen 1, 2 en 3, genoemde materialen, dubbeltelt.

Artikel 3.9

Voor de ‘overige materialen’ genoemd in tabel 5 is niet eenduidig vast te stellen of zij een alternatieve toepassing hebben, omdat het gaat om brede categorieën van materialen. Een deel van het materiaal heeft mogelijk geen alternatieve toepassing, een ander deel wel. Zo is van ‘zetmeelrijke bij- of restproducten uit de aardappel- en graanverwerkende industrie’ bekend dat zetmeelrijke bijproducten (die door de industrie soms als residu worden betiteld) worden afgezet als brijvoeder voor varkens en als grondstof in de papier- en kartonindustrie. Andere materialen uit deze brede categorie hebben geen alternatieve toepassing, hetgeen mede afhankelijk kan zijn van het precieze soort materiaal maar ook van de locatie of van locatiespecifieke details van het productieproces waarin het materiaal vrijkomt. Daarom is maatwerk nodig voor deze overige materialen.

Derhalve kan de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op verzoek in een specifiek geval toestaan dat het materiaal dat onder tabel 5 valt, toch in aanmerking komt voor dubbeltelling (artikel 3.9, eerste lid, van deze regeling). Of een ontheffing kan worden verleend hangt af van de in artikel 3.9, derde lid, van deze regeling opgenomen beoordeling. Uit de criteria volgt dat de toepassing als biobrandstof van afval of een residu niet een alternatieve – hoogwaardigere – toepassing mag verdringen.

Veel restproducten worden thans op een andere -hoogwaardigere- wijze toegepast, bijvoorbeeld als suiker-, zetmeel-, eiwit- en vetbestanddeel van diervoeder, of zij kunnen worden toegepast als grondstof voor materialen in de zogeheten biobased economy. Toepassing voor opwekking van elektriciteit of warmte en voor compostering wordt als een gelijkwaardige of laagwaardigere toepassing aangemerkt. Overeenkomstig de richtlijn is voor lignocellulose dubbeltelling zonder meer van toepassing.

Ten behoeve van beschikking als bedoeld in artikel 3.9, eerste lid, van deze regeling, dient degene die daartoe een verzoek indient, in ieder geval de informatie aan te leveren die in artikel 3.9, derde lid, is opgenomen.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu kan ten behoeve van een gedegen beoordeling en indien nodig om additionele informatie vragen. Dit kan betreffen een onderzoek door een onafhankelijke partij naar de locatie- of bedrijfsspecifieke omstandigheden die er toe kunnen leiden dat het materiaal (of een bepaald deel van het materiaal) zou kunnen worden aangemerkt als procesafval of procesresidu, of die ertoe kunnen leiden dat een bepaald deel van de geproduceerde biobrandstoffen wordt geproduceerd uit de lignocellulose bestanddelen van het materiaal.

Dit betekent dat in ieder geval moet worden aangegeven de ontstaanswijze van het materiaal (in welk proces komt het vrij, welke andere producten worden met het proces geproduceerd), de huidige toepassingen van het materiaal en de marktcondities (tegen welke prijs wordt het materiaal verhandeld, hoe waren deze prijzen in de afgelopen jaren en hoe verhouden die prijzen zich tot de andere producten die vrijkomen uit hetzelfde proces).

Overigens kunnen bedrijven voor afval, residuen, non-food cellulosemateriaal en lignocellulosisch materiaal, waarvoor geen alternatieve toepassing bestaat en dat niet reeds in de tabellen staat waaruit volgt dat dubbeltellen niet mogelijk is, bij de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (een algemene) vermelding worden aangevraagd in bijlage 2, tabel 1, 2 of 3.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu beoordeelt of het materiaal ook daadwerkelijk in de tabellen kan worden opgenomen. Voor een gedegen beoordeling dient in ieder geval dezelfde informatie ter beschikking te worden gesteld als ten behoeve van een ontheffingsverzoek (artikel 3.9, tweede lid, van deze regeling) (zie toelichting hierboven). De beoordeling van deze aanvraag vindt overeenkomstig de beoordeling van de ontheffing (artikel 3.9, tweede lid, van deze regeling) plaats.

Indien de beoordelingsprocedure positief uitvalt, kunnen de tabellen worden aangepast. In beginsel zullen de tabellen niet vaker dan één keer per jaar worden aangepast. Aansluiting zal worden gezocht bij de looptijd van het handelsjaar en bij aangesloten worden bij de vaste verandermomenten.

De materialen zijn dusdanig gegroepeerd in de tabellen van bijlage 2 bij deze regeling, dat tegelijkertijd verduidelijkt wordt op welke materialen (op grond van artikel 17, eerste lid, van de richtlijn hernieuwbare energie) enkel artikel 17, tweede lid, van die richtlijn van toepassing is en voor welke materialen Bijlage V, onderdeel C, sub 18, derde paragraaf, bij die richtlijn geldt.

Artikel 4.3

Terwijl de inboeker de inboekverificatieverklaring of het rapport van bevindingen op elektronische wijze naar de NEa toestuurt, vinkt de inboekverificateur in het register aan of hij al dan niet een verificatieverklaring afgegeven heeft. In het geval hij het vakje ‘goedgekeurd’ aanvinkt, dan verkrijgen de inboekingen de status ‘goedgekeurd verificateur’; in het geval hij het vakje ‘niet goedgekeurd’, verkrijgen alle inboekingen de status ‘niet goedgekeurd verificateur’en dienen alle inboekingen door de NEa ambtshalve vastgesteld te worden.

De norm ISAE 3000 is de door de International Auditing and Assurance Standards Board (onderdeel van de International Federation of Accountants) opgestelde International Standard on Assurance Engagements nr. 3000.

Artikel 6.1

Het overzicht omvat, naast het aantal bij de afsluiting van het voorafgaande kalenderjaar gespaarde HBE’s, de tot de datum waarop het openbaar wordt gemaakt uitgegeven aantallen HBE’s. Op 1 maart van enig kalenderjaar is dat dus het aantal tot en met 28 of 29 februari van dat kalenderjaar uitgegeven HBE’s, op 10 april het aantal tot en met 9 april van dat kalenderjaar uitgegeven HBE’s en het aantal bij de afsluiting van het voorafgaande kalenderjaar gespaarde HBE’s, op 1 juli het aantal tot en met 30 juni uitgegeven HBE’s, op 1 oktober het aantal tot en met 30 september uitgegeven HBE’s en op 1 januari het totale aantal in het voorgaande kalenderjaar uitgegeven HBE’s.

Artikel 7.1

Dit artikel berust op artikel 18.1a van de Wm en artikel 5.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Artikel 7.2

Op grond van artikel 9.7.6.2 van de Wm blijft de Regeling hernieuwbare energie vervoer van toepassing op de ‘afrekening’ voor het jaar 2014.

Artikel 7.3

De inwerkingtredingsdatum voldoet aan het stelsel van vaste verandermomenten.

Omdat het betrokken bedrijfsleven bij het opstellen van deze regeling is betrokken is afgezien van hanteren van een invoeringstermijn. Omdat deze regeling noodzakelijk is voor het met ingang van 1 januari 2015 in werking kunnen laten treden van titel 9.7 van de Wet milieubeheer en het Besluit hernieuwbare energie vervoer 2015 en het niet halen van die datum een jaar uitstel zou betekenen is bovendien, als gevolg van de besparing aan administratieve lasten die deze wet, besluit en regeling met zich brengen, de uitzondering hoge private kosten van toepassing.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven