Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 30 juni 2014, nr. WJZ / 14104248, houdende wijziging van de Regeling LNV-subsidies in verband met de openstelling van de mogelijkheid van subsidies ten behoeve van de verduurzaming van de veehouderij

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3, tweede lid, onderdeel b van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2:1 worden in de alfabetische volgorde vier definities toegevoegd, luidende:

dierlijke productieketen:

keten van veehouderijbedrijven, ondernemingen die dieren en dierlijke producten verwerken en verhandelen, en ondernemingen die productiegerelateerde producten, zoals grondstoffen, uitgangsmateriaal, installaties en houderijsystemen leveren aan veehouderijbedrijven, met uitzondering van adviseurs en adviesbureaus;

udv-ambities:

doelstellingen, geformuleerd in de Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij, die zijn opgenomen in de bijlage 4 bij deze regeling;

udv-project:

samenhangend geheel van activiteiten, gericht op:

  • a. het uitvoeren van een verbeterplan;

  • b. de ontwikkeling van een nieuwe bedrijfsvoering, een nieuw bedrijfsproces, een nieuw product of een prototype, met het oog op het wegnemen van drempels die de ontwikkeling of toepassing belemmeren van een nieuw product of proces dat bijdraagt aan de verbetering van de duurzaamheid binnen een of meer udv- ambities;

udv-verbeterplan:

document waarin een beschrijving is opgenomen van samenhangende activiteiten, gericht op het oplossen van een of meer problemen die verduurzaming in ten minste één van de udv-ambities in de weg staan;

B

Aan hoofdstuk 2 van de Regeling LNV-subsidies wordt een titel toegevoegd, luidende:

TITEL 13 UITVOERINGSAGENDA DUURZAME VEEHOUDERIJ

Artikel 2:90 Subsidiabele activiteiten

De Minister kan een subsidie verstrekken:

  • a. voor een project tot opstelling van een udv-verbeterplan waaraan ten minste twee ondernemingen in de dierlijke productieketen actief bijdragen, aan een onderneming of een organisatie die in het handelsregister is opgenomen, dan wel aan een samenwerkingsverband van ondernemingen of organisaties die in het handelsregister zijn opgenomen;

  • b. voor een udv-project, aan een samenwerkingsverband waarin ten minste twee ondernemingen die tot de dierlijke productieketen behoren, en ten minste een onderneming of organisatie die niet tot de dierlijke productieketen behoort, samenwerken.

Artikel 2:91 Subsidieaanvraag
  • 1. De aanvrager motiveert bij de aanvraag van subsidie:

    • a. voor een project als bedoeld in artikel 2:90, onderdeel a, op welke wijze voldaan wordt aan de criteria, genoemd in artikel 2:96, derde lid.

    • b. voor een project als bedoeld in artikel 2:90, onderdeel b, op welke wijze voldaan wordt aan de criteria, genoemd in artikel 2:96, vierde lid.

  • 2. In de begroting, bedoeld in artikel 1:9, tweede lid, onderdeel c, worden loonkosten gespecificeerd.

Artikel 2:92 Verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger vangt het project aan binnen drie maanden na de datum van de subsidieverlening.

Artikel 2:93 Subsidiabele kosten
  • 1. De volgende kosten voor een project als bedoeld in artikel 2:90, onderdeel a of b, komen in aanmerking voor subsidie:

    • a. de kosten voor de inhuur van een procesbegeleider of projectuitvoerder;

    • b. de kosten van derden voor de organisatie en facilitering van bijeenkomsten ten behoeve van kennisuitwisseling, waaronder begrepen zaalhuur en vergaderfaciliteiten;

    • c. de kosten voor het vastleggen en verspreiden van kennis, waaronder begrepen drukwerk en de kosten van de ontwikkeling en het beheer van internetapplicaties;

    • d. de kosten voor het inhuren van consultatie en bijstand in het kader van innovatieadvies.

  • 2. Voor een project als bedoeld in artikel 2:90, onderdeel b, komen tevens in aanmerking voor subsidie de kosten apparatuur en materiaal, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.

  • 3. De kosten, bedoeld in het eerste lid, kunnen bestaan uit loonkosten en kosten voor eigen arbeid.

Artikel 2:94 Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De aanvrager of de penvoerder van het samenwerkingsverband dat de subsidie aanvraagt, voert een projectadministratie waaruit de verdeling van de ontvangen subsidies blijkt.

  • 2. In de administratie, bedoeld in artikel 1:12, tweede lid, zijn de loonkosten en de kosten voor eigen arbeid van de betrokken ondernemer in verband met de subsidie vastgelegd.

Artikel 2:95 Duur
  • 1. Een project tot opstelling van een verbeterplan heeft een duur van ten hoogste 1,5 jaar.

  • 2. Een udv-project heeft een duur van ten hoogste 3,5 jaar.

Artikel 2.96 Beoordelingscommissie en rangschikking
  • 1. Er is een Beoordelingscommissie udv-subsidies die tot taak heeft de Minister te adviseren over de rangschikking van de aanvragen van subsidie voor projecten als bedoeld in artikel 2:90, onderdelen a en b.

  • 2. De voorzitter en de leden worden voor de duur van vier jaar benoemd.

  • 3. De Beoordelingscommissie udv-subsidies rangschikt bij haar advisering aanvragen van subsidie voor projecten als bedoeld in artikel 2:90, onderdeel a, hoger naarmate:

    • a. er meer aandacht wordt gegeven aan de mogelijkheden voor sociale innovatie of nieuwe marktconcepten (30%);

    • b. het aantal udv-ambities waaraan het project bijdraagt groter is (30%);

    • c. er meer verschillende partners in het project worden betrokken, waaronder één of meer detailhandelaren of partijen van buiten de dierlijke keten (40%).

  • 4. De Beoordelingscommissie udv-subsidies neemt bij haar advisering over de rangschikking van aanvragen van subsidie voor projecten als bedoeld in artikel 2:90, onderdeel b, in aanmerking:

    • a. de aard en de omvang van de weg te nemen drempel (25%);

    • b. het potentieel van het udv-project om systeeminnovaties te bewerkstelligen (25%);

    • c. het aantal udv-ambities waaraan het project bijdraagt (15%);

    • d. de betrokkenheid van een of meer partners van buiten de dierlijke productieketen in het project, waaronder één of meer detailhandelaren of een privaatrechtelijke belangenorganisatie (25%);

    • e. de mate van vernieuwing ten opzichte van de gangbare praktijk en techniek groter is (10%).

Artikel 2.97 Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten voor een project als bedoeld in artikel 2.90, onderdeel a, en bedraagt ten hoogste € 70.000.

  • 2. De subsidie bedraagt ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten voor een project als bedoeld in artikel 2.90, onderdeel b, en bedraagt ten hoogste € 150.000.

ARTIKEL II

Aan de Tijdelijke regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2014 wordt na paragraaf 3j een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 3k. udv-projecten

Artikel 8tt

Aanvragen tot verlening van subsidie als bedoeld in artikel 2:90 van de Regeling LNV-subsidies, kunnen worden ingediend in de periode van 12 augustus 2014 tot en met 11 september 2014.

Artikel 8uu
  • 1. Het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 2:90, onderdeel a, van de Regeling LNV-subsidies bedraagt € 440.000.

  • 2. Het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 2:90, onderdeel b, van de Regeling LNV-subsidies bedraagt € 360.000.

