De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op de artikelen 3, eerste lid, van de Kaderwet overige BZK-subsidies en de artikelen
11, tweede lid, 20 en 24, vijfde lid, van het Kaderbesluit BZK-subsidies;
Besluit:
TOELICHTING
Algemeen
Op 1 januari 2010 is het Uniform Subsidiekader (USK), zoals dat is uitgewerkt in de
Aanwijzingen voor subsidieverstrekking, van kracht geworden. Doel daarvan is de lasten
voor subsidieontvangers en de overheid bij de verstrekking van subsidies te verminderen.
Daartoe is een uniform kader ingevoerd voor een eenvoudiger uitvoering en financieel
beheer van rijkssubsidies. Het beoogde doel van het USK staat of valt echter met stroomlijning
van de subsidieverstrekking binnen het departement. Om de stroomlijning binnen BZK
te borgen zijn de uitvoeringsbepalingen zoveel mogelijk op één plek vastgelegd in
plaats van in de afzonderlijke regelingen en verstrekkingen.
De wet- en regelgeving inzake de verstrekking van subsidies op het terrein van het
ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bestaat per 1 juli 2013 uit
een drietal elementen, te weten:
-
1. De Kaderwet overige BZK-subsidies (hierna: Kaderwet), waarin enkele algemene bepalingen
zijn opgenomen, waaronder ook een bepaling inzake de activiteiten waarvoor subsidie
kan worden verstrekt;
-
2. het Kaderbesluit BZK-subsidies (hierna: Kaderbesluit), waarin in principe alle uitvoerende
elementen van de subsidieverstrekking aan de orde zijn, inclusief bepalingen betreffende
misbruik en oneigenlijk gebruik. Via dit besluit vindt de beoogde standaardisering
van subsidieverstrekking plaats, en wordt de basis gelegd voor de beoogde efficiencyslag,
zowel in de uitvoering als bij de beleidsbepaling;
-
3. subsidieregelingen die zoveel mogelijk zijn ontdaan van uitvoeringsbepalingen.
Het in het Kaderbesluit neergelegde regime gaat uit van vertrouwen. Er wordt vanuit
gegaan dat de subsidieaanvrager zijn aanvraag indient op basis van juiste en volledige
informatie, de activiteiten uitvoert waarvoor de subsidie is verstrekt en dat deze
zich houdt aan de overige aan de subsidie verbonden verplichtingen. Daar staat tegenover
dat als dat vertrouwen wordt beschaamd, daar ook sancties tegenover staan. Indien
wordt vastgesteld dat een aanvrager op grond van onjuiste informatie subsidie heeft
aangevraagd of zich niet aan de afspraken en verplichtingen houdt, dan wordt de subsidie
teruggevorderd en wordt de aanvrager met naam en toenaam opgenomen in een daartoe
ingericht register. Een dergelijke vermelding wordt betrokken bij de beoordeling van
eventuele nieuwe subsidieaanvragen van de betreffende persoon of instantie (hoofdstuk 13
van het Kaderbesluit).
De onderhavige regeling bevat de aan de Kaderwet en het Kaderbesluit aangepaste regels
voor de subsidiëring van de Stichting Professor Mr. J.R. Thorbecke Leerstoel. Met
de vaststelling van deze nieuwe regeling is geen wijziging in de subsidierelatie beoogd,
maar alleen de inbedding van de bestaande subsidie in het vernieuwde subsidiekader.
Artikelsgewijs
Artikel 2
In het eerste lid van dit artikel wordt bepaald voor welke activiteiten de subsidie
kan worden aangewend. De subsidie kan worden aangewend voor de leeropdracht de leer
van de gemeente als bestuurlijk, politiek en juridisch systeem.
Op grond van het tweede lid kan de subsidie voor een jaar, maar eventueel ook voor
een periode van twee jaar ineens worden verstrekt.
Artikelen 3 en 4
In de artikelen 16 tot en met 19 van het Kaderbesluit wordt de wijze van subsidieverstrekking
geregeld aan de hand van drie verschillende ‘subsidiearrangementen’. Het lichtste
arrangement betreft subsidies lager dan € 25.000 (arrangement 1: artikel 16 van het
Kaderbesluit); het iets zwaardere arrangement heeft in beginsel betrekking op subsidies
van € 25.000 tot € 125.000 (arrangement 2: artikel 17 van het Kaderbesluit) en voor
subsidies van € 125.000 of meer geldt in beginsel arrangement 3 (artikel 18 van het
Kaderbesluit). Op grond van artikel 20 van het Kaderbesluit kan bij ministeriële regeling
echter worden bepaald dat op subsidieverstrekkingen een lichter arrangement wordt
toegepast om op die manier de lasten te beperken.
De subsidie ten behoeve van de Thorbecke leerstoel omvat een groter bedrag dan € 25.000
en lager dan € 125.000 en valt daarom in beginsel onder arrangement 2. Gelet op de
ervaringen met de Stichting Professor Mr. J.R. Thorbecke Leerstoel in het verleden
volstaan echter de regels voor subsidies lager dan € 25.000 (arrangement 1). Dit is
geregeld in artikel 3. Een subsidie volgens arrangement 1 kan worden verstrekt in
de vorm van een vast bedrag (lump sum). Daarbij wordt de subsidie ofwel direct vastgesteld
ofwel ambtshalve vastgesteld op een in de beschikking tot subsidieverlening aangegeven
moment. Op grond van artikel 23, eerste en tweede lid, van het Kaderbesluit wordt
de subsidie in één keer uitbetaald of wordt een voorschot van 100% uitgekeerd. De
‘high-trust’-gedachte geldt in sterke mate en er wordt een minimum aan verantwoording
gevraagd. Omdat voor subsidies lager dan € 125.000 geen controleverklaring wordt gevraagd,
is in artikel 5, tweede lid van deze regeling bepaald dat ook voor de onderhavige
subsidie geen controleverklaring is vereist.
Op grond van artikel 16 van het Kaderbesluit wordt de subsidie verstrekt in de vorm
van een vast bedrag, dat bij ministeriële regeling wordt vastgelegd. Hiertoe strekt
artikel 4. De subsidie is maximaal het bedrag dat uit de subsidiebijlage van de begroting
van het ministerie van BZK blijkt.
Ingevolge artikel 8, eerste lid, van het Kaderbesluit wordt bij ministeriële regeling
een subsidieplafond vastgesteld. Aangezien op grond van deze regeling de Stichting
Professor Mr. J.R. Thorbecke Leerstoel de enige mogelijke subsidieontvanger is, is
de in de begroting vermelde maximum subsidie in feite tevens het subsidieplafond.
Artikel 5
De stichting moet de aanvraag tot subsidieverlening voor het volgend jaar uiterlijk
op 1 oktober hebben ingediend.
Op grond van artikel 11 van het Kaderbesluit moet een subsidieaanvraag worden ingediend
met gebruikmaking van een daartoe beschikbaar gesteld formulier en bevat de aanvraag
de volgende bescheiden:
-
a. een overzicht van de activiteiten waarvoor de subsidie wordt gevraagd;
-
b. een toelichting op de wijze waarop en de mate waarin de activiteiten waarvoor de subsidie
wordt gevraagd een bijdrage leveren aan de doelstellingen van deze regeling;
-
c. een gespecificeerde begroting, die goed inzicht geeft in de kosten van de activiteiten
waarvoor subsidie wordt aangevraagd;
-
d. een tijdsplanning van de activiteit;
-
e. een weergave van de liquiditeitsbehoefte gedurende het boekjaar waarvoor subsidie
wordt gevraagd, zo mogelijk per tijdvak van drie maanden;
-
f. het bankrekeningnummer, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de stichting
staat;
-
g. het inschrijfnummer van de stichting bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken.
In artikel 22, eerste lid, van het Kaderbesluit is de termijn waarbinnen de minister
moet beslissen omtrent de subsidieaanvraag uniform vastgesteld op dertien weken. Wanneer
de aanvraag op 1 oktober is ingediend, dient de minister op grond van artikel 22,
eerste lid, Kaderbesluit uiterlijk op 1 januari beslist te hebben over de subsidieverlening.
Artikel 6 (inw.tr.)
In aanwijzing 6A van het USK zijn bepalingen opgenomen inzake de beperking van de
duur van een subsidieregeling. Op grond hiervan moet een subsidieregeling een einddatum
bevatten die niet later valt dan vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van de
regeling. In verband hiermee is bepaald dat de regeling per 1 januari 2019 vervalt.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk