Document omlijning, registratie-eisen en toetsingprocedure 001.1 DNA-analyse en -interpretatie – Bronniveau – Versie 2.1

(Maart 2014 – Maart 2018)

Deel I. Omlijning DNA-analyse en -interpretatie – Bronniveau

1. Inleiding

In het op de Wet deskundige in strafzaken gebaseerd Besluit register deskundige in strafzaken (hierna: Brdis) heeft de wetgever het College gerechtelijk deskundigen (hierna: College) van het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen (hierna: NRGD) de taak gegeven om voor de registratie van aanvragers welomlijnde deskundigheidsgebieden te definiëren.

Het College omlijnt deskundigheidsgebieden met het doel duidelijkheid te verschaffen aan:

  • 1. Gebruikers van het register (bijvoorbeeld rechter, lid OM en advocaat), over de activiteiten waarmee een deskundige zich op het desbetreffende deskundigheidsgebied bezig houdt en over die activiteiten die daarbuiten vallen.

  • 2. Aanvragers (rapporteurs) over de grenzen van het deskundigheidsgebied waarvoor deze zich aan kunnen melden en de voorwaarden waaraan deze moeten voldoen om zich voor dit deskundigheidsgebied te kunnen laten registeren.

  • 3. Toetsers over de grenzen van het deskundigheidsgebied zodat deze weten aan welke activiteiten de aanvrager te toetsen.

2. Het deskundigheidsgebied DNA-analyse en -interpretatie

Binnen het deskundigheidsgebied (Humane) DNA-analyse en -interpretatie (DNAanalyse en -interpretatie) zijn de volgende vragen relevant:

  • 1. Zijn biologische sporen aanwezig op het stuk van overtuiging en wat is de aard van het celmateriaal van het biologische spoor?

    Betreft het een klassiek biologisch spoor, zoals bloed, sperma, speeksel of haar (Bronniveau), of gaat het om celmateriaal (sub Bronniveau) waarvan de aard met de huidige technieken nog niet is vast te stellen, zoals geldt voor biologische contactsporen (huidcellen)?

    Het beantwoorden van deze vraag vereist kennis van en ervaring met presumptief testen. Het onderzoek is gericht op identificatie en classificatie van het spoor.

  • 2. Van wie het is biologische spoor afkomstig? Anders gezegd, wie is de donor van het celmateriaal?

    Het onderzoek is gericht op individualisatie van het spoor. Beantwoording van deze vraag vergt kennis van en ervaring met DNA-profilering en statistische beoordeling, inclusief kennis van de wettelijke status en de procedures inzake DNA-databanken voor strafzaken, waaronder de criteria voor opname en verwijdering van DNA-profielen, matching criteria en opname van en vergelijking met partiële en DNA-mengprofielen.

  • 3. Hoe is het biologische materiaal achtergelaten op de plaats delict?

    Is er een relatie tussen het spoor en het strafbare feit en zijn er mogelijke (alternatieve) verklaringen hoe het spoor op die plaats is terechtgekomen?

    Het onderzoek betreft associatie en reconstructie. Beantwoording van deze vraag vereist kennis van aspecten als overdracht/contact en persistentie.

2.1. Kernactiviteiten DNA-analyse en -interpretatie – Bronniveau

Hieronder staat de beschrijving van het deskundigheidsgebied DNA-analyse en -interpretatie – Bronniveau (hierna: DNA – Bronniveau).

Deskundigen binnen het deskundigheidsgebied DNA- Bronniveau houden zich voornamelijk bezig met het beantwoorden van vraag 2: Van wie is het biologische spoor afkomstig? Anders gezegd, wie is de donor van het celmateriaal?

De deskundige DNA – Bronniveau voert op biologisch sporenmateriaal een (autosomaal en/of Y-chromosomaal) DNA-onderzoek uit, al dan niet gevolgd door een vergelijkend DNA-onderzoek. Hiertoe vergelijkt de deskundige DNA-profielen van sporenmateriaal met elkaar en/of met de DNA-profielen van referentiemonsters.

Daarnaast kunnen vergelijkingen gemaakt worden met DNA-profielen in DNAdatabanken.

De DNA-deskundige op Bronniveau houdt zich bezig met de interpretatie en vergelijking van enkelvoudige en complexe en/of gemengde DNA-profielen die onder standaardomstandigheden of met behulp van low template/minimale sporen DNAtechnieken van het sporenmateriaal zijn verkregen. De focus van de deskundige ligt op het gehele gebied van biologische sporen, inclusief contactsporen.

De verrichtingen die vallen binnen het deskundigheidsgebied DNA- Bronniveau zijn:

  • detectie en identificatie van lichaamsvloeistoffen door middel van visueel onderzoek en presumptieve en biochemische onderzoeksmethoden, gevolgd door bevestiging van het onderzoeksresultaat met behulp van microscopisch onderzoek en specifieke immunoassay;

  • autosomaal DNA-onderzoek;

  • low template/minimale sporen DNA-analyse;

  • statistische berekeningen om de bewijswaarde van een match te bepalen.

Deskundigen binnen het deskundigheidsgebied DNA- Bronniveau zijn in staat autosomaal en low template/minimale sporen DNA-analyse technieken toe te passen en zijn in staat de resultaten van deze technieken te interpreteren en hierover te rapporteren.

Deskundigen binnen het deskundigheidsgebied DNA- Bronniveau zijn in staat DNAtechnieken toe te passen om vraag 1. ‘Zijn biologische sporen aanwezig op het stuk vanovertuiging en wat is de aard van het celmateriaal van het biologische spoor?’ te beantwoorden, hoewel niet alle DNA-deskundigen deze analyses (nog) zelf uitvoeren.

Deskundigen binnen het deskundigheidsgebied DNA- Bronniveau hoeven niet in staat te zijn op adequate wijze om te gaan met de beantwoording van vraag 3. ‘Hoe is het biologische materiaal achtergelaten op de plaats delict?’. Om deze vraag te op adequate wijze te beantwoorden staat centraal bij rapportages op activiteitsniveau. Dit vereist van de deskundige gespecialiseerde kennis en ervaring (zie paragraaf 2.2).

2.2. Grenzen van het deskundigheidsgebied DNA-Bronniveau

Binnen de praktijk van het deskundigheidsgebied DNA- Bronniveau bestaan vijf specifieke typen vragen die aanvullende expertise en ervaring vereisen en daarom buiten de reikwijdte vallen van het deskundigheidsgebied DNA- – Bronniveau als geregistreerd door het NRGD:

  • Y-chromosomal DNA-onderzoek

    Specifieke vraag: Onderwerp het biologisch sporenmateriaal aan Y-chromosomaal onderzoek en voer vervolgens vergelijkend Y-chromosomaal onderzoek uit.

  • Verwantschapsonderzoek

    Specifieke vraag: Onderzoek een (veronderstelde) biologische relatie gebaseerd op DNA-profielen van individuen en/of sporen.

  • Uiterlijk waarneembare persoonskenmerken

    Specifieke vraag: Stel via DNA onderzoek van het sporenmateriaal de geografische herkomst en/of uiterlijk waarneembare persoonskenmerken vast van de onbekende celdonor (de mogelijke dader van het misdrijf).

  • Mitochondriaal DNA-onderzoek

    Specifieke vraag: Onderwerp biologisch sporenmateriaal aan mitochondriaal DNAonderzoek en voer vervolgens vergelijkend mitochondriaal DNA-onderzoek uit.

  • Rapporteren op activiteitenniveau

    Specifieke vraag: Hoe is het biologische materiaal achtergelaten op de plaats delict? (zie hierboven onder A).

Bij het rapporteren als deskundige binnen het deskundigengebied DNA-Bronniveau dient de deskundige zich bewust te zijn van de mogelijkheden en beperkingen van bovenstaande technieken en/of specialisaties. De deskundige dient zich tevens bewust te zijn van de mogelijkheid om internationale informatiebanken te doorzoeken en van nieuwe ontwikkelingen op het gebied van onder andere RNA, SNPs en Next Generation Sequencing. Daarnaast dient de deskundige zich bewust te zijn van de voor- en nadelen van deze technieken, specialisaties en/of ontwikkelingen.

3. Registratie

Het register zal de desbetreffende deskundige vermelden als een deskundige op het gebied van DNA- Bronniveau.

Deel II. Registratie-eisen DNA- Bronniveau

1. Inleiding

De kwaliteitseisen, geformuleerd in het tweede lid van artikel 12 van het Brdis vormen de algemene criteria waarop de toetsing door het NRGD van forensisch deskundigen is gebaseerd. Het College formuleert voor elk deskundigheidsgebied op basis van de algemene criteria specifieke eisen.

Deel II geeft de registratie-eisen voor het deskundigheidsgebied DNA-Bronniveau weer waaraan de deskundige moet voldoen die een aanvraag voor (her)inschrijving in het register indient.

De registratie-eisen verschillen per type aanvrager. Het NRGD onderscheidt twee typen aanvragers: de initiële aanvrager (A) en de heraanvrager (B). De initiële aanvrager is een rapporteur die nog niet eerder geregistreerd is geweest voor het deskundigheidsgebied waar de aanvraag op ziet. De heraanvrager is een deskundige die al is geregistreerd in het NRGD, al dan niet voor beperkte duur, voor het deskundigheidsgebied waar de aanvraag op ziet.

Deze twee typen aanvragers worden voorts als volgt onderverdeeld:

  • A. Initiële aanvrager: een ervaren rapporteur (i) of een nieuwe rapporteur (ii).

    • (i) Een ervaren rapporteur heeft zelfstandig zaaksrapporten opgemaakt.

    • (ii) Een nieuwe rapporteur is (nog) niet in staat geweest zelfstandig zaaksrapporten op te maken.

  • B. Heraanvrager: een geregistreerde deskundige die na registratie voor een periode van vier jaar een aanvraag indient om zich te laten herregistreren (iii) en een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag indient om zich te laten registreren voor een periode van vier jaar (iv).

2. Registratie-eisen DNA-Bronniveau

De algemene, ingevolge het tweede lid van artikel 12 van het Brdis aan de te (her)registreren deskundige te stellen eisen zijn in onderstaande tekst in cursief opgenomen met een verwijzing naar de onderdelen (a t/m i). Bij de algemene eis volgen, indien van toepassing, een of meer specifieke eisen. Wanneer geen specifieke eis is aangegeven, is de desbetreffende algemene eis op zich reeds afdoende bevonden.

Het tweede lid van artikel 12 van het Brdis luidt als volgt:

Een deskundige wordt op zijn aanvraag slechts als deskundige in strafzaken in het register ingeschreven wanneer hij naar het oordeel van het College:

  • 12(2) a. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring binnen het eigen deskundigheidsgebied waarop de aanvraag betrekking heeft.

    Een aanvrager dient:

    als algemene basis:

    • te werken op het niveau van iemand die een academisch Master diploma bezit en een aantoonbaar niveau van opleiding, training en ervaring te bezitten;

    • bekend te zijn met de samenvatting van begrippen (zie Bijlage A) en de state-of-the-art

    • ontwikkelingen bij te houden;

    • ten minste in staat te zijn vragen te beantwoorden over autosomaal DNA-onderzoek en low template/minimale sporen DNA-onderzoek;

    • kennis te hebben van de voor- en nadelen van de verscheidene technieken, specialisaties en wetenschappelijke methoden gebruikt in het deskundigheidsgebied, zich bewust te zijn van de mogelijkheden en beperkingen van deze technieken, specialisaties en methoden, in staat te zijn deze uit te leggen en de ontwikkelingen van de methoden bij te houden;

    • recente ervaring te hebben met het interpreteren en rapporteren van zaken op het moment van zijn aanvraag voor registratie.

    En

    onderscheiden per type aanvrager

    • A. Initiële aanvrager

      (i) Een ervaren rapporteur of (ii) een nieuwe rapporteur dient:

      • in de afgelopen 2 jaar aantoonbaar een minimum van 50 complexe en/of gemengde DNA-profielen die onderworpen waren aan collegial review, geïnterpreteerd en hierover gerapporteerd te hebben.

    • B. Heraanvrager

      (iii) Een geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient, dient:

      • in de afgelopen 4 jaar aantoonbaar een minimum van 50 complexe en/of gemengde DNA-profielen die onderworpen waren aan collegial review, geïnterpreteerd en hierover gerapporteerd te hebben;

      • minimaal 50 uur per jaar in de afgelopen 4 jaar te hebben besteed aan deskundigheidsbevordering (bijvoorbeeld het bijwonen van congressen, het geven of volgen van cursussen, publicaties).

      (iv) Een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient, dient:

      • in de afgelopen periode van in beginsel maximaal 2 jaar aantoonbaar een minimum van 50 complexe en/of gemengde DNA-profielen die onderworpen waren aan collegial review, geïnterpreteerd en hierover gerapporteerd te hebben;

      • minimaal 50 uur per jaar in de afgelopen 2 jaar te hebben besteed aan deskundigheidsbevordering (bijvoorbeeld het bijwonen van congressen, het geven of volgen van cursussen, publicaties).

    Toelichting bij artikel 12 (2) a:

    Collegial review

    Onder collegial review verstaat het College het beoordelen van andermans werk in het kader van een continue kwaliteitsbewaking van iemands deskundigheid. Hierbij is geen sprake van een hiërarchische maar van een horizontale verhouding tussen ‘vakinhoudelijke’ collega’s.

    Overgangssituatie geldend voor heraanvragers

    Om de heraanvrager na publicatie van deze eisen voldoende tijd te geven relevante deskundigheidsbevordering te volgen, worden de hierboven genoemde eisen voor heraanvragers als volgt stapsgewijs ingevoerd:

    Jaar*

    Minimaal aantal uren deskundigheidsbevordering per jaar

    Totaal minimaal aantal uren deskundigheidsbevordering in de afgelopen 4 jaar

    2014

    12,5 uur

    50 uur

    2015

    20 uur

    80 uur

    2016

    25 uur

    100 uur

    2017

    50 uur

    200 uur

    * De achter de jaartallen genoteerde minimale eis is van toepassing op alle heraanvragen waarvan de registratie in dat jaar van rechtswege verloopt, respectievelijk in 2014, in 2015, in 2016 of in 2017. Bijvoorbeeld, bij een aanvraag voor een herregistratie in 2014 dient te zijn voldaan aan 12,5 uur relevante deskundigheidsbevordering per jaar in de afgelopen 4 jaar, derhalve in totaal 50 uur. Bij een aanvraag tot herregistratie in 2015 dient te zijn voldaan aan 20 uur relevante deskundigheidsbevordering per jaar in de afgelopen 4 jaar, derhalve in totaal 80 uur.

    Voor heraanvragers waarvan de registratie in de periode van 2014 van rechtswege verloopt, geldt het volgende. Indien de aanvrager nog niet (volledig) aan deze eis van deskundigheidsbevordering voldoet, kan de aanvrager het College verzoeken voor hem een uitzondering te maken. Indien het College het verzoek honoreert komt de aanvrager wel in aanmerking voor (her)registratie voor de duur van 4 jaar, maar onder de voorwaarde dat hij binnen één jaar na inschrijving alsnog voldoet aan het minimaal vereiste aantal uren relevante deskundigheidsbevordering dat geldt voor 2015.

    Verzoek om uitzondering

    Indien de aanvrager wil dat het College een uitzondering voor hem maakt op grond van hetgeen hiervoor staat weergegeven, dan wel omdat de aanvrager wegens omstandigheden nog niet (volledig) aan de eis van 12 (2) onder a van het Besluit voldoet, dient de aanvrager hiertoe bij het College een verzoek in te dienen. Het gemotiveerde verzoek moet als begeleidende brief bij de (her)aanvraag worden ingediend.

  • 12(2) b. (...) beschikt over voldoende kennis van en ervaring in het desbetreffende rechtsgebied en voldoende bekend is met de positie en de rol van de deskundige daarin.

    De generieke eisen zijn de volgende:

    • een aanvrager heeft voldoende kennis van het Nederlandse strafrecht:

      • context van het strafrecht:

        • Trias Politica, onderscheid privaat-, bestuurs- en strafrecht.

      • kennis van het strafprocesrecht:

        • onderzoek door de rechter-commissaris;

        • dwangmiddelen;

        • procesfasen;

        • actoren in de strafrechtsketen (taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden);

        • regelgeving deskundige in het Wetboek van Strafvordering (positie en bevoegdheden opdrachtgever, rechtspositie deskundige, positie en bevoegdheden van advocaat, vormen van tegenonderzoek, deskundigenregister in de strafrechtelijke context);

        • wettelijke besluitvormingskader van de rechter in de strafzaak (beslissingsschema art. 350 Sv), ook met het oog op de relevantie van de opdracht aan de deskundige en op de vraagstelling;

        • verloop van de strafzaak ter zitting en de positie van de deskundige in de rechtsgang.

      • materiële strafrecht:

        • sancties en strafuitsluitingsgronden (zeer globaal).

      • kennis van de juridische context van de kwaliteitswaarborging van de deskundige en het onderzoek:

        • positie en rol van ketenpartners bij de kwaliteitsborging van de rapportage;

        • beroepscodes en verwante regelgeving in relatie tot de Gedragscode gerechtelijk deskundigen.

    • in aanvulling op de generieke eisen, dient een aanvrager bekend te zijn met de specifieke Nederlandse DNA-wetgeving en de ontwikkelingen hiervan bij te houden.

    Toelichting:

    Voor (buitenlandse) deskundigen die overwegen een aanvraag voor inschrijving in te dienen is artikel 19 Brdis van belang. Overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is een registratie voor beperkte duur mogelijk indien de aanvrager niet voldoet aan de eisen genoemd in artikel 12, tweede lid, onder b.

  • 12(2) c. (...) In staat is de opdrachtgever inzicht te bieden in de vraag of en zo ja, in hoeverre de vraagstelling van de opdrachtgever voldoende helder en onderzoekbaar is om deze vanuit zijn specifieke deskundigheid te kunnen beantwoorden.

  • 12(2) d, e en f

    • d. (...) in staat is op basis van de vraagstelling volgens de daarvoor geldende maatstaven een onderzoeksplan op te stellen en uit te voeren;

    • e. (...) in staat is onderzoeksmaterialen en -gegevens in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven te verzamelen, vast te leggen, te interpreteren en te beoordelen;

    • f. (...) in staat is om de geldende onderzoeksmethoden in een forensische context volgens de daarvoor geldende maatstaven toe te passen.

    Een aanvrager dient:

    • inzicht te hebben in en ervaring met (forensische) DNA-statistiek, inclusief:

      • achtergrondinformatie, ten minste:

        • kennis van het DNA-databasedebat;

        • kennis van de Prosecutor’s en Defence Fallacies;

        • kennis van de false positive fallacy (kennis hoe de mogelijkheid van fouten bij het rapporteren van een likelihood ratio of waarschijnlijkheid van een match te verklaren)1

      • populatiegenetica;

      • Bayesiaanse en frequentistische statistiek;

      • kennis van de terminologie genoemd in Bijlage A;

      • statistische berekeningen gebruikt om de bewijswaarde van een match te bepalen;

    • in staat te zijn te bepalen welke DNA-onderzoeksmethoden gebruikt moeten worden en op welke manier. Een aanvrager dient in staat te zijn de resultaten vast te leggen, te beoordelen en te interpreteren. Een aanvrager dient een grondige kennis van alle methoden te hebben en in staat te zijn deze methoden uit te leggen; dient kennis te hebben van de state-of-the-art ontwikkelingen op het gebied van autosomaal en low template/minimale sporen DNA-onderzoeksmethoden;

    • in staat te zijn vraag 2. Van wie is het biologische spoor afkomstig? Anders gezegd, wie is de donor van het celmateriaal? adequaat te beantwoorden. Een aanvrager dient ook de deskundigheid te bezitten om vraag 1 te beantwoorden;

    • zich bewust te zijn van de mogelijkheden en beperkingen van Y-chromosomaal onderzoek, verwantschapsonderzoek, uiterlijk waarneembare kenmerken, mitochondriaal DNA-onderzoek en rapporteren op activiteitsniveau;

    • zich bewust te zijn van de voor- en nadelen van de diverse technieken, specialisaties en wetenschappelijke methoden die in op dit gebied worden gebruikt, zich bewust te zijn van en in staat te zijn om de mogelijkheden en beperkingen van deze technieken, specialisaties en methoden uit te leggen, zich bewust te zijn van de mogelijkheid om internationale informatiebanken te doorzoeken en in te spelen op de ontwikkelingen op dit gebied.

  • 12(2) g. (...) in staat is zowel schriftelijk als mondeling over de opdracht en elk ander relevant aspect van zijn deskundigheid gemotiveerd, controleerbaar en in voor de opdrachtgever begrijpelijke bewoordingen te rapporteren.

    Een aanvrager dient in staat te zijn, op basis van de resultaten, aan een leek te rapporteren over een interpretatie en conclusie (zowel schriftelijk als mondeling) en deze statistisch te ondersteunen waar relevant.

  • 12(2) h. (...) in staat is een opdracht te voltooien binnen de daarvoor gestelde of afgesproken termijn.

  • 12(2) i. (...) in staat is zijn werkzaamheden als deskundige onafhankelijk, onpartijdig, zorgvuldig, vakbekwaam en integer te verrichten.

    Zie de op de website van het NRGD gepubliceerde Gedragscode NRGD die door het College gerechtelijk deskundigen is vastgesteld.

Deel III. Toetsingsprocedure voor DNA – Bronniveau

1. Inleiding

Om te beoordelen of een DNA expert op Bronniveau voldoet aan de eisen voor het deskundigheidsgebied DNA – Bronniveau en in aanmerking komt voor registratie in het NRGD, schrijft het College de volgende toetsingsprocedure voor.

2. Te verstrekken informatie

De toetsing geschiedt in beginsel op basis van informatie die de aanvrager heeft verstrekt:

  • algemene gegevens als onderdeel van het aanvraagpakket;

  • bewijsstukken van competentie, waaronder:

A. Initiële aanvrager

Verplicht

  • (i) Een ervaren rapporteur:

    • een lijst van zaaksrapporten opgemaakt in de afgelopen 2 jaar, met een minimum van 50 complexe en/of gemengde DNA-profielen, die collegiaal gereviewed zijn;

    • bewijsstukken van huidig academisch werkniveau;

    • certificaten van (bekwaamheids)testen of gevolgde cursussen (bijvoorbeeld DNA-statistiekexamen);

    • een minimum van 3 zaaksrapporten opgemaakt in de laatste 2 jaar en geselecteerd door de toetsingsadviescommissie uit de lijst van 50 collegiaal gereviewde complexe en/of gemengde profielen. Een aanvrager mag ook zelf een zaaksrapport selecteren en aanleveren in aanvulling op de rapporten opgevraagd door de toetsingsadviescommissie.

      De zaaksrapporten moeten zowel het rapport zelf als de piekenprofielen bevatten.

      Voor zover van toepassing en indien mogelijk dient aan de rapporten ook een verslag van het onderzoek ter zitting te worden toegevoegd.

  • (ii) Een nieuwe rapporteur:

    • een lijst van zaaksrapporten opgemaakt in de afgelopen 2 jaar, met een minimum van 50 complexe en/of gemengde DNA-profielen, die collegiaal gereviewed zijn;

    • bewijsstukken van huidig academisch werkniveau;

    • certificaten van (bekwaamheids)testen of gevolgde cursussen (bijvoorbeeld DNA-statistiekexamen);

    • een minimum van 3 zaaksrapporten opgemaakt in de laatste 2 jaar en geselecteerd door de toetsingsadviescommissie uit de lijst van 50 collegiaal gereviewde complexe en/of gemengde profielen. Een aanvrager mag ook zelf een gedetailleerd zaaksrapport selecteren en aanleveren in aanvulling op de rapporten opgevraagd door de toetsingsadviescommissie.

      De zaaksrapporten moeten zowel het rapport zelf als de piekenprofielen bevatten. Voor zover van toepassing en indien mogelijk dient aan de rapporten ook een verslag van het onderzoek ter zitting te worden toegevoegd;

    • de lijst van zaaksrapporten dient bovendien vergezeld te gaan van een begeleidend schrijven waarin wordt uitgelegd hoe het toezicht en de collegiale review/toetsing tijdens het opstellen van de zaaksrapporten die op de lijst worden vermeld is geregeld.

      A. Type (i) en (ii)

      indien aanwezig

      • bewijs van deskundigheidsbevordering verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of collegiaal gereviewde publicaties op het gebied van DNA-onderzoek en -interpretatie. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in de vorm van een logboek of door middel van certificaten;

      • een verklaring betreffende het accreditatieniveau van zijn werkomgeving, indien van toepassing.

B. Heraanvrager

Verplicht

  • (iii) Een geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient:

    • een lijst van zaaksrapporten opgemaakt in de afgelopen 4 jaar, met een minimum van 50 complexe en/of gemengde DNA-profielen, die collegiaal gereviewed zijn. De aanvrager dient op het moment van zijn aanvraag voor inschrijving betrokken te zijn bij de interpretatie en rapportage van zaken;

    • bewijs van deskundigheidsbevordering verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of collegiaal gereviewde publicaties op het gebied van DNA-onderzoek en -interpretatie. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in een logboek of door middel van certificaten. Het aantal uren besteed aan deskundigheidsbevordering dient ten minste 50 uur per paar in de afgelopen 4 jaar te bedragen;

    • twee zaaksrapporten, opgemaakt in de afgelopen 4 jaar, door de aanvrager zelf te kiezen uit de lijst van de 50 collegiaal gereviewde complexe en/of gemengde profielen.

      De zaaksrapporten moeten zowel het rapport zelf als de piekprofielen bevatten. Waar mogelijk, dienen de rapporten eveneens de verklaring ter terechtzitting te bevatten.

  • (iv) Een geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient:

    • twee zaaksrapporten, opgemaakt in de voorafgaande periode van, in beginsel, ten hoogste 2 jaar, door de aanvrager zelf te kiezen uit de lijst van de 50 collegiaal gereviewde complexe en/of gemengde profielen. De aanvrager dient op het moment van zijn aanvraag voor inschrijving betrokken te zijn bij de interpretatie en rapportage van zaken.

      De zaaksrapporten moeten zowel het rapport zelf als de piekprofielen bevatten.

      Waar mogelijk, dienen de rapporten eveneens de verklaring ter terechtzitting te bevatten;

    • bewijs van deskundigheidsbevordering verkregen door of tijdens het bijwonen van congressen en/of het geven of bijwonen van lezingen/cursussen en/of collegiaal gereviewde publicaties op het gebied van DNA-onderzoek en -interpretatie. Het wordt aan de aanvrager overgelaten in welke vorm dit bewijs wordt geleverd, bijvoorbeeld in een logboek of door middel van certificaten. Het aantal uren besteed aan deskundigheidsbevordering dient ten minste 50 uur per paar in de voorafgaande periode van, in beginsel, ten hoogste 2 jaar te bedragen;

    • Indien van toepassing, bewijs dat aan de andere voorwaarden gesteld door het College in de beslissing om de aanvrager beperkt te registreren is voldaan.

      B. Type (iii) en (iv)

      indien aanwezig

      • een verklaring betreffende het accreditatieniveau van zijn werkomgeving, indien van toepassing, en indien dit niveau tijdens de registratieperiode is gewijzigd.

    Toelichting:

    De hiervoor genoemde lijst met zaaksinformatie bevat ten minste de volgende gegevens:

    • I. Zaaksinformatie:

      • het type zaak (bijvoorbeeld zedenzaak);

      • of het een complex profiel betrof;

      • of het een ingewikkelde interpretatie betrof (bijvoorbeeld LT DNA, mixture deconvolution, bepalen van welk biologisch materiaal het DNA afkomstig is (body fluid attribution);

      • of het betrekking heeft op validatieprocedures;

      • statistische beoordeling van de bewijswaarde;

      • conclusies match/geen match/database search.

    • II. Procedurele aspecten:

      • de rapporteur/supervisor, danwel

      • of de zaken collegial gereviewed zijn en door wie.

    • III. Optreden in de rechtszaal:

      • of de deskundige in de rechtszaal heeft opgetreden in deze zaak.

    • IV. Overige relevante aspecten.

3. De toetsingsprocedure

Voor alle deskundigheidsgebieden geldt dat de beoordeling plaatsvindt op basis van schriftelijke stukken waaronder in ieder geval zaaksrapporten en bewijsstukken, in beginsel aangevuld met een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken uit de schriftelijke stukken.

Voor alle typen geldt dat de toetsing ook kan plaatsvinden op basis van nadere informatie zoals een onderzoek in open bronnen of andere gedetailleerde rapporten, indien dit noodzakelijk wordt geacht voor een adequate toetsing.

De toetsingswijzen voor de verschillende typen aanvragers zijn:

  • A. Initiële aanvrager

    • (i) De ervaren rapporteur die een initiële aanvraag indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en twee vakinhoudelijke toetsers;

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;

      • d. beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.

    • (ii) De nieuwe rapporteur die een initiële aanvraag indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en twee vakinhoudelijke toetsers;

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;

      • d. beslissing van het College: registratie voor beperkte duur of geen registratie.

  • B. Heraanvrager

    • (iii) De geregistreerde deskundige die na registratie een aanvraag tot herregistratie indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste twee personen op basis van het schriftelijke beschikbare materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en vakinhoudelijke toetser;

        De toetsers toetsen eerst individueel, zonder overleg en bespreken daarna hun bevindingen met elkaar. Zijn zij unaniem in het oordeel dat de deskundige voldoet, dan volgt een positief advies aan het College.

        In ieder ander geval volgt een nadere toetsing:

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC waaraan één vakinhoudelijke toetser wordt toegevoegd, afkomstig uit hetzelfde deskundigheidsgebied als de aanvrager op basis van het beschikbare schriftelijke materiaal;

      • d. inhoudelijk, door de onder c. bedoelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager (in tweede instantie) duidelijk is gebleken;

      • e. beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.

    • (iv) De geregistreerde deskundige die na registratie voor beperkte duur een aanvraag tot registratie indient, wordt getoetst in de volgende fasen:

      • a. administratief, door het Bureau NRGD;

      • b. inhoudelijk, door een toetsingsadviescommissie (TAC) van ten minste drie personen op basis van het schriftelijke beschikbare materiaal. Deze TAC bestaat in beginsel uit een jurist en twee vakinhoudelijke toetsers;

      • c. inhoudelijk, door de onder b. vermelde TAC door middel van een mondelinge toetsing. Van deze mondelinge toetsing wordt afgezien indien de deskundigheid van de aanvrager reeds duidelijk is gebleken;

      • d. beslissing van het College: registratie, registratie voor beperkte duur of geen registratie.

BIJLAGE A SUMMERY OF CONCEPTS DNA ANALYSIS AND INTERPRETATION2

This document contains keywords of concepts of which an expert in the field of Human DNA analysis and interpretation should minimally have a basic knowledge.

Keywords

Forensic biology

Sources of DNA evidence

Crime scene investigation and laboratory analysis of biological evidence

Identification and presumptive testing of body fluids (blood, semen, saliva)

Confirmatory assays for body fluid identification (immunoassays)

Uncertainty concerning attribution of DNA (particularly at low levels) to specific body fluids

General

The structure of DNA and the variability of the human DNA genome

Loci, alleles, genotypes and DNA profiles

Polymorphisms commonly used for DNA testing

The molecular biological basis of forensic DNA tests; using the DNA profile to identify a forensic sample

Extraction and quantification of DNA

Polymerase chain reaction

Short tandem repeats and mutation processes

Forensic multiplex STR typing kits

DNA separation by CE and LIF detection

Analysis of results, including the use of ladders for fragment sizing, use of analytical thresholds and identification of artefacts such as stutter, ‘pull-up’ and identification of mixed samples.

QC/QA

Quality control and quality assurance of forensic DNA analysis

Laboratory accreditation, personnel certification and proficiency testing

Validation studies

Laboratory error rates

Understanding and minimizing the risk of contamination in the forensic process: methods of reducing the occurrence of contamination and detecting when it has occurred

Continuous improvement and quality

DNA statistics

Likelihood Ratio (LR)

Bayes Theorem

Product rule to calculate the probability of independent variables

DNA mixture deconvolution and recommended procedures for analysing mixed samples (LR and RMNE (‘Random Man not Excluded’)/CPI (‘Combined Probability of Inclusion’))

Accounting for relatives, where applicable, in calculating evidential strength

Database issues

Inclusion criteria and search (im)possibilities of the national DNA database including the detection of false negative and false positive matches

Population Genetics

Hardy-Weinberg equilibrium/Linkage equilibrium

Population Substructure

Allele frequencies, genotype probabilities

Applying the product rule for independent events

Conditional match probabilities

Fst/Theta population substructure correction; correction for possible allele dropout

Sampling variation in construction of DNA population databases

Proper Interpretation of the Evidence

Common Logical Fallacies (Prosecution/Defence Fallacy)

Evidential strength of database match

DNA database search controversy

Avoidance of cognitive bias

Minimal traces (Low Template DNA Analysis)

Evaluation of potential low template DNA typing results.

Allele and/or locus dropout due to degradation, preferential amplification, stochastic effects and stochastic thresholds.

Replication and consensus DNA profiles

Approaches for the statistical evaluation of DNA profiles from low template DNA samples

Y-chromosome Testing

Y-chromosome evolution and its consequences for forensic analyses

Patrilineal inheritance

Laboratory analysis of Y-chromosome STR’s

Population genetics of Y-STR haplotypes

Use of Y-STR population databases (YHRD)

Statistical evaluation of Y-chromosome haplotypes

Interpretation of Y-STR mixtures

Kinship DNA Testing

Inheritance of genetic polymorphisms

Technical procedures for determining kinship

Statistical evaluation of kinship (e.g. paternity index, sibling index, Bayesian networks)

Incorporation of the presence of mutations and null-alleles in the statistical evaluation

Principles of disaster/mass identification

Principles of familial searching in databases

Use of Y-STR and mtDNA analysis to narrow candidate lists from familial searching in Databases

Externally Visible Characteristics

Evolution and migration of Homo sapiens

Population genetics of externally visible characteristics

Principles of determining the geographic origin of an individual

Principles of determining externally visible characteristics

Knowledge about genes involved in the biosynthesis of melanine (skin and hair pigmentation, iris colour)

Technical procedures for determining geographic origin or externally visible characteristics

Approaches for the interpretation of genotyping results for determining geographic origin or externally visible characteristics

Knowledge of the limitations of determining geographic origins or externally visible characteristics

Mitochondrial DNA Testing

Mitochondrial DNA evolution and its consequences for forensic analysis

Matrilineal inheritance, variable mutation rates, heteroplasmy and principles for evaluating close non-matching mtDNA sequences

Laboratory analysis of mitochondrial DNA (e.g. Sanger sequencing, mini-sequencing)

Population genetics of mitochondrial DNA haplotypes

Use of mitochondrial DNA databases (EMPOP)

Statistical evaluation of mitochondrial DNA matches

Reporting at Activity level

Understanding of the principles of case assessment and interpretation (CAI)3 and in particular, balance, logic, robustness and transparency

Formulation and evaluation of appropriate hypotheses

Understanding use of data and experience in evaluation of hypotheses:

  • Knowledge concerning transfer of cells and DNA (primary, secondary, tertiary)

  • Knowledge concerning persistence of DNA and the impact of e.g. environmental conditions

  • Extensive experience of forensic DNA analysis and interpretation in forensic casework

  • Transparency regarding any limitations of the data used

Understanding of the principles of probabilistic (Bayesian) networks in evidence interpretation

BIJLAGE B BEGRIPPENLIJST NRGD

Aanvrager

Een aanvrager is de natuurlijke persoon die bij het NRGD een aanvraag indient tot inschrijving in het register.

Bureau

Het Bureau NRGD dat het College ondersteunt.

College

Het College (gerechtelijk deskundigen) is het orgaan als bedoeld in art 51k (2) Wetboek van Strafvordering en dat belast is met het beheer van het register.

Collegial review

Collegial review is het beoordelen van andermans werk in het kader van een continue kwaliteitsbewaking van iemands deskundigheid. Hierbij is geen sprake van een hiërarchische maar van een horizontale verhouding tussen ‘vakinhoudelijke’ collega’s.

Ervaren rapporteur

Een ervaren rapporteur is de aanvrager die op basis van geheel zelfstandig opgemaakte rapporten een aanvraag voor inschrijving kan indienen.

DNA -Bronniveau

DNA-analyse en interpretatie op Bronniveau.

Gebruiker

Een gebruiker is degene die gebruik maakt van het register om een geregistreerde deskundige op te zoeken en mogelijkerwijs in te schakelen.

Geregistreerde deskundige

De geregistreerde deskundige is de deskundige die is ingeschreven in het register.

Heraanvrager

De heraanvrager is degene die op het moment dat hij een heraanvraag indient al beschikt over een registratie, al dan niet voor beperkte duur.

Initiële aanvrager

De aanvrager die een aanvraag doet om in het register ingeschreven te worden.

Nieuwe rapporteur (aanvrager)

De aanvrager die geen ervaring heeft met het zelfstandig rapporteren; hij is pas opgeleid of net startend. De nieuwe rapporteur komt alleen in aanmerking voor een registratie voor beperkte duur.

NRGD

Het Nederlands Register Gerechtelijk Deskundigen, waartoe het College en het Bureau behoren.

Rapporteur

Een rapporteur is degene die een rapport uitbrengt ten behoeve van de rechtspraak en/of een verklaring aflegt ter terechtzitting.

Register

Het landelijk openbaar register als bedoeld in artikel 51 k(1) van het Wetboek van Strafvordering, waarin de door het College geschikt geachte gerechtelijk deskundigen zijn ingeschreven.

Registratie

De registratie waarbij de geregistreerde deskundige voor de wettelijke periode van vier jaren in het register is ingeschreven.

Registratie voor beperkte duur

De registratie van een deskundige voor een door het College vastgestelde periode en mogelijk onder bepaalde voorwaarden waaraan binnen die periode moet zijn voldaan. In beginsel zal de door het College vast te stellen periode maximaal twee jaar bedragen.

Toetser

Een toetser is lid van een toetsingsadviescommissie.

Toetsingsadviescommissie

De toetsingsadviescommissie is een door het College benoemde commissie die het College adviseert over de (mate van) geschiktheid voor (her)registratie van de (her)aanvrager.


X Noot
1

Thompson, W.C., Taroni, F. & Aitken, C.G.G. (2003). How the Probability of a False Positive Affects the Value of DNA Evidence. Journal of Forensic Sciences 48 (1), 47-54.

X Noot
2

Alleen in een Engelstalige versie beschikbaar.

X Noot
3

R. Cook, I.W. Evett, G. Jackson, P.J. Jones, J.A. Lambert – Science and Justice, 1998 38(3): 151-156.

Naar boven