  • 3. Indien blijkt dat het totale bedrag van de toe te kennen subsidies voor de ingediende projecten, bedoeld in het eerste lid, respectievelijk het tweede lid, die voor verlening van subsidie in aanmerking komen, lager is dan het in het eerste lid respectievelijk het tweede lid, genoemde bedrag, wordt het voor de ene soort project overblijvende bedrag zo nodig aan het beschikbare bedrag voor de andere soort project toegevoegd.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 30 juni 2014

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

BIJLAGE 4 BIJ DE REGELING LNV-SUBSIDIES

Bijlage bij artikel 2.1.1

udv-ambities

  • 1. Fossiele energie: De Nederlandse veehouderij gebruikt geen energie uit eindige bronnen, zoals fossiele brandstoffen, zowel op het primaire bedrijf als in de ketenschakels ervoor en erna.

  • 2. Klimaat: De Nederlandse veehouderij heeft naar rato bijgedragen aan het beperken van de globale temperatuurstijging tot maximaal 2˚C.

  • 3. Soortenrijkdom globaal: De Nederlandse veehouderij draagt bij aan het behoud en uiteindelijk herstel van soorten wereldwijd.

  • 4. Soortenrijkdom nationaal: Gewenste soortenrijkdom in natuurgebieden wordt niet beperkt door de Nederlandse veehouderij. Ze herstelt de soortenrijkdom op eigen grond.

  • 5. Mineralen: De Nederlandse veehouderij gebruikt alleen mineralen uit niet-gemijnde bronnen, zowel op het primaire bedrijf als in de ketenschakels ervoor. Daardoor zijn er geen eindige voorraden mineralen meer nodig voor dierlijke productie.

  • 6. Bodemkwaliteit: De grond die voor en door de Nederlandse veehouderij wordt gebruikt blijft geschikt voor toekomstige landbouwkundige en andere toepassingen.

  • 7. Watervoorraad: De Nederlandse veehouderij draagt niet bij aan de uitputting van strategische watervoorraden.

  • 8. Waterkwaliteit: De Nederlandse veehouderij houdt het grond- en oppervlaktewater op, onder en rond haar bedrijven zuiver, zodat het geschikt blijft als basis voor drinkwater, en als vitaal ecosysteem.

  • 9. Dierenwelzijn: Dieren in de Nederlandse veehouderij kunnen hun hele leven lang volledig voorzien in hun ethologische behoeften en die zonder pijn of beperkingen uitvoeren. Routinematige ingrepen aan het dier vinden niet meer plaats.

  • 10. Diergezondheid: Dieren in de Nederlandse veehouderij zijn gezond, en in staat dat te blijven zonder structurele medicatie.

  • 11. Volksgezondheid: Burgers worden niet ziek vanwege de Nederlandse veehouderij. Niet via het voedsel en niet via andere routes.

  • 12. Lokale verbinding: Nederlandse veehouderijbedrijven zijn een vanzelfsprekend en geaccepteerd onderdeel van hun lokale omgeving. De omgeving ervaart geen noemenswaardige overlast.

  • 13. Rentabiliteit: De Nederlandse veehouderij is rendabel

  • 14. Arbeid: Arbeid in de Nederlandse veehouderij is aantrekkelijk, goed vol te houden tot de pensioengerechtigde leeftijd, en wordt goed beloond.

  • 15. Kennis, leervermogen en innovatie: De Nederlandse veehouderij is door kennis & innovatie in staat om zich continu aan te passen aan veranderende omstandigheden.

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1.1 Uitvoeringsagenda duurzame veehouderij

De regering zet in op groene groei. Dit speelt zeker ook in de veehouderijsector waar forse uitdagingen liggen ten aanzien van milieu, dierenwelzijn, diergezondheid en andere thema's. Dit kabinet zet in op een markt- en ketengestuurde verduurzaming van de veehouderijproductie die tegelijk maatschappelijk gedragen wordt. De Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (verder: udv) is daarbij een instrument om samen met de stakeholders tot afspraken te komen.

Er is een samenwerkingsverband UDV, met een zogenoemde udv- regiegroep waarin vertegenwoordigers van de vereniging LTO Nederland, de Centrale Organisatie voor de Vleessector, de Nederlandse Zuivel Organisatie, de Nederlandse Vereniging Diervoederindustrie, de bankensector, de Stichting Natuur en Milieu en de Nederlandse Vereniging tot bescherming van Dieren (Dierenbescherming) en het Interprovinciaal Overleg zitting hebben.

Het doel van deze subsidieregeling is om versnelling te geven aan de lange-termijnambities voor de verduurzaming van de veehouderij. Er zijn 15 ambities geformuleerd, die betrekking hebben op verschillende aspecten van het veehouderijbedrijf, en die in bijlage 4 van de Regeling LNV-subsidies zijn opgenomen.

Gebleken is dat veehouders bij het verwezenlijken van verduurzaming van de productie tegen belemmeringen aan lopen, waardoor initiatieven ofwel moeilijk van de grond komen, ofwel initiatieven en ontwikkeling van producten en processen een groot draagvlak zullen missen, zodat de verduurzaming alleen bij een enkel bedrijf doorgang vindt.

Met deze regeling wordt een bijdrage geleverd aan het oplossen van een of meer problemen die verduurzamingsinitiatieven binnen ten minste één van de 15 udv- ambities in de weg staan.

Er worden voor 2014 subsidies voor twee soorten projecten mogelijk gemaakt:

  • 1. Om te komen tot een samenhangende aanpak binnen de productieketen van problemen bij de verwezenlijking van ten minste een van de udv-ambities moet een project leiden tot de opstelling van een zogenoemd verbeterplan, dat zowel is gericht op verbetering van de duurzaamheid in de zin een van de udv-ambities, als op het wegnemen van de daarbij geconstateerde belemmeringen. Een project voor de opstelling van een verbeterplan duurt ten hoogste 1,5 jaar.

  • 2. De uitvoering van projecten die ofwel een verbeterplan uitvoeren ofwel anderszins belemmeringen wegnemen voor de ontwikkeling of toepassing van een nieuw product of proces dat bijdraagt aan de verbetering van de duurzaamheid binnen een of meer udv ambities. Een dergelijk project duurt ten hoogste 3,5 jaar.

1.2 Regeling LNV-subsidies

Deze subsidie wordt ondergebracht in de Regeling LNV-subsidies (verder: RLS). Dat betekent dat de procedures en bepalingen van hoofdstuk 1 van de RLS van toepassing zijn.

Omdat er veel oplossingen en initiatieven mogelijk zijn die binnen de 15 udv-ambities succesvol tot duurzaamheid leiden, worden de voorstellen met toepassing van artikel 1:4 van de Regeling LNV-subsidies gerangschikt op geschiktheid. Beide typen projecten komen terecht in een aparte rangschikking. Voor beide typen projecten worden andere criteria toegepast voor rangschikking. Hierop wordt in de paragrafen 1.5 en 1.6 ingegaan.

Het advies voor een rangschikking wordt uitgebracht door een tijdelijke adviescommissie, die met dit doel wordt ingesteld, en die bestaat uit telkens een vertegenwoordiger van alle organisaties die samen de udv-regiegroep vormen, met uitzondering van het ministerie van Economische Zaken. Hierdoor is de betrokkenheid van de voor de uitvoeringsagenda belangrijke organisaties gewaarborgd.

Bij de rangschikking neemt de adviescommissie de criteria en wegingsfactoren, genoemd in artikel 2:96 in acht.

1.3 Projecten verbeterplan

De Minister van Economische Zaken kan een subsidie verstrekken voor het opstellen van een udv-verbeterplan. Elk type in het handelsregister ingeschreven organisatie of onderneming of een samenwerkingsverband van zulke organisaties en ondernemingen kan hiervoor een aanvraag doen. Met deze projecten kunnen kosten worden vergoed voor procesbegeleiding, organisatie en de kosten voor de ontwikkeling, verspreiding en inhuur van kennis.

In het projectvoorstel zal beschreven moeten worden welk probleem men wil aanpakken en wat hierbij de ontwikkeling van de veehouderij richting één of meer van de 15 ambities in de weg staat. Dit mag een enkelvoudig maar ook een meervoudig probleem zijn. Daarnaast moet worden gemotiveerd en beargumenteerd op welke wijze wordt voldaan aan de criteria van artikel 2:96; mede op basis hiervan vindt de rangschikking plaats.

Het idee achter deze subsidie is dat voor het opstellen van een verbeterplan ten minste twee partijen in de dierlijke productieketen bijeen worden gebracht om tot oplossingen te komen voor problemen die verduurzaming van de veehouderij in de weg staan. Door deze samenwerking te bevorderen komen nieuwe oplossingen op tafel en kan de realisatie in een latere fase worden versneld. In het projectvoorstel zal duidelijk moeten worden gemaakt hoe deze samenwerking en betrokkenheid worden georganiseerd. Het is de bedoeling dat de samenwerking na dit project niet ophoudt.

1.4 Udv-projecten

De minister kan een subsidie verstrekken voor het uitvoeren van een udv-project. Deze subsidie is gericht op het ontwikkelen en toepassen van nieuwe bedrijfsvoering, een nieuw bedrijfsproces, een nieuw product of een prototype. Omdat ontwikkeling en toepassing een stap verder is in de ontwikkeling dan de uitwerking van een verbeterplan, worden er meer eisen gesteld aan de indieners van een subsidieverzoek voor dit type projecten. Het is noodzakelijk dat meerdere partijen in de dierlijke productieketen gezamenlijk een subsidieaanvraag indienen. Daarom is de eis gesteld dat de aanvraag wordt ingediend door een samenwerkingsverband van ten minste drie partijen waarvan twee ondernemingen die tot de dierlijke productieketen behoren. Dit draagt bij aan een bredere betrokkenheid en inbreng van kennis met een grotere kans op succesvolle realisatie.

In het projectvoorstel voor een udv-project zal overeenkomstig artikel 2:91 helder moeten worden gemaakt welke drempels hiermee worden weggenomen die verbetering naar een of meer udv-ambities in de weg staan. Op deze manier kan beter beoordeeld worden of het product of proces bijdraagt aan het realiseren van doorbraken naar een verdere verduurzaming van de veehouderij.

Udv-projecten zijn gericht op het ontwikkelen en toepassen van nieuwe bedrijfsvoering, een nieuw bedrijfsproces, een nieuw product of een prototype omdat de kans kleiner is dat deze vanzelf vanuit de markt worden ontwikkeld of toegepast.

1.5 De criteria voor de rangschikking van een project voor de totstandkoming van een verbeterplan

Bij de projecten voor de totstandkoming van een verbeterplan geldt dat de uitkomst van het proces bij dit type projecten lastig te voorspellen is. Daarom weegt bij de beoordeling sterk mee op welke wijze het project tracht om tot oplossingen te komen voor problemen die verduurzaming van de veehouderij in de weg staan. Zo is het van belang dat er verschillende partners in het project betrokken worden. Het idee is dat het betrekken van meerdere partners en met name ook partners van buiten de dierlijke keten (zoals detailhandelaren en privaatrechtelijke belangenorganisaties) leidt tot nieuwe oplossingen die in de huidige praktijk buiten beeld gebleven zijn.

Een ander beoordelingscriterium voor projecten voor de totstandkoming van een verbeterplan is in hoeverre er in het project aandacht wordt gegeven aan de mogelijkheden voor sociale innovatie of nieuwe marktconcepten. Dit is van belang om tot nieuwe oplossingen te komen die verder gaan dan de bestaande. Sociale innovatie kan gedefinieerd worden als het aanbrengen van veranderingen in de manier van organiseren, managen en inrichten van bedrijfsprocessen welke vernieuwend zijn voor de organisatie en/of bedrijfstak. Voor de dierlijke productieketen kan hierbij kan worden gedacht aan het:

  • het leggen van of onderhouden van contact met burgers en consumenten in de (nabije) omgeving van het veehouderijbedrijf;

  • het ontwikkelen van nieuwe arbeidsvormen;

  • het verbeteren van de kennisuitwisseling binnen de veehouderijsector en/of tussen de veehouderijsector en andere ketenpartijen.

1.6 De criteria voor de rangschikking van een udv-project

Voor het beoordelen van voorstellen voor de udv-projecten gelden criteria die meer aandacht geven aan de verwachte effecten van het beoogde nieuwe product of proces. Zo telt hier mee of het project het potentieel heeft om systeeminnovaties te bewerkstelligen. Systeeminnovatie kan worden gedefinieerd als innovatie die gepaard gaat met veranderingen in de bestaande structuur van een productie- of consumptiesysteem. Dergelijke innovaties betreffen niet alleen de techniek, maar ook de structuur en veelal ook de cultuur van een productie- en consumptiesysteem.

Voor udv-projecten geldt als eis dat subsidieaanvragen moeten worden ingediend door een samenwerkingsverband van ten minste twee partijen in de dierlijke productieketen en één of meer partners van buiten de dierlijke productieketen, zoals één of meer retailers of een onafhankelijke organisatie, hetgeen bijdraagt aan een hogere rangschikking van het desbetreffende projectvoorstel.

1.7 Openstelling

Door wijziging van de Tijdelijke regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2014 wordt deze subsidieregeling voor 2014 opengesteld.

Voor de projecten voor de totstandkoming van een verbeterplan geldt een subsidieplafond van € 440.000,– Voor de udv-projecten een subsidieplafond van € 360.000,– Er is voor twee verschillende plafonds gekozen om voldoende voorstellen te kunnen honoreren van beide type projecten. Voorop staat dat we met deze regeling beweging willen realiseren. Daarom is er een groter budget ingeruimd voor projecten voor de totstandkoming van een verbeterplan. Omdat deze regeling voor de eerste keer wordt opengesteld hebben we geen zekerheid tot hoeveel aanvragen deze gaat leiden. Er bestaat de kans dat voor een bepaald type projecten onvoldoende voorstellen worden ingediend of kunnen worden gehonoreerd. Daarom is enige flexibiliteit ingebouwd om eventueel resterend budget indien nodig in te zetten voor het andere plafond. Indien het totaalbedrag van gehonoreerde projecten binnen één van de plafonds lager is dan het ter beschikking gestelde maximumbedrag binnen dat plafond, worden de middelen benut voor het financieren van projecten binnen het andere plafond.

1.8 Verplichtingen bij aanvraag en vaststelling:

De verplichtingen van de aanvrager of ontvanger van de subsidie zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van de RLS.

1.9 Staatssteun

De subsidies vallen binnen het kader van de Verordening (EU) nr .../2014 van de Commissie van [datum] (Landbouw- en bosbouwvrijstellingsverordening 2014) en Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L187) die op 25 juni 2014 is gepubliceerd.

Voor de verordening is een aan de vaststelling voorafgaande melding aan de Europese Commissie verricht.

De subsidies worden, overeenkomstig artikel 1:2, tweede lid, van de Regeling LNV-subsidies alleen verstrekt voor activiteiten die zijn aangevangen op of na de subsidieverlening, en hebben als zodanig een stimulerend effect.

De maximale steunbedragen blijven beneden de aanmeldingssteunbedragen van het nieuwe steunkader.

De steun komt ten goede aan kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in de landbouwsector, en wordt gebruikt voor onderzoek en ontwikkeling in de landbouwsector, alsmede voor proces- en organisatie innovatie. Deze subsidies passen als volgt binnen de Verordening (EU) nr. 651/2014, en de Landbouw- en bosbouwvrijstellingsverordening 2014.

