Wijziging van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994

23 januari 2014

NR. DB2014/67

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken Directie Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op de artikelen 13 en 62 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;

Besluit:

ARTIKEL I

In de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 komt artikel 23, tweede lid, te luiden:

  • 2. De bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag is een schatting. Voor de inkomstenbelasting kan deze schatting worden gedaan op grond van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over het meest recente belastingjaar. Voor de vennootschapsbelasting kan deze schatting worden gedaan op grond van het gemiddelde van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslagen over de twee meest recente belastingjaren.

    De inspecteur houdt zo veel mogelijk rekening met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van belasting en met andere wijzigingen die voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn. Indien:

    • a. een wijziging als bedoeld in de vierde volzin niet, niet tijdig, niet juist of niet volledig in de automatisering is of kan worden doorgevoerd waardoor hiermee bij de vaststelling van de voorlopige aanslag geen of niet op de juiste wijze rekening is gehouden; en

    • b. het bedrag van de voorlopige aanslag niet aanmerkelijk afwijkt van het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen;

    kan de inspecteur afzien van het aanvullen van de voorlopige aanslag, ook op een daartoe strekkend verzoek van de belastingplichtige. In dat geval wordt met de wijzigingen uiterlijk bij het vaststellen van de aanslag rekening gehouden.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën F.H.H. Weekers.

TOELICHTING

In de tekst van artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 wordt in de eerste plaats duidelijker tot uitdrukking gebracht dat een voorlopige aanslag een schatting is van het bedrag waarop de aanslag na afloop van het belastingtijdvak vermoedelijk zal worden vastgesteld. Die schatting wordt voor de inkomstenbelasting in beginsel gebaseerd op de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslag over het meest recente belastingjaar. Voor de vennootschapsbelasting wordt die schatting gebaseerd op het gemiddelde van de gegevens die hebben gediend ter vaststelling van de meest recente belastingaanslagen over de twee meest recente belastingjaren. Omdat sprake is van een schatting, zal altijd sprake zijn van een bepaalde mate van onzekerheid. Vervolgens past de inspecteur op de (geschatte) gegevens de relevante wet- en regelgeving toe. De inspecteur houdt daarbij zo veel mogelijk rekening met wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van belasting en met andere wijzigingen die voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn. De vaststelling van voorlopige aanslagen is echter een volledig geautomatiseerd proces dat in de tijd vooruitloopt op de vaststelling van de definitieve aanslag. Het kan daarbij voorkomen dat een wijziging in de relevante wet- en regelgeving niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist in de automatisering voor de voorlopige aanslag wordt verwerkt zodat met die wijziging niet of niet op de juiste wijze rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de voorlopige aanslag. Behalve om wijzigingen die wel doorgang vinden, kan het daarbij overigens ook gaan om wijzigingen waarmee in de automatisering wel rekening is gehouden, maar die uiteindelijk geen doorgang vinden.

Indien de belastingplichtige meent dat de voorlopige aanslag is vastgesteld op een ander bedrag dan het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen, kan hij de inspecteur verzoeken om de voorlopige aanslag te herzien (zie artikel 9.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en artikel 27 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969). Dit kan de belastingplichtige doen omdat hij meent een betere schatting van de gegevens te hebben of omdat hij meent dat de toepassing van de wet- en regelgeving niet juist is. Voor dat laatste geval wordt met de onderhavige wijziging in artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 bepaald dat de inspecteur de voorlopige aanslag niet hoeft te herzien indien:

  • a. wijzigingen in de wettelijke bepalingen betreffende de heffing van belasting en andere wijzigingen die voor de heffing van belasting van belang kunnen zijn niet, niet tijdig, niet juist of niet volledig in de automatisering zijn of kunnen worden doorgevoerd, waardoor hiermee bij de vaststelling van de voorlopige aanslag geen of niet op de juiste wijze rekening is gehouden, en

  • b. het bedrag van de voorlopige aanslag niet aanmerkelijk afwijkt van het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen en reeds opgelegde voorlopige aanslagen.

Daarmee wordt voorkomen dat ook in het geval dat de voorlopige aanslag mogelijk niet aanmerkelijk afwijkt van de vermoedelijke aanslag de voorlopige aanslag moet worden aangevuld. Daarbij speelt mede een rol dat het in later stadium aanpassen van de automatisering voor de voorlopige aanslag of het handmatig aanpassen van massaal vastgestelde voorlopige aanslagen tot onevenredige risico’s en uitvoeringslasten voor de Belastingdienst zou leiden. Uiterlijk bij de vaststelling van de aanslag worden afwijkingen ten gevolge van niet, niet tijdig, niet volledig of niet juist in de automatisering doorgevoerde wijzigingen van de wet- en regelgeving hersteld.

Vanwege de introductie van de mogelijkheid van herziening van voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting is de laatste volzin van de tot de onderhavige wijziging geldende tekst van artikel 23, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 achterhaald en kan deze vervallen.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën F.H.H. Weekers.

Naar boven