Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 19 september 2014, nr. 2014-0000503300, houdende regels voor de verstrekking van subsidie aan de Stichting Kenniscentrum Center for People and Buildings (Subsidieregeling BZK Center for People and Buildings)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, en 4, eerste lid, onderdelen d en f, van de Kaderwet overige BZK-subsidies;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister voor Wonen en Rijksdienst;

b. Stichting:

Stichting Kenniscentrum Center for People and Buildings

Artikel 2

  • 1. De minister kan aan de Stichting subsidie verstrekken voor het doen van onderzoek met betrekking tot de fysieke werkomgeving voor ambtenaren van de Rijksoverheid.

  • 2. De subsidie wordt voor een of twee boekjaren verstrekt. Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar.

Artikel 3

De subsidie, bedoeld in artikel 2, bedraagt ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van de minister blijkt.

Artikel 4

De Stichting dient de aanvraag tot subsidieverlening uiterlijk in op 1 oktober voorafgaand aan het boekjaar of, als subsidie wordt aangevraagd voor twee boekjaren, voorafgaand aan het eerste boekjaar waarop de subsidie betrekking heeft.

Artikel 5

De minister verstrekt op de subsidie een voorschot dat gelijk is aan de verleende subsidie.

Artikel 6

De Stichting is verplicht:

  • a. de ontwikkelde kennis beschikbaar te stellen voor zowel de Rijksoverheid als de provinciale en lokale overheden;

  • b. met betrekking tot publicatie van onderzoeksresultaten in alle gevallen vooraf te overleggen met de minister.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking op 1 oktober 2014 en vervalt op 1 september 2019.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling BZK Center for People and Buildings.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 september 2014

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

Algemeen

Juridisch kader

Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking (As), van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen. Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.

De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat sinds 1 juli 2013 uit een drietal elementen, te weten:

  • 1. Een Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie kan worden verstrekt;

  • 2. Het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering van subsidieverstrekking plaats, en is de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag, zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling.

  • 3. Subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.

Het in het Kaderbesluit neergelegde regiem gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13 van het Kaderbesluit).

In het kader van onderzoek met betrekking tot de fysieke werkomgeving Rijk wordt subsidie verstrekt aan de Stichting Kenniscentrum Center for People and Buildings; deze subsidiëring was tot nog toe steeds uitsluitend gebaseerd op de begroting van de minister voor Wonen en Rijksdienst of van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Met de vaststelling van deze nieuwe regeling wordt deze subsidies ingebed in het vernieuwde subsidiekader van BZK; hiermee is overigens vooralsnog geen wijziging in de subsidierelatie beoogd.

Onderzoek ten behoeve van de Fysieke Werkomgeving Rijk

De Fysieke Werkomgeving Rijk (FWR) is een concept voor een kantooromgeving voor ambtenaren dat flexibel, tijd- en plaatsonafhankelijk (samen)werken mogelijk maakt. Voor de kantooromgeving van alle departementen is activiteit gerelateerd werken en de bijbehorende activiteit gerelateerde werkomgeving uitgangspunt voor de inrichting van de fysieke werkomgeving. Dat houdt in dat voor de belangrijkste soorten activiteiten van het kantoorwerk (bureauwerk, geconcentreerd bureauwerk, telefoneren, overleggen en vergaderen) specifieke en voldoende werkplekken beschikbaar zijn. Hierbij wordt de werkplekmix bepaald op basis van gebruikersprofielen van te huisvesten organisaties of onderdelen daarvan. Waar mogelijk wordt uitgegaan van het basis gebruikersprofiel en de bijbehorende werkplekmix. Dit betekent niet dat de werkomgeving er overal hetzelfde uit gaat zien: op basis van de kaders is een diversiteit van interieurontwerpen mogelijk.

Door het Programma FWR wordt een rijksbrede kaderstelling ontwikkeld voor het realiseren van werkomgevingsconcepten. Het doel van dat programma is tweeledig. In de eerste plaats is het doel te komen tot een expliciete en transparante normering en kaderstelling, die de doelstellingen van de Rijkshuisvesting realiseert, geen kostenverhogende werking heeft voor de Rijkshuisvesting en de uitvoering van concrete huisvestingsprojecten praktisch ondersteunt. In de tweede plaats is het doel instrumenten te realiseren om de uitvoering te ondersteunen bij het gebruik van deze normeringen en kaderstelling.

Op grond van de onderhavige regeling kan de minister subsidie vertrekken voor onderzoek dat de onderbouwing voor het Programma FWR onderbouwt.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm van een maximumbedrag, dat in de ministeriële regeling wordt vastgelegd. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting van de minister voor Wonen en Rijksdienst blijkt.

Op grond van artikel 6 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt voor uitgaven die direct verbonden zijn met de uitvoering van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt (het doen van onderzoek met betrekking tot de fysieke werkomgeving voor ambtenaren van de Rijksoverheid). Eventuele inkomsten die de stichting met betrekking tot die activiteiten uit andere subsidies of anderszins genereert, worden door de minister betrokken bij de beoordeling van de jaarlijkse subsidie.

Artikel 4

De stichting moet de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar of de volgende twee jaar uiterlijk op 1 oktober hebben ingediend.

Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag de volgende bescheiden:

  • a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;

  • b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;

  • c. een gespecificeerde begroting, die goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

  • d. een tijdplanning van de activiteit;

  • e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;

  • f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting staat;

  • g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.

In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22, eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.

De aanvraag wordt onder meer afgewezen als de aanvraag niet voldoet aan de gestelde regels of als de minister van oordeel is dat de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie ( artikelen 12 en 13, onderdeel g, van het Kaderbesluit).

Deze regeling bevat geen regels met betrekking tot de subsidievaststelling. Dat betekent dat de aanvraag hiertoe ingevolge artikel 22 van het Kaderbesluit uiterlijk op 1 april van het jaar na het laatste kalenderjaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft te worden ingediend.

Net als voor bij de aanvraag tot subsidieverlening moet hierbij gebruik worden gemaakt van een daartoe beschikbaar gesteld formulier. Op dit formulier wordt aangegeven welke gegevens daarbij moeten worden verstrekt; dit betreft in elk geval een eindverslag en een controleverklaring (artikel 24, eerste lid, Kaderbesluit).

De minister dient op grond van artikel 22, vijfde lid, Kaderbesluit binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag over de subsidievaststelling te beslissen.

Artikel 6

De stichting is verplicht de met behulp van de subsidie ontwikkelde kennis te delen met het Rijk en ook beschikbaar te stellen voor de lagere overheden. Onderzoeksresultaten mogen voorts alleen in overleg met de minister worden gepubliceerd.

Voorts gelden op grond van artikel 21 van het Kaderbesluit de daarin opgenomen algemene subsidieverplichtingen en is de stichting op grond van artikel 18 van het Kaderbesluit verplicht onmiddellijk schriftelijk te melden zodra aannemelijk is dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet tijdig, of geheel niet zullen worden verricht of dat niet tijdig, of geheel niet aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan.

Ten slotte kunnen in de jaarlijkse beschikking tot subsidievaststelling zo nodig nog aanvullende verplichtingen worden opgelegd.

Artikel 7

In aanwijzing 6A van het USK zijn bepalingen opgenomen inzake de beperking van de duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet een subsidieregeling een einddatum bevatten die niet later valt dan vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de regeling. In verband hiermee is bepaald dat de regeling per 1 september 2019 vervalt.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven