Advies Raad van State betreffende het besluit tot wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken

Nader Rapport

15 oktober 2014

Nr. 591699

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verband met een verruiming van de regeling voor samenhangende zaken

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 6 januari 2014, nr. 466175, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 27 februari 2014, nr. W03.13.0467/II, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State aanleiding tot het maken van een inhoudelijke opmerking. De Afdeling twijfelt in haar advies aan het nut en de noodzaak van het ontwerpbesluit en geeft in het advies aan dat een matiging van de proceskosten in samenhangende zaken reeds mogelijk is op basis van het bestaande Besluit proceskosten bestuursrecht en dat indien de behoefte aan een aanvullende regeling bestaat, het de voorkeur verdient dit in het Besluit proceskosten bestuursrecht te regelen.

Ondanks de huidige mogelijkheden om de proceskostenvergoeding te begrenzen, kan deze vergoeding in bepaalde zaken zo hoog uitvallen dat afbreuk wordt gedaan aan het karakter ervan, namelijk dat de vergoeding niet meer beoogt te zijn dan een tegemoetkoming in de werkelijke kosten. De regering is derhalve van mening dat het wenselijk is dat het voor bestuursorganen of de rechter eenvoudiger wordt in gevallen waarin door eenzelfde rechtsbijstandverlener tegelijkertijd of volgtijdelijk verschillende zaken worden behandeld, deze zaken aan te kunnen merken als samenhangende zaken. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling wordt dit niet in een afzonderlijke regeling voor de vergoeding van proceskosten in WOZ-zaken geregeld, maar via een generieke regeling door middel van een wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht.

Ik moge U mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hierbij het gewijzigde ontwerp-besluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.

Advies Raad van State

No. W03.13.0467/II

’s-Gravenhage, 27 februari 2014

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 6 januari 2014, no.2014000005, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit betreffende de proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaken op het terrein van de Wet waardering onroerende zaken (Besluit proceskosten WOZ-zaken), met nota van toelichting.

Het ontwerpbesluit introduceert in aanvulling op het Besluit proceskosten bestuursrecht een regeling die de vergoeding van de kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van een bezwaar- of beroepschrift in een procedure over de hoogte van de WOZ-waarde in bepaalde gevallen matigt. Uitgangspunt van het voorstel is de vaststelling van een redelijke bijdrage in de kosten die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken en die strookt met de reële werkbelasting van degene die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en van de meegebrachte deskundige.

Het ontwerpbesluit beoogt de praktijk van ‘no cure no pay-bureaus’ die onnodig bezwaar maken of beroep instellen tegen te gaan door de vergoeding voor de kosten van het bijwonen van een zitting af te laten hangen van het aantal andere zaken dat op dezelfde zitting door dezelfde rechtsbijstandsverlener wordt behandeld. De Afdeling advisering van de Raad van State is van oordeel dat een matiging van de (proces)kostenvergoeding al mogelijk is op basis van de bestaande regeling en dat niet moet worden gekozen voor een afzonderlijk besluit naast het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb). Daarom zou moeten worden afgezien van de voorgestelde regeling betreffende de vergoeding van de gecombineerde behandeling van WOZ-zaken. Zij is van oordeel dat het ontwerpbesluit in verband daarmee nader dient te worden overwogen.

Gelet op het daartoe strekkend verzoek gaat de Afdeling voorts in op de passage in de toelichting over de toelaatbaarheid van een doelmatigheidsmarge ten aanzien van de (proces)kostenvergoeding.

1. Nut en noodzaak

Eén van de uitgangspunten van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een uniform bestuurs(proces)recht, dat wat de opzet betreft zo eenvoudig mogelijk is. Het reeds bestaande Bpb biedt dan ook een uniforme regeling voor de (proces)kostenvergoeding.

Het Bpb geeft een nadere invulling aan de op grond van de artikelen 7:15 en 8:75 Awb voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Ingevolge het Bpb worden niet de werkelijk gemaakte kosten vergoed, doch wordt voor de kosten van professionele rechtsbijstand een forfaitaire vergoeding toegekend aan de hand van een bij het besluit behorend puntensysteem. Met behulp van de wegingsfactoren kan de forfaitaire vergoeding naar gelang de omstandigheden van het voorliggende geval naar boven of naar beneden worden bijgesteld. De bijstelling naar beneden – een matiging van de (proces)kostenvergoeding – vindt in elk geval plaats bij samenhangende zaken in de zin van artikel 3 Bpb. Daarnaast biedt de hardheidsclausule van artikel 2, derde lid, Bpb de mogelijkheid om in bijzondere omstandigheden af te wijken van de op de voet van artikel 2, eerste lid, onder a, Bpb te berekenen kosten van professionele rechtsbijstand.

Volgens de toelichting werkt de regeling van het Bpb in procedures over de WOZ-waarde in sommige gevallen onredelijk uit, omdat bij de vaststelling van de kostenvergoeding elke zaak afzonderlijk in aanmerking wordt genomen. Daarbij stelt de toelichting dat, kort gezegd, door no cure no pay-bureaus op een zitting of hoorzitting behandelde zaken niet kunnen worden aangemerkt als een samenhangende zaak in de zin van artikel 3, tweede lid, Bpb.1

Dit betoog gaat naar het oordeel van de Afdeling voorbij aan de verschillende mogelijkheden die het Bpb biedt om een onredelijk hoog uitvallende vergoeding aan te passen en een vergoeding vast te stellen die beter aansluit op de reële werkbelasting van de professionele rechtsbijstandverlener of deskundige. De Afdeling wijst er in dit verband op dat krachtens het puntensysteem van het Bpb in veel voorkomende WOZ-zaken reeds een lagere waarde per punt van toepassing is. Een verdere verlaging van de (proces)kostenvergoeding in WOZ-zaken kan eenvoudig(er) worden bereikt met toepassing van de wegingsfactoren van het puntensysteem. Deze wegingsfactoren bieden immers de mogelijkheid om een vergoeding vast te stellen die beter overeenkomt met de bewerkelijkheid en de gecompliceerdheid van de zaak en de daarmee verband houdende werkbelasting van de rechtsbijstandverlener.2

Daarnaast wekt het betoog in de toelichting de indruk dat door no cure no pay-bureaus behandelde zittingen of hoorzittingen nimmer zouden kunnen worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 Bpb. In het arrest van de Hoge Raad van 1 oktober 20043 waarnaar de toelichting verwijst, heeft de Hoge Raad zich niet in principiële zin uitgelaten over het criterium samenhangende zaken. De Hoge Raad heeft slechts overwogen dat het geschil in elke zaak (naast twaalf identieke grieven) mede de – uiteraard per zaak afzonderlijk te beoordelen – vraag betrof of de aanslagen naar de juiste heffingsgrondslag waren opgelegd. De Hoge Raad overwoog vervolgens dat het hof kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft geoordeeld dat de werkzaamheden van de gemachtigde in niet onbetekenende mate deze individuele omstandigheden hebben betroffen en heeft daarop het tegen het oordeel van het hof gerichte cassatiemiddel verworpen. Nu het aldus om een feitelijk oordeel van het hof ging dat de Hoge Raad slechts op begrijpelijkheid heeft getoetst en waarbij de Hoge Raad geen vuistregels voor de feitenrechter heeft meegegeven, kan de uitspraak van de Hoge Raad, anders dan de toelichting doet, niet als een maatgevend arrest worden beschouwd. In dat verband wijst de Afdeling op jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin buiten het fiscale terrein enkele soortgelijke zaken wel voldeden aan het criterium van samenhangende zaken.4 Hieruit blijkt dat artikel 3 Bpb ruimte biedt om in gevallen als de onderhavige de vergoeding te matigen.

Gelet op de reeds bestaande mogelijkheid tot matiging in het Bpb heeft de Afdeling twijfels of een aanvullende regeling noodzakelijk is.

Voor zover niettemin behoefte zou bestaan aan een afzonderlijke regeling voor een ‘gecombineerde behandeling’ van zaken, verdient naar het oordeel van de Afdeling wijziging van het Besluit proceskosten bestuursrecht de voorkeur in het belang van een uniform bestuursprocesrecht. Een aanvullende proceskostenregeling voor uitsluitend WOZ-zaken compliceert het bestuursprocesrecht. Bovendien kan dit ertoe leiden dat ook op andere deelgebieden van het bestuursrecht van de Awb en het Bpb afwijkende regelingen worden getroffen. Met een aanvullende regeling in het Bpb wordt verder voorkomen dat voor WOZ-zaken die zich lenen voor een gecombineerde behandeling, de (proces)kostenvergoeding – na honorering van het bezwaar of beroep – wordt berekend op grond van twee verschillende besluiten: een forfaitaire vergoeding krachtens artikel 2, eerste lid, onderdeel a, Bpb voor het bezwaar- of beroepschrift en de voorgestelde, lagere vergoeding voor het verschijnen op een zitting of hoorzitting ingevolge het ontwerpbesluit.

Voorts merkt de Afdeling met betrekking tot de omvang van het probleem het volgende op. Blijkens het advies van de Waarderingskamer wordt circa 97% van de jaarlijks ruim 8 miljoen door gemeenten uitgebrachte WOZ-beschikkingen niet bestreden. De 3% wel bestreden WOZ-beschikkingen leveren jaarlijks circa 200.000 bezwaarprocedures op. Hoeveel daarvan door no cure no pay-bureaus worden ingediend, vermeldt de Waarderingskamer niet. Volgens de toelichting is het percentage bezwaarschriften dat in de categorie woningen door no cure no pay-bureaus is ingediend, gestegen van 6,73 in 2011 naar 11,6 in 2012. De toelichting verwacht dat deze trend zich in 2013 voortzet. Hieruit volgt dat (in 2012) ruim 20.000 van de 200.000 bezwaarschriften afkomstig zijn van no cure no pay-bureaus. Van deze procedures leidt volgens de Waarderingskamer gemiddeld ongeveer de helft tot een wijziging van de WOZ-waarde en daarmee ook tot een vergoeding van de (proces)kosten.5 Het hoge percentage gegronde bezwaren illustreert dat bezwaarschriften kennelijk niet overwegend op onvoldoende basis worden ingediend. Verder betreft het aantal bezwaren dat door no cure no pay-bureaus wordt aangebracht slechts een klein deel van het totaal. Aan het hoge aantal procedures lijkt derhalve een andere problematiek ten grondslag te liggen.

Het toenemende belang van de WOZ-waarde blijkt uit de omstandigheid dat deze waarde in steeds meer (lokale) belastingwetten als heffingsgrondslag wordt gehanteerd. Naast de OZB wordt de WOZ-waarde als grondslag gebruikt voor bijvoorbeeld het eigenwoningforfait, de riool- en/of watersysteemheffing en de erf- en schenkbelasting. Vanuit dit oogpunt is het dan ook niet onbegrijpelijk dat de hoogte van de WOZ-waarde in toenemende mate ter discussie wordt gesteld. Het niet aanvechten van een mogelijk onjuist vastgestelde WOZ-waarde kan immers belangrijke gevolgen hebben.

De Afdeling concludeert dat het in de toelichting gestelde probleem van de toename van het aantal door no cure no pay-bureaus ingediende bezwaar- en beroepschriften, gelet op het aantal zaken waarin de WOZ-waarde wordt gewijzigd, niet zo groot is als wordt voorgesteld, terwijl de juiste bepaling van de hoogte van de WOZ-waarde in belang toeneemt. De Afdeling adviseert daarom af te zien van een afzonderlijke regeling voor de vergoeding bij een gecombineerde behandeling van WOZ-zaken en zo nodig het Bpb aan te vullen.

Onverminderd het voorgaande, maakt de Afdeling nog de volgende opmerkingen.

2. Proceskostenvergoeding bij beperkte wijziging van de WOZ-waarde

De regering heeft de Afdeling gevraagd speciale aandacht te besteden aan een passage in de nota van toelichting over het achterwege laten van een (proces)kostenvergoeding bij een beperkte wijziging in de WOZ-waarde. Gedoeld wordt op de passage in de nota van toelichting waar wordt vermeld dat is gezocht naar maatregelen tot dejuridisering in geval van relatief kleine waardeveranderingen en een stimulans voor partijen om het informele contact te zoeken. Zowel adviezen als ontvangen reacties op de internetconsultatie waren echter niet positief ten aanzien van het achterwege laten van een (proces)kostenvergoeding wanneer de WOZ-waarde binnen bepaalde marges wijzigt, omdat dit voor een bepaalde groep rechtzoekenden een belemmering kan vormen om een procedure te starten. Naar aanleiding hiervan is een dergelijke regeling niet in het ontwerpbesluit opgenomen, nu het verminderen van het aantal WOZ-zaken op zichzelf geen doelstelling is van het voorgestelde besluit.

De Afdeling wijst hier op artikel 26a van de Wet WOZ.6 Ingevolge deze bepaling wordt de bij een beschikking vastgestelde waarde van een onroerende zaak geacht juist te zijn indien de waarde na bezwaar of beroep te hoog blijkt te zijn, maar het verschil tussen de vastgestelde waarde en de juiste waarde binnen een bepaalde in het wetsartikel aangegeven marge blijft. Deze marge, aangeduid als de Fierensmarge, was bedoeld om het aantal bezwaarschriften over kleine waardeverschillen beperkt te houden. Naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 22 oktober 20107 wordt de Fierensmarge buiten toepassing gelaten. De Hoge Raad oordeelde toepassing van de Fierensmarge onverenigbaar met het recht op ongestoord genot van eigendom zoals neergelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europees Verdrag van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De in artikel 26a Wet WOZ besloten liggende bezwaardrempels beperkten naar het oordeel van de Hoge Raad de mogelijkheid tot effectieve betwisting van een bij WOZ-beschikking vastgestelde waarde. De Hoge Raad overwoog dat het bestuursorgaan en de rechter artikel 26a Wet WOZ dan ook in alle gevallen buiten toepassing dienen te laten en nodigde de wetgever uit om – met inachtneming van de eisen van het Eerste Protocol – een andere regeling te treffen om het met de Fierensmarge nagestreefde doel te bereiken. Van een stelsel van waardeklassen als alternatief voor de Fierensmarge heeft de regering echter afgezien, omdat een dergelijk stelsel geen recht doet aan de investeringen in kwaliteit en actualiteit van de WOZ-waarde en bovendien een complexe wetgeving en uitvoering met zich brengt.8

De Afdeling is met de adviesinstanties en ontvangen reacties op de internetconsultatie van oordeel dat het achterwege laten van een (proces)kostenvergoeding bij geringe waardeverschillen geen passend alternatief vormt voor de nagestreefde dejuridisering in WOZ-zaken. Door geen (proces)kostenvergoeding toe te kennen wanneer de WOZ-waarde naar aanleiding van een bezwaar of beroep binnen een bepaalde marge wijzigt, wordt het voeren van effectief verweer tegen een onrechtmatige aantasting van het recht op ongestoord genot van eigendom, zoals de Hoge Raad ten aanzien van de Fierensmarge in 2010 overwoog, op een disproportionele wijze beperkt.

De Afdeling onderschrijft de gemaakte keuze om af te zien van de invoering van een doelmatigheidsmarge bij de (proces)kostenvergoeding.

3. Overige opmerkingen

a. Kostenvergoeding en omzetbelasting

Het voorgestelde artikel 3 stelt de hoogte van het tarief (de vergoeding) vast voor kosten die een deskundige aan een partij of aan een belanghebbende in rekening brengt voor het uitbrengen van een verslag. Volgens de nota van toelichting is het de bedoeling om de in het voorgestelde artikel 3, eerste lid, genoemde bedragen alleen dan te verhogen met omzetbelasting indien de omzetbelasting die de deskundige voor gemaakte kosten aan een belanghebbende in rekening brengt, ook werkelijk op die partij of belanghebbende drukt, dat wil zeggen, niet door belanghebbende als voorbelasting in aftrek kan worden gebracht.

De Afdeling merkt op dat de beperking van de verhoging (met de omzetbelasting die op belanghebbende drukt) ten onrechte niet tot uitdrukking is gebracht in de tekst van het voorgestelde artikel 3, tweede lid. In de tekst van het voorgestelde artikel gaat het om de verhoging met ‘verschuldigde’ omzetbelasting. De door een deskundige aan de fiscus ‘verschuldigde’ (af te dragen) omzetbelasting of de door een belanghebbende aan een deskundige ‘verschuldigde’ (hem door die deskundige in rekening gebrachte) omzetbelasting, zegt echter niets over het al of niet drukken van omzetbelasting op belanghebbende.

De Afdeling adviseert de tekst van het voorgestelde artikel 3, tweede lid, in overeenstemming te brengen met de toelichting.

b. Verwijzing naar Besluit tarieven in strafzaken 2003

In het voorgestelde artikel 3, eerste lid, onder d, wordt bij een incourante niet-woning voor wat betreft de kosten van een deskundige die aan een partij een verslag heeft uitgebracht, aangesloten bij het Besluit tarieven in strafzaken 2003. In de toelichting wordt verwezen naar de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven.9 Deze is echter gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht.

De Afdeling adviseert de toelichting aan te vullen.

c. Definitie van ‘gecombineerde behandeling’

Wat betreft de definitie van gecombineerde behandeling in het voorgestelde artikel 1 wijst de Afdeling er op dat de voorwaarde wordt gesteld dat de zitting of hoorzitting wordt bijgewoond door dezelfde rechtsbijstandverlener of deskundige. In de omschrijving van samenhangende zaken in artikel 3, tweede lid, Bpb is deze voorwaarde ruimer, in de zin dat is vereist dat de rechtsbijstand wordt verleend door een of meer personen die deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband. Het ontbreken van het vereiste van hetzelfde samenwerkingsverband in de definitie van gecombineerde behandeling kan ertoe leiden dat krachtens het ontwerpbesluit geen sprake zal zijn van een gecombineerde behandeling wanneer verschillende medewerkers van een no cure no pay-bureau afwisselend op de zitting of hoorzitting optreden.

De Afdeling adviseert hierop in de toelichting in te gaan en zo nodig het ontwerpbesluit aan te passen.

4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen geen besluit te nemen dan nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no. W03.13.0467/II

  • In het voorgestelde artikel 1, bij de definitie van gecombineerde behandeling, na ‘gelijktijdig’ invoegen: ‘of volgtijdelijk’.

  • In het voorgestelde artikel 1, bij de definitie van gecombineerde behandeling, ‘meerdere’ vervangen door ‘verschillende’ (zoals opgenomen in het voorgestelde artikel 5).

  • In het voorgestelde artikel 1, bij de definitie van woning, na ‘artikel 17, tweede lid’ toevoegen: ‘of vijfde lid’ (artikellid in overeenstemming brengen met het voorgestelde artikel 4, eerste lid onder c).

  • In het voorgestelde artikel 1, bij de definitie van incourante niet-woning, ‘van de wet WOZ op de voet’ schrappen en na ‘artikel 17, derde lid’, invoegen: ‘van de wet WOZ’ (artikellid in overeenstemming brengen met de definities van woning, courante niet-woning en gebouwd eigendom in aanbouw).

  • In het voorgestelde artikel 2 ‘voor zover in dit besluit niet anders is bepaald’ vervangen door: ‘tenzij in dit besluit anders is bepaald’.

  • In het voorgestelde artikel 3, eerste lid, onderdeel d, bij incourante niet-woning, ‘de gefactureerde kosten’ vervangen door ‘de gefactureerde taxatiekosten exclusief omzetbelasting’.

  • In het voorgestelde artikel 3, eerste lid, onderdeel d, bij incourante niet-woning, na ‘Besluit tarieven in strafzaken’ toevoegen: 2003 (zie artikel 17 Besluit tarieven strafzaken 2003).

  • In het voorgestelde artikel 4, eerste lid, na ‘artikel 3’ invoegen: ‘eerste lid,’.

  • In het voorgestelde artikel 5, eerste lid, na ‘een partij’ invoegen: ‘of een belanghebbende’ (overeenkomstig het voorgestelde artikel 3, eerste lid).

  • In het voorgestelde artikel 5, tweede lid na ‘gecombineerde behandeling’ schrappen: ‘van verschillende zaken in aanwezigheid van dezelfde deskundige’ (overeenkomstig het voorgestelde artikel 6).

    In het voorgestelde artikel 5, tweede lid, tweede volzin ‘De aldus berekende kosten worden’ vervangen door ‘De aldus berekende kostenvergoeding wordt’ (overeenkomstig het voorgestelde artikel 6).

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Besluit van ............................ betreffende de proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaken op het terrein van de Wet waardering onroerende zaken (Besluit proceskosten WOZ-zaken)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ........., nr. ....., gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 7:15, vierde lid en 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van .........., nr. ..........);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van ..... 2013, nr. ..., uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1 Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

Wet WOZ:

Wet waardering onroerende zaken;

gecombineerde behandeling:

een zitting of hoorzitting waarin meerdere bezwaar- of beroepschriften, in aanwezigheid van dezelfde rechtsbijstandverlener of dezelfde deskundige, gelijktijdig worden behandeld;

WOZ-waarde:

de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet WOZ voor de onroerende zaak vastgestelde waarde;

woning:

een onroerende zaak die in het kader van de uitvoering van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ als woning is gewaardeerd;

courante niet-woning:

een onroerende zaak die niet tot woning dient en die in het kader van de uitvoering van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ is gewaardeerd;

incourante niet-woning:

een onroerende zaak die niet tot woning dient en die in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ op de voet van artikel 17, derde lid, is gewaardeerd;

gebouwd eigendom in aanbouw:

een onroerende zaak die in het kader van de uitvoering van artikel 17, vierde lid, van de Wet WOZ is gewaardeerd.

Artikel 2 Toepassingsbereik

Op een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht ter zake van een besluit genomen op grond van de Wet WOZ of hoofdstuk XV, paragrafen 2 en 3, van de Gemeentewet, voor zover daarbij de hoogte van de WOZ-waarde in geschil is, is het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing voor zover in dit besluit niet anders is bepaald.

Artikel 3 Uurtarief deskundige

  • 1. Ten aanzien van de kosten van een deskundige die aan een partij of een belanghebbende een verslag heeft uitgebracht als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, bedraagt het tarief, indien het verslag betrekking heeft op:

    • a. een woning: € 50 per uur;

    • b. een courante niet-woning: € 65 per uur;

    • c. een gebouwd eigendom in aanbouw: € 50 per uur.

    • d. een incourante niet-woning: de gefactureerde kosten tot het in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken vermelde maximum.

  • 2. De bedragen, genoemd in het eerste lid, worden verhoogd met de omzetbelasting die daarover is verschuldigd.

Artikel 4 Tijdsbesteding deskundige

  • 1. Voor de toepassing van artikel 3, onderdeel a, geldt voor het uitbrengen van het verslag een vaste tijdsbesteding, welke bedraagt voor:

    • a. een woning zonder inpandige opname: 2 uur;

    • b. een woning met inpandige opname: 4 uur;

    • c. een woning als bedoeld in artikel 17, vijfde lid, van de Wet WOZ: 6 uur.

  • 2. Van de in het eerste lid, vastgestelde tijdsbesteding kan worden afgeweken in bijzondere omstandigheden.

Artikel 5 Kosten deskundige bij zitting of hoorzitting

  • 1. Voor de vaststelling van de kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht naar een zitting of hoorzitting wordt de tijd van de zitting of hoorzitting, naar boven afgerond op halve uren, met een minimum van één uur en een maximum per dag van negen uur.

  • 2. In het geval van een gecombineerde behandeling van verschillende zaken in aanwezigheid van dezelfde deskundige wordt het bedrag van de kosten berekend als ware sprake van de behandeling van één zaak. De aldus berekende kosten worden evenredig toegerekend aan alle zaken waarvoor de deskundige aanwezig was, en die tijdens de gecombineerde behandeling aan de orde zijn geweest. De aldus berekende kosten per zaak worden alleen daadwerkelijk vergoed voor zover de partij of de belanghebbende in die zaak in aanmerking komt voor een kostenvergoeding.

Artikel 6 Kosten beroepsmatig verleende rechtsbijstand bij gecombineerde behandeling

In het geval van een gecombineerde behandeling worden de kosten voor het verschijnen ter zitting of hoorzitting door een derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, berekend als ware sprake van de behandeling van één zaak. De aldus berekende kostenvergoeding wordt evenredig toegerekend aan alle zaken waarvoor de rechtsbijstandverlener aanwezig was, en die tijdens de gecombineerde behandeling aan de orde zijn geweest. De aldus berekende kosten per zaak worden alleen daadwerkelijk vergoed voor zover de partij of de belanghebbende in die zaak in aanmerking komt voor een kostenvergoeding.

Artikel 7 Overgangsrecht

Ten aanzien van bezwaar, beroep, hoger beroep of beroep in cassatie dat vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit is ingesteld, blijft de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing zoals die luidde vóór de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 8 Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Artikel 9 Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit proceskosten WOZ-zaken.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

De Minister van Veiligheid en Justitie,

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

Dit besluit strekt ertoe om in aanvulling op het Besluit proceskosten bestuursrecht een regeling te introduceren die de vergoeding van de kosten die een partij of een belanghebbende maakt in verband met de behandeling van een door hem ingediend bezwaar- of beroepschrift in een procedure over de WOZ-waarde in bepaalde gevallen matigt.

In sommige gevallen werkt de regeling van het Besluit proceskosten bestuursrecht in procedures over de WOZ-waarde onredelijk uit. Zo komt het in de WOZ-praktijk veelvuldig voor dat verschillende zaken met eenzelfde rechtsbijstandverlener of deskundige (taxateur) tegelijkertijd of volgtijdelijk behandeld op een zitting of hoorzitting. Daarbij wordt tijdens die zitting of hoorzitting in kort tijdsbestek een veelvoud van zaken behandeld die erg op elkaar lijken. Een onverkorte werking van het Besluit proceskosten bestuursrecht betekent dat voor de vergoeding elke zaak in aanmerking wordt genomen. Dergelijke zittingen of hoorzittingen kunnen immers niet worden beschouwd als een samenhangende zaak in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht, aldus de Hoge Raad (1 oktober 2004, LJN: AR3090). Hoorzittingen waarbij veertig bezwaarschriften binnen twee uren worden behandeld zijn geen uitzondering. Het in aanmerking nemen van evenzoveel kostenvergoedingen gaat de redelijkheid te boven. Om die reden is in dit besluit een regeling getroffen die strookt met de reële werkbelasting van degene die beroepsmatig rechtsbijstand verleent en de reële werkbelasting van de meegebrachte deskundige.

Het uitgangspunt in dit besluit is de vaststelling van een redelijke bijdrage in de kosten die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. Dit vermindert naar verwachting tevens de prikkel voor no-cure-no-pay-bureau’s om te verdienen aan procedures over de hoogte van de WOZ-waarde.

De gemeenten zijn als uitvoerders van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de afgelopen jaren geconfronteerd met een toename van het aantal bezwaar- en beroepschriften dat wordt ingediend door bureaus die op basis van no-cure-no-pay opereren. Deze bureaus procederen namens een partij of een belanghebbende voor ieder waardeverschil, hoe klein ook, in de hoop kostenvergoeding in de bezwaarfase of een proceskostenvergoeding in de gerechtelijke fase te verkrijgen. Dat is in veel gevallen ook het doel van de procedure, omdat het honorarium afhankelijk wordt gesteld van de te vergoeden (proces)kosten. Door de hoogte van de (proces)kostenvergoeding verwerven deze bureau’s een inkomen vanwege de vergoedingen, terwijl die eigenlijk zijn bedoeld voor rechtsbijstand. In het systeem loont het om in 10 kansarme zaken te procederen en 1 kansrijke zaak. De keuze om te procederen wordt dan niet meer ingegeven door het procesbelang of de rechtsbescherming, maar zuiver uit economisch perspectief voor het no-cure-no-pay bureau. De no-cure-no-pay bureau’s flyeren in hele gemeenten en wijken. Via WOB-verzoeken vragen deze bureau’s bij de Waarderingskamer de boordelingen op van gemeentes, om te zien of een gemeente veel bezwaren toewijst of minder goed taxeert. In deze gemeentes werven de no-cure-no-pay bureau’s extra actief. Dit doet zich voornamelijk voor bij de categorie woningen, daar is het percentage bezwaren dat door deze no-cure-no-pay bureaus is ingediend gestegen van 6,73 (2011) naar 11,6 (2012). Deze trend zet zich naar verwachting in 2013 voort. In cijfers gaat het in 2012 om 8,6 miljoen WOZ-beschikkingen, waarvan 7,7 miljoen voor woningen en 0,9 miljoen voor niet-woningen (kantoren, bedrijven, bijzondere objecten).

Het opereren op no-cure-no-pay basis veroorzaakt ook dat in een procedure zoveel mogelijk proceshandelingen worden uitgevoerd, ook als dat strikt genomen niet nodig is, teneinde aanspraak te maken op een zo hoog mogelijk bedrag aan proceskostenvergoeding. De toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht dekt niet alleen de kosten van een door een no-cure-no-pay bureau gewonnen procedure, maar ook de kosten van verloren procedures. De no-cure-no-pay bureaus gebruiken de (proces)kostenvergoeding mitsdien voor de commerciële exploitatie van hun bedrijf. Dit leidt tot onnodige juridisering en hogere uitvoeringskosten bij gemeenten. Gestimuleerd door onder meer het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bieden steeds meer gemeenten de mogelijkheid om voor of tijdens de bezwaarprocedure informeel contact met de gemeente te hebben. Steeds meer individuele burgers maken daarvan gebruik. Gemeenten ervaren echter dat de no-cure-no-pay bureaus deze informele aanpak bij hun cliënten verhinderen. De no-cure-no-pay bureaus zijn niet gebaat bij een snelle oplossing waarvoor zij doorgaans geen (proces)kostenvergoeding ontvangen. Dit maakt dat het voor gemeenten moeilijker om een significante daling van bezwaarschriften (en daarmee de uitvoeringskosten) door de informele aanpak te realiseren. Met dit besluit wordt naar verwachting de stimulans voor no-cure-no-pay-bureau’s om te procederen over de hoogte van de WOZ-waarde, verminderd.

Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties (Stcrt. 2012, 26039), te verwerken in dit besluit. In zijn arrest van 13 juli 2012, LJN: BX0904, heeft de Hoge Raad de gerechten in feitelijke instantie opgeroepen om beleid te ontwikkelen voor uniforme toepassing van de te hanteren uurtarieven voor de vergoeding van de kosten van een taxatieverslag in procedures over waardebeschikkingen op grond van de Wet WOZ. Overleg tussen vertegenwoordigers van belastingkamers van gerechtshoven en van de rechtbanken heeft geleid tot genoemde richtlijn. De in deze richtlijn opgenomen uurtarieven voor de taxateur, en het aantal uren dat besteed wordt aan het taxatierapport, worden thans in dit besluit vastgelegd zodat buiten iedere twijfel wordt gesteld dat deze vergoedingen van toepassing zijn in WOZ-zaken.

Uit dit besluit vloeien geen administratieve lasten voor de burger of het bedrijfsleven voort. Het brengt alleen wijzigingen aan in de regeling van de (proces)kostenvergoeding in procedures over de hoogte van de WOZ-waarde. Het besluit brengt geen verandering in de rechtsbescherming. Aan de mogelijkheden om in bezwaar of beroep te gaan tegen een uitspraak inzake de WOZ-beschikking treden geen wijzigingen op. Wel wordt de (proces)kostenvergoeding gematigd in de gevallen waarin deze onredelijk hoog uitvalt, omdat het uitgangspunt wordt een redelijke bijdrage in de kosten die een belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken.

Een ontwerp van dit besluit is in consultatie gebracht, waaronder internetconsultatie. Dit heeft geleid tot een groot aantal reacties, afkomstig van onder meer verschillende gemeenten, WOZ-bureau’s, makelaarskantoren, belastingadviseurs en individuele burgers. De via de internetconsultatie ontvangen reacties zijn – voor zover de indieners instemden met openbaarmaking ervan – voor een ieder raadpleegbaar via http://www.internetconsultatie.nl/proceskostenvergoeding_woz/reacties. Daarnaast zijn adviezen ontvangen van de Raad voor de rechtspraak, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), de Nederlandse Vereniging voor rechtspraak, de Raad voor rechtsbijstand, de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB), het Register Belastingadviseurs, de Waarderingskamer en de president van en de procureur-generaal bij de Hoge Raad.

Naar aanleiding van de reacties is het besluit aanzienlijk vereenvoudigd. Zo is naar aanleiding van kritiek in diverse adviezen de eis, dat de deskundige een relevante bijdrage op een zitting of hoorzitting moet leveren wil een partij of een belanghebbende in aanmerking komen voor de vergoeding van zijn kosten, vervallen. Deze passage kan tot geschillen kan leiden omdat het geen objectief criterium is, waardoor vragen kunnen rijzen. Daarnaast kan een dergelijk criterium er voor zorgen dat de echt relevante feiten pas tijdens de hoorzitting naar voren worden gebracht en dat is onwenselijk. Tevens is naar aanleiding van de adviezen de lagere waarde per punt vervallen. De Raad voor de rechtspraak gaf hierbij aan dat sprake lijkt te zijn van een dubbele correctie, namelijk via een verlaging van het bedrag per punt en daarnaast kan nog een correctie plaatsvinden via de wegingsfactoren in onderdeel C van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht. Volgens de NOB doet een lagere waarde per punt geen recht aan de praktijk van reguliere belastingadvieskantoren, waarin de in rekening gebrachte kosten voor rechtsbijstand in WOZ-procedures en over onroerend zaakbelastingen (OZB) over het algemeen ten minste op eenzelfde niveau liggen als bij overige (rijks)belastingen. Voorts is afgezien van een urennorm voor de taxatie van niet-woningen. Gezien de diversiteit van objecten, die sterk in aard en omvang verschillen, wordt in diverse adviezen terecht opgemerkt dat het niet gerechtvaardigd is om voor niet-woningen een vaste urennorm te stellen. Tot slot is gezocht naar maatregelen tot dejuridisering in het geval van relatief kleine waardeveranderingen en een stimulans voor partijen om het informele contact te zoeken. Echter, zowel de adviezen van de Raad voor de rechtspraak, de NOB, de Hoge Raad als de reacties die ontvangen werden op de internetconsultatie waren niet positief ten aanzien van het achterwege laten van een (proces)kostenvergoeding wanneer de WOZ-waarde binnen bepaalde marges wijzigt, omdat dit voor een bepaalde groep rechtzoekenden een belemmering kan vormen om een procedure te starten. Naar aanleiding van deze adviezen is deze regeling niet in het besluit opgenomen, nu het verminderen van het aantal WOZ-zaken op zichzelf geen doelstelling is van het besluit.

In de reacties van de geconsulteerde organisaties is begrip voor de reden om de vergoeding van de proceskosten te beperken. De respondenten verwijzen echter ook naar andere manieren om procedures te voorkomen, zoals door verbetering van de waarderingsprocedure of een beter informeel contact met de gemeente over de WOZ-waarde. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ook een project dat dit informele traject ondersteunt en stimuleert. Het levert een laagdrempelige manier op om in contact te treden met de overheid over de juistheid van beschikkingen.

Een aantal malen werd in adviezen opgemerkt dat onduidelijk was hoe moet worden omgegaan met samenloop van verschillende procedures en regelingen bij de OZB en rioolheffing. In artikel 2 is het bereik van dit besluit verduidelijkt.

Deze nota van toelichting wordt uitgebracht mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Financiële gevolgen

Het onderhavige besluit leidt tot besparingen op de overheidsuitgaven ten opzichte van het ongewijzigd laten voortbestaan van de huidige situatie. Over de omvang van de besparingen kunnen geen exacte uitspraken gedaan worden vanwege de veelheid van betrokken factoren (aard van de procedure, gewicht van de zaak, gegrondheidspercentage, percentage gecombineerde handelingen en percentage inschakelde rechtsbijstand).

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel worden de verschillende definities uitgewerkt. Naar aanleiding van met name de adviezen van de Raad voor de rechtspraak en de VNG is voor de definities van de begrippen woning, niet-woning en gebouwde eigendom in aanbouw aangesloten bij de begrippen uit de Wet WOZ. Mocht in geschil zijn wat voor soort object het betreft, bijvoorbeeld of sprake is van een woning of niet-woning, dan heeft als uitgangspunt te gelden dat wordt uitgegaan van het begrip zoals dat in de (rechterlijke) uitspraak is vastgesteld.

Een van de definities is de in het algemene deel van de toelichting genoemde gecombineerde behandeling. Van een gecombineerde behandeling is sprake wanneer de zitting of hoorzitting plaatsvindt in het bijzijn van dezelfde rechtsbijstandverlener en/of dezelfde deskundige, zie tevens hetgeen hierover in het algemeen deel van deze toelichting is opgemerkt. Het gaat bij een gecombineerde behandeling om het tegelijkertijd of volgtijdelijk behandelen van zaken op een zitting of hoorzitting. Wanneer één of meer betrokken belastingplichtigen bezwaar heeft tegen de aanwezigheid van anderen (bijvoorbeeld buren) bij de behandeling van het bezwaar- of beroepschrift, is nog steeds sprake van een gecombineerde behandeling, wanneer de diverse zittingen na elkaar plaatsvinden in aanwezigheid van dezelfde rechtsbijstandverlener of deskundige.

Artikel 2

Zoals in het algemeen deel van de toelichting reeds is opgemerkt vormt dit besluit een aanvulling op het Besluit proceskosten in bestuursrecht. De suggestie van de Waarderingskamer om in dit besluit vast te leggen dat de rechter kan afwijken van de regels in het besluit als deze tot een onredelijke uitkomst zouden leiden hoeft dan ook niet te worden overgenomen, nu artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht daartoe reeds in het algemeen de mogelijkheid biedt.

De bepalingen in dit besluit kunnen slechts mede van toepassing zijn in een geschil over een besluit dat is genomen op grond van de Wet WOZ of hoofdstuk XV, paragrafen 2 en 3, van de Gemeentewet, en wel voor zover daarbij (tevens) de hoogte van de WOZ-waarde in geschil is. Mocht bijvoorbeeld de objectafbakening in geschil zijn, dan is voor zover de berekening van de proceskostenvergoeding het Besluit proceskosten bestuursrecht van toepassing.

Een bezwaarschrift tegen een aanslag OZB wordt geacht mede te zijn gericht tegen die beschikking over de WOZ-waarde, en andersom (zie artikel 30, tweede en derde lid, van de Wet WOZ). Daarnaast komt het in de praktijk voor dat een gemeentelijke heffing zoals bijvoorbeeld de forensenbelasting is gekoppeld aan de WOZ-waarde. In adviezen werd diverse malen aangegeven hoe om te gaan met samenloop van verschillende procedures en belastingen (OZB, rioolheffing etc) die de WOZ-waarde als heffingsmaatstaf kennen. Om die reden is in het tweede lid van dit artikel aangegeven dat wanneer in een procedure over die gemeentelijke heffing (tevens) de hoogte van de WOZ-waarde aan de orde wordt gesteld, de bepalingen uit dit besluit mede van toepassing zijn. Gaat de procedure niet over de hoogte van de WOZ-waarde maar wordt de gemeentelijke heffing in het geschil betrokken, dan is dit besluit niet van toepassing.

Artikel 3

Dit artikel betreft het uurtarief van de deskundige bij het uitbrengen van een verslag. De Hoge Raad heeft zijn arrest van 13 juli 2012 (LJN: BX0904) overwogen dat de taxatiewerkzaamheden in het kader van de Wet WOZ in het algemeen niet van wetenschappelijke aard, maar wel van bijzondere aard zijn in de zin van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken. De mate waarin dergelijke werkzaamheden van bijzondere aard zijn, wordt uitsluitend bepaald door de aard van de taxeren onroerende zaak. Er wordt hierbij geen rekening gehouden met andere factoren, zoals de deskundigheid van de taxateur en/of het in rekening gebrachte, of in de markt gangbare, uurtarief.

De Hoge Raad heeft in genoemd arrest ook overwegingen gewijd aan de hoogte van de kostenvergoeding voor het uitbrengen van een taxatierapport. Hierin roept de Hoge Raad de feitelijke rechtscolleges op om beleid te ontwikkelen voor een uniforme toepassing van bij de vaststelling van een vergoeding te hanteren tarieven. Overleg van de belastingkamers van rechtbanken en gerechtshoven heeft geleid tot de in het algemeen deel van de toelichting genoemde richtlijn. De daarin vastgestelde bedragen worden in dit Besluit overgenomen in het eerste lid, onderdelen a, b en d. Voor woningen, courante niet-woningen en incourante niet-woningen zijn de uurtarieven uit deze richtlijn opgenomen.

Voor de volledigheid is in het eerste lid, onderdeel c, een tarief opgenomen voor een gebouwd eigendom in aanbouw. De Raad voor de rechtspraak merkt in zijn advies op dat zaken waarbij de gecorrigeerde vervangingswaarde een rol speelt, meestal ingewikkelder zijn dan zaken waarbij de vergelijkingsmethode aan de orde is. Opgemerkt wordt dat dit verschil niet in het opgenomen tarief tot uitdrukking komt. Deze taxatie van een gebouw eigendom in aanbouw is echter niet complex, de objecten worden op grond van artikel 17, vierde lid, van de Wet WOZ gewaardeerd op de vervangingswaarde, dat wil zeggen de grondwaarde plus de stichtingskosten van het opstal vermenigvuldigd met het voortgangspercentage per 1 januari van het desbetreffende belastingjaar. Voor dat tarief wordt aangesloten bij het woningtarief, omdat de aard van de onroerende zaak en complexiteit van de taxatie van gebouwd eigendom in aanbouw het meest overeen komt met de taxatie van een woning.

Voor objecten die niet zijn opgenomen in dit artikel wordt het uurtarief bepaald onder overeenkomstige toepassing van artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken. Hierbij moet worden opgemerkt, gelijk is overwogen in het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012, dat naarmate de taxatie van een object naar haar aard complexer is, toepassing van een hoger uurtarief gerechtvaardigd kan zijn. Toepassing van het maximale uurtarief komt eerst in aanmerking, indien het object van dien aard is dat de taxatie daarvan zeer complex is, zoals bijvoorbeeld bij olieraffinaderijen.

De genoemde uurtarieven zijn exclusief eventueel verschuldigde omzetbelasting. Het tweede lid komt overeen met artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken. De Hoge Raad heeft reeds bepaald dat artikel 15 van het Besluit tarieven in strafzaken aldus moet worden uitgelegd dat de voor vergoeding in aanmerking komende kosten voor de werkzaamheden van een deskundige alleen behoren te worden verhoogd met omzetbelasting, indien de aan een belanghebbende in rekening gebrachte omzetbelasting op hem drukt, dus niet indien hij die belasting als voorbelasting in aftrek kan brengen (Hoge Raad 9 juli 1999, LJN: AA2804 en Hoge Raad 15 april 2011, LJN: BQ1222). Het (tijdstip van het) verrichten van de dienst is van belang voor het bepalen van het toepasselijke tarief van de omzetbelasting. Als tijdstip daarvoor geldt het uitbrengen van het verslag, de aanwezigheid bij een hoorzitting in de bezwaarfase, dan wel het bijwonen van de mondelinge behandeling in beroep, hoger beroep of cassatie.

Artikel 4

In het eerste lid van artikel 4 is voor het aantal uren dat met opstellen van een taxatieverslag is gemoeid aangesloten bij de in het algemeen deel van de toelichting genoemde richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven. De tijdsbesteding van een deskundige voor het uitbrengen een verslag aangaande een woning kan door een aantal factoren worden beïnvloed. Hierbij valt te denken aan bijzonderheden aangaande de inpandige opname, de analyse van het te waarderen object, relevante vergelijkingsobjecten of relevante koop- of huurprijzen, de berekening van de vervangingswaarde, technische of functionele veroudering alsmede het opstellen van het verslag. Het tweede lid strekt ertoe te regelen dat hiermee rekening kan worden gehouden. Een afwijking in de vergoeding voor reiskosten kan bijvoorbeeld plaatsvinden omdat het specifieke object dusdanige specialistische kennis vereist dat de deskundige niet in omgeving gevonden kan worden.

Er was veel kritiek op de normering van de tijdsbesteding voor het uitbrengen van een verslag bij de niet-woningen. Het aantal uren werd te hoog of te laag bevonden. De normering van de tijdsbesteding voor het uitbrengen van een verslag bij de taxatie van niet-woningen is uit oogpunt van eenvoud van regelgeving losgelaten. Het is bij ieder object evenwel noodzakelijk dat wordt vastgesteld hoeveel uren de werkzaamheden van de deskundige in beslag hebben genomen, zodat kan worden beoordeeld of bij de vaststelling van de vergoeding voor deze werkzaamheden artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken juist is toegepast, zie ook het arrest van de Hoge Raad van 13 juli 2012 (LJN: BV5172). In een beslissing die afwijkt van het standpunt van de belanghebbende is het redelijk dat het bestuursorgaan of de rechter motiveert waarom wordt afgeweken van dat standpunt.

In enkele adviezen werd opgemerkt dat het de rechter in algemene zin vrij moet staan om in bijzondere gevallen van het vaste aantal uren af te wijken. Naar aanleiding hiervan worden die omstandigheden niet in het besluit aangeduid. Bij het uitbrengen van het verslag aangaande niet-woningen geldt dat voor het berekenen van het bedrag van de kosten rekening kan worden gehouden met bijzondere omstandigheden, zie artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Zo is denkbaar dat in afwijking van artikel 11 van het Besluit tarieven in strafzaken rekening wordt gehouden met hoge reiskosten van de deskundige wanneer een elektriciteitscentrale moet worden getaxeerd en de ter zake deskundige niet in de buurt woont.

Artikel 5

Er is een wettelijke mogelijkheid om een deskundige mee te nemen naar een zitting of een hoorzitting teneinde aldaar zijn bevindingen te laten rapporteren (artikel 7:8 van de Algemene wet bestuursrecht). Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht in samenhang met artikel 1, aanhef en letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht komen de kosten van een deskundige die door een partij is meegebracht, voor vergoeding in aanmerking, mits deze kosten redelijkerwijs zijn gemaakt. Als uitgangspunt heeft daarbij te gelden dat als op verzoek van een belanghebbende in verband met een bezwaar- of beroepsprocedure over de waardering van een onroerende zaak in het kader van de Wet WOZ een deskundige de (hoor)zitting bijwoont, de belanghebbende de kosten daarvoor redelijkerwijs heeft moeten maken. Gelet op voornoemd uitgangspunt komen de door een belanghebbenden gemaakte kosten ter zake van de deskundige die door hem is meegebracht naar de hoorzitting in de bezwaarfase of een zitting in de beroepsfase, in beginsel voor vergoeding in aanmerking. Dit lijdt uitzondering wanneer het maken van de kosten niet redelijk is. Een voorbeeld waarbij kennelijk sprake is van onredelijkheid ten aanzien van het maken van de kosten is een uitspraak van Gerechtshof ’s-Gravenhage, waarin is bepaald dat alleen sprake kan zijn van een aanvullende vergoeding vanwege de aanwezigheid van een taxateur op de hoorzitting, indien is gebleken van een relevante aanvulling op het reeds uitgebrachte rapport (Gerechtshof ’s-Gravenhage 30 oktober 2012, LJN BY2796).

De vergoeding is gebaseerd op de tijdsduur van de zitting of hoorzitting, naar boven afgerond op halve uren, en het uurtarief dat geldt voor de deskundige. Uitgangspunt voor de vergoeding is de tijdsduur van de zitting of hoorzitting. Gedurende deze tijd zijn alle betrokkenen, partijen en eventuele hoorcommissie, bij elkaar om de inhoud en omvang van het geschil te bespreken.

Er is voor gekozen om de voorbereidingstijd of wachttijd niet in het aantal te vergoeden uren te betrekken. Ervaring is dat de meeste zittingen of hoorzittingen niet langer duren dan 30 minuten. Daarnaast wordt uitgegaan van een half uur per zitting of hoorzitting aan voorbereidingstijd en wachttijd. Om die reden wordt, in afwijking van artikel 9, eerste lid, van het Besluit tarieven in strafzaken, uitgegaan van een minimumtijd van één uur voor de zitting of hoorzitting.

Met het oog op de toepassing van het tweede lid is het raadzaam dat in het verslag van de hoorzitting of het proces-verbaal van de zitting of de mondelinge uitspraak de aanvangs- en eindtijd worden vastgelegd. Eventuele schorsingen van een hoorzitting of zitting op de dag zelf worden in de tijdsduur meegerekend. Als de schorsing van een zitting of hoorzitting tot een tweede zitting of hoorzitting op een andere dag leidt, is sprake van twee zittingen of hoorzittingen die ieder voor zich voor vergoeding in aanmerking komen op grond van dit artikel.

In de adviezen van de Waarderingskamer en de VNG wordt gesuggereerd dat de kosten die de gemeente maakt met telefonisch horen, in mindering te brengen op de proceskostenvergoeding. Die suggestie is niet overgenomen.

Het komt in de praktijk veelvuldig voor dat in een zitting of een hoorzitting verschillende zaken van een belanghebbende met eenzelfde adviseur of deskundige tegelijkertijd worden behandeld. Het tweede lid van artikel 5 ziet op deze situaties. Daarom is een regeling getroffen die recht doet aan het doel van de (proces)kostenvergoeding, namelijk dat sprake moet zijn van een redelijke tegemoetkoming. Deze regeling is de gecombineerde behandeling. In het geval op een zitting of een hoorzitting voor één of meer belanghebbenden tegelijkertijd een behandeling plaatsvindt van een groot aantal bezwaar- of beroepschriften, waarbij dezelfde deskundige aanwezig is, is sprake van een gecombineerde behandeling. Hiervoor geldt een (proces)kostenvergoeding die daar recht aan doet. Uitgangspunt is dat de zitting of hoorzitting in zijn geheel slechts een keer wordt vergoed. Om die reden regelt het tweede lid dat bij een dergelijke gezamenlijke behandeling voor de kostenvergoeding wordt gedaan alsof het één zaak betreft. Voor zover de gecombineerde behandeling meer tijd vraagt, komt dit tot uitdrukking in het tijdsbeslag, zie ook de voorbeelden hierna. Zittingen of hoorzittingen die meerdere belanghebbenden betreffen en die volgtijdig plaatsvinden vormen een gecombineerde behandeling, voor zover daarbij dezelfde deskundige aanwezig was.

De kostenvergoeding onderscheidenlijk proceskostenvergoeding wordt alleen toegekend als het bezwaar onderscheidenlijk het beroep gegrond is. Bij een gecombineerde behandeling van zaken kan het voorkomen dat een deel van de zaken wel gegrond is, en een deel niet. Om recht te doen aan het uitgangspunt dat alleen gegronde bezwaren voor vergoeding van kosten in aanmerking komen, wordt in de laatste volzin van het tweede lid geregeld dat de totale vergoeding voor de hoorzitting wordt gedeeld door het aantal behandelde zaken. De vergoeding per zaak wordt vervolgens alleen toegekend aan zaken waarin daadwerkelijk recht bestaat op een tegemoetkoming in de gemaakte kosten.

Voorbeeld 1

De heffingsambtenaar behandelt tijdens een hoorzitting een bezwaarschrift dat gericht is tegen een aanslagbiljet met daarop één WOZ-beschikking voor een woning. Het bezwaarschrift is voorzien van een deskundigenverslag van taxateur A. Taxateur A geeft op de hoorzitting die 20 minuten duurt, een nadere inhoudelijke toelichting op uitgebrachte deskundigenverslag. De heffingsambtenaar verlaagt de WOZ-waarde.

De vergoeding voor aanwezigheid van taxateur A op de zitting bedraagt: 1 uur x € 50 exclusief BTW = € 50 te verhogen met 21% BTW = € 60,50.

Voorbeeld 2

De heffingsambtenaar behandelt tijdens een hoorzitting drie bezwaarschriften. Ieder bezwaarschrift is gericht tegen drie afzonderlijke aanslagbiljetten waarop per biljet één WOZ-beschikking is vermeld voor een woning. De bezwaarschriften zijn ingediend door adviseur B waarbij in ieder zaak gelijksoortige gronden zijn aangevoerd. In ieder zaak is een deskundigenverslag uitgebracht door taxateur C. Taxateur C geeft op de hoorzitting die 45 minuten duurt, een nadere inhoudelijke toelichting op uitgebrachte deskundigenverslagen. De heffingsambtenaar verlaagt in 2 van de 3 zaken de WOZ-waarden.

De vergoeding voor aanwezigheid van taxateur C op de zitting bedraagt per gegrond verklaard bezwaarschrift: 1 uur x € 50 exclusief BTW = € 50 / 3 zaken = € 16,67 te verhogen met 21% BTW = € 20,17 per zaak. In totaal wordt voor de aanwezigheid van de deskundige tijdens de zitting 2 x € 20,17 = € 40,34 vergoed.

Voorbeeld 3

De heffingsambtenaar behandelt tijdens een hoorzitting een bezwaarschrift dat gericht is tegen een aanslagbiljet met daarop twee WOZ-beschikkingen voor winkelpanden. In deze zaak zijn twee deskundigenverslagen uitgebracht door taxateur D. Taxateur D geeft op de hoorzitting die 35 minuten duurt, een nadere inhoudelijke toelichting op uitgebrachte deskundigenverslagen. De heffingsambtenaar verlaagt voor 1 winkel de WOZ-waarde.

De vergoeding voor aanwezigheid van taxateur D op de hoorzitting bedraagt: 1 uur x € 65 exclusief BTW = € 65,00, aangenomen dat op de eigenaar geen BTW drukt. Het feit dat een van de twee waarden wordt verlaagd, leidt tot de conclusie dat het bezwaarschrift gegrond is.

Voorbeeld 4

De heffingsambtenaar behandelt tijdens een hoorzitting een bezwaarschrift dat gericht is tegen tien aanslagbiljetten voor in totaal 15.000 woningen van een woningcorporatie. In deze zaak is per aanslagbiljet een taxatierapport uitgebracht door taxateur F en een contrarapport door taxateur G. Tijdens de zitting die inclusief schorsingen op verzoek van de taxateurs 3 uur en 40 minuten duurt, geeft taxateur G een nadere inhoudelijke toelichting. Taxateur F is alleen aanwezig en zegt niet veel. De heffingsambtenaar verlaagt een deel van de vastgestelde WOZ-waarden op 8 aanslagbiljetten. 2 bezwaarschriften zijn ongegrond.

De vergoeding voor aanwezigheid van op de zitting bedraagt voor de twee taxateur per gegrond verklaard bezwaarschrift: 2 x 4 uur x € 50 exclusief BTW = € 400 / 10 zaken = € 40,00 te verhogen met 21% BTW = € 48,40 per zaak. In totaal wordt voor de aanwezigheid tijdens de zitting 8 x € 48,40 = € 387,20 vergoed.

Artikel 6

Naast de kosten voor de deskundige worden in WOZ-zaken ook kosten gemaakt voor de aanwezigheid bij een zitting of hoorzitting van de derde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent.

Een onverkorte toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht leidt bij een gecombineerde behandeling tot onredelijke uitkomsten, omdat bij het vaststellen van de kosten geen rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke werkbelasting van de rechtsbijstandverlener. De gecombineerde behandeling in een hoorzitting van veertig bezwaarschriften binnen twee uur leidt dan bij gegrondverklaring tot een kostenvergoeding van 40 x € 235 = € 9.400. Voor de berekening van de proceskosten in een gecombineerde zaak wordt verwezen naar de voorbeelden onder artikel 5, tweede lid. Daarbij wordt vaak tijdens dezelfde hoorzitting een groot aantal bezwaarschriften in een kort tijdsbestek behandeld. Een gecombineerde behandeling komt veelvuldig voor bij de no-cure-no-pay bureau’s. Deze bureau’s proberen vaak alle burgers uit één straat als klant te krijgen, zodat één bezwaarschrift een aantal keren kan worden ingediend met evenzoveel kans op resultaat. Daarnaast kot de gecombineerde behandeling veel voor bij professionele partijen zoals eigenaren van winkelpanden, kantoorpanden en woningcorporaties.

Opgemerkt zij dat – net als in het Besluit proceskosten bestuursrecht – geen onderscheid wordt gemaakt tussen belanghebbenden die wel en die niet in een particuliere voorziening, zoals een rechtsbijstandsverzekering of een rechtsbijstand insluitend lidmaatschap van een vakbond hebben getroffen. Beide categorieën komen gelijkelijk in aanmerking voor vergoeding van kosten van rechtsbijstand onder het besluit.

Artikel 7

Dit artikel bevat het overgangsrecht. Gekozen is voor eerbiedigende werking. Uitgangspunt is daarbij dat indien op de dag waarop dit besluit in werking treedt een bezwaar, beroep, hoger beroep of beroep in cassatie over de WOZ-waarde in behandeling is, de proceskostenvergoeding van toepassing is zoals dat gold vóór dit besluit. Wordt vervolgens tegen die uitspraak beroep, hoger beroep of beroep in cassatie ingesteld, dan wordt de proceskostenvergoeding volgens het nieuwe recht berekend, ook als deze uitspraak betrekking heeft op WOZ-waarde die voordien is bekendgemaakt.

De Minister van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Nota van toelichting, ‘Algemeen deel’. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij artikel 6.

X Noot
2

Zie voor een dergelijke toepassing de richtlijn van de belastingkamers van de gerechtshoven inzake vergoeding van proceskosten bij WOZ-taxaties. Hierin is bepaald dat indien in (hoger) beroep uitsluitend (nog) de proceskosten in geschil zijn, als wegingsfactor voor het gewicht van de zaak 0,5 kan worden aangehouden.

X Noot
3

Hoge Raad 1 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3090.

X Noot
4

Zie bijvoorbeeld ABRvS 1 september 2004, 200402496/1, ABRvS 21 mei 2008, 200703513/1, ABRvS 27 november 2013, 201206146/1/R3.

X Noot
5

Zie het advies van de Waarderingskamer van 29 mei 2013 (kenmerk 13.1232 JG), blz. 1–2.

X Noot
6

Dit artikel zal vervallen bij Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Wet waardering onroerende zaken in verband met een verruiming van de openbaarheid van de WOZ-waarde en enkele technische aanpassingen, Stb. 2013, 129 (nog niet in werking getreden).

X Noot
7

HR 22 oktober 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1943.

X Noot
8

Zie Kamerstukken II 2012/13, 33 462, nr. 3, blz. 10, nr. 6, blz. 11.

X Noot
9

Nota van toelichting, artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.

Naar boven