Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2014, 33285 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Buitenlandse Zaken | Staatscourant 2014, 33285 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
Gehoord de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op artikel 2.6, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen in de publieke en semipublieke sector;
Besluit:
In afwijking van artikel 2.3, eerste lid, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector komen partijen bij rechtspersonen als bedoeld in de bijlage, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, van die wet, onder het opschrift ‘Ministerie van Buitenlandse Zaken’, indien deze rechtspersonen een subsidie ontvangen ten laste van de rijksbegroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en niet elders zijn vermeld in deze bijlage, geen bezoldiging overeen die per kalenderjaar meer bedraagt dan € 163.000.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
Op grond van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (hierna: de wet) is een bezoldigingsmaximum van toepassing voor de topfunctionarissen van in of bij deze wet aangewezen publieke en semipublieke rechtspersonen en instellingen. De toepasselijkheid van de wet voor het beleidsterrein van het Ministerie van Buitenlandse Zaken wordt bepaald door artikel 1.3, eerste lid, onderdelen a, b en c en de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d van de wet.
Reeds voor de inwerkingtreding van de wet gold sinds augustus 2009 voor een aantal subsidietenders op het gebied van Ontwikkelingssamenwerking, zoals het Medefinancieringsstelsel en subsidietenders vastgesteld onder het Standaardkader Ontwikkelingssamenwerking, de zogenaamde DG-norm. Deze behelst dat de salarissen van directeuren van organisaties die een aanvraag indienen voor een subsidie in het kader van een van de betreffende subsidietenders niet hoger mag zijn dan het salaris van de hoogste ambtenaar van het directoraat-generaal Internationale Samenwerking van het ministerie van Buitenlandse Zaken.
Tot deze norm is gelet op artikel 2.9, tweede lid, van de wet gekomen op grond van de volgende overwegingen. Het is wenselijk dat de salarissen in de branche van de ontwikkelingssamenwerking niet hoger zijn dan het salaris van de hoogste ambtenaar op het gebied van internationale samenwerking in het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Deze sector is ook de sector waarmee vergelijking het meest voor de hand ligt. In het huidige maatschappelijke en politieke klimaat worden subsidies voor activiteiten ten behoeve van ontwikkelingssamenwerking erg kwetsbaar, indien binnen de gesubsidieerde organisaties salarissen zouden worden betaald die daar bovenuit stijgen. En dat geldt niet alleen voor de subsidies, maar evenzeer voor de branche zelf. Deze branche is inmiddels als gevolg van bovengenoemde werkwijze bij subsidietenders reeds goed ingespeeld op het bestaan van de DG-norm. Ook de gedragscode van brancheorganisatie Partos werkt met een vergelijkbare norm.
Het toepassingsbereik van dit bezoldigingsmaximum betreft de topfunctionarissen van de rechtspersonen die vallen onder de bijlage bij artikel 1.3, eerste lid, onderdeel d, subonderdeel ‘Ministerie van Buitenlandse Zaken’, van de wet, die een subsidie ontvangen ten laste van de rijksbegroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, voor zover de organisatie niet elders is vermeld in deze bijlage. Voor de duidelijkheid zij opgemerkt dat organisaties waarvoor krachtens artikel 1.2 van de wet het bezoldigingsmaximum van de wet van toepassing is niet vallen onder de reikwijdte van deze regeling.
Het moet dus gaan om topfunctionarissen van organisaties die worden gesubsidieerd op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Daarnaast wordt met bovenstaande reikwijdte voorkomen dat organisaties die zijn opgenomen in onderdelen van de bijlage betreffende andere departementen zouden komen te vallen onder de werking van onderhavige regeling.
Indien bijvoorbeeld universiteiten een subsidie ontvangen ten behoeve van activiteiten op het gebied van ontwikkelingssamenwerking, vallen ze onder de reikwijdte van subonderdeel ‘Ministerie van Buitenlandse Zaken’ van de bijlage bij artikel 1.3 van de wet. Immers, de subsidie van de minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking bedraagt samen met de bekostiging door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen meer dan 50% van hun inkomsten. De universiteiten zijn echter ook al vermeld in het onderdeel van de bijlage bij de wet betreffende het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Gelet op het adagium lex specialis derogat lex generalis zou het verlaagde maximum van onderhavige regeling, indien geen uitzondering zou worden gemaakt, voorrang hebben. Dit wordt niet wenselijk geacht.
Per 1 januari 2015 zal (naar verwachting) in de wet een bezoldigingsmaximum zijn opgenomen van € 178.000. Daarin zijn, naast de beloning, ook het bedrag wegens belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen en het bedrag wegens de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn reeds opgenomen. Gelet hierop dienden deze vergoedingen en beloningen te worden verdisconteerd in het bezoldigingsmaximum van onderhavige regeling. De in het jaarverslag 2013 vastgestelde bezoldiging van DGIS, € 140.215, is het uitgangspunt aan de hand waarvan het verlaagde maximum is bepaald. Indien daarbij worden opgeteld de belastbare vaste en variabele onkostenvergoedingen ad. € 6.132 en de pensioenbijdrage (werkgeversdeel) ad. € 16.874 ontstaat een bedrag van € 163.221. Afgerond komt dit neer op € 163.000.
Een aantal aspecten rondom uitvoering en handhaving van de regeling vergt nog toelichting.
Ten eerste het overgangsrecht. Ten aanzien daarvan geldt dat artikel 7.3, lid vier, van de wet van toepassing is.
Vervolgens het punt van de toekomstige indexering. Het voornemen is om daarvoor aan te sluiten bij de regeling zoals die zal komen te luiden na het van kracht worden van de wijzigingen in de wet als gevolg van het voorstel Wet verlaging bezoldigingsmaximum WNT (nieuw artikel 2.3 van de wet).1
Ten slotte de rapportageverplichting voor niet-topfunctionarissen. Het verlaagde bezoldigingsmaximum geldt niet voor de rapportageverplichting van niet-topfunctionarissen. Dat betekent dat niet-topfunctionarissen alleen hoeven te melden indien zij een bezoldiging ontvangen die meer bedraagt dan € 178.000.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-33285.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.