TOELICHTING
Algemeen
In de Participatiewet wordt geregeld dat het instrument loonkostensubsidie door het
college kan worden ingezet voor mensen van wie is vastgesteld dat zij met voltijds
arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon (WML). Het
gaat dus om mensen die een verminderde productiviteit per uur hebben. De loonkostensubsidie
bedraagt het verschil tussen de loonwaarde en het WML, is ten hoogste 70 procent van
het wettelijk minimumloon en wordt vermeerderd met een vergoeding voor werkgeverslasten.
In deze ministeriële regeling wordt de hoogte van de in artikel 10d, vierde lid, van
de Participatiewet vermelde vergoeding voor werkgeverslasten vastgesteld.
Verder worden in deze ministeriële regeling nadere regels gesteld voor de vaststelling
van de loonwaarde van de mensen die het betreft.
Hoogte vergoeding van werkgeverslasten
De aan een werkgever te verstrekken loonkostensubsidie wordt op grond van de Participatiewet
vermeerderd met een vergoeding voor de werkgeverslasten. De hoogte van die vergoeding
wordt in deze ministeriële regeling vastgesteld en geldt omwille van de eenvoud en
uitvoerbaarheid voor alle sectoren. De vergoeding bedraagt een percentage van de loonkosten
waarover loonkostensubsidie wordt verstrekt. Het betreft een percentage dat gebaseerd
wordt op de wettelijk verplichte werkgeverspremies voor een werknemer die het wettelijk
minimumloon verdient in de marktsector, zoals vastgelegd in de Wet financiering sociale
verzekeringen, de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen (werkgeversbijdrage
kinderopvang), de Zorgverzekeringswet (inkomensafhankelijke bijdrage) en de gemiddelde
pensioenpremie zoals berekend door het Centraal Planbureau en gepubliceerd in de Macro
Economische Verkenningen.
De vergoeding bestaat uit een uniform tarief. De vergoeding bestaat uit een uniform
tarief. Waar in de werkgeverspremies sprake is van differentiatie in tarieven, wordt
een gemiddeld percentage in het uniform tarief opgenomen; te weten de gemiddelde premie
voor het sectorfonds en het rekenpercentage voor de Werkhervattingkas. Daarnaast is
de hoogte van de vergoeding onafhankelijk van het feit of een werkgever eigenrisicodrager
is voor de Ziektewet of de Regeling Werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten
(WGA). Ook wordt geen aparte vergoeding berekend voor overheidswerkgevers in verband
met het feit dat ze eigenrisicodrager voor de Werkloosheidswet zijn. Het percentage
waarop de vergoeding is gebaseerd wordt jaarlijks voor het volgende jaar vastgesteld
en afgerond naar boven op halve procentpunten.
Vaststelling van de loonwaarde
Beoogd en voorzien is dat werkbedrijven op regionaal niveau afspraken maken over de
te gebruiken methode voor loonwaardevaststelling.
Deze ministeriële regeling biedt, zolang er geen afspraken op regionaal niveau gemaakt
zijn door werkbedrijven, nadere regels omtrent minimumeisen voor de vaststelling van
de loonwaarde van mensen met een arbeidsbeperking die met loonkostensubsidie aan het
werk gaan.
Deze ministeriële regeling is mede gebaseerd op het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet,
waarin is geregeld dat het college de loonwaarde vaststelt op basis van de feitelijke
werkzaamheden van een persoon op de werkplek bij een werkgever, op basis van een objectieve
beschreven methodiek en door of onder verantwoordelijkheid van een deskundige.
Naast de Participatiewet zelf biedt ook het besluit de bevoegdheid om nadere regels
te stellen omtrent eisen ten aanzien van de bestanddelen die bij de vaststelling van
de loonwaarde moeten worden betrokken, de functie waartegen de prestaties van de (potentiële)
werknemer moeten worden afgezet en de wijze waarop de loonwaarde wordt berekend. Deze
regeling geeft invulling aan deze bevoegdheid.
De regering meent dat de loonwaarde de prestatie van de potentiële werknemer moet
weergeven. De loonwaarde wordt daarom vastgesteld op basis van tempo, kwaliteit en
inzetbaarheid. Dit houdt ook in dat de regering vindt dat de additionele kosten niet
in de loonwaarde, en dus niet in (één van) de elementen tempo, kwaliteit en inzetbaarheid
moeten worden betrokken. Onder additionele kosten worden kosten verstaan die gemaakt
moeten worden om de werknemer op de werkplek te laten functioneren, zoals kosten van
extra begeleiding en hulpmiddelen. Voor loonkostensubsidies ontvangt het college ook
financiële middelen via het inkomensdeel en voor additionele kosten ontvangen gemeenten
middelen via het participatiebudget.
De in deze regeling opgenomen nadere regels hebben zoals bovenstaand verwoord, in
beginsel een tijdelijk karakter. De inzet is dat Werkbedrijven in de 35 arbeidsmarktregio’s
eigen afspraken over minimumeisen maken. Deze afspraken in de Werkbedrijven gelden
in de regio na een beoordeling daarvan aan de eisen van het Besluit loonkostensubsidie
Participatiewet door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tot aan het
moment dat afspraken in de regio’s zijn gemaakt gelden de in deze regeling opgenomen
nadere regels.
Ontvangen commentaren en adviezen
Voor zover het paragraaf 2 betreft van de onderhavige regeling en het Besluit loonkostensubsidie
Participatiewet waarop de regeling is gebaseerd, is bij de totstandkoming overleg
gevoerd met de VNG en sociale partners en zijn het ontwerpbesluit en de ontwerpregeling
voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse gemeenten, het Uitvoeringspanel van gemeenten,
het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) en de Inspectie Sociale Zaken
en Werkgelegenheid (Inspectie SZW).
Voorts heeft de regering overlegd met cliëntenorganisaties over de inhoud en uitvoerbaarheid
van de ministeriële regeling en het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet. Dit
overleg heeft geleid tot verduidelijking in de toelichting van het Besluit loonkostensubsidie
Participatiewet.
De regering heeft het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet en de ministeriële
regeling bewust tegelijkertijd voor commentaar en advies voorgelegd vanwege de onderlinge
samenhang tussen beiden. Het commentaar en advies is vervolgens ook in samenhang geleverd.
De regering heeft haar reactie hierop verwerkt in de nota van toelichting op het Besluit
loonkostensubsidie Participatiewet en volstaat daarom op deze plaats met een verwijzing
daarnaar.
De bepaling met betrekking tot de vaststelling van de hoogte van de vergoeding van
de werkgeverslasten is toegevoegd na deze overleg- en adviesronde. De regering kiest
ervoor uit het oogpunt van transparantie om alle bepalingen betreffende loonkostensubsidie
zoveel mogelijk in één regeling op te nemen.
Regeldruk
De regering heeft ook in onderlinge samenhang aandacht geschonken aan de regeldruk
als gevolg van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet en de onderhavige Regeling
loonkostensubsidie Participatiewet. De regering is hierop ingegaan in de nota van
toelichting op het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet en volstaat ook wat
dit betreft op deze plaats met een verwijzing daarnaar.
Artikelsgewijs
Artikel 1
Artikel 1 bevat een nadere bepaling voor de hoogte van de vergoeding van werkgeverslasten
op grond van artikel 10d, vierde lid, van de Participatiewet. Zoals in het algemeen
deel is toegelicht betreft dit een percentage van de loonkosten waarover loonkostensubsidie
wordt verstrekt.
Artikel 2
Artikel 2 bevat enkele definities, die voor de bepaling van de loonwaarde van belang
zijn. Daarbij gaat het om de elementen, die voor het bepalen van de loonwaarde worden
gebruikt. In artikel 4 wordt bepaald op welke wijze deze elementen tegen elkaar worden
afgewogen. Voorts is opgenomen wat onder een potentiële werknemer moet worden verstaan.
Voor de overige definities wordt aangesloten bij de definities in het Besluit loonkostensubsidie
Participatiewet en de Participatiewet.
Artikel 3
Bij het vaststellen van de loonwaarde wordt eerst bezien door het college uit welke
taken de werkzaamheden van een potentiële werknemer bestaan. Het aandeel van deze
taken wordt tot uitdrukking gebracht in een percentage van de arbeidstijd. Vervolgens
wordt per taak de loonwaarde bepaald en vervolgens opgeteld tot een totale loonwaarde
voor de gehele arbeidstijd.
Om te kunnen bepalen wat de loonwaarde is stelt het college daartoe tevens een normfunctie
vast, waartegen de feitelijke prestaties worden afgezet. Dit kan een normfunctie zijn
die in de praktijk bij een werkgever aanwezig is. In andere gevallen wordt de normfunctie
aan de hand van verrichte taken op de werkplek bepaald. De inbreng van de werkgever
is hierbij essentieel.
Artikel 4
In artikel 4 is bepaald op welke manier de loonwaardebepaling plaats vindt.
Hiertoe is in de bijlage bij deze regeling een stappenplan opgenomen. Aan de hand
van dit stappenplan dient de loonwaarde te worden bepaald. Door middel van bijgaand
voorbeeld wordt dit nader geïllustreerd.
Voorbeeld van een loonwaardebepaling aan de hand van stappenplan
-
1. Bob heeft arbeidsbeperkingen en werkt in een grote sportwinkel.
-
2. Als taken van Bob worden benoemd:
T1=magazijnmedewerker (90% van het takenpakket) en
T2=administratieve taken (10% van het takenpakket).
-
3. De normfunctie is: magazijnmedewerker, functieloon 110% van het wettelijk minimumloon
(WML).
-
4. De normen van de vergelijkbare persoon zonder arbeidsbeperkingen zijn in dit voorbeeld
als volgt:
|
T1
|
T2
|
Tempo
|
500 eenheden per week opbergen
|
100 orders per week verwerken
|
Kwaliteit
|
Eenheden correct opbergen
|
Orders correct digitaal verwerken
|
Inzetbaarheid
|
Volledig inzetbaar
|
Volledig inzetbaar
|
-
5. De prestaties van Bob zelf worden op de werkplek bepaald en zijn als volgt:
|
T1
|
T2
|
Tempo
|
400 eenheden per week opbergen
|
50 orders per week verwerken
|
Kwaliteit
|
100% (=geen kwaliteitsverlies)
|
80% bruikbaar (=20% kwaliteitsverlies)
|
Inzetbaarheid
|
Volledig inzetbaar
|
90% inzetbaar (=10% verminderd inzetbaar omdat hij herhaaldelijk instructie nodig
heeft)
|
-
6. De prestatie per taak van Bob is hierdoor:
T1: (400/500)*100%*100%=80% van vergelijkbare persoon zonder beperkingen.
T2: (50/100)*80%*90%=36% van vergelijkbare persoon zonder beperkingen.
-
7. Dit leidt op grond van de formule van artikel 4, tweede lid, tot een loonwaarde per
taak van Bob:
T1: 80%*90%=72% van het functieloon.
T2: 36%*10%=3,6% van het functieloon.
-
8. De totale loonwaarde is de som van de loonwaardes per taak op grond van artikel 4,
eerste lid. Rekenkundig afgerond op grond van artikel 4, derde lid, resulteert een
loonwaarde van 76% van het functieloon.
Artikel 5
In aansluiting op het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet is ook voor de onderhavige
ministeriële regeling gekozen voor een citeertitel, aangezien de onderhavige regeling,
in afwachting van regionale afspraken in de Werkbedrijven, vaak zal worden toegepast.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma