De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op de artikelen 2.2.3, tweede en derde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs,
artikel 74 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 4, eerste lid, van het
Besluit regionale meld- en coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten;
Besluit:
ARTIKEL I
De Regeling prestatiebox mbo wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, onder f, wordt ‘assistentopleiding’ telkens vervangen door: entreeopleiding.
B
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede tot en met zevende lid tot derde tot en met achtste
lid wordt een lid ingevoegd, luidende:
2. In het achtste lid, onder a, wordt ‘assistentopleiding’ vervangen door: entreeopleiding.
3. In tabellen 2 en 3, behorende bij artikel 13, vijfde en zesde lid, wordt ‘assistentopleiding’
vervangen door: entreeopleiding.
C
Bijlage A behorende bij artikel 7 van de Regeling prestatiebox mbo wordt als volgt
gewijzigd:
1. Boven het opschrift ‘Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per mbo-instelling inzake
het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters in de studiejaren 2012/2013
tot en met 2014/2015’ wordt de tekst: ‘deel 1’ geplaatst.
2. In deel 1 wordt na het opschrift ‘Berekeningswijze voor het middelbaar beroepsonderwijs’ de zinsnede ‘B = Het aantal jongeren onder A dat tijdens het studiejaar (t) is overleden of geëmigreerd
voor teldatum t + 1. Deze gegevens worden ontleend aan de gemeentelijke basisadministratie.’
vervangen door:
B = het aantal jongeren onder B is de som van B1, B2 en B3:
B1: het aantal jongeren onder A dat op teldatum t of voor of op teldatum t + 1 is
overleden of geëmigreerd naar het buitenland. Deze gegevens worden ontleend aan de
basisregistratie personen;
B2: het aantal jongeren onder A dat woonachtig is in het buitenland of zonder vaste
woon- of verblijfplaats is op teldatum t of teldatum t + 1;
B3: het aantal jongeren onder A dat op teldatum t + 1 onder de vrijstellingen van
de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet 1969 valt en als zodanig is bevestigd door
de leerplichtambtenaar in het Register vrijstellingen LPW;
3. In deel 1 wordt na het opschrift ‘Berekeningswijze voor het middelbaar beroepsonderwijs’ de zinsnede ‘C = Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende studiejaar
(t + 1) nog een opleiding volgt of een vrijstelling van inschrijving heeft gekregen
op grond van de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet. Het kan dezelfde of een andere
(beroeps)opleiding betreffen aan dezelfde of een andere bekostigde instelling dan
wel vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:’ vervangen door:
C = Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende studiejaar
(t + 1) nog een opleiding volgt. Het kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding
betreffen aan dezelfde of een andere bekostigde instelling dan wel vervolgonderwijs
betreffen. C is de som van:
4. In deel 1 komt na het opschrift ‘Berekeningswijze voor het middelbaar beroepsonderwijs’ subonderdeel C7 te vervallen.
5. In deel 1 worden onder het opschrift ‘Berekeningswijze voor het middelbaar beroepsonderwijs’ de subonderdelen C8 tot en met C10 vernummerd tot C7 tot en met C9.
6. In deel 1 wordt in het nieuwe subonderdeel C8 ‘politieschook’ vervangen door: politieschool.
7. In deel 1 vervalt na het opschrift ‘Berekeningswijze voor het middelbaar beroepsonderwijs’ de tekst die begint met het opschrift ‘Toelichting’ en die eindigt met ‘een andere opleiding of onderwijsinstelling te vinden voor het
volgende peilmoment op 1 oktober’.
8. Boven het opschrift ‘Berekeningswijze aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters per vo-school inzake het
terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters in de studiejaren 2012/2013
tot en met 2014/2015’ wordt de tekst: ‘deel 2’ geplaatst.
In deel 2 wordt na het opschrift ‘Berekeningswijze voor het voortgezet onderwijs’ ‘B = Het aantal jongeren onder A dat tijdens het schooljaar (t) is overleden of geëmigreerd
voor teldatum t+ 1. Deze gegevens worden ontleend aan de gemeentelijke basisadministratie.’
vervangen door:
B = Het aantal jongeren onder B is de som van B1, B2 en B3:
B1: het aantal jongeren onder A dat voor of op teldatum t + 1 is overleden of geëmigreerd
naar het buitenland. Deze gegevens worden ontleend aan de basisregistratie personen;
B2: het aantal jongeren onder A dat woonachtig is in het buitenland of zonder vaste
woon- of verblijfplaats is op teldatum t of op teldatum t + 1;
B3: het aantal jongeren onder A dat op teldatum t + 1 onder de vrijstellingen van
de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet 1969 valt en als zodanig is bevestigd door
de leerplichtambtenaar in het Register vrijstellingen LPW;
9. In deel 2 wordt ‘C = Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende schooljaar
(t + 1) nog een opleiding volgt of een vrijstelling van inschrijving heeft gekregen
op grond van de artikelen 5 en 15 van de Leerplichtwet. De opleiding kan dezelfde
of een andere (beroeps)opleiding zijn aan dezelfde of een andere instelling dan wel
vervolgonderwijs betreffen. C is de som van:’ vervangen door:
C = Het aantal jongeren onder A dat op de teldatum van het daaropvolgende schooljaar
(t + 1) nog een opleiding volgt. De opleiding kan dezelfde of een andere (beroeps)opleiding
zijn aan dezelfde of een andere instelling dan wel vervolgonderwijs betreffen. C is
de som van:
10. In deel 2 komt subonderdeel C8 te vervallen.
11. In deel 2 worden de subonderdelen C9 en C10 vernummerd tot C8 en C9.
12. In deel 2 vervalt de tekst die begint met het opschrift:
‘Toelichting’ en eindigt met de zin:
‘Uit dit oogpunt heeft de vo-school er belang bij om jongeren met een vmbo-diploma
te stimuleren zich in te schrijven voor een vervolgopleiding.’
ARTIKEL II
De Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het
voortgezet onderwijs wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:
ARTIKEL III. INWERKINGTREDING
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
In oktober 2014 wordt voor het eerst het variabele bedrag aan prestatiesubsidie voortijdig
schoolverlaten (vsv) uitgekeerd voor de convenantsperiode 2012-2015 (schooljaren 2012/2013,
2013/2014 en 2014/2015). Om te bepalen of een mbo-onderwijsinstelling of school in
het voortgezet onderwijs in aanmerking komt voor prestatiesubsidie wordt gebruik gemaakt
van de berekeningswijze in bijlage A bij artikel 7 van de Regeling prestatiebox mbo
(bijlage A).
Als gevolg van een technische onvolkomenheid was de berekeningswijze op grond waarvan
het vsv-percentage zou worden berekend niet volledig. De populatie waarover het vsv-percentage
dient te worden berekend was onvoldoende scherp gedefinieerd en wordt thans verduidelijkt.
Om tot de juiste vsv-percentages te komen op basis waarvan de aanvullende vergoeding
zal worden berekend, wordt het totaal aantal deelnemers tot 22 jaar per normcategorie
bepaald. Van de startpopulatie moet het aantal jongeren dat tijdens het schooljaar
is overleden, geëmigreerd naar het buitenland, zonder vaste woon- of verblijfplaats
is, of is vrijgesteld van leerplicht door burgemeester en wethouders worden afgetrokken.
De aanvullende vergoeding wordt berekend door het aantal schoolgaande jongeren op
1 oktober van enig jaar te vergelijken met het aantal schoolgaande jongeren op 1 oktober
van het daarop volgende jaar (t+1). In de oorspronkelijke regeling werden deze groepen
jongeren niet correct van de startpopulatie afgetrokken, waardoor de deelnemersaantallen
niet juist waren samengesteld. Dit is onwenselijk, omdat het niet aansluit bij het
vsv-beleid zoals dat is ingezet door mijn ambtsvoorganger (Kamerstukken II 2011/2012, 26 695, nr. 84 en Kamerstukken II 2010/11, 32 356, nr. 20).
Het corrigeren van de berekeningswijze in bijlage A bij de Regeling prestatiebox mbo
is ook van betekenis voor de Regeling regionale aanpak voortijdig schoolverlaten en
prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs, omdat in artikel 3 van laatstgenoemde
regeling is bepaald dat artikel 7 en daarmee tevens bijlage A van de Regeling prestatiebox
mbo van toepassing is. Aangezien het juridisch correcter is dit artikel ‘van overeenkomstige
toepassing’ te verklaren, is deze technische wijziging meegenomen. Het blijft dus
zo dat bij de berekeningswijze voor de aanvullende vergoeding ingevolge het tweede
lid van de artikelen 30 tot en met 32 van de Regeling regionale aanpak voortijdig
schoolverlaten en prestatiesubsidie voor het voortgezet onderwijs wordt uitgegaan
van de populatie A – B volgens de formule voor het voortgezet onderwijs in bijlage
A van de Regeling prestatiebox mbo. Dit volgt uit de overeenkomstige toepassing van
artikel 7.
Voorts is van de gelegenheid gebruik gemaakt enkele andere onvolkomenheden te herstellen.
Zo is het begrip ‘assistentopleiding’ vervangen door ‘entreeopleiding’ vanwege de
onlangs op dit punt gewijzigde Wet educatie en beroepsonderwijs (Stb. 2013, 288).
Tot slot is omwille van de duidelijkheid bijlage A opgesplitst in twee delen. Deel
1 heeft betrekking op het middelbaar beroepsonderwijs en deel 2 heeft betrekking op
de berekening van de aanvullende vergoeding voor het voortgezet onderwijs. Tevens
wordt de toelichting bij deel 1 en 2 opnieuw vastgesteld door haar te schrappen in
het lichaam van de regeling en in deze toelichting op te nemen waar zij bij nader
inzien thuishoort.
Toelichting bij deel 1 van bijlage A
Met behulp van het basisregister onderwijs wordt per categorie het aantal jongeren
bepaald dat aan het begin van een studiejaar bij een bekostigde mbo-instelling is
ingeschreven en aangemeld is voor bekostiging (aantal deelnemers tot 22 jaar op peildatum
1 oktober jaar t). Deze groep wordt de startpopulatie genoemd. De startpopulatie wordt
verminderd met de jongeren onder B. Vervolgens wordt van deze jongeren nagegaan of bij aanvang van het daaropvolgend
schooljaar (peildatum 1 oktober jaar t+1) zij:
-
– nog steeds een opleiding volgen in het bekostigd of niet-bekostigd onderwijs;
-
– geen opleiding meer volgen maar wel inmiddels een startkwalificatie hebben behaald
of aan de voorwaarden (mbo-niveau 1 + baan) voldoen om als zodanig te worden aangemerkt;
-
– geen opleiding meer volgen en geen startkwalificatie hebben.
Deze laatste groep wordt beschouwd als het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters
van de betreffende school gedurende het schooljaar per categorie.
Deze vernieuwde berekeningsmethode wordt ook gebruikt om de Tweede Kamer te informeren
over de resultaten van voortijdig schoolverlaten.
Indien de jongere binnen het schooljaar gedurende korte tijd is uitgevallen maar ook
weer binnen korte tijd in een andere opleiding of op een andere onderwijsinstelling
is ingestroomd, wordt deze niet als nieuwe voortijdig schoolverlater gerekend van
de school waar de jongere bij aanvang van het schooljaar was ingeschreven. Immers
aan het begin van het nieuwe schooljaar volgt deze jongere weer onderwijs. Dit betekent
dat een onderwijsinstelling naast preventie van uitval ook belang heeft om er voor
te zorgen dat wanneer een jongere toch uitvalt deze jongere te helpen een andere opleiding
of onderwijsinstelling te vinden voor het volgende peilmoment op 1 oktober.
Toelichting bij deel 2 van bijlage A
Met behulp van het basisregister onderwijs wordt per categorie het aantal jongeren
bepaald dat aan het begin van een schooljaar bij een bekostigde vo-school is ingeschreven
en aangemeld is voor bekostiging (aantal deelnemers tot 22 jaar op peildatum 1 oktober
jaar t). Deze groep wordt de startpopulatie genoemd. De startpopulatie wordt verminderd
met de jongeren onder B. Vervolgens wordt van deze jongeren nagegaan of bij aanvang van het daaropvolgend
schooljaar (peildatum 1 oktober jaar t+1) zij:
-
– nog steeds een opleiding volgen in het bekostigd of niet-bekostigd onderwijs;
-
– geen opleiding meer volgen maar wel inmiddels een startkwalificatie hebben behaald;
-
– geen opleiding meer volgen en geen startkwalificatie hebben.
Deze laatste groep wordt beschouwd als het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters
van de betreffende school gedurende het schooljaar per categorie.
Deze vernieuwde berekeningsmethode behorende bij deze regeling wordt ook gebruikt
om de Tweede Kamer te informeren over de resultaten van voortijdig schoolverlaten.
In het (voortgezet) speciaal onderwijs is sinds enige tijd ook het onderwijsnummer
ingevoerd. Echter deze leerlingen worden grotendeels niet opgeleid met het oogmerk
een startkwalificatie te halen. Daarom worden deze onderwijstypen in de berekeningsmethode
buiten de startpopulatie gehouden. Na de convenantsperiode 2012-2015 kan deze aanpak
worden herzien. De uitstroom vanuit het reguliere onderwijs naar het (voortgezet)
speciaal onderwijs wordt niet langer als nieuwe voortijdig schoolverlater geteld.
Indien de jongere binnen het schooljaar gedurende korte tijd is uitgevallen maar ook
weer snel in een andere opleiding of op een andere onderwijsinstelling is ingestroomd,
wordt deze niet als nieuwe voortijdig schoolverlater gerekend van de school waar de
jongere bij aanvang van het schooljaar was ingeschreven. Immers, aan het begin van
het nieuwe schooljaar volgt deze jongere weer onderwijs. Dit betekent dat een onderwijsinstelling
naast preventie van uitval er ook belang bij heeft om er voor te zorgen dat wanneer
een jongere toch uitvalt deze jongere te helpen een andere opleiding of onderwijsinstelling
te vinden voor de volgende peildatum van 1 oktober.
Het convenant richt zich op het behalen van een startkwalificatie. Dit is minimaal
een mbo-niveau 2, havo- of vwo-diploma. De vmbo-leerlingen die een diploma hebben
behaald maar zich voor het volgende schooljaar niet inschrijven bij het mbo of havo
blijven wel geteld worden als nieuwe voortijdig schoolverlater van de vo-school. Uit
dit oogpunt heeft de vo-school er belang bij om jongeren met een vmbo-diploma te stimuleren
zich in te schrijven voor een vervolgopleiding.
Slotopmerkingen
Deze wijzigingsregeling treedt niet in werking op een vast verandermoment (vvm), omdat
met deze regeling enkele onvolkomenheden worden hersteld en uitstel tot het volgende
vvm van 1 januari nadelige financiële gevolgen voor de instellingen en scholen zou
hebben.
De wijzigingen in de regeling leveren geen extra administratieve lasten op voor de
instellingen en scholen.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
M. Bussemaker