Besluit van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 17 juli 2014, nr. 2014-0000387076, houdende regels inzake het verlenen van mandaat, volmacht en machtiging aan het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting inzake de handhaving van de Woningwet (Besluit mandatering aan CFV van handhavingsbevoegdheden inzake financieel toezicht op toegelaten instellingen)

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

Gelet op afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht en de artikelen 70d, tweede lid en 105 van de Woningwet;

Gezien de schriftelijke instemming van het bestuur van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (brief d.d. 15 juli 2014 met kenmerk HH/RV/14.322);

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister voor Wonen en Rijksdienst;

b. ministerie:

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

c. fonds:

Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, bedoeld in artikel 71 van de Woningwet;

d. bestuur:

bestuur van het fonds.

Artikel 2

  • 1. Aan het bestuur wordt mandaat en machtiging verleend voor het nemen van besluiten en het verrichten van overige handelingen die verband houden met de aan de minister toekomende bevoegdheid tot handhaving, bedoeld in de artikelen 70d, tweede lid en 105 van de Woningwet, voor zover het betreft werkzaamheden in het kader van het geven van aanwijzingen aan toegelaten instellingen, het aanwijzen van toezichthouders en het opleggen van een last onder dwangsom. Het mandaat en de machtiging betreffen uitsluitend de onderwerpen met betrekking tot welke het fonds, ingevolge de artikelen 70d, eerste lid, en 71a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Woningwet, met het toezicht is belast.

  • 2. Aan het bestuur wordt volmacht verleend voor het verrichten van rechtshandelingen die verband houden met de invordering van verbeurde dwangsommen als bedoeld in artikel 5:25 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover deze verband houden met de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Het op grond van dit besluit verleende mandaat omvat mede de bevoegdheid tot het vaststellen, wijzigen of intrekken van beleidsregels met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Artikel 3

  • 1. Aan het bestuur wordt mandaat en machtiging verleend voor het behandelen van bezwaarschriften tegen besluiten als bedoeld in artikel 2, waaronder begrepen het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, voor zover het besluit waartegen het bezwaar zich richt, niet door het bestuur krachtens mandaat is genomen.

  • 2. Aan het bestuur wordt tevens machtiging verleend voor het behandelen van beroepschriften en voor het voeren van verweer in de gevallen waarin (hoger) beroep is ingesteld tegen een beslissing op bezwaar als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4

  • 1. Het bestuur kan voor de in de artikelen 2, 3 en 6 bedoelde aangelegenheden ondermandaat of machtiging verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, met dien verstande dat ondermandaat met betrekking tot de bevoegdheid om te beslissen op bezwaar slechts aan de directeur kan worden verleend.

  • 2. Het bestuur kan de volmacht, bedoeld in artikel 2, tweede lid, verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen.

  • 3. Het verlenen van volmacht, ondermandaat of machtiging alsmede wijziging daarvan, geschiedt schriftelijk.

  • 4. Een afschrift van een besluit inzake volmacht, ondermandaat en machtiging als bedoeld in het derde lid wordt gezonden aan de minister en aan degenen aan wie krachtens het besluit volmacht, ondermandaat of machtiging is verleend.

Artikel 5

Het krachtens dit mandaat, volmacht en machtiging ondertekenen van stukken geschiedt als volgt:

De Minister voor Wonen en Rijksdienst,

namens deze:

(handtekening)

(naam functionaris)

(functie)

Artikel 6

Het bestuur is niet bevoegd om zelfstandig verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, de Wet nationale ombudsman of de Wet bescherming persoonsgegevens, voor zover die verband houden met de uitvoering van de in de artikelen 2 en 3 van dit besluit bedoelde taken namens de minister af te doen. Dergelijke zaken worden door het bestuur inhoudelijk voorbereid en ter afdoening, door tussenkomst van de Directie Constitutionele Zaken en Wetgeving van het ministerie, aan de secretaris-generaal van het ministerie onderscheidenlijk de minister voorgelegd.

Artikel 7

  • 1. Het bestuur informeert de minister over zwaarwegende en politiek-bestuurlijk gevoelige omstandigheden en gebeurtenissen die betrekking hebben op de gemandateerde bevoegdheden.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op bevoegdheden die zijn verleend op basis van volmacht en machtiging.

Artikel 8

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit mandatering aan CFV van handhavingsbevoegdheden inzake financieel toezicht op toegelaten instellingen.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 17 juli 2014

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

TOELICHTING

Financieel toezicht op de woningcorporaties

In de brief van 2 december 2013 (Kamerstukken II 2013–2014, 29 453, nr. 338) van de Minister voor Wonen en Rijksdienst over het inrichten van het toezicht op woningcorporaties is voor zowel het volkshuisvestelijke als het financiële toezicht het belang van een slagvaardig toezicht op woningcorporaties onderstreept. Het financiële toezicht op deze instellingen is op grond van de artikelen 70d, eerste lid, en 71a, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Woningwet opgedragen aan het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting (CFV).

De Woningwet kent aan de Minister voor Wonen en Rijksdienst verschillende bevoegdheden toe in het kader van het toezicht op woningcorporaties. Het gaat dan om het geven van een aanwijzing, het voorafgaand goedkeuren van bepaalde handelingen, het aanstellen van een zogenoemde externe toezichthouder, het opleggen van een last onder dwangsom, het verzoeken om de aanstelling van een bewindvoerder en het doen van een voordracht voor intrekking van de toelating van een woningcorporatie. Zoals reeds in de eerdergenoemde brief van 2 december 2013 is aangegeven zijn de laatste twee instrumenten van een zodanig gewicht dat de minister zelf over het toepassen daarvan dient te besluiten. De eerstgenoemde vier bevoegdheden komen in aanmerking om te worden gemandateerd aan de toezichthouders.

Voor het volkshuisvestelijke toezicht, dat wordt uitgeoefend door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT), is mandatering van deze bevoegdheden geschied bij mandaatbesluit van 4 maart 2014. Onderhavig besluit verleent op overeenkomstige wijze dat mandaat voor het toezicht dat wordt uitgeoefend door het CFV.

Mandatering van handhavingsbevoegdheden

Op grond van artikel 2, eerste lid, van dit mandaatbesluit wordt aan het bestuur van het CFV een mandaat en machtiging verleend van de aan de minister toekomende bevoegdheden tot handhaving, bedoeld in de artikelen 70d, tweede lid en 105 van de Woningwet (en daaruit afgeleide lagere regelgeving). Via artikel 70d, tweede lid, van de Woningwet betreft dat de aanwijzing, de voorafgaande goedkeuring van bepaalde handelingen en de aanstelling van externe toezichthouders. Tot dat laatste behoort bijvoorbeeld de bevoegdheid tot het aanstellen van een toezichthouder (al dan niet met de opdracht zelf een aanpak vast te stellen), op grond van artikel 43 van het Besluit beheer sociale-huursector (BBSH). Via artikel 105 van die wet geldt dat mandaat eveneens voor de bevoegdheid tot het opleggen van een last onder dwangsom.

Op grond van artikel 3 is het bestuur van het CFV bevoegd tot het behandelen van en het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, voor zover het besluit waartegen het bezwaar zich richt, niet door het bestuur krachtens mandaat is genomen. Het bestuur kan voor de artikelen 2 en 3 van het besluit ondermandaat verlenen, met dien verstande dat de bevoegdheid tot het beslissen op bezwaar slechts aan de directeur kan worden verleend.

Op grond van artikel 6 is het bestuur niet bevoegd om verzoeken in het kader van de Wet openbaarheid van bestuur, de Wet nationale ombudsman of de Wet bescherming persoonsgegevens af te doen, voor zover die verband houden met de uitvoering van de in de artikelen 2 en 3 van dit besluit bedoelde taken. Dergelijke zaken worden door het bestuur inhoudelijk voorbereid en ter afdoening aan de secretaris-generaal van het ministerie respectievelijk de minister voorgelegd. Ten behoeve van die voorbereiding kan het bestuur op grond van artikel 4, eerste lid, een machtiging verlenen.

De mandatering van bevoegdheden vindt plaats onder de voorwaarden die zijn gesteld in de eerdergenoemde brief van 2 december 2013. De minister treedt als regel niet in de oordeelsvorming en het optreden van de toezichthouder in individuele gevallen. Indien de minister toch aanwijzingen geeft met betrekking tot de uitoefening in individuele gevallen van de hierbij aan CFV gemandateerde bevoegdheden doet hij dit in voorkomend geval na overleg met CFV uitsluitend in schriftelijke vorm en zal hij de Tweede Kamer hiervan onverwijld in kennis stellen.

De bevoegdheid om een toegelaten instelling onder bewind te stellen op grond van artikel 70e van de Woningwet blijft, evenals de bevoegdheid om een voordracht te doen voor de intrekking van de toelating van een instelling op grond van art. 70, tweede lid, van de Woningwet, voorbehouden aan de minister. Dat is in lijn met het mandaatbesluit dat geldt voor de ILT.

Voor zover dit besluit niet uitdrukkelijk anders bepaalt, wordt bij de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden rekening gehouden met de algemene kaders zoals vastgelegd in het Mandaatbesluit BZK 2012.

De Minister voor Wonen en Rijksdienst, S.A. Blok

Naar boven