Beschikking van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, houdende ontheffing van het verbod voorwerpen of stoffen te verwijderen tijdens de vlucht, alsmede VFR-vluchten uit te voeren beneden de minimum VFR-vlieghoogte boven gebieden met aaneengesloten bebouwing, industrie- en havengebieden daaronder begrepen, dan wel boven mensenverzamelingen

Datum: 2 oktober 2014

Nummer: ILT-2014/55535

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Defensie;

Gezien het verzoek om ontheffing d.d. 12 september 2014 van Nationale Politie | Landelijke Eenheid, adres: Thermiekstraat 2, 1117 BC Schiphol-Oost; contactpersoon: de heer S.J.M. Zandee, tel.: +31 20 502 5600;

Overwegende dat de vereiste maatschappelijke relevantie blijkt uit, onder andere, de opdracht van Politie | Landelijke Eenheid voor het naar behoren uitvoeren van hun toegewezen politietaak, waaronder antiterreur of SAR-vluchten of het trainen van procedures hiertoe;

Gelet op de artikelen 13, vierde lid, artikel 45, vijfde lid, van het Luchtverkeersreglement;

BESLUIT:

Artikel 1

Deze beschikking is van toepassing op de luchtvaartuigen van het type EC-135 en AW-139, of een gelijkwaardig vervangend luchtvaartuig, in gebruik bij de Politie | Landelijke Eenheid, waarmee VFR-vluchten worden uitgevoerd boven het zeegebied van de Nederlandse Exclusieve Economische Zone (EEZ), boven de territoriale wateren (TTW), boven de Waddenzee en de Zeeuwse wateren, het IJsselmeer en boven land ten behoeve van het uitvoeren van alle politietaken, antiterreur of SAR-vluchten of het trainen van procedures hiertoe.

Artikel 2

VERWIJDEREN VAN VOORWERPEN OF STOFFEN TIJDENS DE VLUCHT

Aan de gezagvoerders van de in artikel 1 genoemde luchtvaartuigen wordt voor de periode van 2 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 ontheffing verleend van het verbod, genoemd in artikel 13, eerste lid, van het Luchtverkeersreglement om tijdens VFR-vluchten voorwerpen of stoffen uit het luchtvaartuig te verwijderen. Aan deze ontheffing zijn de volgende voorschriften en beperkingen verbonden:

  • a. de vlieghoogte bedraagt tijdens het verwijderen van voorwerpen of stoffen tijdens de vlucht tussen de 100 en 300 ft boven het water, of zoveel lager als voor de uitvoering van de politietaak noodzakelijk is;

  • b. het vliegzicht voldoet aan de VFR-minima;

  • c. op het moment van het verwijderen van voorwerpen of stoffen tijdens de vlucht mag ander luchtverkeer hier geen hinder van ondervinden;

  • d. het verwijderen van voorwerpen of stoffen tijdens de vlucht vindt alleen plaats boven het zeegebied van de Nederlandse Exclusieve Economische Zone (EEZ), boven de territoriale wateren (TTW), boven de Waddenzee en de Zeeuwse wateren of boven het IJsselmeer;

  • e. tijdens het verwijderen van voorwerpen of stoffen moet de gezagvoerder voortdurend zicht hebben op het water;

  • f. het verwijderen van voorwerpen of stoffen tijdens de vlucht moet dusdanig geschieden dat personen daardoor niet worden gehinderd of gevaar lopen en zaken op het water niet worden beschadigd.

Artikel 3

VFR-VLIEGEN BENEDEN DE MINIMUM VFR-VLIEGHOOGTE

Aan de gezagvoerders van de in artikel 1 genoemde luchtvaartuigen wordt voor de periode van 2 oktober 2014 tot en met 30 september 2015 ontheffing verleend van het verbod, genoemd in artikel 45, eerste lid, van het Luchtverkeersreglement, om VFR-vluchten uit te voeren beneden de minimum VFR-vlieghoogte, met inachtneming van de volgende voorschriften en beperkingen:

  • a. boven gebieden met aaneengesloten bebouwing, industrie- en havengebieden, dan wel boven mensenverzamelingen 90 meter (300 voet) boven de grond of het water, doch ten minste 30 meter (100 voet) boven de hoogste hindernis, gelegen binnen een afstand van 100 meter van het luchtvaartuig of zoveel lager als voor de uitvoering van de politietaak noodzakelijk is;

  • b. elders dan in onderdeel a aangegeven: 60 meter (200 voet) boven de grond of het water, doch ten minste 30 meter (100 voet) boven de hoogste hindernis, gelegen binnen een afstand van 100 meter van het luchtvaartuig of zoveel lager als voor de uitvoering van de politietaak noodzakelijk is;

  • c. er wordt niet bij voortduring laaggevlogen doch slechts gedurende de periode dat dit voor het uitvoeren van de politietaak noodzakelijk is.

Artikel 4

  • 1. De aanvrager draagt er zorg voor dat de gezagvoerders bekend zijn met de inhoud van deze beschikking.

  • 2. Het niet of niet volledig nakomen van de voorschriften en beperkingen, genoemd in de artikelen 2 en 3, kan aanleiding zijn deze ontheffing in te trekken.

Artikel 5

Deze beschikking treedt in werking met ingang van 2 oktober 2014 en vervalt met ingang van 1 oktober 2015.

DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, namens deze, DE INSPECTEUR ILT/LUCHTVAART, M. van Velzen Senior Inspecteur

Bezwaarmogelijkheid

Tegen dit besluit kunt u binnen een termijn van 6 weken na dagtekening bezwaar indienen. Het bezwaar moet minimaal bevatten:

  • de naam en het adres van de indiener;

  • de dagtekening;

  • een omschrijving van de beschikking waartegen het bezwaar is gericht;

  • de gronden van het bezwaar.

Het bezwaar kan onder vermelding van ‘bezwaar’ gestuurd worden naar het volgende adres:

Inspectie Leefomgeving en Transport

Postbus 16191

2500 BD Den Haag

Naar boven