Regeling van de Minister van Economische Zaken van 20 november 2014, nr. WJZ/14171673, houdende wijziging van de Regeling nationale EZ-subsidies in verband met wijziging van de subsidieregeling voor ETS-ondernemingen

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 2, tweede lid, Kaderbesluit nationale EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZ-subsidies wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 4.4.8 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien:

    • a. de subsidieaanvrager geen deelnemer is van een convenant, waarin de subsidieaanvrager in het kader van met de minister, de Minister van Financiën en de minister van Infrastructuur en Milieu gemaakte afspraken verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie,

    • b. de subsidieaanvrager de minister binnen de openstellingstermijn van het jaar van de aanvraag niet heeft gerapporteerd over de voortgang van de uitvoering van haar door de minister van een positief advies voorzien energie-efficiëntieplan en

    • c. de subsidieaanvrager:

      • 1°. de in het energie-efficiëntieplan vastgelegde maatregel ter verbetering van de energie-efficiëntie voor het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag niet heeft gerealiseerd in het voorafgaande jaar,

      • 2°. geen andere maatregel heeft getroffen tot verbetering van de energie-efficiëntie in het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag of

      • 3°. geen argument heeft aangeleverd dat door de minister als valide wordt aangemerkt voor het niet realiseren van de in het energie efficiency plan vastgelegde maatregel tot verbetering van de energie-efficiëntie.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 november 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

1. Inleiding

De wijziging van de Regeling nationale EZ subsidies, titel 4.4. Indirecte emissiekosten ETS (hierna: de regeling) vindt plaats naar aanleiding van de toezegging van de Minister van Economische Zaken op 26 juni 2014 aan de Tweede Kamer, dat de voorwaarden om voor subsidie voor de regeling in aanmerking te komen worden aangescherpt (Kamerstukken II 2013/14, 29 023, nr. 174, blz. 32–33). Door de aanscherping ontstaat voor een onderneming een grotere prikkel om investeringen in energie besparende maatregelen te realiseren.

2. Wijziging

De ondernemingen die voor subsidie in aanmerking willen komen dienen hun energie-efficiëntie te verbeteren door een energie efficiency plan (hierna EEP) op te stellen, uit te voeren en daarover te rapporteren.

Met energie-efficiëntie wordt bedoeld een toename van de energie-efficiëntie bij het eindgebruik ten gevolge van technologische, gedrags- en/of economische veranderingen.

Uit de regeling volgt dat een onderneming voor subsidie in aanmerking komt indien aan een aantal voorwaarden is voldaan.

Belangrijkste eis is dat een ondernemer een inrichting drijft waar producten worden vervaardigd in de in bijlage 4.4.1. van de regeling genoemde bedrijfstakken of deeltakken (artikel 4.4.2. van de regeling).

Daarnaast moet een onderneming deelnemer zijn van een convenant, waarin de subsidieaanvrager in het kader van met de minister, de minister van Financiën en de minister van Infrastructuur en Milieu gemaakte afspraken verplichtingen op zich heeft genomen ter verbetering van de energie-efficiëntie (onderdeel A, artikel 4.4.8., tweede lid, onderdeel a). Een onderneming die deelnemer is van het convenant meerjarenafspraak energie efficiëntie 2001–2020 (MJA3) of de meerjarenafspraak energie-efficiëntie ETS ondernemingen (MEE) voldoet aan deze voorwaarde.

In gevolge de wijzing van de regeling moet een onderneming daarnaast in het bezit zijn van een van positief advies voorzien energie-efficiëntieplan (EEP) (onderdeel A, artikel 4.4.8., tweede lid, onderdeel b). In het EEP staan maatregelen ter verbetering van de energie-efficiency van de onderneming. Van belang is dat het EEP is voorzien van een handtekening van een tekenbevoegd persoon en onder meer een managementsamenvatting, een beschrijving en analyse van het productieproces , een visie op het gebruik van duurzame energie, een inventarisatie van besparingsmogelijkheden en geplande energie besparingsmaatregelen bevat. In de MJA3 en de MEE is de verplichting opgenomen dat van elk van die maatregelen de onderneming aangeeft wat daarvan het te verwachten resultaat zal zijn, gemeten in percentage energie-efficiëntieverbetering per jaar en de daarmee samenhangende feitelijk vermeden CO2-emissie. Het ligt in de reden dat dit ook van het EEP voor de subsidieaanvraag wordt verlangd. Een onderneming die in het kader van de MJA3 of de MEE een EEP heeft opgesteld kan dit EEP tevens gebruiken voor de subsidieaanvraag.

De Minister van Economische Zaken geeft een advies af over het in het kader van de subsidieaanvraag ingediende EEP (onderdeel A, artikel 4.4.8., tweede lid, onderdeel b). Het ligt in de reden dat dit advies aansluit bij het advies dat de Ministers van Economische Zaken, van Financiën en van Infrastructuur en Milieu afgeven over een plan dat is ingediend in het kader van de MJA 3 of de MEE.

Ingevolge de wijziging van de regeling dient een onderneming voor 16 april van het jaar van de subsidieaanvraag de Minister van Economische Zaken te hebben gerapporteerd over de voortgang van de uitvoering van haar EEP (zie onderdeel A, artikel 4.4.8., tweede lid, onderdeel b). De openstellingstermijn wordt vastgelegd in een jaarlijks vast te stellen regeling inzake de openstelling van EZ-subsidies. De Minister van Economische Zaken zal bij de beoordeling van de rapportage er speciaal opletten dat gegevens zijn aangeleverd over het indirecte energieverbruik in het monitoringjaar; de gerealiseerde maatregelen uit het EEP, gegevens over procesefficiency, ketenefficiency en duurzame energie, eventueel aanvullend gerealiseerde maatregelen die niet in het EEP waren vastgesteld voor het monitoringjaar, de gerealiseerde besparing, een toerekening percentage van de besparingen voor maatregelen in de categorie ketenefficiency en een beschrijving van eventuele andere factoren die van invloed zijn op het energiegebruik. De MJA3 en MEE kennen eenzelfde rapportageverplichting. Een onderneming die in het kader van de MJA3 of de MEE een monitoringsrapportage heeft opgesteld kan deze tevens gebruiken voor de subsidieaanvraag.

Een onderneming die voor subsidie in aanmerking wil komen dient daarnaast aan te tonen dat de in het EEP vastgelegde maatregel tot verbetering van de energie-efficiency is gerealiseerd (onderdeel A, artikel 4.4.8., tweede lid, onderdeel c, onder 1). Dit doet een onderneming in de monitoringsrapportage.

De verbetering van de energie-efficiëntie kan op basis van de maatregel zoals vastgelegd in het EEP, maar de onderneming kan ook een andere maatregel hebben getroffen met een overeenkomstig energiebesparingseffect (artikel 4.4.8., tweede lid, onderdeel c, onder 2). In dit geval komt de onderneming ook voor subsidie in aanmerking.

Het is mogelijk dat een onderneming een maatregel niet heeft gerealiseerd of geen vervangende maatregel heeft getroffen. Indien een valide argument is aangeleverd door een onderneming voor het niet realiseren van de maatregel tot verbetering van de energie-efficiency kan een onderneming in aanmerking komen voor subsidie. De minister toetst of sprake is van een valide argument (onderdeel A, artikel 4.4.8., tweede lid, onderdeel c, onder 3).

3. Uitvoering

Deze regeling wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door RVO.nl. Op de website van RVO.nl zijn de benodigde formulieren voor het aanvragen van de subsidie verkrijgbaar.

4. Staatssteun

Bij brief van 16 oktober 2013 met kenmerk C(2013) 6636 final, heeft de Europese Commissie schriftelijk meegedeeld dat de door Nederland op 20 september 2013 aangemelde regeling verenigbaar is met de interne markt. De Commissie heeft geconstateerd dat begunstigde ondernemingen tevens een convenant ondertekenen waarin zij zich ertoe verbinden bepaalde maatregelen te nemen om de energie efficiëntie te verbeteren.

De voorgestelde wijziging van de regeling expliciteert de in het convenant overeengekomen verplichtingen. Deze wijziging valt daarmee binnen de door de Europese Commissie reeds goedgekeurde regeling.

5. Regeldruk

De wijziging van de regeling brengt geen extra administratieve lasten met zich mee voor een onderneming. Volgens de bestaande regeling moet een onderneming deel nemen aan het bestaande MJA3 of MEE convenant. In het kader van deze convenanten heeft een onderneming de plicht een EEP op te stellen en voor 1 april over de uitvoering van het EEP over het voorgaande jaar te rapporteren. Nakoming hiervan wordt nu expliciet als voorwaarde in de regeling opgenomen.

Omdat een onderneming reeds een monitoringsrapportage bij RVO.nl aanlevert in het kader van de MJA3 en MEE convenanten en deze tevens voor deze regeling wordt gebruikt, zijn er geen extra administratieve lasten voor een onderneming die een aanvraag indient op basis van de regeling.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven