Regeling van de Minister van Economische Zaken van 19 september 2014, nr. WJZ / 14122681, tot vrijstelling afwijkend gebruik frequentieruimte Explosieven Opruimingsdienst Defensie (Vrijstelling afwijkend gebruik frequentieruimte EODD)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3.22, tweede lid, Telecommunicatiewet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. afwijkend gebruik van de frequentieruimte:

afwijkend gebruik van de frequentieruimte dat bestaat uit jammen, ter uitvoering van de aan de EODD opgedragen taak als bedoeld in artikel 2;

b. EODD:

Explosieven Opruimingsdienst Defensie, onderdeel van het Commando Landstrijdkrachten, onder verantwoordelijkheid van het Ministerie van Defensie;

c. jammen:

het met daartoe geschikte apparatuur tijdelijk verstoren of onmogelijk maken van specifieke communicatie of een normaal gebruik van frequentieruimte in een bepaalde frequentieband in een bepaald geografisch gebied;

d. minister:

de Minister van Economische zaken;

e. wet:

Telecommunicatiewet.

Artikel 2

Ambtenaren van de EODD zijn bevoegd om afwijkend gebruik te maken van de frequentieruimte ten behoeve van de ruiming van explosieven voor zover wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 8 van deze regeling.

Artikel 3

  • 1. Een afwijkend gebruik van de frequentieruimte wordt, voor zover dat mogelijk is, vooraf gemeld aan de minister.

  • 2. De melding, bedoeld in het eerste lid, omvat ten minste de volgende gegevens:

    • a. de naam van degene die een besluit tot afwijkend gebruik van de frequentieruimte heeft genomen, de datum en het tijdstip waarop het besluit is genomen;

    • b. de periode waarbinnen een afwijkend gebruik van de frequentieruimte plaatsvindt;

    • c. in welke vorm en op welke wijze afwijkend gebruik van de frequentieruimte plaatsvindt;

    • d. een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de geografische locaties waar de apparatuur met behulp waarvan een afwijkend gebruik van de frequentieruimte kan plaatsvinden, wordt ingezet;

    • e. het vermogen van de apparatuur waarmee een afwijkend gebruik van frequentieruimte plaatsvindt, en

    • f. de frequentieband waarbinnen het afwijkend gebruik van de frequentieruimte plaatsvindt.

Artikel 4

Het afwijkend gebruik geschiedt niet langer dan dat strikt noodzakelijk is voor het beoogde operationele doel. Het daarbij gebruikte vermogen is niet groter en de frequentieband niet breder dan strikt noodzakelijk voor het beoogde operationele doel.

Artikel 5

  • 1. De apparatuur die wordt gebruikt voor het afwijkend gebruik van de frequentieruimte voldoet aan de volgende eisen:

    • a. de apparatuur is voorzien van een inrichting waarmee het uitgezonden vermogen kan worden geregeld;

    • b. de apparatuur is geregistreerd bij de minister.

  • 2. De apparatuur waarmee een afwijkend gebruik van de frequentieruimte is toegestaan, wordt opgeslagen op een door het hoofd van de EODD aangewezen centrale plaats van de EODD.

Artikel 6

Bevoegd tot het bedienen van de apparatuur waarmee een afwijkend gebruik van de frequentieruimte plaatsvindt, zijn de door de het hoofd van de EODD aangewezen ambtenaren van de EODD, die naar het oordeel van de minister, blijk hebben gegeven te beschikken over voldoende kennis betreffende de technische en operationele aspecten van het gebruik van de apparatuur.

Artikel 7

Na afloop van het afwijkend gebruik van de frequentieruimte meldt het hoofd van de EODD, binnen 24 uur, aan de minister de datum en het tijdstip waarop het afwijkend gebruik is beëindigd en geeft daarbij aan of en in hoeverre is afgeweken van de melding, bedoeld in artikel 3.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik frequentieruimte EODD.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 19 september 2014

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Aanleiding

De ruiming van explosieven wordt uitgevoerd door de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD). Hierbij is gebleken dat steeds vaker gebruik wordt gemaakt van explosieven die op afstand, draadloos via een radioverbinding, tot ontploffing kunnen worden gebracht. Dit soort explosieven staat bekend onder de verzamelnaam ‘Remote (of Radio) Controlled Improvised Explosive Device’ (hierna: RCIED). Maatregelen om dit type ontsteking tegen te gaan, bestaan uit het verstoren of blokkeren van radiofrequenties. Dit wordt gedaan door gebruik te maken van communicatie beperkende apparatuur (jammers).

Het inzetten van jammers als bedoeld in deze regeling heeft tot doel dat het gebruik van bepaalde frequentieband in een bepaald gebied (jammen) bewust onmogelijk gemaakt kan worden of verstoord kan worden.

Het is van belang dat een RCIED zo snel en zo veilig mogelijk onschadelijk wordt gemaakt, daartoe heeft de minister van Defensie verzocht om aan de EODD de bevoegdheid te verlenen tot het inzetten van jammers.

De huidige wet- en regelgeving voorziet niet in de mogelijkheid tot het faciliteren van de inzet van communicatie beperkende apparatuur ten behoeve van het onschadelijk maken van een RCIED. Door deze inzet vindt er, in de zin van artikel 3.22 Telecommunicatiewet (TW), een afwijkend gebruik van de frequentieruimte plaats. De onderhavige vrijstellingsregeling, op grond van artikel 3.22, tweede lid, Tw, biedt aan de EODD de mogelijkheid tot het inzetten van jammers ten behoeve van de ruiming van explosieven en staat daarmee een afwijkend gebruik van de frequentieruimte toe. Dit afwijkend gebruik is slechts toegestaan indien er wordt voldaan aan een aantal in de regeling nader omschreven voorwaarden. Met deze voorwaarden wordt bewerkstelligd dat een afwijkend gebruik van de frequentieruimte door de EODD op een gecontroleerde en controleerbare wijze plaatsvindt, en voorts dat – weliswaar beperkte doch voor de toepassingspraktijk vooralsnog voldoende – richtsnoeren worden gegeven met betrekking tot de te gebruiken apparatuur en de bediening daarvan.

Doel

Zoals hierboven al is aangegeven heeft deze Vrijstellingsregeling tot doel dat aan de EODD de bevoegdheid wordt verleend om afwijkend gebruik te maken van de frequentieruimte ten behoeve van de ruiming van explosieven.

Hierbij moet gelet worden op de gevolgen die het gebruik van dit soort apparatuur kan veroorzaken. Daarom dient deze vorm van afwijkend frequentiegebruik beperkt te blijven tot die gevallen waarbij er geen andere reële mogelijkheid bestaat om het daarmee beoogde doel te bereiken. Dit houdt in dat, in het geval de apparatuur moet worden ingezet, er bepaalde maatregelen dienen te worden genomen. Ook moet rekening worden gehouden dat bij het onschadelijk maken van een RCIED niet bekend is op welke frequentie of frequenties de communicatie beperkende apparatuur moet worden ingezet waardoor ook de betreffende gebruiker of aanbieder niet bijtijds kan worden achterhaald of geïnformeerd.

Deze regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk voor bedrijven en burgers.

Notificatieprocedure

Deze regeling is genotificeerd op grond van Richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften. In dat kader zijn geen opmerkingen over de regeling ontvangen.

Vaste verandermomenten

Deze regeling treedt in werking op de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wordt zowel ten aanzien van de invoeringstermijn, als ten aanzien van het tijdstip van inwerkingtreding afgeweken van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten. De afwijking van dit beleid wordt gerechtvaardigd omdat dit aanmerkelijke publieke nadelen voorkomt. Immers de taken van de EODD in het kader van het onschadelijk maken van explosieven vereisen dat de in de regeling toegekende bevoegdheden zo snel mogelijk aan de EODD worden verleend.

Artikelsgewijs

Artikel 1 en 2

In artikel 1 zijn enkele voor de toepassing van deze regeling relevante definities opgenomen. In de onderhavige regeling wordt voor de toepassing van de Vrijstellingsregeling afwijkend gebruik gedefinieerd als jammen. Daarbij is de EODD op grond van de definitiebepaling slechts bevoegd om te jammen voor zover dat bijdraagt aan de uitvoering van de ruiming van explosieven, de aan de EODD opgedragen taak.

Onder de EODD wordt verstaan het dienstonderdeel dat valt onder het onderdeel van het Commando Landstrijdkrachten dat onder verantwoordelijkheid staat van het ministerie van Defensie.

Verder kan de EODD slechts gebruik maken van de bevoegdheid om afwijkend gebruik te maken van de frequentieruimte voor zover hij bij de inzet van de jammer voldoet aan het bepaalde in de artikelen 3 tot en met 7 van de onderhavige regeling.

Artikel 3

Artikel 3 beschrijft de meldingsprocedure met betrekking tot afwijkend gebruik van de frequentieruimte. Het afwijkend gebruik van frequentieruimte moet gemeld worden bij het Agentschap Telecom (hierna te noemen: AT) vallend onder de minister van Economische zaken, omdat door jammen een merkbare verstoring plaatsvindt van de frequentieruimte.

Bij de melding als bedoeld in artikel 3 dienen een aantal gegevens te worden verstrekt, zie hiervoor het tweede lid van artikel 3. Het doel van het vermelden van die gegevens is dat inzet van de jammer niet verder gaat dan dat strikt noodzakelijk is, waardoor er van een zo beperkt mogelijke verstoring in de frequentieruimte sprake is.

Artikel 4

Dit artikel vormt een beperking van de mogelijkheid om afwijkend gebruik te maken van de frequentieruimte door de EODD. Het beperkt het gebruik van de bevoegdheid in tijd en vermogen in het licht van het beoogde operationele doel. Hiermee wordt gewaarborgd dat de noodzakelijk inzet van een jammer gebonden is aan het doel wat met de inzet wordt beoogd, zodat er sprake is van een zo klein mogelijke verstoring, in tijd en vermogen, van de frequentieruimte.

Artikel 5

Om zorg te dragen voor een zo klein mogelijke inbreuk op de frequentieruimte stelt artikel 5 eisen aan de te gebruiken apparatuur waarmee frequentiegolven kunnen worden geblokkeerd of verstoord. De apparatuur moet bovendien geregistreerd worden bij de minister. De registratie zal plaatsvinden bij AT. AT houdt op deze manier zicht op de apparatuur waarmee een afwijkend gebruik van de frequentieruimte kan worden gemaakt.

Verder regelt het tweede lid van dit artikel dat de betreffende apparatuur wordt opgeslagen op een door het hoofd van de EODD aangewezen centrale plaats van de EODD. Desgewenst kan de EODD de apparatuur laten toetsen door AT of zij voldoet aan de eisen van artikel 5.

Artikel 6

Artikel 6 verplicht dat ambtenaren, die zijn aangewezen om de apparatuur te bedienen waarmee een afwijkend gebruik van de frequentieruimte plaatsvindt, beschikken over voldoende kennis over de technische en operationele aspecten van de apparatuur.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt dat na afloop van het afwijkend gebruik van de frequentieruimte moet, binnen 24 uur, een melding moet worden gedaan bij de minister. AT zal ook hiervoor de aangewezen instantie zijn. Door de melding is de minister in staat om het afwijkend gebruik van de frequentieruimte te controleren. De melding bevat de datum en het tijdstip waarop de verstoring van de frequentieruimte is beëindigd.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven