Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 30 juli 2014, nr. WJZ/14090313, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet ter uitvoering van het vijfde actieprogramma betreffende de Nitraatrichtlijn (onderdelen differentiatie stikstofgebruiksnormen voor zandgronden en opbrengstafhankelijke gebruiksnorm voor graan

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu;

Gelet op artikelen 10, eerste lid en 12, tweede lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

ARTIKEL I

De Uitvoeringsregeling Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 28a komt als volgt te luiden:

Artikel 28a

  • 1. In afwijking van artikel 28 bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet, voor onderstaande gewassen voor zover de teelt van deze gewassen op kleigrond plaatsvindt, de hoeveelheid stikstof die in bijlage A, tabel 1, bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, vermeerderd met de hieronder vermelde hoeveelheid stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond, onder de in het tweede lid vermelde voorwaarden:

    • a. voor zover het gewas suikerbieten betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal suikerbieten dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 75 ton per hectare bedroeg;

    • b. voor zover het de in bijlage A, tabel 5, genoemde consumptieaardappelrassen betreft, 30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal van deze consumptieaardappelrassen dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 50 ton per hectare bedroeg;

    • c. voor zover het gewas wintertarwe betreft, 15 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal wintertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 9 ton per hectare bedroeg;

    • d. voor zover het gewas zomertarwe betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal zomertarwe dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 8 ton per hectare bedroeg;

    • e. voor zover het gewas wintergerst betreft, 20 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal wintergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 9 ton per hectare bedroeg;

    • f. voor zover het gewas zomergerst betreft, 30 kilogrammen stikstof, indien de gemiddelde opbrengst van het totale areaal zomergerst dat op het desbetreffende bedrijf op kleigrond werd geteeld, gemeten over de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren, ten minste 7 ton per hectare bedroeg.

  • 2. De landbouwer die gebruik maakt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm, bedoeld in het eerste lid, voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. de landbouwer heeft de afnemers, bedoeld in het derde lid, gemachtigd om desgevraagd gegevens over de afgenomen hoeveelheden te verstrekken aan de minister;

    • b. de landbouwer heeft het desbetreffende bedrijf uiterlijk op 15 mei van het kalenderjaar waarin gebruik gemaakt wordt van de verhoging van de stikstofgebruiksnorm aangemeld bij de minister;

    • c. de landbouwer heeft bij de melding, bedoeld in onderdeel b, verklaard dat ten aanzien van het desbetreffende bedrijf is voldaan aan het eerste lid, onderdelen a tot en met f, in samenhang met het derde lid, en aan het tweede lid, onderdeel a;

    • d. de landbouwer als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, gegevens bewaart waaruit in voorkomend geval ter zake van elk van de drie aan het desbetreffende jaar voorafgaande jaren blijkt:

      • 1°. welke gewassen en rassen op zijn bedrijf werden geteeld;

      • 2°. het aantal hectaren kleigrond dat met de desbetreffende gewassen en rassen was beteeld;

      • 3°. de hoogte van de gewasopbrengst; en

      • 4°. de afnemers van de desbetreffende gewassen.

  • 3. Voor de bepaling van de gewasopbrengst, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met f, wordt uitsluitend in aanmerking genomen de hoeveelheid die door de desbetreffende landbouwer rechtstreeks dan wel door tussenkomst van een daartoe gespecialiseerd bedrijf dat zich toelegt op het sorteren van de betreffende gewassen, is afgeleverd aan afnemers die de suikerbieten respectievelijk de consumptieaardappelen tot voor menselijke consumptie dan wel de gewassen, bedoeld in het eerste lid, onder c tot en met f, tot voor menselijke of dierlijke consumptie geschikte producten verwerken.

  • 4. In afwijking van het tweede lid, onderdeel b, meldt de landbouwer in 2014 uiterlijk op 15 september zijn bedrijf aan bij de minister.

  • 5. In afwijking van het eerste lid, onderdelen c, d, e en f, wordt de opbrengst bepaald aan de hand van het voorafgaande jaar in 2014 en de twee voorafgaande jaren in 2015.

  • 6. Het vierde lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2015.

  • 7. Het vijfde lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2016.

B

Na artikel 28a wordt een artikel 28b ingevoegd, luidende:

Artikel 28b

  • 1. In afwijking van artikel 28 bedraagt de hoeveelheid stikstof, bedoeld in artikel 10, eerste lid, van de wet op bouwland voor een gewasperceel 125 procent van de hoeveelheid stikstof die in bijlage A, tabel 1, voor de desbetreffende grondsoort bij het desbetreffende gewas onder het desbetreffende jaar is vermeld, indien voor dat betreffende gewasperceel:

    • a. de betrokken landbouwer schade leidt of dreigt te leiden uit opbrengstderving of kwaliteitsverlies, veroorzaakt door het optreden van een neerslaghoeveelheid die uitgaat boven 50 millimeter in de 24 uur na 08.00 uur of 60 millimeter in de 48 uur na 08.00 uur;

    • b. de te verwachten financiële opbrengst van het betreffende gewasperceel zonder bijbemesting tenminste 25 procent lager is;

    • c. neerslag en opbrengstderving in een rapport door een geregistreerd schade-expert zijn bevestigd, waarin ook melding gemaakt wordt van ligging en areaal van het betreffende gewasperceel;

    • d. de hoeveelheid stikstof die boven 100 procent van de in bijlage A, tabel 1, genoemde hoeveelheid uitgaat, wordt toegediend in de vorm van anorganische meststoffen;

    • e. de landbouwer het voornemen tot bijbemesting vooraf heeft gemeld bij de minister;

    • f. de landbouwer bij de melding, bedoeld in onderdeel e, heeft verklaard dat ten aanzien van het desbetreffende bedrijf wordt voldaan aan de onderdelen a tot en met d;

    • g. de landbouwer als onderdeel van de administratie, bedoeld in artikel 32 van het besluit, het rapport, bedoeld onder c, bewaart.

  • 2. In afwijking van onderdeel e, meldt de landbouwer in 2014 uiterlijk op 15 augustus de bijbemesting bij de minister, indien de neerslaghoeveelheden als bedoeld in onderdeel a zich vóór 1 augustus 2014 hebben voorgedaan.

  • 3. Het tweede lid, de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid alsmede dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2015.

C

Bijlage A, tabel 1, wordt als volgt gewijzigd:

1. De kolom ‘zandgrond 2014’ komt te luiden ‘noordelijke, westelijke en centrale zandgronden 2015-2017’.

2. Naast de kolom noordelijke, westelijke en centrale zandgronden wordt een nieuwe kolom ingevoegd, luidende ‘zuidelijke zandgronden 2015-2017’.

2. De kolom ‘lössgrond 2014’ wordt vervangen door de kolom ‘lössgrond 2015–2017’.

Tabel 1 stikstofnormen per gewas

grondsoort

noordelijke1, westelijke2 en centrale3

zuidelijke zandgronden4

lössgrond

jaar

2015–2017

2015–2017

2015–2017

Grasland (kg N per ha per jaar)

     

Grasland met beweiden

250

250

250

Grasland met volledig maaien5

320

320

320

Tijdelijk grasland (kg N per ha per periode)

     

van 1 januari tot minstens 15 april

50

50

50

van 1 januari tot minstens 15 mei

90

90

90

van 1 januari tot minstens 15 augustus

210

210

210

van 1 januari tot minstens 15 september

235

235

235

van 1 januari tot minstens 15 oktober

250

250

250

vanaf 15 april tot minstens 15 oktober

250

250

250

vanaf 15 mei tot minstens 15 oktober

235

235

235

vanaf 15 augustus tot minstens 15 oktober

80

80

80

vanaf 15 september tot minstens 15 oktober

25

25

25

vanaf 15 oktober

0

0

0

Akkerbouwgewassen (kg N per ha per teelt)

     

Blauwmaanzaad

100

80

80

Cichorei

70

70

70

Consumptieaardappelrassen hoge norm (zie tabel 2)

260

208

204

Consumptieaardappelrassen lage norm (zie tabel 2)

210

168

164

Consumptieaardappelrassen, vroeg

120

96

96

Consumptieaardappelrassen, overig

235

188

184

Graszaad, Engels raaigras, 1e jaars

150

120

120

Graszaad, Engels raaigras, overjarig

185

148

148

Graszaad, Italiaans

120

96

96

Graszaad, rietzwenkgras

130

104

104

Graszaad, rietzwenkgras, volgteelt

50

40

40

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars

75

60

60

Graszaad, roodzwenkgras, 1e jaars, volgteelt

35

28

28

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig

105

84

84

Graszaad, roodzwenkgras, overjarig, volgteelt

45

36

36

Graszaad, veldbeemd

100

80

80

Graszaad, veldbeemd, volgteelt

50

40

40

Graszaad, westerwolds

100

80

80

Graszaad, overig

80

64

64

Graszaad, overig, volgteelt

45

36

36

Graszoden

340

272

272

Haver

100

100

100

Maïs, bedrijven met derogatie

140

112

112

Maïs, bedrijven zonder derogatie

140

112

112

Luzerne, eerste jaar

40

40

40

Luzerne, volgende jaren

0

0

0

Karwij

140

112

112

Karwij waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

80

64

64

Koolzaad waarvan ten hoogste voor 31/12 (winterteelt)

45

36

36

Koolzaad, winter

190

152

152

Koolzaad, zomer

120

96

96

Pootaardappelrassen hoge norm (zie tabel 3)

140

140

140

Pootaardappelrassen lage norm (zie tabel 3)

100

100

100

Pootaardappelen, uitgroeiteelt

165

165

165

Pootaardappelrassen, overig

120

120

120

Suikerbieten

145

116

116

Triticale

150

120

120

Ui, overig

120

120

120

Vlas

70

56

56

Voederbieten

165

132

132

Wintergerst

140

140

140

Winterrogge

140

140

140

Wintertarwe

160

160

190

Winterui, 2e jaars plantui

155

124

124

Winterui, 2e jaars plantui, waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

120

96

96

Zaaiui

120

120

120

Zetmeelaardappelen

230

184

184

Zomergerst

80

80

80

Zomertarwe

140

140

140

Akkerbouwgewassen, overig

185

148

148

Bladgewassen (kg N per ha per teelt)

     

Andijvie, 1e teelt

170

136

136

Andijvie, volgteelt

90

72

72

Selderij, bleek/groen

185

148

148

Slasoorten, 1e teelt

165

132

132

Slasoorten, volgteelt

105

84

84

Spinazie, 1e teelt

190

152

152

Spinazie, volgteelt

145

116

116

Prei

225

180

180

Prei waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

90

72

72

Bladgewassen, overig, eenmalige oogst

140

112

112

Bladgewassen, overig, meermalige oogst

250

200

200

Koolgewassen (kg N per ha per teelt)

     

Bloemkool

210

168

168

Bloemkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

110

88

88

Boerenkool

155

124

124

Broccoli

235

188

188

Chinese kool

155

124

124

Paksoi

165

132

132

Raapstelen

130

104

104

Rode kool

260

208

208

Savooiekool

260

208

208

Spitskool

260

208

208

Spruitkool

265

212

212

Spruitkool waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

50

40

40

Witte kool

290

232

232

Kruiden (kg N per ha per teelt)

     

Kruiden, bladgewas, eenmalige oogst

140

112

112

Kruiden, bladgewas, meermalig oogsten

250

200

200

Kruiden, wortelgewassen

185

148

148

Kruiden, zaadgewassen

90

72

72

Vruchtgewassen (kg N per ha per teelt)

     

Aardbei (wachtbed, vermeerdering)

110

88

88

Aardbei (productie)

155

124

124

Aardbei (productie) waarvan ten hoogste na 31/12 (winterteelt)

70

56

56

Erwt, vers + rijp zaad

30

30

30

Komkommerachtigen (augurk, courgette, meloen, pompoen)

175

140

140

Landbouwstambonen, rijp zaad

135

108

108

Peul

85

68

68

Stam/stokboon, vers

110

88

88

Suikermaïs

185

148

148

Tuinbonen, vers/peulen

75

75

75

Veld- en tuinbonen, vers + rijp zaad

50

40

40

Stengel/knol/wortelgewassen (kg N per ha per teelt)

     

Asperge (excl. opkweek)

75

60

60

Bospeen

50

50

50

Knolselderij

185

148

148

Knolvenkel/venkel

165

132

132

Koolraap

155

124

124

Koolrabi

165

132

132

Kroten/rode bieten

170

136

136

Rabarber

230

184

184

Radijs

80

64

64

Schorseneer

170

170

170

Winterpeen/waspeen

110

110

110

Witlof

100

100

100

Stengel/knol/wortelgewassen, overig

185

148

148

Groenbemesters (kg N per ha per teelt)

     

Niet-vlinderbloemige groenbemesters (bladrammenas, gele mosterd, gras/granen)

50

50

50

Tagetes

80

80

80

Vlinderbloemige groenbemesters (wikke)

25

25

25

Bloembollengewassen (kg N per ha per teelt)

     

Acidanthera

240

240

240

Anemone coronaria

125

125

125

Dahlia

105

105

105

Fritillaria imperialis

130

130

130

Gladiool, pitten

245

245

245

Gladiool, kralen

180

180

180

Hyacint

210

210

210

Iris, grofbollig

160

160

160

Iris, fijnbollig

135

135

135

Knolbegonia

145

145

145

Krokus, grote gele

165

165

165

Krokus, overig

85

85

85

Lelie

145

145

145

Narcis

140

140

140

Tulp

190

190

190

Zantedeschia

120

120

120

Bloembollengewassen, overig

155

155

155

Fruitteeltgewassen (kg N per ha per jaar)

     

Appel

165

165

165

Blauwe bes

95

95

95

Braam

140

140

140

Framboos

140

140

140

Kers

165

165

165

Peer

165

165

165

Pruim

165

165

165

Rode bes

140

140

140

Wijnbouw

95

95

95

Zwarte bes

165

165

165

Buitenbloemen (kg N per ha per teelt)

     

Buitenbloemen hoge norm (zie tabel 4)

200

200

200

Buitenbloemen, overig

150

150

150

Boomkwekerijgewassen (kg N per ha per jaar)

     

Bos- en Haagplantsoen

95

95

95

Buxus

95

95

95

Coniferen (inclusief kerstsparren en dennen)

80

80

80

Ericaceae

70

70

70

Laanbomen: onderstammen

40

40

40

Laanbomen: spillen

90

90

90

Laanbomen: opzetters

115

115

115

Rozen (incl. zaailingen, onderstammen)

70

70

70

Sierheesters

75

75

75

Snijgroen

95

95

95

Trek- en besheesters

80

80

80

Vaste planten

175

175

175

Vruchtbomen: onderstammen

30

30

30

Vruchtbomen: moerbomen

110

110

110

Vruchtbomen, overig

105

105

105

Bosbouw (kg N per ha per jaar)

     

Snelgroeiende houtsoorten voor biomassaproductie

90

90

90

Vaste norm op bedrijfsniveau (kg N per ha per jaar)

     

Vaste norm

110

110

110

X Noot
1

Zijnde de zandgronden gelegen in de provincies Friesland, Groningen en Drenthe.

X Noot
2

Zijnde de zandgronden gelegen in de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland, Flevoland en Zeeland.

X Noot
3

Zijnde de zandgronden gelegen in de provincies Overijssel, Gelderland en Utrecht.

X Noot
4

Zijnde de zandgronden gelegen in de provincies Limburg en Noord-Brabant.

X Noot
5

Onder ‘grasland met volledig maaien’ wordt mede verstaan grasland waar uitsluitend jongvee van runderen niet ouder dan 2 jaar wordt geweid, voor zover het aantal stuks jongvee in de wei niet groter is dan het aantal op het bedrijf gehouden ouderdieren of waar hobbymatig gehouden dieren worden geweid.

ARTIKEL II

  • 1. Artikel I, onderdelen A en B, treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2014.

  • 2. Artikel I, onderdeel C, treedt in werking met ingang van 1 januari 2015.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 30 juli 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet (Urm). Deze wijziging houdt verband met de tenuitvoerlegging van het vijfde actieprogramma in het kader van richtlijn 91/676/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (PbEG 1991,

L 375) (de Nitraatrichtlijn).

De Nitraatrichtlijn heeft tot doel de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen en verdere verontreiniging te voorkomen. De Nitraatrichtlijn verplicht lidstaten codes voor goede landbouwpraktijken en vierjaarlijkse actieprogramma’s vast te stellen, met het oog op de realisatie van de doelen van de Nitraatrichtlijn.

Voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2017 is het vijfde actieprogramma opgesteld. De maatregelen die daarin zijn aangekondigd worden ten uitvoer worden gelegd in het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet, het Besluit gebruik meststoffen, de Urm en de Uitvoeringsregeling gebruik meststoffen. Deze wijziging van de Urm strekt tot implementatie van de volgende maatregelen uit het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn:

  • lagere stikstofgebruiksnormen voor het zuidelijk zandgebied en voor lössgrond voor uitspoelingsgevoelige gewassen;

  • opbrengstafhankelijke gebruiksnorm voor graan;

  • herstelbemesting bij extreme neerslag.

In de navolgende paragrafen worden deze maatregelen afzonderlijk toegelicht.

2. Verlaging stikstofgebruiksnormen uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen in het zuidelijke zand- en lössgebied

In het vierde actieprogramma Nitraatrichtlijn heeft Nederland toegezegd om uiterlijk in 2015 beleid geïmplementeerd te hebben waarmee op termijn ook in het zuidelijke zand- en lössgebied aan de streefwaarde van 50 milligram nitraat per liter in het ondiepe grondwater kan worden voldaan. In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is deze toezegging ingevuld met de volgende twee maatregelen:

  • a. verhoging van de wettelijke werkingscoëfficiënt van varkensdrijfmest van 70% naar 80% in het zand- en lössgebied;

  • b. verlaging van de stikstofgebruiksnormen van uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen in het zuidelijke zandgebied en het lössgebied met 20%.

De onder a vermelde maatregel is per 1 januari 2014 ingevoerd. De voorliggende wijziging voorziet in de tenuitvoerlegging van de onder b vermelde maatregel per 1 januari 2015. Hiertoe wordt het zuidelijke zandgebied gedefinieerd als zandgronden die in de provincies Noord-Brabant en Limburg liggen. Als lössgrond wordt aangemerkt grond die is ontstaan uit eolisch materiaal en binnen 80 cm van het maaiveld voor meer dan de helft bestaat uit leem (fractie kleiner dan 50 μm). Dergelijke gronden liggen vooral in Zuid-Limburg. Het lössgebied wordt om deze reden niet gesplitst in een zuidelijk en overig gebied.

Als uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen zijn die gewassen aangemerkt waarbij bij bemesting volgens het landbouwkundige advies de nitraatnorm wordt overschreden. Daarbij is gebruikt gemaakt van het rapport ‘Adviezen voor stikstofgebruiksnormen voor akker- en tuinbouwgewassen op zand- en lössgrond bij verschillende uitgangspunten’ (Dijk, W. van & J. Schröder, 2007, PPO Publicatienummer 371, Wageningen, PPO, bijlage 1).

Modelberekeningen door Wageningen Universiteit en Researchcentrum laten zien dat met deze combinatie van maatregelen op termijn (ordegrootte: 1 decennium) gebiedsgemiddeld aan de streefwaarde van 50 mg/l voldaan kan worden in het zuidelijke zand- en lössgebied.

3. Opbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnorm voor graan op klei

In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is aangekondigd dat voor graanteelt op klei een regeling getroffen zal worden waarbij ondernemers die op kleigrond een bovengemiddelde hectareopbrengst realiseren een hogere stikstofgebruiksnorm mogen toepassen, naar analogie van de regeling voor suikerbieten en bepaalde consumptieaardappelrassen, de zogenaamde fritesaardappelen. De voorliggende wijziging implementeert die maatregel voor wintertarwe, zomertarwe, wintergerst en zomergerst. De voorgestelde wijziging houdt in dat bij een opbrengst die de afgelopen drie kalenderjaren boven een bepaalde drempelwaarde heeft gelegen, een extra hoeveelheid stikstof mag worden toegepast, mits de betreffende ondernemer aan bepaalde voorwaarden voldoet, zoals het bewaren van bewijsstukken van deze opbrengst in zijn administratie. Er wordt een overgangsregime ingesteld waarbij akkerbouwers in 2014 gebruik kunnen maken van de regeling als ze bovengemiddelde opbrengst kunnen aantonen in 2013 en in 2015 als ze bovengemiddelde opbrengst kunnen aantonen in 2013 en 2014.

De onvermijdelijke extra uitspoeling die de verhoogde gebruiksnormen met zich meebrengen zal zeer beperkt zijn en verdraagt zich met een goede milieukwaliteit, gezien de relatief lage nitraatconcentraties die in het ondiepe grondwater van het kleigebied gemeten worden.

4. Herstelbemesting bij extreme neerslag

Extreme regenval, zoals die de laatste jaren steeds vaker gezien wordt, waardoor nutriënten uitspoelen, kan tot een aanzienlijke opbrengst- of kwaliteitsvermindering van gewassen kan leiden. De milieuschade door de uitspoeling is in een dergelijk geval al opgetreden; de schade voor de agrarisch ondernemer kan, met een beperkte extra uitspoeling, beperkt worden door op het betreffende perceel herstelbemesting (tot 125 procent van de reguliere stikstofgebruiksnorm) met kunstmest toe te staan. In het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn is daartoe een maatregel opgenomen, die met deze wijziging in de Urm wordt opgenomen.

De wijziging houdt in dat de landbouwer de omvang van de schade moet laten vastleggen in een rapport van een geregistreerd schade-expert. Deze expert staat geregistreerd bij de Stichting Nederlands Instituut van Register-Experts (NIVRE), Nederlandse Vereniging van Agrarische Experts (NVAE) of de Stichting Verenigd register van taxateurs (VRT) of is verbonden aan een schadeverzekeringsmaatschappij die is opgenomen in een vergunningenregister van de Nederlandsche Bank (DNB) of de Autoriteit Financiële Markten (AFM).

Het moet gaan om schade die bestaat uit tenminste 25 procent opbrengstderving op gewasperceelsniveau. De schade moet zijn veroorzaakt door een neerslaghoeveelheid die uitgaat boven 50 millimeter in de periode tussen 08.00 uur en de daarop volgende 24 uur of 60 millimeter in de periode tussen 08.00 uur en de daarop volgende 48 uur. Deze hoeveelheden worden onderbouwd met gevalideerde data zoals die op de website van het KNMI beschikbaar zijn.

Het voornemen tot herstelbemesting moet aan RVO.nl gemeld worden. Omdat deze regeling terugwerkt tot 1 januari 2014, geldt voor bijbemesting in de periode voorafgaand aan 1 augustus 2014 dat de melding uiterlijk op 15 augustus bij RVO.nl wordt gedaan.

Het gebruik van deze regeling zal in de eerstvolgende evaluatie op grond van artikel 46 Meststoffenwet bezien worden.

5. Effecten bedrijfsleven en overheid

5.1. Regeldruk

In deze paragraaf wordt een inschatting gemaakt van de toekomstige regeldruk voortvloeiend uit deze wijziging van de Urm. De regeldruk bestaat uit administratieve lasten6 en nalevingslasten7. Deze regeling leidt tot een toename van de structurele administratieve lasten met € 349 759,–.

5.1.1 Verlaging stikstofgebruiksnormen zuidelijk zand- en lössgebied

Er wordt geen wijziging in administratieve lasten en nalevingslasten voorzien als gevolg van de verlaging van de stikstofgebruiksnormen in het zuidelijke zand- en lössgebied. Er is mogelijk wel sprake van een negatief bedrijfseffect door lagere opbrengsten. Het gaat hier om een bestaand instrument uit Europese bron (Nitraatrichtlijn) dat getalsmatig anders ingevuld wordt.

5.1.2 Opbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnorm voor graan op klei

De regeling voor opbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnormen voor granen op klei brengt administratieve lasten en nalevingslasten met zich mee. Deze worden begroot op € 69.412,–. Dit bedrag is als volgt berekend:

  • Naar verwachting zullen ongeveer 1400 bedrijven aan deze regeling deelnemen. Dat is 30% van het aantal bedrijven dat deze granen teelt op een oppervlakte boven 5 hectare.

  • De administratieve lasten bestaan uit:

  • aanmelding door bedrijf: 10 minuten à € 37,– per uur maal 1400 = € 8.806,–

  • machtigen afnemers door het bedrijf voor overleggen gegevens aan RVO.nl: 2 maal 0,5 uur à € 37,– per uur maal 1400 = € 51.800,–

  • archivering door het bedrijf: 2 maal 5 minuten à € 37,– per uur maal 1400 = € 8.806,–

Daarnaast vloeien er mogelijk positieve bedrijfseffecten uit dit regelingselement voort, in verband met verdere opbrengstverhoging. Naar verwachting zullen alleen die ondernemers van de regeling gebruik maken voor wie het bedrijfseffect per saldo positief is.

Met de introductie van gedifferentieerde gebruiksnormen voor stikstof op granen wordt boeren ruimte geboden om extra te kunnen bemesten in situaties waarin hoge opbrengsten dat rechtvaardigen. Deze regeling is aan te merken als nationale regelgeving, die echter vrijwillig en begunstigend van aard is. Omwille van de borging van de handhaafbaarheid van de mestregelgeving is het doen van de aanmelding en archivering van gegevens echter noodzakelijk. Daarmee is beredeneerd gekozen voor de niet meest lastenarme variant.

5.1.3 Herstelbemesting bij extreme neerslag

De regeling voor herstelbemesting bij extreme neerslag leiden tot administratieve lasten en nalevingslasten. Deze worden begroot op € 280 347,–. Dit bedrag is als volgt berekend:

  • Er zijn in Nederland ongeveer 47 000 bedrijven met meer dan 5 hectare grond, waarvan 8500 met bouwland en nog eens 27 700 met zowel gras- als bouwland.

  • Ingeschat wordt dat van de bedrijven met bouwland 10% van deze regeling gebruik zal maken en van de bedrijven met gras- en bouwland 5%: 2235 bedrijven totaal.

  • De administratieve lasten bestaan uit:

    • aanmelding door het bedrijf: 10 minuten à € 37,– per uur maal 2235 = € 14.058,–

    • archivering door het bedrijf: 5 minuten à € 37,– per uur maal 2235 = € 7.029,–

    • opmaken van een rapport door de taxateur: 2 uur à € 58,– per uur maal 2235 = € 259.260,–.

Daarnaast vloeien er bedrijfseffecten voort uit deze regeling: negatieve in verband met de kosten voor kunstmest en positieve in verband met de herwonnen opbrengst. Naar verwachting zullen alleen die ondernemers van de regeling gebruik maken voor wie het bedrijfseffect per saldo positief is.

Met de mogelijkheid van herstelbemesting wordt boeren ruimte geboden om extra te kunnen bemesten in situaties waarin meststoffen als gevolg van extreme neerslag weggespoeld zijn, bovenop de reguliere gebruiksnormen. Deze regeling is aan te merken als nationale regelgeving, die echter vrijwillig en begunstigend van aard is. Omwille van de handhaafbaarheid van de mestregelgeving is het doen van de melding echter noodzakelijk. Daarmee is beredeneerd gekozen voor de niet meest lastenarme variant.

5.2 Uitvoering en handhaving

5.2.1 Verlaging stikstofgebruiksnormen zuidelijk zand- en lössgebied

De uitvoerings- en handhavingslasten met betrekking tot gebruiksnormen zijn in het kader van de invoering van het stelsel van gebruiksnormen in 2005 ingeschat. Deze wijziging leidt niet tot een andere inschatting.

5.2.2 Opbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnorm voor graan op klei

Dit regelingselement brengt naar verwachting de volgende lasten met zich:

  • eenmalige uitvoeringslasten: € 2.800,–

  • jaarlijkse handhavingslasten: € 24.040,–

5.2.3 Herstelbemesting bij extreme neerslag

Dit regelingselement brengt naar verwachting de volgende lasten met zich:

  • eenmalige uitvoeringslasten: € 113.100,–

  • jaarlijkse handhavingslasten: € 48.080,–

5.3 Milieueffecten

Voor een beschrijving van de milieueffecten van de voorgenomen wijzigingen wordt verwezen naar paragraaf 2 tot en met 4 hierboven.

6. Reactie op inspraak

Op grond van artikel 43, eerste lid, onderdeel b, van de Meststoffenwet is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op het vaststellen van, onder meer, regels met betrekking tot artikel 10 van de Meststoffenwet. Hiervan is mededeling gedaan in de Staatscourant. Het was mogelijk om 3 juni tot en met 15 juli 2014 het ontwerp van deze regeling te consulteren en er op te reageren (internetconsultatie). Reacties konden in dezelfde periode worden ingediend via www.internetconsultatie.nl. Er zijn vijf reacties ingediend.

LTO merkt ten aanzien van de opbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnorm op dat deze ook van toepassing zou kunnen zijn voor granen op zand en löss in plaats van alleen op klei. Voor klei is aannemelijk gemaakt dat opbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnormen zich verdragen met een goede waterkwaliteit, gezien de relatief lage nitraatconcentraties die in het ondiepe grondwater van het kleigebied gemeten worden. Voor zand- en löss is dit niet op voorhand duidelijk vanwege de daar gemeten hoge nitraatconcentraties in het grondwater. De sector wordt uitgenodigd om in het kader van de in het vijfde actieprogramma genoemde equivalente maatregelen met onderbouwde voorstellen te komen. Cruciaal daarbij is dat de initiatieven een equivalent of beter milieuresultaat ten aanzien van grond- en oppervlaktewater bieden ten opzichte van de reguliere gebruiksnormen. Met het oog hierop wordt een regeling uitgewerkt.

Tevens wordt door LTO gevraagd om een langere meldingstermijn voor de opbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnorm. Hieraan is tegemoet gekomen door de termijn voor aanmelden te verlengen tot 15 september zodat boeren 6 weken de gelegenheid hebben om zich aan te melden. Deze termijn is een redelijke balans tussen de wens van de sector ook in 2014 gebruik te maken van deze voorziening, het moment van het bemestingsseizoen waarin we ons momenteel bevinden en het toezicht op deze maatregel.

Ten aanzien van de herstelbemesting is verduidelijkt dat een geregistreerde schade-expert een rapport opstelt. Daarmee wordt aangesloten bij de verzekeringspraktijk. In het rapport bevestigt de expert ook de neerslag, waarbij het KNMI geraadpleegd wordt.

Aangezien het inschakelen van een expert kosten met zich meebrengt, is besloten geen minimumschadebedrag op te nemen om voor deze herstelbemesting in aanmerking te komen. Daarmee wordt tegemoetgekomen aan de vrees van LTO en Agro Kompas dat er ongelijkheid zou ontstaan tussen bedrijven met grote en kleine gewaspercelen.

Ten algemene dient opgemerkt te worden dat deze wijziging zich beperkt tot de maatregelen ter uitvoering van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn (2014 – 2017), met het oog op de realisatie van de doelen van de Nitraatrichtlijn. De reacties op de inspraak die ingaan op elementen die buiten het bereik van deze wijziging van de Urm vallen of buiten het bereik van het vijfde actieprogramma Nitraatrichtlijn zijn niet nader toegelicht.

7. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten

Verschillende onderdelen van deze regeling treden op verschillende momenten in werking. De differentiatie in de stikstofgebruiksnormen voor de zandgebieden treedt in werking met ingang van 1 januari 2015. Deze wijziging houdt voor een aantal gewassen een verlaging van de stikstofgebruiksnormen in deze voor de ondernemers belastende kan niet halverwege het seizoen worden ingevoerd.

De opbrengstafhankelijke stikstofgebruiksnorm is een verruiming van de stikstofstofgebruiksnorm en kan om die reden wel eerder worden ingevoerd. Een stikstofgebruiksnorm dient altijd voor een geheel kalenderjaar te worden vastgesteld. Om deze reden zal aan deze norm terugwerkende kracht tot

1 januari 2014 worden verbonden. De maatregel herstelbemesting bij extreme neerslag is een verruiming ten opzichte van de bestaande regeling. Deze wijziging treedt zo snel mogelijk (de dag na publicatie van deze regeling in de Staatscourant) in werking en werkt eveneens terug tot en met 1 januari 2014. Dit is een afwijking van het beleid van vaste verandermomenten en wordt gerechtvaardigd door het begunstigende karakter.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A

Met het nieuwe artikel 28a wordt aan bedrijven die bovengemiddelde opbrengsten wintertarwe, zomertarwe, wintergerst en zomergerst op kleigrond realiseren een verhoging van de voor deze gewassen geldende gebruiksnorm toegestaan, naar analogie van de regeling voor fritesaardappelen en suikerbieten. Er is voor een herformulering van het gehele artikel gekozen in verband met de leesbaarheid. Omdat het tweede lid van artikel 28a, onder b, spreekt over aanmelding op uiterlijk 15 mei, terwijl deze regeling pas na die datum in werking treedt, is voorzien in overgangsrecht. In 2014 kan de landbouwer zich uiterlijk op 15 augustus 2014 melden.

Artikel I, onderdeel B

Met het nieuwe artikel 28b wordt het bedrijven die schade leiden of dreigen te leiden als gevolg van extreme neerslag toegestaan om tot 125% van de stikstof-totaalgebruiksnorm van bijlage A, tabel 1, Urm toe te passen. Daarbij worden voorwaarden gesteld aan de neerslaghoeveelheid, de omvang van de schade, de vaststelling van neerslaghoeveelheid en schade, de toediening van de extra stikstof en melding.

Artikel I, onderdeel C

Met deze wijziging van bijlage A, tabel 1, van de Urm worden de stikstofgebruiksnormen voor uitspoelingsgevoelige akker- en tuinbouwgewassen in het zuidelijke zand- en lössgebied met

20% verlaagd. Daartoe wordt onderscheid gemaakt tussen noordelijke, westelijke en centrale zandgronden enerzijds en zuidelijke zandgronden anderzijds. Zuidelijke zandgronden worden gedefinieerd als zandgronden gelegen in de provincies Limburg en Noord-Brabant. De gebruiksnormverlagingen betreffen gewassen binnen de categorieën akkerbouwgewassen, bladgewassen, koolgewassen, kruiden, vruchtgewassen en stengel/knol/wortelgewassen.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma


X Noot
6

Administratieve lasten zijn de kosten die bedrijven moeten maken om te kunnen voldoen aan informatieverplichtingen die voortvloeien uit wet- en regelgeving van de overheid.

X Noot
7

Nalevingslasten zijn de kosten die bedrijven moeten maken om te voldoen aan inhoudelijke eisen uit wet- en regelgeving.

Naar boven