TOELICHTING
Algemeen
De Wet bevordering eigenwoningbezit (hierna: Wet BEW) bepaalt, dat verschillende van
de grootheden die worden gebruikt bij het berekenen van de eigenwoningbijdrage (ten
behoeve van het in eigendom verkrijgen en vervolgens kunnen blijven bewonen van een
woning) bij ministeriële regeling worden vastgesteld of gewijzigd. Deze regeling voorziet
daarin. Vanwege de wijziging van bepaalde grootheden moeten ook de zogenoemde inkomensklassen
opnieuw worden gepubliceerd.
De voornoemde grootheden en inkomensklassen worden ingevolge de Wet BEW jaarlijks
per 1 januari vastgesteld.
Van de minimuminvoeringstermijn van twee maanden tussen de datum van publicatie en
de inwerkingtreding wordt iets afgeweken om de jaarlijkse vaststelling per 1 januari
te kunnen realiseren.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Artikel 23 van de Wet BEW bepaalt, dat voor een primaire toekenning in de zin van
die wet is vereist, dat de hypothecaire lening wordt afgesloten voor een bij ministeriële
regeling te bepalen rentevaste periode. Die periode wordt vastgesteld op 10 jaar,
opdat onverwachte renteontwikkelingen gedurende een vrij lange tijd op het toekennen
en de hoogte van een eigenwoningbijdrage in de zin van de Wet BEW niet van invloed
zijn. Na het tweede vijfjaarstijdvak vindt een continueringstoets plaats, waarbij
de eigenwoningbijdrage opnieuw wordt berekend en waarbij dan ook rekening wordt gehouden
met de renteontwikkeling (artikel 23a van de Wet BEW).
Artikel 2
Artikel 26, eerste lid, van de Wet BEW bepaalt, dat het percentage van de toetsrente
bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. De toetsrente is mede bepalend voor het berekenen
van de eigenwoningbijdrage. Afhankelijk van de hoogte van het vastgestelde percentage
aan toetsrente wordt de financieringslast bepaald. Voor het bepalen van het percentage
van de toetsrente is gekozen voor het middelen van de rentepercentages van tien grote
financiële instellingen voor een annuïteitenhypotheek van 10 jaar, rekening houdend
met de Nationale Hypotheekgarantie en dit gemiddelde af te ronden op één cijfer achter
de komma, zulks om een handzame toetsrente te kunnen hanteren. Het percentage kan
bij ministeriële regeling worden gewijzigd als daartoe aanleiding bestaat als gevolg
van de ontwikkeling van het rentetarief, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de
Wet BEW. De gemiddelde rente voor een annuïteitenhypotheek van 10 jaar is gedaald.
Daarom wordt de toetsrente naar beneden bijgesteld. Dit artikel voorziet daarin.
Artikel 3
Artikel 29, eerste lid, van de Wet BEW bepaalt, dat de zogenoemde financieringslastnorm
bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. De financieringslastnorm is het gedeelte
van de financieringslast (het te betalen bedrag aan rente over en aflossing van de
hypothecaire lening, blijkens de geldleningsovereenkomst) dat per maand ten minste
voor rekening van de eigenaar-bewoner blijft, uitgedrukt in een percentage van het
toetsinkomen, zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet BEW. Bij de bepaling
van de norm zijn de berekeningen van het Nationaal instituut voor budgetvoorlichting
(NIBUD) ten aanzien van de gevolgen voor de eigenaar-bewoners gevolgd.
Artikel 4
Artikel 29, tweede lid, van de Wet BEW bepaalt, dat bij ministeriële regeling een
percentage wordt vastgesteld, waarmee de financieringslastnorm ten hoogste kan worden
vermeerderd. Dit percentage kan bij toetsinkomens van € 34.175 of meer zodanig worden
vastgesteld, dat een hypothecaire lening in de vorm van een annuïteitenhypotheek kan
worden afgesloten ter hoogte van het bedrag, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van
de Wet BEW. Dit zogenoemde opslagpercentage (als opslag boven op de financieringslastnorm)
geeft in feite het uiteindelijke op grond van de Wet BEW subsidiabele leningsdeel
aan. Met het opslagpercentage wordt bewerkstelligd, dat een koopwoning met ten hoogste
een koopsom van € 177.975 vermeerderd met een in de wet vastgelegd percentage van
8% (gemiddelde kosten koper) kan worden gekocht.
Artikel 5
Artikel 29, vijfde lid, van de Wet BEW bepaalt, dat met het oog op de uitvoering van
die wet bij ministeriële regeling de toetsinkomens in inkomensklassen worden verdeeld,
waarbij de toetsrente, de maximale hypothecaire lening, de daarbij behorende financieringslastnorm
en het daarbij behorende opslagpercentage worden opgenomen. Deze onderdelen zijn voor
de berekening van de eigenwoningbijdrage van essentieel belang.
De van toepassing zijnde toetsrente en de tabellen betreffende de financieringslastnorm
en het zogenoemde opslagpercentage zijn opgenomen in de artikelen 2, 3 en 4 van deze
regeling. Voor de goede orde wordt hierbij nog opgemerkt, dat de nummering in de tabel
correspondeert met de nummering in de tabellen, zoals opgenomen in de artikelen 3
(de financieringslastnorm) en 4 (het opslagpercentage) van deze regeling.
In artikel 5 van deze regeling is in de onderhavige tabel tevens de bij de desbetreffende
inkomensklassen opgenomen maximale hypothecaire lening vermeld.
In de tabel zijn de bij de toepassing van de Nationale Hypotheek Garantie gehanteerde
tabellen die gelden vanaf 1 januari 2015 en die onderdeel uitmaken van de formule,
genoemd in artikel 30 van de Wet BEW.
Artikel 6
A
Artikel 15, eerste lid, onderdeel a, van de Wet BEW bepaalt de maximale koopsom die
een koper die voor een eigenwoningbijdrage op grond van die wet in aanmerking wil
komen, mag betalen. Op grond van artikel 41, eerste lid, van de Wet BEW wordt de maximale
koopsom bij ministeriële regeling gewijzigd met de ontwikkeling van het prijsindexcijfer
voor de bouwkosten. Die ontwikkeling voor de bouwkosten bedraagt 1,0175. De maximale
koopsom is daarmee gewijzigd en overeenkomstig het bepaalde in artikel 41, vierde
lid, onderdeel a, van de Wet BEW naar boven afgerond op een veelvoud van € 25.
B
Artikel 41, tweede lid, van de Wet BEW bepaalt, dat het bedrag van het toetsinkomen
dat wordt genoemd in artikel 29, tweede lid, van die wet bij ministeriële regeling
wordt gewijzigd met de ontwikkeling van de consumentenprijzen. Die ontwikkeling bedraagt
1,0250. Het bedrag, genoemd in artikel 29, tweede lid, van de Wet BEW, komt daarmee,
na afronding conform het bepaalde in artikel 41, vierde lid, van die wet, op € 34.175.
De Minister voor Wonen en Rijksdienst,
S.A. Blok