Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, van 26 november 2014, nr. IENM/BSK-2014/235716 houdende vaststelling van het subsidieplafond sanering verkeerslawaai 2015

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op artikel 15.13, tweede en derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel 1

Het tijdvak voor de subsidieverstrekking ten behoeve van sanering van verkeerslawaai als bedoeld in de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai wordt vastgesteld voor de periode 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015.

Artikel 2

Het subsidieplafond voor het in artikel 1 vastgestelde tijdvak ten behoeve van de sanering van verkeerslawaai wordt vastgesteld op: € 20.441.000,00.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

TOELICHTING

Ingevolge artikel 15.13, derde lid, van de Wet milieubeheer kunnen subsidieplafonds voor activiteiten op het gebied van milieubeheer worden vastgesteld. De onderhavige regeling voorziet in artikel 1 en 2 in de vaststelling van het subsidieplafond voor de sanering van verkeerslawaai als bedoeld in de Subsidieregeling sanering verkeerslawaai (hierna: de Subsidieregeling) voor het tijdvak van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2015. Onder verkeerslawaai wordt ingevolge de Subsidieregeling zowel wegverkeerslawaai als spoorweglawaai verstaan.

De regeling heeft naar haar aard geen gevolgen voor de administratieve- en bestuurlijke lasten, de inhoudelijke nalevingskosten of de handhaafbaarheid. De verplichting tot saneren volgt immers uit de Wet geluidhinder en de daaronder hangende regelgeving. Gemeenten dienen voor de verplichting tot sanering een saneringsprogramma in te dienen. Voor gemeenten worden dan ook geen extra verplichtingen in het leven geroepen.

Op grond van artikel 3 treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari 2015. Deze datum past binnen het kabinetsbeleid inzake de aanpak van administratieve lasten (Kamerstukken II, 2009/10, 29 515, nr. 309), waaruit volgt dat als algemeen uitgangspunt voor de inwerkingtreding van ministeriële regelingen vier vaste data gelden, te weten 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober.

Ingevolge het kabinetsbeleid geldt tevens een minimale invoeringstermijn van 2 maanden. Bij de invoeringstermijn van de voorliggende regeling wordt gebruik gemaakt van één van de uitzonderingen die in het genoemde kabinetsbeleid is opgenomen. In het kabinetsbeleid is namelijk reeds aangegeven dat, indien er sprake is van publieke nadelen van vertragingen van invoering, een uitzondering gemaakt kan worden op de invoeringstermijn. Daar is in het voorliggende geval sprake van, omdat het niet tijdig vaststellen van de begrenzing op de uitgaven voor het begrotingsjaar van 2015 leidt tot een hoog publiek nadeel aangezien saneringen dan uitgesteld moeten worden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld

Naar boven