Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 november 2014, 2014-0000163067, tot wijziging van het Ontslagbesluit in verband met het stellen van regels voor het bepalen van de ontslagvolgorde in de zorg

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 6, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945;

Besluit:

ARTIKEL I

Het Ontslagbesluit wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4:2, derde lid, komt te luiden:

  • 3. In afwijking van het eerste en tweede lid is op een verzoek om toestemming tot opzegging van een arbeidsverhouding in de schoonmaaksector, bijlage A, van een uitzendovereenkomst als bedoeld in artikel 690 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, bijlage B, en van een arbeidsverhouding in de thuiszorg, de kraamzorg, de jeugdgezondheidszorg, met een verpleeg- of een verzorgingshuis, of in de gehandicaptenzorg of de jeugdzorg, bijlage C, bij deze regeling van toepassing.

B

Er wordt een bijlage C aan het Ontslagbesluit toegevoegd, luidende:

BIJLAGE C ONTSLAGEN IN DE ZORG

  • 1. Gelet op de bijzondere situatie van de dienstverlening in de zorg wordt voor het bepalen van de ontslagvolgorde van werknemers die een arbeidsverhouding hebben met een werkgever in de thuiszorg, de kraamzorg, de jeugdgezondheidszorg, met een verpleeg- of verzorgingshuis, of in de gehandicaptenzorg of de jeugdzorg, bij de toepassing van artikel 4:2, eerste lid, niet uitgegaan van de bedrijfsvestiging van de werkgever maar van de gemeente waarbinnen werkzaamheden komen te vervallen, tenzij een werkgever:

    • a. binnen de betreffende gemeente beschikt over meerdere bedrijfsvestigingen, in welk geval bij de toepassing van artikel 4:2, eerste lid, wordt uitgegaan van die bedrijfsvestigingen; of

    • b. in de gehandicaptenzorg of de jeugdzorg, aannemelijk maakt dat vanwege de wijze waarop de werkzaamheden zijn georganiseerd, uitgegaan moet worden van de bedrijfsvestiging.

  • 2. Indien een werknemer als bedoeld onder 1, aanhef, zijn werkzaamheden in meerdere gemeenten uitvoert, of heeft uitgevoerd, wordt voor de toepassing van deze bijlage uitgegaan van de gemeente waar de werknemer het meest werkzaam is, of geweest is, te rekenen over een periode van twaalf maanden voorafgaande aan het indienen van het verzoek om toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding. De periode van twaalf maanden wordt naar rato toegepast indien de duur van de arbeidsverhouding korter is dan twaalf maanden.

ARTIKEL II

Artikel 4:2, eerste en tweede lid, van het Ontslagbesluit blijft van toepassing op verzoeken om toestemming tot opzegging van de arbeidsverhouding van werknemers in dienst van werkgevers in de thuiszorg, de kraamzorg, de jeugdgezondheidszorg, met een verpleeg- of verzorgingshuis, of in de gehandicaptenzorg of de jeugdzorg, gedaan voor de datum van inwerkingtreding van deze regeling, tenzij een dergelijk verzoek in overeenstemming is met Bijlage C van het Ontslagbesluit.

ARTIKEL III

In artikel 4:2, derde lid, en bijlage C van het Ontslagbesluit, wordt ‘jeugdzorg’ telkens vervangen door: jeugdhulp.

ARTIKEL IV

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met uitzondering van artikel III dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 3 november 2014

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

TOELICHTING

Met deze regeling wordt een wijziging in het Ontslagbesluit doorgevoerd met betrekking tot de regels voor het bepalen van de ontslagvolgorde bij het vervallen van arbeidsplaatsen binnen categorieën uitwisselbare functies die worden vervuld op het terrein van de zorg. Voor deze bijzondere regels is gekozen omdat onverkorte toepassing van het afspiegelingsbeginsel per bedrijfsvestiging voor werkgevers en werknemers tot onredelijke uitkomsten kan leiden. De bedrijfsvestiging wordt bepaald aan de hand van de wijze waarop de eenheid zich naar buiten toe presenteert en de wijze waarop de eenheid intern is georganiseerd. Indien een werkgever landelijk of regionaal georganiseerd is, kan dit er toe leiden dat het afspiegelingsbeginsel moet worden toegepast op werknemers met uitwisselbare functies bij meerdere gemeenten. Het gevolg hiervan is dat de betreffende werkgevers met het indienen van hun ontslagaanvraag moeten wachten totdat de besluitvorming over inkoop van gemeenten is afgerond in alle gemeenten om te kunnen vaststellen wie voor ontslag in aanmerking komt.

Een ander gevolg is dat werknemers met een uitwisselbare functie van wie het werk in een gemeente niet vervalt, toch voor ontslag in aanmerking komen. Het werk van de betreffende werknemers moet worden overgenomen door werknemers met uitwisselbare functies uit een andere gemeente die niet voor ontslag in aanmerking komen, maar waar het werk wel vervalt. Dit kan tot onacceptabele reisafstanden voor de betreffende werknemers leiden. Het is tevens tegengesteld aan hetgeen wordt beoogd, namelijk dat zorgcliënten zoveel mogelijk hun ‘eigen’ hulpverlener als vast gezicht behouden en dat de zorg in die zin wordt gecontinueerd. De afwijking is mede ingegeven door cao-partijen bij de cao voor de Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraamzorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT) die hebben opgeroepen te komen tot een wijziging van de toepassing van het afspiegelingsbeginsel zoals in deze bijlage verwoord.

Verder wordt geregeld dat als een werknemer op wie Bijlage C van toepassing is, zijn werkzaamheden in meerdere gemeenten uitvoert, uitgegaan wordt van de gemeente waar de werknemer het meest werkzaam is. Dat laatste moet worden berekend over een periode van twaalf maanden voorafgaande aan het indienen van het verzoek om toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding. Als een werknemer over een kortere periode in dienst is van de werkgever, wordt uitgegaan van die kortere periode. Deze regeling geldt ook als een werknemer in meerdere gemeenten werkzaam is geweest. Dat laatste om te voorkomen dat door het enkele feit dat een werknemer (recent) in een andere gemeente is geplaatst, de ontslagvolgorde wordt beïnvloed.

Ten slotte wordt voorzien in twee uitzonderingen. In de eerste plaats betreft dat de situatie waar sprake is van meerdere bedrijfsvestigingen van een werkgever binnen dezelfde gemeente. In dat geval wordt het afspiegelingsbeginsel toegepast op de werknemers die werkzaam zijn bij de afzonderlijke bedrijfsvestigingen. In de tweede plaats geldt een uitzondering in de gehandicaptenzorg en de jeugdzorg daar waar een werkgever aannemelijk maakt dat het bepalen van de ontslagvolgorde aan de hand van de werkzaamheden die binnen de afzonderlijke gemeenten komen te vervallen, niet in overeenstemming is met de wijze waarop de werkzaamheden in zijn organisatie zijn ingericht. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als de werkzaamheden regionaal zijn georganiseerd en het werk van de werknemers zich uitstrekt over verschillende gemeenten. In dat geval kan het onwenselijk zijn het afspiegelingsbeginsel per gemeente toe te passen en zal bij de toepassing van het afspiegelingsbeginsel worden uitgegaan van de bedrijfsvestiging.

Deze wijziging is in beginsel alleen van toepassing op verzoeken gedaan na de datum van inwerkingtreding van deze regeling (artikel II). Echter om te voorkomen dat een werkgever een voor dat tijdstip ingediend verzoek, dat in overeenstemming is met de regels als verwoord in Bijlage C, opnieuw moet indienen, wordt tevens geregeld dat Bijlage C ook kan worden toegepast op eerder ingediende verzoeken.

Op 1 januari 2015 treedt de Jeugdwet (Stb2014, 105) in werking. In deze wet wordt het begrip ‘jeugdhulp’ gebruikt in plaats van het huidige begrip ‘jeugdzorg’. Artikel III voorziet in aanpassing van het Ontslagbesluit aan de nieuwe term.

Gelet op het spoedeisend karakter van deze wijziging is afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten (artikel IV). De vervanging van het begrip “jeugdzorg” door ‘jeugdhulp’ treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, het tijdstip waarop de nieuwe Jeugdwet in werking treedt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

Naar boven