Artikel 2:93, eerste lid:

De steun ten behoeve van het opstellen van een udv-verbeterplan of ten behoeve van de uitvoering van een udv-project valt onder artikel 28, tweede lid, van de nieuwe Verordening (EU) nr. 651/2014.

Artikel 2:93, tweede lid:

Artikel 29 van Verordening (EU) nr. 651/2014, is van toepassing voor zover het de aanschaf van apparatuur en materialen betreft door niet-landbouwondernemingen, en artikel 14 van de Landbouw- en bosbouwvrijstellingsverordening 2014 voor zover het de aanschaf van apparatuur en materialen betreft door landbouwondernemingen.

1.10 Steunintensiteit

Er wordt subsidie voor udv-projecten tot ten hoogste 40% van de subsidiabele kosten verstrekt. Dit past binnen de kaders van de artikelen 14 van de Landbouw- en bosbouwvrijstellingsverordening 2014 en de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 651/2014.

1.11 Regeldruk

De inschatting is dat de subsidieregeling zal leiden tot 30 aanvragen. De inzet om een aanvraag te maken is € 750,– aan uren (incl. kennisnamekosten en bezwaar en beroep). Dit leidt tot een administratieve lastendruk van € 22.500,–. De verwachting is dat deze regeling zal leiden tot 15 toewijzingen van subsidies. Ook per ontvanger zijn administratieve lasten te verwachten van € 750,– voor bijvoorbeeld ex-post verantwoording en bezwaar en beroep. De inschatting is dat deze lasten uitkomen op eveneens € 11.250,–. De totale regeldruk komt daarmee uit op € 33.750,–. De totale regeldruk bedraagt daarmee minder dan 5% van het beschikbare budget.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A

Deze subsidieregeling is gericht op ondernemers, en bedrijven die als primaire producent, als toeleverancier of als adviseur betrokken zijn bij het houden van dieren ten behoeve van de productie van dierlijke producten en voedsel en de verwerking daarvan. Zij kunnen een bijdrage leveren aan processen en producten die de veehouderij duurzamer maken.

Onder uitgangsmateriaal wordt gewoonlijk verstaan: sperma, zaden, jongvee, fokvee. De bedrijven die deze materialen leveren worden wel binnen de dierlijke productieketen gerekend, maar worden niet altijd als veehouderijondernemingen aangemerkt.

Artikel I, onderdeel B

Artikel 2.90

Een voorstel voor een project voor de opstelling en uitwerking van een verbeterplan kan door elke in het handelsregister opgenomen onderneming of organisatie worden ingediend. Uit de geschiktheids-beoordelingscriteria, opgenomen in artikel 2:96, volgt wel dat een project hoger scoort naarmate er meer bedrijven, met name binnen de dierlijke productieketen bij de ontwikkeling van het verbeterplan betrokken worden. Ook privaatrechtelijke belangenorganisaties kunnen deel uit maken van een samenwerkingsverband.

Voor udv-projecten geldt dat het belangrijk is dat partijen betrokken worden die belang hebben bij de verduurzaming van de veehouderij, doordat zij producten verwerken of verhandelen. Zij moeten meegaan in de maatregelen die de veehouders nemen voor de duurzame veehouderij, althans deze niet door contractsvoorwaarden onmogelijk maken of belemmeren.

Artikel 2.94

Uitgangspunt voor de projectadministratie is artikel 1:12 RLS.

Artikel 2:96, eerste lid

De Adviescommissie udv-projecten bestaat uit telkens een vertegenwoordiger van de organisaties van de udv-Regiegroep.

De Adviescommissie udv-projecten adviseert de minister, en kan ingevolge artikel 1:4 van de RS ook adviseren een subsidie voor een udv-project niet toe te kennen.

Artikel 2:96, derde lid, onderdeel c

Onder partijen van buiten de keten worden ook privaatrechtelijke belangenorganisaties verstaan.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven