Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 juli 2014, kenmerk 641412-123384 PG, houdende regels voor de subsidiëring van abortusklinieken (Subsidieregeling abortusklinieken)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1. In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. minister:

    Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

    b. instelling:

    privaatrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, dan wel een rechtspersoon krachtens publiekrecht ingesteld;

    c. zwangerschapsafbreking:

    behandeling, gericht op het afbreken van zwangerschap, met inbegrip van de daaraan verbonden consulten en nazorg;

    d. eerste trimesterbehandeling:

    zwangerschapsafbreking binnen een periode van 12 weken amenorroe;

    e. tweede trimesterbehandeling:

    zwangerschapsafbreking na een periode van 12 weken amenorroe;

    f. consult:

    consult, bedoeld in artikel 4;

    g. behandeling:

    behandeling, bedoeld in artikel 4;

    h. jaarrekening:

    jaarrekening als bedoeld in artikel 361 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    i. accountant:

    accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder zwangerschapsafbreking tevens verstaan overtijdbehandeling.

Artikel 2

  • 1. De minister kan op aanvraag aan de instelling die een abortuskliniek als bedoeld in artikel 1 van de Wet afbreking zwangerschap beheert een subsidie verlenen voor het verrichten van zwangerschapsafbrekingen.

  • 2. De subsidie wordt slechts verstrekt ten behoeve van een abortuskliniek met een vergunning als bedoeld in artikel 2 van de Wet afbreking zwangerschap.

  • 3. Zwangerschapsafbrekingen komen slechts voor subsidie in aanmerking indien deze worden verleend aan personen die overeenkomstig de Wet langdurige zorg zijn verzekerd.

  • 4. Zwangerschapsafbrekingen komen voorts slechts voor subsidie in aanmerking indien deze worden verricht:

    • a. onder verantwoordelijkheid van de subsidieontvanger,

    • b. met personeel in dienst van de subsidieontvanger en

    • c. in de abortuskliniek van de subsidieontvanger ten behoeve waarvan de subsidie wordt verleend.

Artikel 3

  • 1. Subsidie wordt slechts verleend indien:

    • a. naar het oordeel van de minister mag worden verwacht dat de met de subsidiëring beoogde doeleinden zullen worden bereikt;

    • b. de aanvrager naar het oordeel van de minister de behoefte aan subsidie heeft aangetoond, en

    • c. de aanvrager aannemelijk heeft gemaakt dat de financiële middelen met inbegrip van subsidie voldoende zullen zijn om de voorgenomen activiteiten uit te voeren.

  • 2. Het eerste lid, onderdelen b en c, zijn niet van toepassing op rechtspersonen krachtens publiekrecht ingesteld.

Artikel 4

De subsidie bedraagt:

  • a. € 96,59 per consult waarna de zwangerschapsafbreking is gestaakt;

  • b. € 434,34 per eerste trimesterbehandeling;

  • c. € 549,46 per eerste trimesterbehandeling met diepe sedatie of algehele anesthesie;

  • d. € 776,62 per eerste trimesterbehandeling met prostaglandine;

  • e. € 891,74 per eerste trimesterbehandeling met zowel diepe sedatie of algehele anesthesie, als prostaglandine;

  • f. € 652,96 per tweede trimesterbehandeling;

  • g. € 768,08 per tweede trimesterbehandeling met diepe sedatie of algehele anesthesie;

  • h. € 995,24 per tweede trimesterbehandeling met prostaglandine;

  • i. € 1.110,36 per tweede trimesterbehandeling met zowel diepe sedatie of algehele anesthesie, als prostaglandine.

Artikel 5

  • 1. De subsidie wordt voor de periode van een boekjaar verleend.

  • 2. De subsidieontvanger stelt het boekjaar gelijk aan het kalenderjaar, tenzij bij de subsidieverlening anders is bepaald.

Paragraaf 2. Aanvraag tot verlening

Artikel 6

  • 1. De aanvraag tot verlening van de subsidie wordt ingediend uiterlijk dertien weken voor de aanvang van het boekjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

  • 2. De minister kan vrijstelling en ontheffing verlenen van het eerste lid.

  • 3. Voor een aanvraag tot verlening van de subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 4. Het aanvraagformulier wordt ondertekend door de aanvrager of door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen.

  • 5. De aanvraag tot verlening van de subsidie gaat vergezeld van:

    • a. een activiteitenplan, bestaande uit:

      • 1°. een overzicht van de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd,

      • 2°. een beschrijving van aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de activiteiten en

      • 3°. een beschrijving van de met de activiteiten nagestreefde doelstellingen;

    • b. een overzicht van het aantal te verrichten consulten en behandelingen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd.

Artikel 7

  • 1. Indien de aanvraag tot verlening van de subsidie wordt ingediend door een privaatrechtelijke rechtspersoon waaraan de minister geen subsidie heeft verstrekt ten behoeve van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor de subsidie wordt aangevraagd, gaat de aanvraag voorts vergezeld van:

    • a. een afschrift van de oprichtingsakte van de rechtspersoon dan wel van de statuten zoals deze laatstelijk zijn gewijzigd en

    • b. de laatst opgemaakte jaarrekening dan wel de balans en de staat van baten en lasten en de toelichting daarop of, indien deze bescheiden ontbreken, een verslag over de financiële positie van de aanvrager op het moment van de aanvraag.

  • 2. De minister kan vrijstelling en ontheffing verlenen van het eerste lid.

Paragraaf 3. Verlening en bevoorschotting

Artikel 8

De minister besluit binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag over de verlening van de subsidie.

Artikel 9

De minister bepaalt bij het besluit tot verlening van de subsidie:

  • a. voor welke periode de subsidie wordt verleend,

  • b. voor welke consulten en behandelingen de subsidie wordt verleend,

  • c. het aantal consulten en behandelingen waarvoor subsidie wordt verleend,

  • d. het bedrag dat per consult en per behandeling aan subsidie wordt verleend,

  • e. op welke wijze de subsidieontvanger kan aantonen dat de consulten en behandelingen waarvoor de subsidie is verleend, zijn verricht en

  • f. op welke wijze de subsidieontvanger kan aantonen dat voldaan is aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de verleende subsidie.

Artikel 10

  • 1. De minister verleent bij het besluit tot verlening van een subsidie ambtshalve tevens de volgende voorschotten: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het bedrag van de verleende subsidie.

  • 2. Op verzoek van de subsidieontvanger of indien een aanvraag van een subsidie later is ingediend dan in artikel 6 is bepaald, kan de minister van het eerste lid afwijken.

Artikel 11

Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 4. Verplichtingen

Artikel 12

De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat geen betalingen van verzekerden worden gevraagd voor de gesubsidieerde activiteiten.

Artikel 13

De subsidieontvanger zorgt ervoor dat:

  • a. de doelstellingen van de gesubsidieerde activiteiten op doelmatige wijze worden nagestreefd,

  • b. de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten op verantwoorde wijze wordt bestuurd en

  • c. de voor de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten benodigde middelen op verantwoorde wijze worden beheerd.

Artikel 14

  • 1. De subsidieontvanger houdt een zodanig ingerichte registratie bij dat daarin altijd het aantal verrichtte consulten en behandelingen kan worden nagegaan.

  • 2. De administratie wordt op overzichtelijke, controleerbare en doelmatige wijze ingericht.

  • 3. De administratie en de daartoe behorende bescheiden worden gedurende tien jaren bewaard.

Artikel 15

  • 1. De subsidieontvanger meldt meteen aan de minister als:

    • a. het tijdens de periode waarvoor de subsidie is verleend aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht,

    • b. het aannemelijk is geworden dat niet of niet geheel aan de subsidieverplichtingen zal worden voldaan of

    • c. zich andere omstandigheden voordoen of zullen voordoen die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie.

  • 2. De melding wordt schriftelijk gedaan. De melding wordt voorzien van een toelichting. Bij de melding worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 16

De subsidieontvanger die aan derden goederen ter beschikking stelt of voor derden diensten verricht, brengt daarvoor een vergoeding in rekening die ten minste kostendekkend is, tenzij het derden betreft voor wie de gesubsidieerde activiteiten bestemd zijn.

Artikel 17

De subsidieontvanger werkt, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden, mee aan door of namens de minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de minister inlichtingen te verschaffen:

  • a. die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie of

  • b. voor de ontwikkeling van het beleid van de minister.

Artikel 18

  • 1. De subsidieontvanger verzekert haar roerende en onroerende zaken op afdoende wijze tegen het risico van diefstal en brand alsmede tegen het risico van wettelijke aansprakelijkheid tegenover derden.

  • 2. De subsidieontvanger verzekert de wettelijke aansprakelijkheid van vrijwilligers die werkzaamheden verrichten in het kader van de gesubsidieerde activiteiten.

  • 3. Op verzoek van de subsidieontvanger kan de minister ontheffing verlenen van het eerste of tweede lid.

Artikel 19

Artikel 4:71 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 20

Indien de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt geheel of gedeeltelijk worden beëindigd of indien de subsidie wordt beëindigd, verstrekt de subsidieontvanger aan de minister op diens verzoek alle gegevens, bescheiden, informatie, medewerking en gebruiksrechten op auteursrechten die redelijkerwijs verlangd kan worden of kunnen worden voor de continuïteit van de activiteiten waarvoor de subsidie is verstrekt.

Artikel 21

  • 1. In de gevallen, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht, is de subsidieontvanger aan de minister een door de minister te bepalen vergoeding verschuldigd.

  • 2. De subsidieontvanger meldt meteen aan de minister als zich een geval, bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onder a, b, c en e, van de Algemene wet bestuursrecht, voordoet.

  • 3. Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de goederen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat:

    • a. de waarde van een schadevergoeding voor verlies of beschadiging van zaken gelijk is aan het bedrag dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger wordt ontvangen;

    • b. de waarde van onroerende zaken wordt bepaald door drie onafhankelijke deskundigen. De minister en de subsidieontvanger wijzen elk een deskundige aan, die in onderling overleg een derde deskundige aanwijzen.

  • 4. De vergoeding aan de minister voor goederen en andere vermogensbestanddelen die geheel zijn gevormd met de subsidie, is gelijk aan hun waarde. De vergoeding aan de minister voor goederen en andere vermogensbestanddelen, die gedeeltelijk zijn gevormd met de subsidie, is gelijk aan de waarde waarmee de subsidiëring door de minister in verhouding tot andere middelen aan de vorming van dat vermogen heeft bijgedragen.

  • 5. De minister kan de vergoeding in afwijking van het vierde lid op een lager bedrag bepalen.

Artikel 22

De minister kan bij de verlening van de subsidie verplichtingen opleggen als bedoeld in de artikelen 4:38 en 4:39 van de Algemene wet bestuursrecht.

Paragraaf 5. Aanvraag tot vaststelling

Artikel 23

  • 1. De subsidieontvanger dient binnen tweeëntwintig weken na afloop van het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in.

  • 2. De minister kan vrijstelling en ontheffing verlenen van de termijn, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 24

  • 1. Voor een aanvraag van de vaststelling van een subsidie wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt.

  • 2. Het aanvraagformulier wordt ondertekend door de aanvrager of door een persoon die bevoegd is de aanvrager te vertegenwoordigen.

  • 3. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van:

    • a. een activiteitenverslag, bestaande uit:

      • 1°. een beschrijving van de aard, omvang, duur en wijze van uitvoering van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend,

      • 2°. een vergelijking van de verrichte activiteiten met de in het activiteitenplan voorgenomen activiteiten en een toelichting op de verschillen,

      • 3°. een vergelijking van de nagestreefde doelstellingen met de gerealiseerde doelstellingen en een toelichting op de verschillen en

      • 4°. een beschrijving in hoeverre is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.

    • b. een overzicht van het aantal consulten en behandelingen die zijn verricht in het jaar waarvoor de subsidie is verleend. Het overzicht is voorzien van een schriftelijke toelichting op eventuele verschillen met het aantal consulten en behandelingen waarvoor de subsidie is verleend.

  • 4. Indien de aanvraag tot vaststellen een subsidie van € 125.000 of meer bedraagt gaat de aanvraag tot vaststelling van de subsidie voorts vergezeld van:

    • a. een assurancerapport van een accountant dat is opgesteld overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld protocol;

    • b. een rapport van feitelijke bevindingen omtrent de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen door de subsidieontvanger, opgesteld door een accountant overeenkomstig een door de minister vastgesteld model met inachtneming van een door de minister vastgesteld protocol.

Paragraaf 6. Vaststelling

Artikel 25

  • 1. Binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie neemt de minister een besluit op de aanvraag.

  • 2. De subsidie wordt vastgesteld op de bedragen per consult en behandeling voor het aantal consulten en behandelingen die zijn verricht in het jaar waarvoor de subsidie is verleend.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 26

  • 1. Indien de instelling ten behoeve van een abortuskliniek voor het gehele voorafgaande jaar een instellingssubsidie heeft ontvangen die geheel of gedeeltelijk is berekend op een wijze overeenkomstig de Regeling subsidies AWBZ zoals die luidde op 31 december 2013 en de abortuskliniek op dezelfde locatie is gevestigd als op 31 december 2013, kan de instelling bij de aanvraag tot verlening van de subsidie voor de jaren 2014 tot en met 2018 verzoeken ten behoeve van de desbetreffende abortuskliniek een subsidie te verstrekken die in het desbetreffende jaar bestaat uit de volgende twee delen:

    • a. voor het jaar 2015 een deel ter grootte van 30% van de subsidie berekend op grond van deze regeling en een deel ter grootte van 70% van de instellingssubsidie berekend op grond van de Regeling subsidies AWBZ zoals die luidde op 31 december 2013;

    • b. voor het jaar 2016 een deel ter grootte van 50% van de subsidie berekend op grond van deze regeling en een deel ter grootte van 50% van de instellingssubsidie berekend op grond van de Regeling subsidies AWBZ zoals die luidde op 31 december 2013;

    • c. voor het jaar 2017 een deel ter grootte van 70% van de subsidie berekend op grond van deze regeling en een deel ter grootte van 30% van de instellingssubsidie berekend op grond van de Regeling subsidies AWBZ zoals die luidde op 31 december 2013;

    • d. voor het jaar 2018 een deel ter grootte van 90% van de subsidie berekend op grond van deze regeling en een deel ter grootte van 10% van de instellingssubsidie berekend op grond van de Regeling subsidies AWBZ zoals die luidde op 31 december 2013.

  • 2. In afwijking van het eerste lid, onderdelen a tot en met e, wordt bij de berekening van de instellingssubsidie op grond van de Regeling subsidies AWBZ zoals die luidde op 31 december 2013 voor de toeslag voor huisvesting en de vaste installaties uitsluitend uitgegaan van:

    • a. de huisvesting en de vaste installaties die bij de vaststelling van de instellingssubsidie ten behoeve van het jaar 2013 in aanmerking zijn genomen;

    • b. de huisvesting en de vaste installaties die zijn gerealiseerd door verbouw of nieuwbouw waarvoor het Zorginstituut voor 31 december 2013 goedkeuring heeft gegeven op grond van artikel 2.11.13 van de Regeling subsidies AWBZ zoals die luidde op 31 december 2013.

  • 3. Het verzoek, bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een aanvraag overeenkomstig de Regeling subsidies AWBZ zoals die luidde op 31 december 2013.

Artikel 27

  • 1. In afwijking van artikel 6, eerste lid, wordt de aanvraag tot verlening van de subsidie voor het jaar 2015 uiterlijk 31 december 2014 ingediend. Artikel 10, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. In afwijking van artikel 10, eerste lid, kan de minister na ontvangst van de aanvraag tot verlening van de subsidie voor het jaar 2015 ambtshalve voorschotten verlenen ten behoeve van de maanden januari, februari en maart 2015.

Artikel 28

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015 en vervalt met ingang van 31 december 2020.

Artikel 29

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling abortusklinieken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

TOELICHTING

Abortusklinieken worden door het Zorginstituut Nederland gesubsidieerd op grond van de Regeling subsidies AWBZ (paragraaf 2.11). Die regeling is gebaseerd op de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Beoogd wordt de AWBZ met ingang van 1 januari 2015 te vervangen door de Wet langdurige zorg (Wlz; Kamerstukken II 2013/14 33 891, nr. 1). De Wlz biedt geen basis voor het subsidiëren van abortusklinieken aangezien deze vorm van zorg buiten de reikwijdte van die wet valt. Desalniettemin is voortzetting van de subsidiëring van abortusklinieken geboden. De zorg die in deze klinieken wordt verleend, is een onmisbare aanvulling op de zorg voor verzekerden in Nederland. Daarom wordt de subsidiëring met ingang van 1 januari 2015 gecontinueerd op basis van de Kaderwet VWS-subsidies. De onderhavige regeling strekt daartoe. Paragraaf 2.11 van de Regeling subsidies AWBZ komt per 1 januari 2015 te vervallen.

Overigens is de kring van verzekerden onder de Wlz hetzelfde als onder de AWBZ.

De systematiek voor het verstrekken van subsidies blijft hetzelfde als onder de Regeling subsidies AWBZ. Wel zijn er kleine verschillen tussen de onderhavige regeling en de Regeling subsidies AWBZ. Onder de AWBZ worden subsidies door het Zorginstituut Nederland verstrekt, terwijl de subsidies op basis van de Kaderregeling VWS-subsidies door de minister verstrekt worden. De aanvraag zal voortaan moeten worden ingediend bij het ministerie van VWS. Verder is de onderhavige regeling afgestemd op de andere subsidieregelingen die door de minister worden uitgevoerd, in het bijzonder op de Kaderregeling VWS-subsidies. Een noemenswaardig gevolg daarvan is dat de voorschotten op de subsidie van de abortusklinieken geüniformeerd is met de voorschotten op de subsidies van andere instellingen die subsidie ontvangen op basis van de Kaderwet VWS-subsidies. Dat de subsidies door de minister van VWS worden verstrekt, betekent ook dat de Beleidsregels handhaving subsidiebepalingen VWS van toepassing zijn. In die beleidsregels staat wat de gevolgen zijn wanneer de subsidieontvanger bepaalde voorschriften over het verstrekken van subsidies niet naleeft. Voor het overige wordt hier kortheidshalve verwezen naar de toelichtingen op de Regeling subsidies AWBZ, de Kaderregeling VWS-subsidies en de Beleidsregels handhaving subsidiebepalingen VWS.

Bij wijze van overgangsmaatregel geldt voor 2015 dezelfde termijn voor het indienen van de aanvraag tot verlening van de subsidie als volgens de Regeling subsidies AWBZ. Als gevolg daarvan is het niet uitgesloten dat de subsidie pas kan worden verleend als het jaar 2015 al is begonnen. Daarom is ook voorzien in de mogelijkheid om vooruitlopend op de verlening voorschotten te verstrekken voor januari tot en met uiterlijk maart 2015. Hierbij moet worden aangemerkt dat deze uitzondering in de termijnen voor de aanvraag tot verlening van 2015 alleen voor dat jaar en alleen voor de aanvraag tot verlening geldt, maar bijvoorbeeld niet voor de aanvraag tot vaststelling. Na deze uitzondering in het eerste loopjaar van deze regeling worden klinieken geacht zich aan de nieuwe vroegere termijnen te houden. Hiermee wordt aangesloten bij de termijnen voor subsidies die worden verstrekt op basis van de Kaderregeling VWS-subsidies.

Gelet op de geringe verschillen met de subsidiëring onder de Regeling subsidies AWBZ heeft deze regeling geen effect op de administratieve lasten.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E.I. Schippers

Naar boven